denken wy er in
over
ONDERWIJS i OPVOEDING CULTUUR
Staart en kop
in
OPVOEDKUNDIGE RUBRIEK
Even lachen? ££?en bezoeken als u 105 3aar
Mjjn span heeft met veel gemak af
scheid van het ijs genomen. Geen won
der eigenlijk, want ijskampioenen tref
je in de regel niet veel op de leeftijd
van klas één. Te gemakkelijker viel
dat nog, omdat het er eerst naar leek,
dat we sneeuw zouden krijgen en dan
heb je als zevenjarige veel meer kans
op divertissement, want als er sneeuw
ligt kun je met je slee tenslotte overal
terecht en vergeet niet dat je sneeuw
poppen kunt maken, dip je een faam
als beeldhouwer kunnen gpven.
Dit alles is voorbij en we praten niet
meer over het weer, omdat je over
regen in Nederland niet kunt blijven
praten. Doch één ding hebben we pit
de „ijstijd" overgehouden en wel het
brood strooien voor de vogeltjes. We
zijn er mee begonnen toen het zo bit
ter koud was en de vogels dus ner
gens wat konden opdiepen. Ik bracht
een keer een brok brood mee, goed
gunstig verstrekt door mijn hospita.
Direct na de Bijbelse geschiedenis
brokkelde ik het klein en ging dat
even (al bibberend) op het plein uit
strooien. Mijn kroost kreeg verlof om
bij het raam te komen en eens te zien
of er vogels op af zouden komen. We
hebben heel gelukkig lage ra
men. Het duurde natuurlijk geen mi
nuut of er heerste grote bedrijvigheid
op het plein en in een minimum van
tijd waren de brokjes verdwenen. Di
rect was er reactie van velen. Ze be
loofden „korsies" mee te brengen, het
geen ook prompt geschiedde. Zo heb
ik elke morgen een „korf met brood".
Gelukkig voor de vogels en voor Koos
Doornheim. Die mag elke dag eerst in
school de brokken pasklaar maken en
daarna volbrengt hij met passende
ernst de gang naar het plein en strooit
met mild gebaar zijn schatten uit. El
ke dag mag Koos dat doen. Hij alleen!
Niet eerlijk? Best mogelijk, maar Koos
is nu eenmaal Koos en die mag wel
'n extraatje hebben, de arme jongen
Koos is een van de hopeloze gevallen
van dit jaar. Ik krijg er niets, maar
dan ook niets in. Met Bijbelse geschie
denis nooit één enkel antwoord. Dat
verdriet me wel eens, want als ik ver
tel zie ik toch reacties op zijn gezicht,
waardoor ik telkens weer hoop, nu zal
hij het toch wel weten voor een keer
tje. Maar neen, nooit iets, terwijl ik
mijn best doe het zo duidelijk en aan
schouwelijk mogelijk te vertellen. Ik
wil wel bekennen, dat ik 's avonds bij
mijn voorbereiding van de Bijbelse ge
schiedenisles haast altijd het gezicht
van Koos voor me zie en daar stel ik
me dan op in, hopend dat het mi ge
lukken zal.
Rekenen heeft geen enkele kans,
met lezen doen we samen ons best om
nog dit jaar één zegge één boekje
uit te krijgen.
De klas is nu aan het zevende
deeltje. Koos en ik worstelen in de
tweede helft van het eerste boekje.
