NACHTELIJK OPONTHOUD en kier piekert ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR priie Hoe genoeglijk colt het teven. m i) WT i IIIP "Ai 11 !fc „De kleine Residentie" HP IP S3 B IB Lucerne (II) fl :>rT .i' ';t: -V v. door P. Terpstra. Uitgave van Bosch en Keuning n.v. te Baarn Voordat de nieuwe Noordoostpolder van het smalle reepje land, dat men 't eiland Schokland noemde, het Zuider zeewater verjoeg, kende we dit brokje land al lang niet meer. Het telde niet meer mee, het bood alleen nog maar plaats voor een paar gezinnen, die er wel moesten wonen om voor kust licht te zorgen en misschien voor enig werk aan de zeewering. Maar bewoond werd dit smalle stukje grond niet meer. Dat was eertijds wel 't geval. Er waren dorpjes, Emmeloord en Ens met zijn Meulebuurt en Zuiderbuurt, waar de vissers hun armelijk en altijd bedreigd bestaan leidden. Elke storm verdeelde met zijn hoog water dit smalle reepje grond nog weer in drie kleine eiland jes, waar de bewoners zo bedreigd worden, dat ze naar de zolders moeten vluchten. Dat was zo in de helft der vorige eeuw. Over die periode heeft P. Terp stra zijn boek: „De kleine Residentie" geschreven. Al is dè residentie dan klein, de ellendebelevenissen zijn er groot. Storm, overstroming, een hevige typhusepidemie, dit alles wordt door de stakkers doorstaan. En toch zal geen enkele Schokker zijn eiland verlaten, al kan hjj ook elders een dikkere bo terham verdienen. Te midden van die kleine gemeenschappen in Emmeloord en Ens wonen ook niet-Schokkers, de dominee, de dokter, de schoolmeester en tijdelijk ook de kunstschilder Van Vriesland. Vreemd is, dat ook deze mensen op de duur gefascineerd wor den door het brokje grond, dat daar zo benard midden in de Zuiderzee ligt. Nu is de dokter wel de „held" van het verhaal maar de predikant, de oude schoolmeester en Van Vriesland spe len ook belangrijke nevenrollen in de ze eilandengemeenschap. Terpstra heeft ons dit stukje eiland geschiedenis goed beschreven en we voelen ons in de ban komen van de beperktheid van dit omsloten gebiedje als we lezen, dat je om van de ene buurtschap naar de andere te komen over een smalle loopplank moet gaan, die „geplaveid" ligt vlak langs de pa len van de wankele zeewering. Zo smal is deze verbindingsweg, dat, wil men er elkaar passeren er bepaalde acrobatische toeren voor nodig zijn. Ontmoeten twee Schokkers elkaar, dan grijpen ze elkaar om het lijf, zwaaien om elkander heen en kunnen dan de tocht weer vervolgen. Ontmoet de Schokker evenwel een vreemdeling, dan is hij zo hoffelijk met één been op een paal der zeewering te balan ceren, het andere been boven de dras sige vlakte buiten de palen houdend, waardoor er op de wandelweg ruimte komt om de andere wandelaar zonder deze acrobatiek zijn weg te laten ver volgen. Is de vloed echter wat hoog, dan is deze communicatie geblokkeerd. Denk eens in dat felle stormen het Zuiderzeewater, dat nergens naar het Zuiden meer een uitweg weet, op zwepen, dan wordt Schokland met zijn onvoldoende bescherming ook zee, waaruit slechts kleine stukjes land als vluchtheuveltjes boven water uitpie- ken. Dan laten weer vele Schokkers het leven. Zo, altijd bedreigd, ook in hun kostwinning, als het met de vis serij slecht gaat, moeten deze mensen ook nog een hevige typhusepidemie doorstaan. Dan zien we dokter Flie- ringa op zijn best. Hij zwoegt wat hij kan om de dood zijn prooi te ontwor stelen. Dit is alles best beschreven. We weten nu opeens, waaraan we eerder nog nooit gedacht hadden, dat dit klei ne