NACHTELIJK
OPONTHOUD
en kier piekert
ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR
priie
Hoe genoeglijk
colt het teven.
m
i)
WT
i
IIIP
"Ai
11 !fc
„De kleine Residentie"
HP IP
S3
B IB
Lucerne (II)
fl
:>rT .i' ';t: -V v.
door P. Terpstra. Uitgave van
Bosch en Keuning n.v. te Baarn
Voordat de nieuwe Noordoostpolder
van het smalle reepje land, dat men 't
eiland Schokland noemde, het Zuider
zeewater verjoeg, kende we dit brokje
land al lang niet meer. Het telde niet
meer mee, het bood alleen nog maar
plaats voor een paar gezinnen, die er
wel moesten wonen om voor kust
licht te zorgen en misschien voor enig
werk aan de zeewering. Maar bewoond
werd dit smalle stukje grond niet meer.
Dat was eertijds wel 't geval. Er waren
dorpjes, Emmeloord en Ens met zijn
Meulebuurt en Zuiderbuurt, waar de
vissers hun armelijk en altijd bedreigd
bestaan leidden. Elke storm verdeelde
met zijn hoog water dit smalle reepje
grond nog weer in drie kleine eiland
jes, waar de bewoners zo bedreigd
worden, dat ze naar de zolders moeten
vluchten.
Dat was zo in de helft der vorige
eeuw. Over die periode heeft P. Terp
stra zijn boek: „De kleine Residentie"
geschreven. Al is dè residentie dan
klein, de ellendebelevenissen zijn er
groot. Storm, overstroming, een hevige
typhusepidemie, dit alles wordt door
de stakkers doorstaan. En toch zal geen
enkele Schokker zijn eiland verlaten,
al kan hjj ook elders een dikkere bo
terham verdienen. Te midden van die
kleine gemeenschappen in Emmeloord
en Ens wonen ook niet-Schokkers, de
dominee, de dokter, de schoolmeester
en tijdelijk ook de kunstschilder Van
Vriesland. Vreemd is, dat ook deze
mensen op de duur gefascineerd wor
den door het brokje grond, dat daar zo
benard midden in de Zuiderzee ligt.
Nu is de dokter wel de „held" van het
verhaal maar de predikant, de oude
schoolmeester en Van Vriesland spe
len ook belangrijke nevenrollen in de
ze eilandengemeenschap.
Terpstra heeft ons dit stukje eiland
geschiedenis goed beschreven en we
voelen ons in de ban komen van de
beperktheid van dit omsloten gebiedje
als we lezen, dat je om van de ene
buurtschap naar de andere te komen
over een smalle loopplank moet gaan,
die „geplaveid" ligt vlak langs de pa
len van de wankele zeewering. Zo
smal is deze verbindingsweg, dat, wil
men er elkaar passeren er bepaalde
acrobatische toeren voor nodig zijn.
Ontmoeten twee Schokkers elkaar, dan
grijpen ze elkaar om het lijf, zwaaien
om elkander heen en kunnen dan de
tocht weer vervolgen. Ontmoet de
Schokker evenwel een vreemdeling,
dan is hij zo hoffelijk met één been
op een paal der zeewering te balan
ceren, het andere been boven de dras
sige vlakte buiten de palen houdend,
waardoor er op de wandelweg ruimte
komt om de andere wandelaar zonder
deze acrobatiek zijn weg te laten ver
volgen. Is de vloed echter wat hoog,
dan is deze communicatie geblokkeerd.