Alleen, wat 'hij met zijn handen kan
doen, heeft kans van slagen. Dit is
erg, maar het allerergste vind ik dat
Koos heus nog wel zo bij is, dat hij
beseft, dat hij niet kan, wat de ande
ren wel vermogen te doen. De jongen
heeft eigenlijk een ouwelijk, zorgelijk
gezicht. Maar als het hem gelukt een
succesje te behalen, waarvoor ik hem
zo graag uitbundig prijs, glijdt er over
dat ouwelijke snuitje een trek van zo
intense blijdschap, die het hele gezicht
opeens jong maakt, waardoor hij in
eens wordt, wat hij eigenlijk is, een
jochie van zeven jaar. Met schrijven
heb ik tenminste dikwijls een kans
Koos een reuze pluim te geven, want
dat is een vak, waarin Koos iets pres
teren kan. Maar met diezelfde knuis
ten kan hij meer. Daarvan krijg ik
vaak iets te zien als hij zijn „werk
stukken" van huis meebrengt, welke
in vaders schuurtje worden gefabri
ceerd. Dat is dan een „mooi" gemaakt
doosje, of een huisje of een hokje,
waar volgens Koos een heel jong keu-
tje in kan. Nu van deze „handigheid"
maak ik gebruik. Elke morgen mag
Koos dus de broodbrokken en sneden
op maat maken. Dat doet hij met
uiterste nauwgezetheid en dan volgt
de gang naar het plein. Ik heb gezegd,
dat hij natuurlijk best alleen kan doen.
En elke morgen voltrekt zich de han
deling van het broodstrooien als een
plechtige ritus. Koos gaat met een
(lek) schaaltje behoedzaam voor zich
uitdragend met statige stap naar het
plein. Rhythmisch strooit hij de krui
mels rond en na de laatste armzwaai
komt hij op een drafje naar binnen
om mede getuige te zijn van het feest
maal der gevederden. De opmerkingen
zijn dan niet van de lucht. Een vin
nige inhalige spreeuw, die een ander
niets, maat dan ook niets, gunt wordt
ronduit voor een astrante kr.ge
scholden. Gelukkig wordt dit harde
woord haastig overdekt (nog voor ik
een aanmerking kan maken) door het
medelijdend „wat een aerm liefie" van
Gerdientje, die het eerst een rood
borstje ontdekt, dat maar op één poot
je kan staan.
Vanmorgen is de „toeloop" bijzonder
groot. Haastig dwarrelt het van alle
Wat is D.D.T?
Een lezer wil graag weten of
deze drie bekende letters een af
korting zijn en waarvan. Het is
inderdaad een afkorting. U
moogt het woord zelf uitspreken,
dat behoeven wij gelukkig niet
te doen. Hier komt 't: Dichloro-
DiphenylTrichlooraethaan. Het
is één woord en de drie afkor-
tingsletters DDT geven wij aan
met hoofdletters.
Complex.
Het schijnt, schrijft een leze
res, dat we tegenwoordig leven
in het tijdperk van de com
plexen. Je hoort niet anders.
Maar, wat is nu precies een
complex?
Dat is moeilijk in het kort uit
te drukken. Wij zouden kunnen
zeggen: als men niet anders meer
doet dan denken over de vraag
wat een complex is en daarvan
niet los kan komen, dan heeft
men een complexen-complex.
Het woord heeft betrekking op de
verdringing van een levenser
varing naar het onbewuste. Van
uit dat onbewuste blijft het de
mens in zijn daden en denken
steeds beïnvloeden. Dit is eigen
lijk alleen met een voorbeeld
duidelijk- te maken. Op een ge-
kanten op het „ontbijtbord" aan. Ger
dientje kijkt of dat „aerme liefie" van
gister er weer bij is. Er vallen weer
harde woorden over een kraai, die reu
zenvogel in dit gezelschap, welke
maakt dat de kleintjes maar geringe
kansen hebben. Plotseling is daar de
vraag van Hans Rijkens „of ze daf hou
allemaal in de 'oge locht zomaer ken-
ne zieë?" „Ze wete 't nog van gister",
zegt Liesje met een verbluffende ze
kerheid. Maar opeens zegt Koos op
zijn eigen kalme toontje: „Tuurlijk het
de 'Ere Jezus, dat gezeit dat ze 'ier
netoe motte gaeAlle kopjes ke
ren zich op slag van het raam af naar
mij toe, wat ik daarvan nou zeggen zal.
