denken wy er in over ONDERWIJS i OPVOEDING CULTUUR Staart en kop in OPVOEDKUNDIGE RUBRIEK Even lachen? ££?en bezoeken als u 105 3aar Mjjn span heeft met veel gemak af scheid van het ijs genomen. Geen won der eigenlijk, want ijskampioenen tref je in de regel niet veel op de leeftijd van klas één. Te gemakkelijker viel dat nog, omdat het er eerst naar leek, dat we sneeuw zouden krijgen en dan heb je als zevenjarige veel meer kans op divertissement, want als er sneeuw ligt kun je met je slee tenslotte overal terecht en vergeet niet dat je sneeuw poppen kunt maken, dip je een faam als beeldhouwer kunnen gpven. Dit alles is voorbij en we praten niet meer over het weer, omdat je over regen in Nederland niet kunt blijven praten. Doch één ding hebben we pit de „ijstijd" overgehouden en wel het brood strooien voor de vogeltjes. We zijn er mee begonnen toen het zo bit ter koud was en de vogels dus ner gens wat konden opdiepen. Ik bracht een keer een brok brood mee, goed gunstig verstrekt door mijn hospita. Direct na de Bijbelse geschiedenis brokkelde ik het klein en ging dat even (al bibberend) op het plein uit strooien. Mijn kroost kreeg verlof om bij het raam te komen en eens te zien of er vogels op af zouden komen. We hebben heel gelukkig lage ra men. Het duurde natuurlijk geen mi nuut of er heerste grote bedrijvigheid op het plein en in een minimum van tijd waren de brokjes verdwenen. Di rect was er reactie van velen. Ze be loofden „korsies" mee te brengen, het geen ook prompt geschiedde. Zo heb ik elke morgen een „korf met brood". Gelukkig voor de vogels en voor Koos Doornheim. Die mag elke dag eerst in school de brokken pasklaar maken en daarna volbrengt hij met passende ernst de gang naar het plein en strooit met mild gebaar zijn schatten uit. El ke dag mag Koos dat doen. Hij alleen! Niet eerlijk? Best mogelijk, maar Koos is nu eenmaal Koos en die mag wel 'n extraatje hebben, de arme jongen Koos is een van de hopeloze gevallen van dit jaar. Ik krijg er niets, maar dan ook niets in. Met Bijbelse geschie denis nooit één enkel antwoord. Dat verdriet me wel eens, want als ik ver tel zie ik toch reacties op zijn gezicht, waardoor ik telkens weer hoop, nu zal hij het toch wel weten voor een keer tje. Maar neen, nooit iets, terwijl ik mijn best doe het zo duidelijk en aan schouwelijk mogelijk te vertellen. Ik wil wel bekennen, dat ik 's avonds bij mijn voorbereiding van de Bijbelse ge schiedenisles haast altijd het gezicht van Koos voor me zie en daar stel ik me dan op in, hopend dat het mi ge lukken zal. Rekenen heeft geen enkele kans, met lezen doen we samen ons best om nog dit jaar één zegge één boekje uit te krijgen. De klas is nu aan het zevende deeltje. Koos en ik worstelen in de tweede helft van het eerste boekje. Alleen, wat 'hij met zijn handen kan doen, heeft kans van slagen. Dit is erg, maar het allerergste vind ik dat Koos heus nog wel zo bij is, dat hij beseft, dat hij niet kan, wat de ande ren wel vermogen te doen. De jongen heeft eigenlijk een ouwelijk, zorgelijk gezicht. Maar als het hem gelukt een succesje te behalen, waarvoor ik hem zo graag uitbundig prijs, glijdt er over dat ouwelijke snuitje een trek van zo intense blijdschap, die het hele gezicht opeens jong maakt, waardoor hij in eens wordt, wat hij eigenlijk is, een jochie van zeven jaar. Met schrijven heb ik tenminste dikwijls een kans Koos een reuze pluim te geven, want dat is een vak, waarin Koos iets pres teren kan. Maar met diezelfde knuis ten kan hij meer. Daarvan krijg ik vaak iets te zien als hij zijn „werk stukken" van huis meebrengt, welke in vaders schuurtje worden gefabri ceerd. Dat is dan een „mooi" gemaakt doosje, of een huisje of een hokje, waar