Denk eens in dat felle stormen het
Zuiderzeewater, dat nergens naar het
Zuiden meer een uitweg weet, op
zwepen, dan wordt Schokland met zijn
onvoldoende bescherming ook zee,
waaruit slechts kleine stukjes land als
vluchtheuveltjes boven water uitpie-
ken. Dan laten weer vele Schokkers
het leven. Zo, altijd bedreigd, ook in
hun kostwinning, als het met de vis
serij slecht gaat, moeten deze mensen
ook nog een hevige typhusepidemie
doorstaan. Dan zien we dokter Flie-
ringa op zijn best. Hij zwoegt wat hij
kan om de dood zijn prooi te ontwor
stelen. Dit is alles best beschreven. We
weten nu opeens, waaraan we eerder
nog nooit gedacht hadden, dat dit klei
ne eiland eens een brok grond geweest
is, behorend bij ons eigen land, waar
op veel gewerkt en veel geleden is.
Maar tegen de vorm en bewerking
hebben we nogal bezwaren. De kwieke
jonge dokter Justus Flieringa moet op
Schokland terecht komen. Maar welke
jonge kerel zal daar zomaar naar toe
gaan om daar, onder haast armlastige
mensen een praktijk te beginnen?
Geen mens die dat doet. Daarom moest
de schrijver een aanleiding scheppen,
waardoor Flieringa daarheen gaat als
een vlucht, al maakt hij zichzelf wijs,
dat hij God in deze zaak heeft laten
beslissen. Hiermede begint het boek
en dat vinden we zeker niet geslaagd,
want het is zeer duidelijk maakwerk.
Als de dokter eenmaal op Schokland
is, en we zien hem in zijn werken en
omgang met de mensen, is alles beter.
Verder verraadt niets in de sfeer van
het boek, dat het een goede honderd
jaar geleden is, dat dit alles zich af
speelt. Rampen en mensen blijven
hetzelfde zou men kunnen zeggen, dat
is wel waar, doch mensen doorleven
de tijd in de sfeer van die dagen en
daarvan doorvoelen we niets. Het had
alles vorige jaar zo kunnen gebeuren
met de ramp in het Westen van ons
land. Dit komt misschien mede ook
hierdoor,1 dat de kunstschilder, die wel
zegt zo gefascineerd te zijn door
Schokland, daar met zijn niet door
hem getrouwde vrouw bij zich, vol
komen out of place is, al wordt het
anders gesuggereerd. De man had van
daag in de Noordoostpolder kunnen
wandelen.
En dan bij een enigszins nauwletten
de lezing had de schrijver misschien
zelf aan het tellen geraakt hoevele ma
len hij Flieringa, „de jonge dokter
Flieringa" of „de jonge dokter" noemt.
Je krijgt zodoende al lezende het ge
voel of deze esculaap op de duur nog
een baby blijkt te zijn.
Goed getekend is weer de oude
meester Amoureu, ook later, als blijkt,
dat hij toch maar een zielig bang men
senkind is, dat op de vlucht slaat juist
als hij had moeten pal staan. De be
schrijving van zijn milieu en levens
wijze roept echter weer vragen op. We
hebben nog al eens iets horen verlui
den van arme schoolmeesters in de
vorige eeuw. En bij meester Amoureu
komt de wijn nogal eens op tafel. De
verhouding van de kunstschilder Van
Vriesland en zijn niet door hem ge
trouwde jonge vrouw is heel goed,
maar of dat nu aannemelijk maakt, dat
die lieve jonge Frangaise juist de zie
kelijke, tranende ogen van de veel ou
dere Van Vriesland kust, als ze deze
eerst met een kanten zakdoekje heeft
gebet.... wij voor ons.... liefde ver
klaart veel maar niet alles
Dit laatste is natuurlijk een kleinig
heid. Bij eventuele herdruk, en we
zouden dit wensen om de geschiedenis
van Schokland, het eiland dat nu geen
eiland meer is, kunnen veel van deze
kleinigheden even veranderd worden.
Daar zou het boek bij winnen.
Natuurlijk zorgden de uitgevers voor
een keurig pakje, zoals we dat van
hen gewend zijn. Hoe het mogelijk is,
voor deze prijs is ons een raadsel, dat
wij gelukkig niet behoeven op te los
sen.
HOOP
Z'is als een reddingsboei, gespannen
[oto uw lijf.