Ik begin net als Koos met: „Natuurlijk,
want het staat in de Bijbel, dat er
Toen ik verleje weke op een ver-
jaerpartietje was, bie een van me ken-
nisse, die z'n kroonjaer vierende, was
ter ook een kaerel bie die nogal ver
stand scheen te hebben van de bouw
vakken. Ie kwam tenminste nogal ge
ducht los en wist verhaelen te doe
waarvan je zat te rillen en te beven
op je stoel. As 'je zien mocht geloven
dan bestaet der over een dartig jaer
geen inkel 'uus meer van als wat dat
er nae d'n oorlog gebouwd is. Noe 'n
klein bietje overdreven zal 't wel we
zen, mao der waeren toch ook ver
telsels bie die je an 't dinken brochten
en die je, as je ze vergeliekt met wat
je ook wel is van 'n aere kant te
horen kriegt, jezelvers doet afvraegen
wat mot ter van 'eel die bouwgeschie
denis trecht kommen, die an de ge
meenschap miljoenen bie miljoenen
kost an subsidies en waarvan der toch
geen klein musje dood neervalt of de
Here weet er van en dan weet Hij
ook wel, dat zoveel van die vogeltjes
honger hadden en daarom zorgt Hij
dat ze weten, dat ze naar ons toe moe
ten komen." Als ik zeg dat het in de
Bijbel staat is het vraagstuk naar be
horen opgelost. Ze zijn tevreden en
kijken nog eens naar het raam. Even
tjes maar, want het festijn loopt op
een eind en wij moeten ook weer ernst
gaan maken met ons werk. Maar diep
in mij is er een stille blijdschap, dat
Koos met zijn simpel beetje verstand
dit woord in ons midden bracht. Er
is toch meer vrucht wellicht van dit
werk, dan wij in onze bekrompenheid
soms menen. Gelukkig maar.
'eel wat schient te wezen dat mae re
volutiebouw is, zoas dat wel is 'ezeid
wordt.
Noe schient 't over 't algemeen in
de kleine durpies nog wel te gaen.
Daer stelt de annemer nog eer in z'n
werk en zou 't een schande vinden
as tie nae 'n paer jaer van 't bouwen
van een 'uus 'mocht te horen kriegen
asdat ie er mee geknoeid 'ad. Mae' in
de grotere plaesen, vo' al op plekken
waerdat allerlei vremde annemers de
vingers in de pap kriegen en het in
massa gaet, leit de zaek een bietje an
ders. Wanneer ze klaer bin vertrekken
ze en je ziet ze waerschienlik nooit
van z'n leven weer werom. En van
die bouw ken je somtieds toch wel
raere dingen te 'oren kriegen.
Noe zükke verhaelen 'ad ook onze
vrind op die ver jaer versite. Ik wees
'm der op dat ter toch toezicht bie
geven ogenblik wordt een kind
veel te zwaar gestraft voor een
snoeperij uit de suikerpot. Die
vernedering wil het kind zo snel
mogelijk vergeten en drukt haar
daarom weg in zichzelf. Jaren
en jaren later ontwikkelt dit kind
zich zo dat er een maniakale
eerlijkheid ontstaat. Een over
dreven ziekelijke eerlijkheid.
Oorzaak? Die bewuste straf. Die
straf had tot gevolg een „com
plex", een dus nog altijd naar de
oppervlakte dringen van die
snoep-straf ervaring. Meer kun
nen we er hier niet over zeggen
dan dit: niet overdrijven in deze
richting.
Nee.
Ja, dat in de wereldpolitiek
nog al eens gebruikelijke woord
kan ook in onze rubriek niet
altijd worden vermeden. Er is
een brief van een huiseigenaar
en hij wil weten of de huurder
hem kan dwingen de pui te la
ten schilderen. Zelf acht hij dat
helemaal niet zo erg dringend
nodig. Nee, die huurder kan dat
niet. De eigenaar blijft tenslottte
baas over zijn eigen bezit. Die
zelfde huurder kan ook niet eisen
dat de hele keuken opnieuw
wordt geschilderd omdat ergens
een gat is gehakt met het oog
op reparatie. Als de eigenaar dat
gat laat maken en bijschilderen,
heeft hij aan zijn plicht voldaan.