volgens Koos een heel jong keu- tje in kan. Nu van deze „handigheid" maak ik gebruik. Elke morgen mag Koos dus de broodbrokken en sneden op maat maken. Dat doet hij met uiterste nauwgezetheid en dan volgt de gang naar het plein. Ik heb gezegd, dat hij natuurlijk best alleen kan doen. En elke morgen voltrekt zich de han deling van het broodstrooien als een plechtige ritus. Koos gaat met een (lek) schaaltje behoedzaam voor zich uitdragend met statige stap naar het plein. Rhythmisch strooit hij de krui mels rond en na de laatste armzwaai komt hij op een drafje naar binnen om mede getuige te zijn van het feest maal der gevederden. De opmerkingen zijn dan niet van de lucht. Een vin nige inhalige spreeuw, die een ander niets, maat dan ook niets, gunt wordt ronduit voor een astrante kr.ge scholden. Gelukkig wordt dit harde woord haastig overdekt (nog voor ik een aanmerking kan maken) door het medelijdend „wat een aerm liefie" van Gerdientje, die het eerst een rood borstje ontdekt, dat maar op één poot je kan staan. Vanmorgen is de „toeloop" bijzonder groot. Haastig dwarrelt het van alle Wat is D.D.T? Een lezer wil graag weten of deze drie bekende letters een af korting zijn en waarvan. Het is inderdaad een afkorting. U moogt het woord zelf uitspreken, dat behoeven wij gelukkig niet te doen. Hier komt 't: Dichloro- DiphenylTrichlooraethaan. Het is één woord en de drie afkor- tingsletters DDT geven wij aan met hoofdletters. Complex. Het schijnt, schrijft een leze res, dat we tegenwoordig leven in het tijdperk van de com plexen. Je hoort niet anders. Maar, wat is nu precies een complex? Dat is moeilijk in het kort uit te drukken. Wij zouden kunnen zeggen: als men niet anders meer doet dan denken over de vraag wat een complex is en daarvan niet los kan komen, dan heeft men een complexen-complex. Het woord heeft betrekking op de verdringing van een levenser varing naar het onbewuste. Van uit dat onbewuste blijft het de mens in zijn daden en denken steeds beïnvloeden. Dit is eigen lijk alleen met een voorbeeld duidelijk- te maken. Op een ge- kanten op het „ontbijtbord" aan. Ger dientje kijkt of dat „aerme liefie" van gister er weer bij is. Er vallen weer harde woorden over een kraai, die reu zenvogel in dit gezelschap, welke maakt dat de kleintjes maar geringe kansen hebben. Plotseling is daar de vraag van Hans Rijkens „of ze daf hou allemaal in de 'oge locht zomaer ken- ne zieë?" „Ze wete 't nog van gister", zegt Liesje met een verbluffende ze kerheid. Maar opeens zegt Koos op zijn eigen kalme toontje: „Tuurlijk het de 'Ere Jezus, dat gezeit dat ze 'ier netoe motte gaeAlle kopjes ke ren zich op slag van het raam af naar mij toe, wat ik daarvan nou zeggen zal. Ik begin net als Koos met: „Natuurlijk, want het staat in de Bijbel, dat er Toen ik verleje weke op een ver- jaerpartietje was, bie een van me ken- nisse, die z'n kroonjaer vierende, was ter ook een kaerel bie die nogal ver stand scheen te hebben van de bouw vakken. Ie kwam tenminste nogal ge ducht los en wist verhaelen te doe waarvan je zat te rillen en te beven op je stoel. As 'je zien mocht geloven dan bestaet der over een dartig jaer geen inkel 'uus meer van als wat dat er nae d'n oorlog gebouwd is. Noe 'n klein bietje overdreven zal 't wel we zen, mao der waeren toch ook ver telsels bie die je an 't dinken brochten en die je, as je ze vergeliekt met wat je ook wel is van 'n aere kant te horen kriegt, jezelvers doet afvraegen wat mot ter van 'eel die bouwgeschie denis trecht kommen, die an de ge meenschap miljoenen bie miljoenen kost an subsidies en waarvan der toch geen klein musje dood neervalt of de Here weet er van en dan weet Hij ook wel, dat zoveel van die vogeltjes honger hadden en daarom zorgt Hij dat ze weten, dat ze naar ons toe moe ten komen." Als ik zeg dat het in de Bijbel staat is het vraagstuk naar be horen opgelost. Ze zijn tevreden en kijken nog eens naar het raam. Even tjes maar, want het festijn loopt op een eind en wij moeten ook weer ernst gaan maken met ons werk. Maar diep in mij is er een stille blijdschap, dat Koos met zijn simpel beetje verstand dit woord in ons midden bracht. Er is toch meer vrucht wellicht van dit werk, dan wij in onze bekrompenheid soms menen. Gelukkig maar. 