Zodat ge dankend roept: 'k verdrink
[niet, want ik drijft
door W. VONK
Freek van Loon werd er altijd een
beetje buiten gehouden door de
chauffeurs van „Interland Express".
Óh zeker, hij was een oude rot in het
vak; een secure en bekwame rijder
én altijd stipt in zijn werk. Maar
nee, goed meedoen met de anderen
kon hij niet. Hij was een stille vent.
Stil was het goeie woord eigenlijk
niet. Hij was een saaie kerel. Niet
veel aan. Hij kaartte niet, zei nooit
eens een kernachtig woord en als de
chauffeurs hun boterham opaten,
moesten ze altijd even stil zijn, om
dat Freek van Loon eerst ging bid
den voor zijn eten. Wanneer hij er
niet bij was, maakten ze er grappei,
over of haalden hun schouders o$.
Hij was nu eenmaal zo en daarmee
was alles gezegd. Tot zij het verhaal
hoorden van Piet van der Waal
Dat was op een avond, toen de
chauffeurs in het wachtlokaal zaten
te schaften. Het was er benauwd. De
rook, een mengsel van alle soorten
shag en pijptabak, hing zwaar en
blauwgrijs in het vertrek en er was
de eigenaardige geur van leren jas
sen. De chauffeurs echter merkten
daar niets van. Ze zaten behaaglijk
rond de tevreden brommende pot
kachel en aten hun boterhammen. Een
grote ketel stond op de kachel te
pruttelen en de mannen dronken tus
sen het eten door, met voorzichtige
teugjes, de dampendhete koffie. Bui
ten, in de koude winteravond, ston
den de vrachtauto's. Grote, donkere
gevaarten met aanhangwagens, waar
onder, in vierdubbele rijen, de mas
sale wielen. De mannen praatten
ondertussen wat over hetgeen ze had
den meegemaakt op hun tochten.
„Zeg Piet", vroeg een van hen,
„jullie hebben de laatste reis nog al
wat beleefd hé?"
„Dat zou ik denken", zei Piet van
der Waal, „zoals toen heb ik het nog
nooit meegemaakt."
„Vertel es, wat is er eigenlijk ge
beurd?" vroeg de man, die naast hem
zat.
De gesprekken verstomden; ieder
een zweeg in nieuwsgierige afwach
ting.
„Dat is een heel verhaal, jongens",
zei Piet.
„Doet er niet toe, we hebben nog
tijd genoeg", riepen de anderen.
„Nou, vooruit dan", antwoordde
Piet.
„Het gebeurde verleden week op
onze tocht naar Duitsland. De reis
begon direct al fout. Even voorbij
München, toen we nog maar net ver
trokken waren, kregen we een lekke
band; dat was gelukkig gauw ver
holpen. Later hadden we malheur met
de remmen; dat duurde wat langer.
Enfin, ik hoef jullie niks te vertel
len. Als het eenmaal beroerd gaat,
schijnt het ongeluk je te achtervolgen.
En dan samen met Freek van Loon!
Die bijna geen woord zei en maar
kalm zijn gangetje gingIk ver
langde tenminste erg naar huis. Het
was al ver in de middag, toen we
in Keulen aankwamen. We rammel
den van de honger en we zochten
dus gauw ons hotel op om wat te
eten. Toen we in de gelagkamer za
ten, werd er voor Van Loon een brief
gebracht. Dat vond ik vreemd, want
hij kreeg nooit post. Freek las hem
aandachtig door en je kon aan hem
merken, dat het geen leuke brief was.
Hij at bijna niet en bleef maar zwij
gend voor zich uit staren. Op de duur
kreeg ik medelijden met hem en ik
vroeg, wat er aan haperde.
„De jongen van ons is niet erg
best", zei hij.
„Zo", zei ik, „wat scheelt er dan
aan?"
„Weten ze niet", zei hij, „maar hij
ligt in 't ziekenhuis met hoge koorts".
