t
eeumcH
mexe/ïD
WOORD EN GEEST
Het vuurslag
Een verhaal
uit verre landen
Ontwikkeling
Ontspanning
Gezelligheid
De
sprookjes
van
ANDERSEN
«as*© <a#3> <a&§> <ass®> <a#e> <szfê><ssf&<s^s> <as*e>
Toen het morgen
werd, en de koning en
de koningin aan het
ontbijt zaten, zei de
prinses, dat zij 's nachts
zo wonderlijk gedroomd
had van een hond en
een soldaat. Nu moest
een van de hofdames bij
het bed van de prinses
waken. De soldaat ver
langde zo vurig om de
prinses weer te zien,
dat hij de hond 's nachts
weer liet komen, die
zo hard als hij maar lopen kon, haar ging halen. Maar de oude hofdame trok
waterlaarzen aan, en liep hem even hard achterna. Toen zij nu zag, dat zij in
een groot huis verdwenen was, tekende zij met een stuk krijt een groot kruis
op de deur. Toen de hond zag, dat er een kruis getekend was op de deur van
het huis, nam hij ook een stuk krijt en maakte een kruis op al de deuren in
de stad, en dat was heel slim bedacht, want nü kon de hofdame nooit de
juiste deur terug vinden, omdat er op alle deuren een kruis stond.
's Morgens vroeg kwamen de koning en de koningin en al de officieren,
om te zien waar de prinses geweest was. „Hier is het!" zei de koning, toen hij
de eerste deur met een kruis er op zag. „Maar hier staat er een op en daar
een, en daar ook een!" riepen ze allen uit; overal was een kruis op de deur.
Maar de koningin was een zéér verstandige vrouw. Zij nam haar grote, gouden
schaar, knipte een grote lap zijde in stukken, en naaide- daarvan een klein,
aardig zakje; dit vulde zij met kleine fijne boekweitgrutten, bond het op
de rug van de prinses, en knipte een gaatje in het zakje, zodat de grutten
over de weg gestrooid zouden worden, 's Nachts kwam de hond de prinses
weer halen en ging met haar naar de soldaat, maar merkte er niets van, hoe
de grutten van 't kasteel tot 't venster van de soldaat neergevallen waren. De
volgende morgen zagen de koning en de koningin nu wel, waarheen hun
dochter geweest was, en toen grepen zij de soldaat en zetten hem in da
gevangenis.
Een poos geleden kreeg ik van een
goede kennis een boek, dat hijzelf ge
schreven had. Dat is natuurlijk altijd
weer anders dan wanneer je zo maar
eens een boek krijgt. Uit dat boek ga
ik jullie eens wat vertellen. De mijn
heer, die dit boek schreef, isniet be
gonnen met eerst een verhaal te ver
zinnen om het daarna op te schrijven
voor een boek. Nee hoor, met dit boek
is het helemaal anders gegaan. Daarom
vind ik het zo aardig om er voor jullie
iets over te schrijven. De schrijver van
het boek is dokter, en wel dokter op
een zendingspost in een gebied waar
Indianen wonen in het zuiden van de
Verenigde Staten van Amerika. Zo
doende komt die dokter veel met In--
dianen in aanraking. Nu moet je echt
niet denken, dat die Indianen elke dag
over de wereld lopen met grote bossen
veren op hun hoofd en een wonderlijk
pakje aan, zoals je £en wel eens ziet
op plaatjes in jongensboeken. Vast niet.
Ze zien er ongeveer uit als de andere
mensen, niet-Indianen, die in diezelfde
streek wonen. Maar wel leven ze een
beetje ander leven, dan de gewone Ame
rikanen. Onderling spreken ze hun eigen
taal, die niet zo gemakkelijk schijnt te
zijn voor een ander om te leren. Zelf
bezit ik een boekje, dat ik echt van
Indianen kreeg, waarin een deel van
de Bijbel staat, dat in hun eigen taai
is vertaald geworden. Daar maak ik
niets van hoor. Gelukkig spreken de
meesten van hen wel Engels. Maar nu
dan verder over die dokter. Die ver
staat hun taal wel en ik denk van wei
heel goed ook, want hij heeft kans ge
zien, die oude wel eeuwenoude
verhalen, welke de Indianen elkaar rond
het kampvuur vertellen, te verstaan.
De dokter werkt daar al heel lang en
zodoende heeft hij veel van die kamp-
vuurverhalen gehoord. Al dié verhalen
heeft hij in een boek bij elkaar verza
meld, waardoor wij ook te weten zijn
gekomen, wat die mensen zo praten
rond hun kampvuur. Nu dacht ik op
eens, het is voor mijn nichtjes en neef
jes ook wel eens leuk van die heel echte
kampvuurverhalen te lezen. Daarom
vertel ik jullie wat uit mijn boek.