'eel wat schient te wezen dat mae re volutiebouw is, zoas dat wel is 'ezeid wordt. Noe schient 't over 't algemeen in de kleine durpies nog wel te gaen. Daer stelt de annemer nog eer in z'n werk en zou 't een schande vinden as tie nae 'n paer jaer van 't bouwen van een 'uus 'mocht te horen kriegen asdat ie er mee geknoeid 'ad. Mae' in de grotere plaesen, vo' al op plekken waerdat allerlei vremde annemers de vingers in de pap kriegen en het in massa gaet, leit de zaek een bietje an ders. Wanneer ze klaer bin vertrekken ze en je ziet ze waerschienlik nooit van z'n leven weer werom. En van die bouw ken je somtieds toch wel raere dingen te 'oren kriegen. Noe zükke verhaelen 'ad ook onze vrind op die ver jaer versite. Ik wees 'm der op dat ter toch toezicht bie geven ogenblik wordt een kind veel te zwaar gestraft voor een snoeperij uit de suikerpot. Die vernedering wil het kind zo snel mogelijk vergeten en drukt haar daarom weg in zichzelf. Jaren en jaren later ontwikkelt dit kind zich zo dat er een maniakale eerlijkheid ontstaat. Een over dreven ziekelijke eerlijkheid. Oorzaak? Die bewuste straf. Die straf had tot gevolg een „com plex", een dus nog altijd naar de oppervlakte dringen van die snoep-straf ervaring. Meer kun nen we er hier niet over zeggen dan dit: niet overdrijven in deze richting. Nee. Ja, dat in de wereldpolitiek nog al eens gebruikelijke woord kan ook in onze rubriek niet altijd worden vermeden. Er is een brief van een huiseigenaar en hij wil weten of de huurder hem kan dwingen de pui te la ten schilderen. Zelf acht hij dat helemaal niet zo erg dringend nodig. Nee, die huurder kan dat niet. De eigenaar blijft tenslottte baas over zijn eigen bezit. Die zelfde huurder kan ook niet eisen dat de hele keuken opnieuw wordt geschilderd omdat ergens een gat is gehakt met het oog op reparatie. Als de eigenaar dat gat laat maken en bijschilderen, heeft hij aan zijn plicht voldaan. Onze dwingeland. Dat „onze" niet te gebruiken in de betekenis van bezit, want het betreft niet ons kind. Maar een kind dat bij ons een beetje de dwingeland uithangt. Dan komt hij (5 jaar) om de autoped, dan weer om een koekje, ziet hij dat ik de mantel aan heb, moet hij „mee boodschappen doen". Of het is waterdrinken: snoepie. Het is een kind van de buren en wij willen hem ook niet kwetsen. Maar waar komt dat gedwing van en wat is er tegen te doen? Vermoedelijk komt dit kind thuis genegenheid te kort. Dat vragen zal voornamelijk ten doel hebben: aandacht trekken. Het feit dat het kind zoveel bij u is. wijst ook op deze oorzaak. Geldingsdrift, zou men dus kun nen zeggen. Wat er aan te doen is? Aangezien de fout niet bij u ligt, valt er uwerzijds weinig aan te doen, vrezen wij. Met voorzichtigheid, tact en begrip de zaak wat in bedwang houden. Nooit bang zijn. Vrees is altijd een heel slechte raadgever. Iemand die bang is, is al half verloren. Begrijpelijk dat iemand die oud is of ziek of invalide, kortom zwak staat in de maatschappij, bang is voor troubles. Dat een huiseigenaar met veel bravour zo iemand een te hoge huurverhoging vraagt met het dreigement: en anders laat ik je er uit slingeren, is laf. Hoe hij zich dat slingeren