In zo'n situatie weet ik nooit goed,
wat ik zeggen moet, daarom zei ik
maar, dat het nog wel mee zou val
len en dat hij evengoed flink moest
eten.
Maar hij raakte niets meer aan en
gunde mij amper tijd, om m'n bord
leeg te maken. Terwijl ik nog bezig
was, rekende hij vast af en liep met
een naar buiten.
Het eerste stuk reed ik. 'k Begrebp,
dat Van Loon graag zo gauw moge
lijk thuis wilde zijn en daarom gaf
ik flink gas en zette er behoorlijk de
vaart in. Het was geen gemakkelijk
stuk.... heuvels, dalen en bovendien
was de weg op sommige stukken zo
glad als spek. Freek zat naast me en
hield geen oog af van de snelheids
meter. Als ik vaart minderde in een
bocht of door een dorp, begon hi)
heen en weer te schuiven van onge
duld. Man, je kreeg er wat van en
toen hij het stuur overnam, was ik
bek-af!
Hij startte de wagen en zette de
ruitenwisser aan, want het begon te
sneeuwen. Ik had niet bepaald met
een slakkengangetje gereden, maar
Freek zette de sokken er pas goed in.
'k Geloof, dat ik nog iets gezegd
heb van: „Kalm aan een beetje, denk
om jezelf!" Maar zeker weet ik dat
niet, want ik had een machtige slaap
en het duurde dan ook niet lang of
ik was van de kaart
Ik weet niet, hoe lang ik geslapen
had, toen ik met een schok wakker
werd. 't Eerste wat ik hoorde, waren
de remmen; maar ik was nog te suf
om te begrijpen, wat er aan de hand
was. Ik draaide de zijruit open en
liet de koude nachtwind binnen
waaien. Daar knapte ik van op en ik
kwam langzaam bij mijn positieven.
Ik keek op het klokje in het dash
board en zag, dat het een uur of
twee was.
„Waar zijn we?" vroeg ik, maar ik
kreeg geen antwoord. Ik keek eens
naar Freek en zag, dat hij zenuw
achtig was en daar schrok ik van,
want zenuwen, dat is er bij hem
nooit bij.
„Waarom remde je?" vroeg ik toen.
„Er zat een hemd voor de wielen",
antwoordde hij.
„Een hond?" vroeg ik verbaasd,
„heb je hem aangereden?"
„Nee, ik kon nog net remmen", zei
Van Loon, „kijk, daar is die hond
weer." Ik keek door de voorruit en
zag het beest vlak voor de wagen,
't Leek wel of het dier overreden
wilde worden.
Met een schok stonden we weer
stil.
Van Loon opende met een nijdige
ruk het portier en stapte uit.
„Wat ga je doen?" vroeg ik.
„'m Wegjagen", zei hij.
Ik had geen zin om er uit te ko
men. 'tWas mij te koud en ik wilde
verder slapen. Ik ging gemakkelijk
in mijn hoekje zitten en trachtte weer
in te dutten. Toen hoorde ik buiten
roepen. In vredesnaam, dacht ik, maar
eens gaan kijken. Ik hees me van m'n
plaats en ging de cabine uit. Het
sneeuwde nog steeds en een felle
wind deed me bijna op de gladde
weg omtuimelen.
de bouw is en dat er toch altied men
sen bin, die wanneer niet gebouwd
wordt volgens bestek de annemer op
de vingers kenne tikken. Mae' toen
gaf ie me ten antwoord: daer mot je
nie' te veul van dinken. As je zo'n
opzichter op 'n karwie met een grote
sigaer in z'n mond ziet lopen, mot je
in de regel mae dinken: dat is mis.