eiland eens een brok grond geweest is, behorend bij ons eigen land, waar op veel gewerkt en veel geleden is. Maar tegen de vorm en bewerking hebben we nogal bezwaren. De kwieke jonge dokter Justus Flieringa moet op Schokland terecht komen. Maar welke jonge kerel zal daar zomaar naar toe gaan om daar, onder haast armlastige mensen een praktijk te beginnen? Geen mens die dat doet. Daarom moest de schrijver een aanleiding scheppen, waardoor Flieringa daarheen gaat als een vlucht, al maakt hij zichzelf wijs, dat hij God in deze zaak heeft laten beslissen. Hiermede begint het boek en dat vinden we zeker niet geslaagd, want het is zeer duidelijk maakwerk. Als de dokter eenmaal op Schokland is, en we zien hem in zijn werken en omgang met de mensen, is alles beter. Verder verraadt niets in de sfeer van het boek, dat het een goede honderd jaar geleden is, dat dit alles zich af speelt. Rampen en mensen blijven hetzelfde zou men kunnen zeggen, dat is wel waar, doch mensen doorleven de tijd in de sfeer van die dagen en daarvan doorvoelen we niets. Het had alles vorige jaar zo kunnen gebeuren met de ramp in het Westen van ons land. Dit komt misschien mede ook hierdoor,1 dat de kunstschilder, die wel zegt zo gefascineerd te zijn door Schokland, daar met zijn niet door hem getrouwde vrouw bij zich, vol komen out of place is, al wordt het anders gesuggereerd. De man had van daag in de Noordoostpolder kunnen wandelen. En dan bij een enigszins nauwletten de lezing had de schrijver misschien zelf aan het tellen geraakt hoevele ma len hij Flieringa, „de jonge dokter Flieringa" of „de jonge dokter" noemt. Je krijgt zodoende al lezende het ge voel of deze esculaap op de duur nog een baby blijkt te zijn. Goed getekend is weer de oude meester Amoureu, ook later, als blijkt, dat hij toch maar een zielig bang men senkind is, dat op de vlucht slaat juist als hij had moeten pal staan. De be schrijving van zijn milieu en levens wijze roept echter weer vragen op. We hebben nog al eens iets horen verlui den van arme schoolmeesters in de vorige eeuw. En bij meester Amoureu komt de wijn nogal eens op tafel. De verhouding van de kunstschilder Van Vriesland en zijn niet door hem ge trouwde jonge vrouw is heel goed, maar of dat nu aannemelijk maakt, dat die lieve jonge Frangaise juist de zie kelijke, tranende ogen van de veel ou dere Van Vriesland kust, als ze deze eerst met een kanten zakdoekje heeft gebet.... wij voor ons.... liefde ver klaart veel maar niet alles Dit laatste is natuurlijk een kleinig heid. Bij eventuele herdruk, en we zouden dit wensen om de geschiedenis van Schokland, het eiland dat nu geen eiland meer is, kunnen veel van deze kleinigheden even veranderd worden. Daar zou het boek bij winnen. Natuurlijk zorgden de uitgevers voor een keurig pakje, zoals we dat van hen gewend zijn. Hoe het mogelijk is, voor deze prijs is ons een raadsel, dat wij gelukkig niet behoeven op te los sen. HOOP Z'is als een reddingsboei, gespannen [oto uw lijf. Zodat ge dankend roept: 'k verdrink [niet, want ik drijft door W. VONK Freek van Loon werd er altijd een beetje buiten gehouden door de chauffeurs van „Interland Express". Óh zeker, hij was een oude rot in het vak; een secure en bekwame rijder én altijd stipt in zijn werk. Maar nee, goed meedoen met de anderen kon hij niet. Hij was een stille vent. Stil was het goeie woord eigenlijk niet. Hij was een saaie kerel. Niet veel aan. Hij kaartte niet, zei nooit eens een kernachtig woord en als de chauffeurs hun boterham opaten, moesten ze altijd