voor stelt, is niet duidelijk. Want het is alleen de kantonrechter die in dit geval kan slingeren en die laat zich niet een bepaalde rich ting voorschrijven. U moet daar om niet bang zijn. Er is nog altijd huurbescherming. Die eigenaar zou een procedure bij de kantonrechter aanhangig kun nen maken, maar hij weet drom mels goed dat hij fout is en zal de aan die procedure verbonden kosten heus niet riskeren. Heus, nooit bang zijn. Want dan is u natuurlijk verloren. U weet dat toch wel van die soep die nooit zo heet gegeten wordt? Vraag hel even Onze abonnê's kunnen iedere moeilijkheid aan onze medewerker voor- legggen. Zij krijgen des gewenst steeds antwoord in een persoonlijk schrij ven. Brieven moeten wor den gericht aan de redac tie en links in de hoek van de enveloppe moet worden geschreven: Raads man. Op uw briefpapier gaarne uw naam en adres in blokletters. Voor de antwoorden wordt niet in rekening gebracht Over de volgende onder werpen kunt u (onder meer) vragen stellen: ju ridische aangelegenheden, sociale verzekeringen, as suranties, erfeniskwes ties, woning-aangelegen heden, alles wat ligt op het terrein van het maat schappelijk werk, per soonlijke moeilijkheden, huishoudelijke vraagstuk ken (recepten, bloemen- verzorging etc.)opvoe dingsmoeilijkheden en al wat aanleiding kan geven voor zorgen of moeilijk heden. Alle brieven wor den strikt vertrouwelijk behandeld. •.- \_v \T N" v Voordat we een nieu we koe bij de horens vatten, moeten we eerst even de hinderlijk- zwaaiende staart van de vorige wegwerken. Enkele hinderlijke zwaaien bij het vertel len zijn: ouderwetse, onbegrijpelijke of ook onbeschaafde taal; la ten we eenvoudige, maar nette woorden ge> ruiken; dit hebben de kinderen het liefst; overbekendheid van het verhaal door kerk en school; daarom lan ge gesprekken kort weergeven, geen uit weidingen, vertellen in gesprekvorm, de kinde ren eens laten doorpra ten, als ze 't woord nemen; overdreven schroom om bepaalde verhalen nuchter weer te geven; we kunnen niet alles vertellen, maar van Ruth b.v. kunnen we toch heel gewoon zeg gen, dat ze Boaz vroeg, in haar armoede haar losser te willen zijn, en dit in de nacht deed, omdat het overdag op zien zou baren; hoe ge woner we doen, hoe ge woner de kinderen het vinden; schroom kan -ein zijn, maar is ook vaak een bewijs van eigen onrein gemoed; het aanbrengen van ingstvoorstellingen; het lot van de rijke man en Achan e.a. niet met felle kleuren schilde ren; de kinderen wor- Eén pil per week den er niets beter van; ook drukke, vrolijke kinderen lijden er on der, al bemerken wij het vaak niet; een on rustige slaap wordt dan aan het drukke spel geweten. De oude koe, die we aan zijn staart nog even uit de sloot ge haald hebben, moet in deze kleine koeienbocht toch ook nog even plaats laten aan zijn .us je. Als U geen wijs kunt worden uit deze ver heven beeldspraak: m.i. behoeven het lezen uit de Kinderbijbel en het vertellen het gebruik van de gewone Bijbel niet geheel te ver vangen. Het doel van al het Bijbels onderwijs is 'och, behalve de kin deren het Evangelie te verkondigen, hen tot vrijwillig, zelfstandig gebruik van de Bijbel brengen. Bovendien tornen er kinderen aan een leeftijd, dat ze de Kinderbijbel moe gaan worden. En ook voor de volwassenen moet de Huisbijbel opengesla gen worden. Dus het =ne doen en het andere niet nalaten. Als er 's avonds uit de Kinderbijbel gele zen of als er verteld wordt, moeten de vol wassenen volledige eer bied betrachten. Omge keerd is het niet erg, als er 's morgens en/of 's middags uit de Huis bijbel gelezen wordt, dat de kleintjes even eerbiedig stil moeten zitten, al begrijpen zij er oog web* of mets van. Ze ondergaan er toch de