Der is 'n geval geweest, dat een op
zichter bie 't werk kwam en de specie
waerdat mee gemesseld wier afkeu
rende en toen gongen de metselaers
der mee stoppen en ie verdween in
de direksiekeet, waerdat de annemer
vertoevende en na een 'alf uurtje
kwamen ze der uut elk met een grote
diere sigaer in der mond en toen zee
de opzichter: allé jonges, gaen mae
weer an 't werk, 't is goed zo. En wat
dink ie van al die gevallen, dat nae
een paer jaer de gebreken an alle kan
ten bie de nieuwbouw an 't daglicht
komen? Verf die zo vuuf jaer gegaran
deerd wordt en waervan je de blad
ders nae een 'alf jaer zo groot as je
hand an de deurposten ziet zitten? En
van de zogenaemde kopere afslutin-
gen in de doescellen, die nae een jaer
geen koper mae geweun rommel blie
ken te wezen, zodat 't waeter langs
de muren nae bene je stroomt. Om van
de scheefgezakte deuren en raemen
mae' te zwiegen.
Noe ons kregen nog veul meer ver-
haelen te horen en dan luuster je mae
is en je dinkt bie je eige: der mot
toch wel wat van an wezen, as een
man die der verstand van heit zukke
verhaelen ken opdissen en dan nog
de plekken der bie noemt waerdat je
't ken gaen zien. Noe dan gae je der
wel is over piekere. Dat leste woord
dat mot je me mae ten goeie houwen,
want dat zette de krantenmensen teu-
geswoordig an de kop van de pagina,
zoas julder zien ken: daer piekert Zee
land over, ken je lezen. Bel noe as
het allegaer waer is wat dat er zoal
verteld wordt over die nae-oorlogse
nieuwbouw, dan heit Zeeland wat om
over te piekeren.
Wanneer ik zo is 'n inkele keer deur
Goes of deur Middelburg lope en daer
in de ouwe binnenstad die ouwe 'uzen
bekieke, waervan der bie bin die twee
en meschien driehonderd jaer oud bin,
dan vraeg ik me wel is af, wat bin
ons teugeswoordig toch vo 'n sukkels,
dat ons allenig mae uzen ken bouwen
die meschien een dartig jaer beweun-
baer bin? En dan praet ons over de
moderne tegniek, over ons gewaepend
beton, dat onvernietigbaer is en over
onze zwaere iezere balken, waerdat
onze voorouwers niemedal van af wis
ten. En as ons dan de resultaeten be
kieke, dan zeg ik, ons bin toch mae
klungels dat ons nie wat meer tot
stand ken bringen dan wat ter gepres
teerd wordt.
Bin julder ter met seens of niet?
FLIP BRAMSE.
Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6 te
Middelburg.
In het Hoogoven-Schaaktournooi te
Beverwijk werd ook medegespeeld
door de heer J. L. Woudstra, lid van
de Schaakvereniging „Middelburg".
Eén der partijen zullen wij hier laten
volgen en werd gespeeld in Groep A,
de heer J. L. Woudstra met Wit tegen
de heer J. C. Aphing met Zwart, lid
van „Max Euwe", Amsterdam, 'n Par
tij, waarin Wit steeds goede kansen
heeft gehad, doch Zwart kon echter
nog altijd op tijd pareren. Een mooie
partij.
J. L. Woudstra (Wit).
J. C. Aphing (Zwart).
(Gew. Damegambiet).
1. d2d4 Pg8—f6
2. c2c4 e7—e6
3. Pblc3 d7d5
4. e2e3
(hier wordt ook wel Lg5, Pbd7, Pf3,
c6 enz. gespeeld).
4c7c5
5. Pgl—f3 Pb8c6
6. Lfle2 Lf8e7
7. 0—0 0—0
(beide partijen staan nu gelijk. Wit
moet nu Lel nog ontwikkelen en
Zwart Lc8).
8. a2a3!
(met de opzet dc5:, Lc5:, b4:, Ld6:, Lb2
enz.)
8d5xc4
9. d4xc5 Pc6a5
10. Pf3e5 Dd8c7
(ook op Lc5: volgt Pc4: enz.)