even stil zijn, om dat Freek van Loon eerst ging bid den voor zijn eten. Wanneer hij er niet bij was, maakten ze er grappei, over of haalden hun schouders o$. Hij was nu eenmaal zo en daarmee was alles gezegd. Tot zij het verhaal hoorden van Piet van der Waal Dat was op een avond, toen de chauffeurs in het wachtlokaal zaten te schaften. Het was er benauwd. De rook, een mengsel van alle soorten shag en pijptabak, hing zwaar en blauwgrijs in het vertrek en er was de eigenaardige geur van leren jas sen. De chauffeurs echter merkten daar niets van. Ze zaten behaaglijk rond de tevreden brommende pot kachel en aten hun boterhammen. Een grote ketel stond op de kachel te pruttelen en de mannen dronken tus sen het eten door, met voorzichtige teugjes, de dampendhete koffie. Bui ten, in de koude winteravond, ston den de vrachtauto's. Grote, donkere gevaarten met aanhangwagens, waar onder, in vierdubbele rijen, de mas sale wielen. De mannen praatten ondertussen wat over hetgeen ze had den meegemaakt op hun tochten. „Zeg Piet", vroeg een van hen, „jullie hebben de laatste reis nog al wat beleefd hé?" „Dat zou ik denken", zei Piet van der Waal, „zoals toen heb ik het nog nooit meegemaakt." „Vertel es, wat is er eigenlijk ge beurd?" vroeg de man, die naast hem zat. De gesprekken verstomden; ieder een zweeg in nieuwsgierige afwach ting. „Dat is een heel verhaal, jongens", zei Piet. „Doet er niet toe, we hebben nog tijd genoeg", riepen de anderen. „Nou, vooruit dan", antwoordde Piet. „Het gebeurde verleden week op onze tocht naar Duitsland. De reis begon direct al fout. Even voorbij München, toen we nog maar net ver trokken waren, kregen we een lekke band; dat was gelukkig gauw ver holpen. Later hadden we malheur met de remmen; dat duurde wat langer. Enfin, ik hoef jullie niks te vertel len. Als het eenmaal beroerd gaat, schijnt het ongeluk je te achtervolgen. En dan samen met Freek van Loon! Die bijna geen woord zei en maar kalm zijn gangetje gingIk ver langde tenminste erg naar huis. Het was al ver in de middag, toen we in Keulen aankwamen. We rammel den van de honger en we zochten dus gauw ons hotel op om wat te eten. Toen we in de gelagkamer za ten, werd er voor Van Loon een brief gebracht. Dat vond ik vreemd, want hij kreeg nooit post. Freek las hem aandachtig door en je kon aan hem merken, dat het geen leuke brief was. Hij at bijna niet en bleef maar zwij gend voor zich uit staren. Op de duur kreeg ik medelijden met hem en ik vroeg, wat er aan haperde. „De jongen van ons is niet erg best", zei hij. „Zo", zei ik, „wat scheelt er dan aan?" „Weten ze niet", zei hij, „maar hij ligt in 't ziekenhuis met hoge koorts". In zo'n situatie weet ik nooit goed, wat ik zeggen moet, daarom zei ik maar, dat het nog wel mee zou val len en dat hij evengoed flink moest eten. Maar hij raakte niets meer aan en gunde mij amper tijd, om m'n bord leeg te maken. Terwijl ik nog bezig was, rekende hij vast af en liep met een naar buiten. Het eerste stuk reed ik. 'k Begrebp, dat Van Loon graag zo gauw moge lijk thuis wilde zijn en daarom gaf ik flink gas en zette er behoorlijk de vaart in. Het was geen gemakkelijk stuk.... heuvels, dalen en bovendien was de weg op sommige stukken zo glad als spek. Freek zat naast me en hield geen oog af van de snelheids meter. Als ik vaart minderde in een bocht of door een dorp, begon hi) heen en weer te schuiven van onge duld. Man, je kreeg er wat van en toen hij het stuur overnam, was ik bek-af! Hij startte de wagen en zette de ruitenwisser aan, want het begon te sneeuwen. Ik had niet bepaald met een slakkengangetje gereden, maar Freek zette de sokken er pas goed in. 