Nu moeten jullie goed bedenken, dat
dit heel oude verhalen zijn. De Indianen
kenden toen geen Bijbel en wisten dus
niets van de verlossing, die er is door
de Here Jezus. Maar wel waren er veel
gevaren, waarvoor zij bang waren. In
die wonderlijke verzonnen verhalen kun
je merken, hoe ze dan dachten, dat op
allerlei vreemde manieren er uitkomst
kon komen. Soms door handige manie
ren van de mensen, b.v. de medicijnman,
of door de hulp van de zon, die ze god
noemden. Ook de goede dieren hielpen
vaak een handje mee, op hun beurt weer
geholpen door goede geesten.
Er zijn heel veel verschillende Indi
anenstammen. Doch de stam, waarvan
ik je nu ga vertellen, heet de Navajo-
stam. Deze eerste keer gaat het over
een Navajo, die twee menseneters dood
de.
De Navajo wist wel, dat er een reus
was, die mensen op at. En toen hij ean
keer met pijl en boog op jacht was,
zag hij op een afstand, die vervaarlijke
kerel zitten, die gelukkig in hem geen
erg had. De Navajo dacht, als ik hard
ga weglopen, haalt die grote knaap me
direct in. Daarom bleef hij zó stokstijf
staan, dat de reus, die naderbij kwam,
dacht dat het een stuk boomstam was.
De reus, die zulke koude handen had,
dacht, dat is een goed stuk hout om
een mooi vuurtje te stoken om mijn
handen te warmen. Maar zo'n stronk
krijg je zomaar niet aan het branden,
daarom ging hjj eerst wat kleine snip
pers hout bijeen zoeken. Terwijl de reus
wat spaanders zocht, nam de Navajo
de benen, en draafde naar zijn huis
(hogan noem je dat). De reus keek raar
op zijn neus, toen de houtstronk ver
dwenen was, maar toen hij voetsporen
zag, begreep hij wel hoe de vork in de
steel zat. Hij ging toen ook maar naar
zijn huis, maar beloofde zijn vrouw de
andere morgen, dat ze voor het avond
eten een lekker boutje te eten zou krij
gen.
Was die Navajo dan al niet zo groot
als de reus, hij was slim genoeg, want
toen hij de vorige avond thuis kwam,
waren ze allemaal op zijn bevel met ra
zende haast begonnen een nieuw en
sterk huis te bouwen. Dat was prompt
de andere dag klaar. De reus, het oude
voetspoor volgend, kwam de nieuwe dag
voor de deur, maar kon er niet in. Hij
was te groot. Hij nam toen een paal,
waarmee hij door het deurgat in het
hele huis rondporde in de hoop hiermee
de Navajo en zijn gezin te pakken te
krijgen. Deze echter, niet voor de poes,
sprongen telkens handig op zij. Vader
Navajo zei, dat ze, als hij een wenk
gaf, kwiek die paal moesten grijpen,
stijf vasthouden en weer op zijn wenk
plotseling loslaten. Alles gebeurde vol
gens vaders woorden. Telkens als die
paal zo opeens werd losgelaten, maakte
de reus een harde smak achterover op
de grond. Dat begon hem eindelijk zo
te vervelen, dat hij rechtsomkeer maak
te naar zijn huis, waar hij nog een jon
gere broer had, die nog niet zo groot
was. Deze moest de volgende morgen
met hem mee naar de Navajo hogan.
De jongere knaap kon wel door de deur,
wat hij dan ook onmiddellijk van zijn
oudste broer moest doen. Maar ach,
arme! De gezamenlijke Navajos konden
wel die jongere knaap aan, zodat hij in
een minimum van tijd gedood was. Va
der Navajo deed het bloed van de jonge
reus aan de paal, die de oude gewel
denaar weer door het deurgat porde.
Natuurlijk dacht de oude reus, dat de
Navajos gedood waren. Daarom was hij
niet meer zo op zijn hoede als eerst.
De Navajos grepen weer het eind van
de paal, hielden dit even stevig vast,
tot ze weer opeens loslieten toen ze
merkten, dat de reus flink trok. Daar
door viel de reus weer met een smak
achterover, maarditmaal met zijn
rug in een groot vuur, dat de vader
Navajo nog net bijtijds, precies op de
plaats, waar hij de vorige dag de reus
had zien vallen, had ontstoken. Door de
schrik wist de reus geen raad en hij
verbrandde met huid en haar. Dat was
het eind van de reus, die tegen zijn ge
zin had gebluft, dat hij hen een lekker
Navajo-boutje voor het avondeten zou
brengen.
Voor dit keer genoeg van de Navajo-
kampvuurverhalen.