wijding van. T het Woord is, is c eest. jk hier echter kan c' afstand tussen Bij bel en kind verkleind wemden door mooi, &có- ielijk, levendig, natuur- 'ijk en niet te lang te lezen, door een kort verklarend woord en het gebruik van de Nieuwe Vertaling, een kalendei of dagboek. red worden ook de kleintje" er nog daad werkelijk bij betrok ken. Maar stop! Eén oude koe is al genoeg! ,,'t Sneeuwt niet meer, ik kan m'n parapluie wel neerdoen." WAT IS OUD? Een journalist had een honderd jarige een interview afgenomen en stond daarbij verwonderd over de le venslust van de oude man. „Ik ben blij U gesproken te hebben", zei de journalist bij het afscheid, „en ik hoop U over vijf jaar nog eens te „Waarom zou dat niet kunnen?", vroeg de honderdjarige lachend, „U ziet er nog jong en actief genoeg uit". GEEN DANK. Uit een sollicitatiebrief: ik ben sinds lange tijd werkzoekende en heb een gezin met vijf kinderen waarvoor dan mijn hartelijke dank". „Wat is er?" riep ik, me aan de motorkap vasthoudend. Tegelijk zag ik in het licht van de koplampen, dat Freek met de hond aan het vechten was. Een ogenblik bleef :k naar het schouwspel kijken. Twee worstelende gedaanten, midden in de nacht, spook achtig verlicht door de autolampen, terwijl de sneeuw met dikke vlokken naar beneden viel. 't Was een knaap van een hond. De kou bracht m'n slaperige hersens weer op gang. Ik liep, zo goed zo kwaad als dat ging, naar Van Loon. „Wat is er!" riep ik nog eens. „Ik.... ik.... kan die hond niet van m'n lijf houden", riep Van Loon hijgend terug. „Heeft ie je gebeten?" vroeg ik. „Nee", zei Freek, „maar hij wil me aan m'n broek van de weg af trek ken. Probeer 'm es bij z'n halsband te pakken?" Ik ging voorzichtig achter de hond staan, pakte hem bij de halsband en trok hem naar achteren. „Ga jij nu gauw in de auto", zei ik tegen Van Loon. Freek liep hard naar de wagen en stapte in. Ik slin gerde de hond zo ver als ik kon van me af en schoot Van Loon achterna. Maar het dier had me al weer bij m'n broekspijp te pakken. Ik moest wel terug, wilde ;k m'n kleren heel houden. Ook Van Loon was weer uit gestapt. „Wat wil dat beest toch!" riep ik wanhopig. „Bjjten doet ie niet", zei Freek. Toen ging me een licht op. „Misschien wil die hond ons ergens naar toe hebben", zei ik. Freek van Loon scheen ook zo iets 'te denken; hij zei tenminste: „Laten we eens aan de kant van de weg g?an." Hij liep voor de wagen langs. „Zoek! Zoek! psst zoek....!" riep ik. De hond blafte en sprong voor ens uit. Wij achter hem aan. Freek deed z'n zaklantaarn aan en belichtte de weg. De hond dribbelde een smal paadje op; hij liep telkens een eind je vooruit en bleef dan op ons wach ten. Het was moeilijk lopen, want het pad was hard bevroren en er lag een sneeuwlaag op. We liepen voorzichtig door een karrespoor en kwamen al wankelend verder. Telkens hitsten we de hond op, maar nodig was dat niet. „Waar komen we eigenlijk terecht?" vroeg ik, want ik begon het, ondanks de kou en de sneeuw, warm te krij gen van dat gestrompel. ,,'kWeet het niet", zei Freek. „Waar zitten we hier eigenlijk?" vroeg ik toen. „Vlak voor de grens", antwoordde Van Loon. Eindelijk kwamen we aan een klein huisje; 't was een laag bij de gronds geval. Van Loon liet z'n lamp in 'trond schijnen. Wat boeren koolstronken staken door de sneeuw. Hier en daar ontdekten we wat schuurtjes. Op zij van het huis viel een lichtstraal door een half geopen de deur naar buiten Piet van der Waal hield even op met vertellen. Hij schonk zijn kom nog eens vol koffie. De mannen rondom hem wachtten gespannen. Toen hij daarna kalm een sigaret be gon te draaien, kon een van de an deren zich niet langer bedwingen. „Vertel toch verder, joh!" zei hij. ,,'kMag