Onze dwingeland.
Dat „onze" niet te gebruiken in
de betekenis van bezit, want het
betreft niet ons kind. Maar een
kind dat bij ons een beetje de
dwingeland uithangt. Dan komt
hij (5 jaar) om de autoped, dan
weer om een koekje, ziet hij
dat ik de mantel aan heb, moet
hij „mee boodschappen doen".
Of het is waterdrinken:
snoepie. Het is een kind van de
buren en wij willen hem ook niet
kwetsen. Maar waar komt dat
gedwing van en wat is er tegen
te doen? Vermoedelijk komt dit
kind thuis genegenheid te kort.
Dat vragen zal voornamelijk ten
doel hebben: aandacht trekken.
Het feit dat het kind zoveel bij
u is. wijst ook op deze oorzaak.
Geldingsdrift, zou men dus kun
nen zeggen. Wat er aan te doen
is? Aangezien de fout niet bij u
ligt, valt er uwerzijds weinig
aan te doen, vrezen wij. Met
voorzichtigheid, tact en begrip
de zaak wat in bedwang houden.
Nooit bang zijn.
Vrees is altijd een heel slechte
raadgever. Iemand die bang is,
is al half verloren. Begrijpelijk
dat iemand die oud is of ziek of
invalide, kortom zwak staat in
de maatschappij, bang is voor
troubles. Dat een huiseigenaar
met veel bravour zo iemand een
te hoge huurverhoging vraagt
met het dreigement: en anders
laat ik je er uit slingeren, is laf.
Hoe hij zich dat slingeren voor
stelt, is niet duidelijk. Want het
is alleen de kantonrechter die in
dit geval kan slingeren en die
laat zich niet een bepaalde rich
ting voorschrijven. U moet daar
om niet bang zijn. Er is nog
altijd huurbescherming. Die
eigenaar zou een procedure bij
de kantonrechter aanhangig kun
nen maken, maar hij weet drom
mels goed dat hij fout is en zal
de aan die procedure verbonden
kosten heus niet riskeren. Heus,
nooit bang zijn. Want dan is
u natuurlijk verloren. U weet
dat toch wel van die soep die
nooit zo heet gegeten wordt?
Vraag hel even
Onze abonnê's kunnen
iedere moeilijkheid aan
onze medewerker voor-
legggen. Zij krijgen des
gewenst steeds antwoord
in een persoonlijk schrij
ven. Brieven moeten wor
den gericht aan de redac
tie en links in de hoek
van de enveloppe moet
worden geschreven: Raads
man. Op uw briefpapier
gaarne uw naam en adres
in blokletters. Voor de
antwoorden wordt niet
in rekening gebracht
Over de volgende onder
werpen kunt u (onder
meer) vragen stellen: ju
ridische aangelegenheden,
sociale verzekeringen, as
suranties, erfeniskwes
ties, woning-aangelegen
heden, alles wat ligt op
het terrein van het maat
schappelijk werk, per
soonlijke moeilijkheden,
huishoudelijke vraagstuk
ken (recepten, bloemen-
verzorging etc.)opvoe
dingsmoeilijkheden en al
wat aanleiding kan geven
voor zorgen of moeilijk
heden. Alle brieven wor
den strikt vertrouwelijk
behandeld.
•.- \_v \T N" v
Voordat we een nieu
we koe bij de horens
vatten, moeten we eerst
even de hinderlijk-
zwaaiende staart van
de vorige wegwerken.