'k Geloof, dat ik nog iets gezegd heb van: „Kalm aan een beetje, denk om jezelf!" Maar zeker weet ik dat niet, want ik had een machtige slaap en het duurde dan ook niet lang of ik was van de kaart Ik weet niet, hoe lang ik geslapen had, toen ik met een schok wakker werd. 't Eerste wat ik hoorde, waren de remmen; maar ik was nog te suf om te begrijpen, wat er aan de hand was. Ik draaide de zijruit open en liet de koude nachtwind binnen waaien. Daar knapte ik van op en ik kwam langzaam bij mijn positieven. Ik keek op het klokje in het dash board en zag, dat het een uur of twee was. „Waar zijn we?" vroeg ik, maar ik kreeg geen antwoord. Ik keek eens naar Freek en zag, dat hij zenuw achtig was en daar schrok ik van, want zenuwen, dat is er bij hem nooit bij. „Waarom remde je?" vroeg ik toen. „Er zat een hemd voor de wielen", antwoordde hij. „Een hond?" vroeg ik verbaasd, „heb je hem aangereden?" „Nee, ik kon nog net remmen", zei Van Loon, „kijk, daar is die hond weer." Ik keek door de voorruit en zag het beest vlak voor de wagen, 't Leek wel of het dier overreden wilde worden. Met een schok stonden we weer stil. Van Loon opende met een nijdige ruk het portier en stapte uit. „Wat ga je doen?" vroeg ik. „'m Wegjagen", zei hij. Ik had geen zin om er uit te ko men. 'tWas mij te koud en ik wilde verder slapen. Ik ging gemakkelijk in mijn hoekje zitten en trachtte weer in te dutten. Toen hoorde ik buiten roepen. In vredesnaam, dacht ik, maar eens gaan kijken. Ik hees me van m'n plaats en ging de cabine uit. Het sneeuwde nog steeds en een felle wind deed me bijna op de gladde weg omtuimelen. de bouw is en dat er toch altied men sen bin, die wanneer niet gebouwd wordt volgens bestek de annemer op de vingers kenne tikken. Mae' toen gaf ie me ten antwoord: daer mot je nie' te veul van dinken. As je zo'n opzichter op 'n karwie met een grote sigaer in z'n mond ziet lopen, mot je in de regel mae dinken: dat is mis. Der is 'n geval geweest, dat een op zichter bie 't werk kwam en de specie waerdat mee gemesseld wier afkeu rende en toen gongen de metselaers der mee stoppen en ie verdween in de direksiekeet, waerdat de annemer vertoevende en na een 'alf uurtje kwamen ze der uut elk met een grote diere sigaer in der mond en toen zee de opzichter: allé jonges, gaen mae weer an 't werk, 't is goed zo. En wat dink ie van al die gevallen, dat nae een paer jaer de gebreken an alle kan ten bie de nieuwbouw an 't daglicht komen? Verf die zo vuuf jaer gegaran deerd wordt en waervan je de blad ders nae een 'alf jaer zo groot as je hand an de deurposten ziet zitten? En van de zogenaemde kopere afslutin- gen in de doescellen, die nae een jaer geen koper mae geweun rommel blie ken te wezen, zodat 't waeter langs de muren nae bene je stroomt. Om van de scheefgezakte deuren en raemen mae' te zwiegen. Noe ons kregen nog veul meer ver- haelen te horen en dan luuster je mae is en je dinkt bie je eige: der mot toch wel wat van an wezen, as een man die der verstand van heit zukke verhaelen ken opdissen en dan nog de plekken der bie noemt waerdat je 't ken gaen zien. Noe dan gae je der wel is over piekere. Dat leste woord dat mot je me mae ten goeie houwen, want dat zette de krantenmensen teu- geswoordig an de kop van de pagina, zoas julder zien ken: daer piekert Zee land over, ken je lezen. Bel noe as het allegaer waer is wat dat er zoal verteld wordt over die nae-oorlogse