De Scheveningse Vissersvrouw.
(Een plaatje om na te tekenen).
Johannes 13540.
behoort bij ZEEUWSCH DAGBLAD van 12 Februari 1954
Toch heeft dit wanbegrip van scheiding tussen Woord
en Geest al heel wat kwaad gesticht in het Christendom
van West-Europa. We nemen nu het begrip maar zo ruim
mogelijk.
Reeds de Roomse kerk is er over gestruikeld, toen het
de middeleeuwse mystiek, plant van het oude heidendom,
in de kerk een plaats gaf, en de Devoten deed leren, dat
God rechtstreeks door een goddelijke vonk in 's mensen
hart te ontsteken, kwam woning maken bij de devote chris
ten. Het bekende werkje van Thomas a Kempis: „De Na
volging van Christus" is vol van die onzuivere en onschrif
tuurlijke mystiek, hoe best bedoeld overigens.
En wanneer in de zestiende eeuw de kerkhervorming
doorbreekt, zien we hoe funest dat onthouden van de Bijbel
aan de schare bij Rome gewerkt heeft. Er komt een stroom
van valse mystiek, spiritualisme, subjectivisme en hoe men
het verder noemen wil, over West-Europa, alle ontspro
ten uit de valse wortel der Roomse devotie - zonder bijbel
en die een vruchtbare bodem leverden voor velerlei secten
en allerlei wind van leer.
Het is tegen deze geest, die vaak onder de éne noemer:
„doperse richting" wordt ondergebracht, waartegen onze
gereformeerde vaderen, niet minder dan tegen de Roomse
dwaalleer, te kampen hebben gehad. Vooral de leerling van
Calvijn, Marnix van St. Aldegonde, heeft gedurende zijn
Zeeuwse periode zich genoodzaakt gezien in een bekend
geworden geschrift tegen de subjectivistische geesten, op
het gevaar dat hier school voor de vrijgemaakte kerken der
zestiende eeuw, te wijzen. Hij schrijft: „de Geestdrijvers
hebben hun voornemelicxten gront van de heydenen ont
leent, welcke wandelende in duysternisse ende tastende
blindelincx na de waerheyt, hebben sich selven ingebeel-
det, dat de mensch uyt eygene natuere van Godes aert ende
wesen bestondt ende hadde inden grondt zijns herten een
bernende voncke des Goddelijcken verstants die met ge-
duerige ondersoeckinghe ontsteken wesende, conde den
mensche brengen tot eene rechte kennisse Godes ende zij
ner waerheyt, sonder buyten sich selven aen eeniger men-
schen leeringen ofte spraken uyt te gaen. Dit voncxken
noemden sommige onder hun het woort Godes: som
mige zijnen Sone, zijne wijsheyt ende verstant: sommige
een deel des Goddelijcken Geests. In somma dit was der
Griecken ende der Heydenen wijsheyt".
Marnix zegt het zo fijn en zuiver Schriftuurlijk, dat zij
„de keersse van haeren eygen sin ende verstandt in de lan-
teerne der Schrift willen steken".
Wanneer wij de gereformeerde confessie nalezen, dan
zien wij, dat onze vaderen, nog meer dan tegen Rome, zich
hebben moeten verweren tegen de mystiek-subjectivistische
geest der dopers, die kerkontbindend werkte, geen waarde
ring hadden voor de ambten en altijd weer de werking
van de Geest losmaakte van het Woord.
Deze strijd heeft de kerk des Heren moeten voeren tot
op vandaag toe. Altijd weer stak het subjectivisme het
hoofd op, scheidde de werking van de Geest van het Woord,
ging uit van de onschriftuurlijke stelling dat Gods Geest
onmiddellijk werkte, rechtstreeks in het hart, een stelling
die altijd weer voedsel gaf aan allerlei spiritualistische
dwalingen.
En deze bij uitstek Nederlandse grondtrek van ons volks
karakter, heeft behalve in de kerk en de theologie ook zijn
funeste invloed doen gelden op elk ander terrein des le
vens. Want de grote fout van Rome, het scheiding maken
tussen de natuur en de genade, werkte ook in dit subjecti
visme door. De Schrift spiritualistisch zien en lezen, tek
sten abstraheren van het logisch verband, het biblicisme,
het lezen „tussen de regels door", de exemplarische toe
passing van eenvoudige historische Schriftgedeelten, het
is alles gevolg van dit subjectivisme.
En deze dwaling werkt ook door in het practische leven
van iedere dag, in de levensbeschouwing en in de opvatting
van Staat en maatschappij, sociaal- en politiek leven.