Enkele hinderlijke
zwaaien bij het vertel
len zijn: ouderwetse,
onbegrijpelijke of ook
onbeschaafde taal; la
ten we eenvoudige,
maar nette woorden
ge> ruiken; dit hebben
de kinderen het liefst;
overbekendheid van
het verhaal door kerk
en school; daarom lan
ge gesprekken kort
weergeven, geen uit
weidingen, vertellen in
gesprekvorm, de kinde
ren eens laten doorpra
ten, als ze 't woord
nemen;
overdreven schroom
om bepaalde verhalen
nuchter weer te geven;
we kunnen niet alles
vertellen, maar van
Ruth b.v. kunnen we
toch heel gewoon zeg
gen, dat ze Boaz vroeg,
in haar armoede haar
losser te willen zijn, en
dit in de nacht deed,
omdat het overdag op
zien zou baren; hoe ge
woner we doen, hoe ge
woner de kinderen het
vinden; schroom kan
-ein zijn, maar is ook
vaak een bewijs van
eigen onrein gemoed;
het aanbrengen van
ingstvoorstellingen; het
lot van de rijke man
en Achan e.a. niet met
felle kleuren schilde
ren; de kinderen wor-
Eén pil
per week
den er niets beter van;
ook drukke, vrolijke
kinderen lijden er on
der, al bemerken wij
het vaak niet; een on
rustige slaap wordt
dan aan het drukke
spel geweten.
De oude koe, die we
aan zijn staart nog
even uit de sloot ge
haald hebben, moet in
deze kleine koeienbocht
toch ook nog even
plaats laten aan zijn
.us je.
Als U geen wijs kunt
worden uit deze ver
heven beeldspraak: m.i.
behoeven het lezen uit
de Kinderbijbel en het
vertellen het gebruik
van de gewone Bijbel
niet geheel te ver
vangen.
Het doel van al het
Bijbels onderwijs is
'och, behalve de kin
deren het Evangelie te
verkondigen, hen tot
vrijwillig, zelfstandig
gebruik van de Bijbel
brengen. Bovendien
tornen er kinderen aan
een leeftijd, dat ze de
Kinderbijbel moe gaan
worden. En ook voor de
volwassenen moet de
Huisbijbel opengesla
gen worden. Dus het
=ne doen en het andere
niet nalaten.
Als er 's avonds uit
de Kinderbijbel gele
zen of als er verteld
wordt, moeten de vol
wassenen volledige eer
bied betrachten. Omge
keerd is het niet erg,
als er 's morgens en/of
's middags uit de Huis
bijbel gelezen wordt,
dat de kleintjes even
eerbiedig stil moeten
zitten, al begrijpen zij
er oog web* of mets
van. Ze ondergaan er
toch de wijding van.
T het Woord is, is
c eest.
jk hier echter kan
c' afstand tussen Bij
bel en kind verkleind
wemden door mooi, &có-
ielijk, levendig, natuur-
'ijk en niet te lang te
lezen, door een kort
verklarend woord en
het gebruik van de
Nieuwe Vertaling, een
kalendei of dagboek.
red worden ook de
kleintje" er nog daad
werkelijk bij betrok
ken.
Maar stop! Eén oude
koe is al genoeg!
,,'t Sneeuwt niet meer, ik kan m'n parapluie wel
neerdoen."
WAT IS OUD?
Een journalist had een honderd
jarige een interview afgenomen en
stond daarbij verwonderd over de le
venslust van de oude man.
„Ik ben blij U gesproken te hebben",
zei de journalist bij het afscheid, „en
ik hoop U over vijf jaar nog eens te
„Waarom zou dat niet kunnen?",
vroeg de honderdjarige lachend, „U
ziet er nog jong en actief genoeg uit".
GEEN DANK.
Uit een sollicitatiebrief: ik ben
sinds lange tijd werkzoekende en heb
een gezin met vijf kinderen waarvoor
dan mijn hartelijke dank".