11. Pe5xc4 Pa5xc4
12. Le2xc4 Dc7xc5
13. Ddle2
('veel beter dan Le2, b.v. Le2, Td8, Dc2,
Pdö en Zwart komt aan de leiding)
1 3a7a6
14. b2b4
(zie 8e zet)
1 4Dc5c7
15. Lel—b2 b7—b5
16. Lc4d3 Lc8—b7
17. Tal—cl
(met duidelijke bedoeling)
1 7Dc7b6
18. Pc3—bl!
(dit paard gaat naar d2 om eventueel
dienst te doen op f3, of om op e4 te
helpen en ook om Lb2 een open lijn
te geven)
1 8Ta8c8
19. Lb2—d4 Db6—d6
20. Tel—dl Tf8d8!
21. f2—f3
(het aardigheidje Lf6, Lf6, Lh7t met
Damewinst gaat niet op wegens La6:>
Dc6! met matdreigingen enz.)
21Dd6b8
22. Pbl—d2 Lb7d5
(ook Pd5 kwam in aanmerking)
23. e3e4 Ld5—c4
24. Pd2xc4 Td8xd4
25. Pc4a5! Tc8—c3?
(beter was nu e5 om het gevaar van
e5 en Lh7f uit te schakelen)
26. e4e5!
(dreigt Lh7t enz.)
26Db8a7
(ook Zwart heeft nog kleine dreigin-
gen)
27. De2—f2 Le7—d8!
(nu gaat Lh7t niet wegens Ph7: en
Lb6!. Ook na ef6 volgt Lb6!)
28. Kgl—hl
(Tel gaf ook goede kansen, doch
Zwart kan goed pareren, b.v. Tel, Tel,
Tel:, Dd7:, ef6:, Td3 enz.)
28Ld8b6
29. e5xf6 Td4xd3
30. Tdlxd3 Tc3xd3
31. Df2g3 g7g6
32. Pa5c6 Da7—d7
33. Dg3b8t
(en niet Pe5? wegens Tdl enz.)
33Lb6d8
(het gaat alles nog net)
34. Pc6xd8 Dd7xd8
35. Db8xd8 Td3xd8
36. h2h3
en hier werd de partij door Wit re
mise gegeven.
De ladderwedstrijd.
De prijs over de maand Januari
werd ditmaal gewonnen door de heer
G. v. Willigen te Kapelle-Biezelinge
met een totaal van 91 punten. Gefeli
citeerd.
De oplossingen van de vorige pro
blemen 97 en 98 waren als volgt:
Probleem 97: 1Th6f; 2. Kgl,
Thlf; 3. Khl, Dh3t; 4. Kgl, Dg2f mat.
Probleem 98: 1. Lg7f, Tg7 (op Kg8
volgt Pe7t); 2. Dh6t, Th7; 3. Pf6!, Th6;
(op Lf6 volgt Df8f) 4. Tg8f mat.
En nu de nieuwe problemen.
Probleem 99 (zie diagram 99).
Wit: Kf6, Ta7, Td6, pion f4
Zwart: Kh8, Ta5, Tg2, pionnen a6 en
f5. Wit aan zet wint (2 punten).
Probleem 100 (zie diagram 100).
Wit: Kgl, Ddl, Tfl, Thl, Lb5, Lel,
Pbl, Pg5, pionnen a2, b2, c3 d4, e4, f2,
g2, h2.
Zwart: Ke8, Dd8, Ta8, Th8, Lf8, Ld7,
De rassenkeuze.
Vraagt men een landbouwer welke
lucerne op zijn land staat, dan krijgt
men in het merendeel der gevallen
geen concreet antwoord. Lucerne is
lucerne denkt men nog te vaak. Jaren
lang werd lucernezaad geïmporteerd
en gezaaid, zonder dat aandacht werd
besteed 'aan de kwaliteit van het ge
was.
Doch hierin is verandering gekomen.
Door zorgvuldige selectie heeft men
enkele productieve en voor Nederland
geschikte rassen gekweekt, welke in
de Beschrijvende Rassenlijst 1954 staan
vermeld.