nieuwbouw, dan heit Zeeland wat om over te piekeren. Wanneer ik zo is 'n inkele keer deur Goes of deur Middelburg lope en daer in de ouwe binnenstad die ouwe 'uzen bekieke, waervan der bie bin die twee en meschien driehonderd jaer oud bin, dan vraeg ik me wel is af, wat bin ons teugeswoordig toch vo 'n sukkels, dat ons allenig mae uzen ken bouwen die meschien een dartig jaer beweun- baer bin? En dan praet ons over de moderne tegniek, over ons gewaepend beton, dat onvernietigbaer is en over onze zwaere iezere balken, waerdat onze voorouwers niemedal van af wis ten. En as ons dan de resultaeten be kieke, dan zeg ik, ons bin toch mae klungels dat ons nie wat meer tot stand ken bringen dan wat ter gepres teerd wordt. Bin julder ter met seens of niet? FLIP BRAMSE. Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6 te Middelburg. In het Hoogoven-Schaaktournooi te Beverwijk werd ook medegespeeld door de heer J. L. Woudstra, lid van de Schaakvereniging „Middelburg". Eén der partijen zullen wij hier laten volgen en werd gespeeld in Groep A, de heer J. L. Woudstra met Wit tegen de heer J. C. Aphing met Zwart, lid van „Max Euwe", Amsterdam, 'n Par tij, waarin Wit steeds goede kansen heeft gehad, doch Zwart kon echter nog altijd op tijd pareren. Een mooie partij. J. L. Woudstra (Wit). J. C. Aphing (Zwart). (Gew. Damegambiet). 1. d2d4 Pg8—f6 2. c2c4 e7—e6 3. Pblc3 d7d5 4. e2e3 (hier wordt ook wel Lg5, Pbd7, Pf3, c6 enz. gespeeld). 4c7c5 5. Pgl—f3 Pb8c6 6. Lfle2 Lf8e7 7. 0—0 0—0 (beide partijen staan nu gelijk. Wit moet nu Lel nog ontwikkelen en Zwart Lc8). 8. a2a3! (met de opzet dc5:, Lc5:, b4:, Ld6:, Lb2 enz.) 8d5xc4 9. d4xc5 Pc6a5 10. Pf3e5 Dd8c7 (ook op Lc5: volgt Pc4: enz.) 11. Pe5xc4 Pa5xc4 12. Le2xc4 Dc7xc5 13. Ddle2 ('veel beter dan Le2, b.v. Le2, Td8, Dc2, Pdö en Zwart komt aan de leiding) 1 3a7a6 14. b2b4 (zie 8e zet) 1 4Dc5c7 15. Lel—b2 b7—b5 16. Lc4d3 Lc8—b7 17. Tal—cl (met duidelijke bedoeling) 1 7Dc7b6 18. Pc3—bl! (dit paard gaat naar d2 om eventueel dienst te doen op f3, of om op e4 te helpen en ook om Lb2 een open lijn te geven) 1 8Ta8c8 19. Lb2—d4 Db6—d6 20. Tel—dl Tf8d8! 21. f2—f3 (het aardigheidje Lf6, Lf6, Lh7t met Damewinst gaat niet op wegens La6:> Dc6! met matdreigingen enz.) 21Dd6b8 22. Pbl—d2 Lb7d5 (ook Pd5 kwam in aanmerking) 23. e3e4 Ld5—c4 24. Pd2xc4 Td8xd4 25. Pc4a5! Tc8—c3? (beter was nu e5 om het gevaar van e5 en Lh7f uit te schakelen) 26. e4e5! (dreigt Lh7t enz.) 26Db8a7 (ook Zwart heeft nog kleine dreigin- gen) 27. De2—f2 Le7—d8! (nu gaat Lh7t niet wegens Ph7: en Lb6!. Ook na ef6 volgt Lb6!) 28. Kgl—hl (Tel gaf ook goede kansen, doch Zwart kan goed pareren, b.v. Tel, Tel, Tel:, Dd7:, ef6:, Td3 enz.) 28Ld8b6 29. e5xf6 Td4xd3 30. Tdlxd3 Tc3xd3 31. Df2g3 g7g6 32. Pa5c6 Da7—d7 33. Dg3b8t (en niet Pe5? wegens Tdl enz.) 33Lb6d8 (het gaat alles nog net) 34. Pc6xd8 Dd7xd8 35. Db8xd8 Td3xd8 36. h2h3 en hier werd de partij door Wit re mise gegeven. De ladderwedstrijd. De prijs over de maand Januari werd ditmaal gewonnen door de heer G. v. Willigen te Kapelle-Biezelinge met een totaal van 91 punten. Gefeli citeerd. De oplossingen van de vorige pro blemen 97 en 98 waren als volgt: Probleem 97: 1Th6f; 2. Kgl, Thlf; 3. Khl, Dh3t; 4. Kgl, Dg2f mat. Probleem 98: 1. Lg7f, Tg7 (op Kg8 volgt Pe7t); 2. Dh6t, Th7; 3. Pf6!, Th6; (op Lf6 volgt Df8f) 4. Tg8f mat. En nu de nieuwe problemen. Probleem 99 (zie diagram 99). Wit: Kf6, Ta7, Td6, pion f4 Zwart: Kh8, Ta5, Tg2, pionnen a6 en f5. Wit aan zet wint (2 punten). Probleem 100 (zie diagram 100). Wit: Kgl, Ddl, Tfl, Thl, Lb5, Lel, Pbl, Pg5, pionnen a2, b2, c3 d4, e4, f2, g2, h2. Zwart: Ke8, Dd8, Ta8, Th8, Lf8, Ld7, De rassenkeuze. Vraagt men een landbouwer welke lucerne op zijn land staat, dan krijgt men in het merendeel der gevallen geen concreet antwoord. Lucerne is lucerne denkt men nog te vaak. Jaren lang werd lucernezaad geïmporteerd en gezaaid, zonder dat aandacht werd besteed 'aan de kwaliteit van het ge was. Doch hierin is verandering gekomen. Door zorgvuldige selectie heeft men enkele productieve en voor Nederland geschikte rassen gekweekt, welke in de Beschrijvende Rassenlijst 1954 staan vermeld. Dit houdt in dat we dus een bewuste keuze gemaakt zien uit het geweldige wereldassortiment lucernetypes. De met name genoemde rassen zijn alle Noord Franse-selecties, die dank zij hun productiviteit, wintervastheid en vroege voorjaarsontwikkeling voor Nederland de aangewezen types zijn. Ook verdragen deze selecties het zaai en onder dekvrucht goed, wat voor on ze omstandigheden gewenst is. De nog regelmatig aangetroffen Pro- vencer lucerne is te weinig wintervast, te slap en te weinig productief. Ook de bastaardlucerne Grimm zien we nog wel eens verbouwd. De win tervastheid hiervan is zeer goed, de ontwikkeling echter te traag, terwijl de opbrengst bij de Franse selecties te veel achterblijft. We doen dus verstandig een keuze te maken uit de Noord Franse selec ties, waarbij een overzicht van de proefveldresultaten ons behulpzaam kan zijn. 1) Opgenomen om het verschil in waarde te demonstreren. De Zuidelijke ligging van Zeeland maakt het belangrijk en interessant ook de proeven in België eens te be kijken. De opbrengsten zijn .opgegeven in kg/ha. De rassen werden gezaaid op 17-5-'51, terwijl van iedere snede de opbrengst werd bepaald. In 1951 werd slechts eenmaal gemaaid, in 1952 drie maal. Maaidatum: 5/10/'51 ll/5/'52 17/7/'52 3/9/'52 Provencer 9670 23000 21600 13780 Du Puits 13005 35300 24650 13150 Socheville 13760 36400 25350 15520 Flandria 14085 35660 25650 15840 Flamande 13890 35160 20230 16360 N.B.: Chartain-villiers was in deze proef niet opgenomen. Ook het eiwit- en drogestofgehalte spelen een belangrijke rol: Ras Du Puits Chartain-villiers Flandria Provencer Socheville en Flamande C 49 misten in deze proef. a. De Noord Franse rassen: Du Puits, Chartainvilliers, Socheville,Flandria en Flamande C 49 zijn voor de Ne derlandse landbouw te prefereren bo ven alle andere. totaal 68050 86105 91030 91235 91640 b. Onderlinge verschillen hierbij zijn te verwaarlozen, zodat de prijs van 't zaad de doorslag moet geven. c. Rassen als Provencer, Grimm e.a. geven een absoluut onvoldoende ren dement. W. J. L. Probleem 99. Probleem 100. Wit aan zet wint. 2 punten. a o c u e t g Wit aan zet wint. 5 punten. ■g 3 3 1 V cu m G t% Ras .9 «0 •o-sü 'SöC Is 3 1 -5 Eï T &:c Sji-S Du Puits 108 8 9 8 7 Flandria 105 8 9 8 7 Chartain-villiers 105 8 9 8 7 Socheville 105 8 8 8 7 Flamande C 49 105 8 8 8 7 Provencer1 90 7 7% 6% 5 Grimm 1 92 3 5% 6 8 Drogestof in Gem. v.r.e. in de Gem. drogestof 1949 1950 1951 1949 1950 1951 21.9 19.2 18.3 19.3 17.1 18.7 17.9 18.1 21.8 19.1 18.4 19.2 17.5 18.8 18.1 18.3 21.6 19.3 18.4 19.2 17.6 19.2 18.3 18.6 22.3 19.0 18.3 19.2 17.4 20.1 19.0 19.2 Pc6, Pg6, pionnen a7, b7, c7, d6, e5, f7 h6. Wit aE evraagd w voor wit. -"i -■> Oplossingen in te zenden uiterlijk g7, h6. Wit aan zet wint (5 punten). 10 dagen na plaatsing van deze ra- Gevraagd wordt, de beste voortzet- briek.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1954 | | pagina 9