„Wat is er?" riep ik, me aan de
motorkap vasthoudend. Tegelijk zag
ik in het licht van de koplampen, dat
Freek met de hond aan het vechten
was. Een ogenblik bleef :k naar het
schouwspel kijken. Twee worstelende
gedaanten, midden in de nacht, spook
achtig verlicht door de autolampen,
terwijl de sneeuw met dikke vlokken
naar beneden viel. 't Was een knaap
van een hond. De kou bracht m'n
slaperige hersens weer op gang. Ik
liep, zo goed zo kwaad als dat ging,
naar Van Loon.
„Wat is er!" riep ik nog eens.
„Ik.... ik.... kan die hond niet
van m'n lijf houden", riep Van Loon
hijgend terug.
„Heeft ie je gebeten?" vroeg ik.
„Nee", zei Freek, „maar hij wil me
aan m'n broek van de weg af trek
ken. Probeer 'm es bij z'n halsband
te pakken?"
Ik ging voorzichtig achter de hond
staan, pakte hem bij de halsband en
trok hem naar achteren.
„Ga jij nu gauw in de auto", zei
ik tegen Van Loon. Freek liep hard
naar de wagen en stapte in. Ik slin
gerde de hond zo ver als ik kon van
me af en schoot Van Loon achterna.
Maar het dier had me al weer bij
m'n broekspijp te pakken. Ik moest
wel terug, wilde ;k m'n kleren heel
houden. Ook Van Loon was weer uit
gestapt.
„Wat wil dat beest toch!" riep ik
wanhopig.
„Bjjten doet ie niet", zei Freek.
Toen ging me een licht op.
„Misschien wil die hond ons ergens
naar toe hebben", zei ik.
Freek van Loon scheen ook zo iets
'te denken; hij zei tenminste:
„Laten we eens aan de kant van
de weg g?an." Hij liep voor de wagen
langs.
„Zoek! Zoek! psst zoek....!" riep
ik. De hond blafte en sprong voor
ens uit. Wij achter hem aan. Freek
deed z'n zaklantaarn aan en belichtte
de weg. De hond dribbelde een smal
paadje op; hij liep telkens een eind
je vooruit en bleef dan op ons wach
ten. Het was moeilijk lopen, want het
pad was hard bevroren en er lag een
sneeuwlaag op. We liepen voorzichtig
door een karrespoor en kwamen al
wankelend verder. Telkens hitsten
we de hond op, maar nodig was dat
niet.
„Waar komen we eigenlijk terecht?"
vroeg ik, want ik begon het, ondanks
de kou en de sneeuw, warm te krij
gen van dat gestrompel.
,,'kWeet het niet", zei Freek.
„Waar zitten we hier eigenlijk?"
vroeg ik toen.
„Vlak voor de grens", antwoordde
Van Loon. Eindelijk kwamen we aan
een klein huisje; 't was een laag bij
de gronds geval. Van Loon liet z'n
lamp in 'trond schijnen. Wat boeren
koolstronken staken door de sneeuw.
Hier en daar ontdekten we wat
schuurtjes. Op zij van het huis viel
een lichtstraal door een half geopen
de deur naar buiten
Piet van der Waal hield even op
met vertellen. Hij schonk zijn kom
nog eens vol koffie. De mannen
rondom hem wachtten gespannen.
Toen hij daarna kalm een sigaret be
gon te draaien, kon een van de an
deren zich niet langer bedwingen.
„Vertel toch verder, joh!" zei hij.
,,'kMag toch wel even een sigaret
opsteken?" vroeg Piet.
Iemand gaf hem vuur. Hij deed een
flinke trek, inhaleerde diep en ging
toen verder met zijn verhaak
„We waren dan bij dat boerderijtje
gekomen, zoals ik zei, er brandde
licht op zij van het huis. En in dat
licht stond de hond. Hij stond strak
op de poten met de oren recht om
hoog en blafte. We liepen er snel
naar toe en zochten de omtrek af,
maar we vonden nietsToen open
de Van Loon de deur en we zagen
in een soort van bijkeukentje een
oude man liggen. Hij lag languit over
de vloer met z'n gezicht naar de
grond. Ik stapte naar binnen en pro
beerde de man om te draaien. Terwijl
ik dat deed, kreunde hij zacht.