toch wel even een sigaret opsteken?" vroeg Piet. Iemand gaf hem vuur. Hij deed een flinke trek, inhaleerde diep en ging toen verder met zijn verhaak „We waren dan bij dat boerderijtje gekomen, zoals ik zei, er brandde licht op zij van het huis. En in dat licht stond de hond. Hij stond strak op de poten met de oren recht om hoog en blafte. We liepen er snel naar toe en zochten de omtrek af, maar we vonden nietsToen open de Van Loon de deur en we zagen in een soort van bijkeukentje een oude man liggen. Hij lag languit over de vloer met z'n gezicht naar de grond. Ik stapte naar binnen en pro beerde de man om te draaien. Terwijl ik dat deed, kreunde hij zacht. „Hij is nog bij", zei Freek. „Heb je pijn?" vroeg ik. De man antwoordde niet, maar zijn hand streek langs z'n dijbeen. We hebben toen in het huis gezocht naar dekens en die over hem heen gelegd. Daarna hielden we krijgsraad. We besloten, dat ik bij de man zou blijven en dat Van Loon ergens een dokter zou halen. De hond was dicht tegen z'n baas aan gekropen en zo nu en dan likte hij hem in het ge zicht. Ik heb daar nog al een tijdje gezeten. Ik geloof, dat ik wel een heel pakje sigaretten heb opgerookt, 't Was er koud en dat hield me wakker. Trouwens, ik had helemaal geen slaap meer. Soms probeerde ik met de man te praten; maar dat ging niet best. 'k Geloof, dat hij zo nu en dan buiten westen was. 'k Heb nog een oude jas opgescharreld en die ook nog over hem heen gelegd. De hond was de eerste, die iets hoorde aankomen. Zijn oren bewogen en daarna ging hij met een ruk staan. Toen vernam ik het ook. Gelukkig was Van Loon niet alleen. Hij had iemand bij zicheen dokter. „Laat maar eens kijken", zei de dokter. We sloegen de dekens weg en het onderzoek begon. Toen de dokter klaar was, zei hij: Tja, dat is niet zo best! Ver moedelijk een gebroken been en een hersenschudding; de man is bewuste loos, zoals u ziet." Hij keek ons eens aan en vervolgde: „Hij kan hier niet blijven liggen. We moeten hem zo gauw mogelijk weg zien te krijgenWat denkt u, zou dat kunnen....?" „U bedoelt, dat we met onze wa genvroeg ik. „Er zit niets anders op", zei de dokter, „ik ben op de motor en een ziekenwagen is er voorlopig niet te krijgen; ik heb nog geïnformeerd. Maar ja, als u haast hebt „Dat is te zeggenbegon ik, maar Freek van Loon was me al in de rede gevallen. „U kunt op ons rekenen", zei bij, „welke kant moeten we op?" „U zult moeten keren", zei de dok ter, „maar eerst moeten we zien hem aan de weg te krijgen." Met de dokter hebben we het been met een paar latten en wat touw gespalkt, de man flink ingepakt en op een ladder vervoerd. In de aan hangwagen was nog ruimte, daar heb ben we hem in gelegd. Freek ging achter het stuur zitten en bracht de wagen heel langzaam in beweging. Zo voorzichtig mogelijk ging het ver der. Ik werd er kriebelig van, zo zachtjes ging het. Eindelijk kwamen we bij het ziekenhuis. Daar werd de man door verplegers overgenomen. „En nou geven we hem van ka toen", zei Freek, toen we weer weg reden. Plotseling schoot het me weer te binnen, dat Van Loon z'njongen ziek was. Ik was het helemaal verge ten, maar geen ogenblik moet het uit zijn gedachten zijn geweest. Terwijl we voortraasden door de nacht, keek ik hem eens aan. Z'n stugge kop ver ried geen emotie. En diep in mijn hart groeide een grote bewondering voor de man Een ogenblik was het stil onder de mannen, toen vroegen ze: „Hoe is het nu met z'n zoontje?*^ „Die knapt al weer aardig op", zei Piet. „Gelukkig", zei er een en het kwam uit de grond van zijn hart. Sindsdien was er niemand meer, die nog een schampere opmerking maakte over '"'reek van Loon.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1954 | | pagina 8