Dit houdt in dat we dus een bewuste
keuze gemaakt zien uit het geweldige
wereldassortiment lucernetypes. De
met name genoemde rassen zijn alle
Noord Franse-selecties, die dank zij
hun productiviteit, wintervastheid en
vroege voorjaarsontwikkeling voor
Nederland de aangewezen types zijn.
Ook verdragen deze selecties het zaai
en onder dekvrucht goed, wat voor on
ze omstandigheden gewenst is.
De nog regelmatig aangetroffen Pro-
vencer lucerne is te weinig wintervast,
te slap en te weinig productief.
Ook de bastaardlucerne Grimm zien
we nog wel eens verbouwd. De win
tervastheid hiervan is zeer goed, de
ontwikkeling echter te traag, terwijl
de opbrengst bij de Franse selecties te
veel achterblijft.
We doen dus verstandig een keuze
te maken uit de Noord Franse selec
ties, waarbij een overzicht van de
proefveldresultaten ons behulpzaam
kan zijn.
1) Opgenomen om het verschil in
waarde te demonstreren.
De Zuidelijke ligging van Zeeland
maakt het belangrijk en interessant
ook de proeven in België eens te be
kijken.
De opbrengsten zijn .opgegeven in
kg/ha. De rassen werden gezaaid op
17-5-'51, terwijl van iedere snede de
opbrengst werd bepaald. In 1951 werd
slechts eenmaal gemaaid, in 1952 drie
maal.
Maaidatum: 5/10/'51 ll/5/'52 17/7/'52 3/9/'52
Provencer 9670 23000 21600 13780
Du Puits 13005 35300 24650 13150
Socheville 13760 36400 25350 15520
Flandria 14085 35660 25650 15840
Flamande 13890 35160 20230 16360
N.B.: Chartain-villiers was in deze proef niet opgenomen.
Ook het eiwit- en drogestofgehalte spelen een belangrijke rol:
Ras
Du Puits
Chartain-villiers
Flandria
Provencer
Socheville en Flamande C 49 misten
in deze proef.
a. De Noord Franse rassen: Du Puits,
Chartainvilliers, Socheville,Flandria
en Flamande C 49 zijn voor de Ne
derlandse landbouw te prefereren bo
ven alle andere.
totaal
68050
86105
91030
91235
91640
b. Onderlinge verschillen hierbij zijn
te verwaarlozen, zodat de prijs van 't
zaad de doorslag moet geven.
c. Rassen als Provencer, Grimm e.a.
geven een absoluut onvoldoende ren
dement.
W. J. L.
Probleem 99.
Probleem 100.
Wit aan zet wint.
2 punten.
a o c u e t g
Wit aan zet wint.
5 punten.
■g
3 3 1
V
cu m
G
t%
Ras
.9
«0
•o-sü
'SöC
Is 3 1
-5 Eï T
&:c
Sji-S
Du Puits
108
8
9 8 7
Flandria
105
8
9 8 7
Chartain-villiers
105
8
9 8 7
Socheville
105
8
8 8 7
Flamande C 49
105
8
8 8 7
Provencer1
90
7
7% 6% 5
Grimm 1
92
3
5% 6 8
Drogestof in
Gem.
v.r.e. in de
Gem.
drogestof
1949 1950
1951
1949 1950 1951
21.9 19.2
18.3
19.3
17.1 18.7 17.9
18.1
21.8 19.1
18.4
19.2
17.5 18.8 18.1
18.3
21.6 19.3
18.4
19.2
17.6 19.2 18.3
18.6
22.3 19.0
18.3
19.2
17.4 20.1 19.0
19.2
Pc6, Pg6, pionnen a7, b7, c7, d6, e5, f7
h6. Wit aE
evraagd w
voor wit.
-"i -■> Oplossingen in te zenden uiterlijk
g7, h6. Wit aan zet wint (5 punten). 10 dagen na plaatsing van deze ra-
Gevraagd wordt, de beste voortzet- briek.