„Hij is nog bij", zei Freek.
„Heb je pijn?" vroeg ik. De man
antwoordde niet, maar zijn hand
streek langs z'n dijbeen. We hebben
toen in het huis gezocht naar
dekens en die over hem heen
gelegd. Daarna hielden we krijgsraad.
We besloten, dat ik bij de man zou
blijven en dat Van Loon ergens een
dokter zou halen. De hond was dicht
tegen z'n baas aan gekropen en zo
nu en dan likte hij hem in het ge
zicht. Ik heb daar nog al een tijdje
gezeten. Ik geloof, dat ik wel een heel
pakje sigaretten heb opgerookt, 't Was
er koud en dat hield me wakker.
Trouwens, ik had helemaal geen
slaap meer. Soms probeerde ik met
de man te praten; maar dat ging niet
best. 'k Geloof, dat hij zo nu en dan
buiten westen was. 'k Heb nog een
oude jas opgescharreld en die ook
nog over hem heen gelegd.
De hond was de eerste, die iets
hoorde aankomen. Zijn oren bewogen
en daarna ging hij met een ruk staan.
Toen vernam ik het ook. Gelukkig
was Van Loon niet alleen. Hij had
iemand bij zicheen dokter.
„Laat maar eens kijken", zei de
dokter.
We sloegen de dekens weg en het
onderzoek begon. Toen de dokter
klaar was, zei hij:
Tja, dat is niet zo best! Ver
moedelijk een gebroken been en een
hersenschudding; de man is bewuste
loos, zoals u ziet."
Hij keek ons eens aan en vervolgde:
„Hij kan hier niet blijven liggen.
We moeten hem zo gauw mogelijk
weg zien te krijgenWat denkt u,
zou dat kunnen....?"
„U bedoelt, dat we met onze wa
genvroeg ik.
„Er zit niets anders op", zei de
dokter, „ik ben op de motor en een
ziekenwagen is er voorlopig niet te
krijgen; ik heb nog geïnformeerd.
Maar ja, als u haast hebt
„Dat is te zeggenbegon ik,
maar Freek van Loon was me al in
de rede gevallen.
„U kunt op ons rekenen", zei bij,
„welke kant moeten we op?"
„U zult moeten keren", zei de dok
ter, „maar eerst moeten we zien hem
aan de weg te krijgen."
Met de dokter hebben we het been
met een paar latten en wat touw
gespalkt, de man flink ingepakt en
op een ladder vervoerd. In de aan
hangwagen was nog ruimte, daar heb
ben we hem in gelegd. Freek ging
achter het stuur zitten en bracht de
wagen heel langzaam in beweging.
Zo voorzichtig mogelijk ging het ver
der. Ik werd er kriebelig van, zo
zachtjes ging het. Eindelijk kwamen
we bij het ziekenhuis. Daar werd de
man door verplegers overgenomen.
„En nou geven we hem van ka
toen", zei Freek, toen we weer weg
reden. Plotseling schoot het me weer
te binnen, dat Van Loon z'njongen
ziek was. Ik was het helemaal verge
ten, maar geen ogenblik moet het uit
zijn gedachten zijn geweest. Terwijl
we voortraasden door de nacht, keek
ik hem eens aan. Z'n stugge kop ver
ried geen emotie. En diep in mijn hart
groeide een grote bewondering voor
de man
Een ogenblik was het stil onder de
mannen, toen vroegen ze:
„Hoe is het nu met z'n zoontje?*^
„Die knapt al weer aardig op", zei
Piet.
„Gelukkig", zei er een en het kwam
uit de grond van zijn hart.
Sindsdien was er niemand meer,
die nog een schampere opmerking
maakte over '"'reek van Loon.