Het is de oude strijd, waarmede ook onze vaderen te
kampen hebben gehad. En waartegen slechts één verweer
middel bestaat: de gereformeerde belijdenis kennen en be
leven, en aanvaarden als de samenvatting van het Woord
van God.
Dan komen we weer tot de belijdenis dat de Geest alleen
maar middellijk werkt door het Woord en anders niet, zo
als de oude catechismus het ons leert (Zondag 7 en 25) en
zoals onze vaderen dat beleden hebben in de Ned. geloofs
belijdenis en de Dordtse leerregels.
Maar.... kennen we die nog?
MARNIX.
Zie het Lam Gods zegt Jo
hannes. Kijk daar is het Lam
Gods. Dat was een korte, duidelijke
preek.
Johannes zegt het zo dat de hoor
ders het zo maar verstonden wat hij
bedoelde.
En het was ook echt prediken.
Want prediken is immers het Woord
Gods doorgeven. Johannes hield de
mensen niet bezig, vermoeide ze niet
met zijn kijk op de dingen, met zijn
levens- en wereldbeschouwing. Hij
bediende het Woord.
Deze boodschap had hij werkelijk
zelf niet bedacht.
De Heere'had het Hem geopen
baard, doen weten. En nu gaf hij de
boodschap dóór. Was dat nu wel
zo'n duidelijke preek: Zie het Lam
Gods?
Ja! O. nee, de hoorders dachten
toen niet aan het kruis, zoals wij.
Dat konden ze niet en behoefden
ze óók niet.
Wij wel, want wij kennen de
Schriften.
Maar voor de Joden van toen was
het lam het Paaslam. En elk
Joods jongetje en elk Joods meisje
kende de betekenis van dat Paaslam.
Als het geslacht werd, was een blijde
feestdag aangebroken.
Het feest van de herdenking van
dc bevrijding uit Egypte.
Dan zaten ze aan de Paasdis aan.
En de huisvader vertelde zoals de
Heere dat bevolen had van Zijn
grote daden.
Het Lam bracht bevrijding maar
het kostte het Lam de dood.
Maar dan wisten zij óók wel. dat
het lam dat zij uit de kudde haalden
niet verloste.
Een lam kan niet verlossen.
Lamsbloed verlost niet.
Ze moesten wachten op de Ver
losser.
Kijk, zegt Johannes nu en ze
draaiden allemaal het hoofd om en
keken: Daar is nu HET Lam dat be
vrijdt.
Daar is de bevrijder.
Hij draagt de zonde weg. Jezus,
dc van God gezonden bevrijder.
Daar hebt ge Hem.
Een korte, duidelijke, een echte
preek.
De van God gezonden bevrijder is
Jezus.
Jezus van Nazareth!
Us. 36 zegt: En ziende op Jezus
daar wandelende.
Duidelijker vertaald, staat er: Jezus
daar op en neer lopende. Iemand die
op en neer loopt, heen en weer:
wacht.
Jezus wacht.
Johannes preekt.
Jezus wacht. Op dc vrucht.
Als er wordt gepreekt, is het altijd:
Jezus is wachtend,
wachtend op U.
O, toef nu langer niet
Kom doe het nu.
Brouwershaven. KEIZER.
We kennen allen de bekende en radicaal verkeerde exe
gese van het bekende woord uit de Schrift: want de
letter doodt, maar de Geest maakt levend" (2 Cor. 3 6),
welk Schriftwoord dan zo wordt opgevat, dat de letter
van de bijbel maar een dood ding is en dat het de Geest
eerst is die een mens levend kan maken. Hier worden dus
Woord en Geest van elkander losgemaakt en het zo voor
gesteld, alsof de bijbel als boek zonder meer, maar een
dood ding is en dat de Geest Gods afzonderlijk van die
letters der Schrift Zijn werk van genade moet doen, wil
de mens levend worden.
Nu zal ons de eerste de beste predikant, die zijn bijbel
kent, kunnen vertellen, dat dit een volkomen verkeerde
uitlegging is van de woorden, welke Paulus hier bezigt.
Wanneer we de tekstwoorden in hun verband plaatsen, wat
we met al de bijbelteksten moeten doen, dan zien we, dat
Paulus het hier heeft over het verband tussen het Oude
en Nieuwe Testament. En daarbij wijst hij er nu op, dat de
letter der WET, zoals die in het Oude Testament gegeven
is, de mens doodt, d.w.z. dat die Wet Gods de mens in
staat van doemwaardigheid stelt. Wanneer daar niet bij
komt het evangelie van het Nieuwe Testament, waarin de
Geest Gods in Jezus Christus en Diens zoenbloed ons le
vend maakt. Paulus zegt dus: we hebben beide nodig
Oud- én Nieuwtestament. We kunnen ze niet missen.
Dat is dus heel wat anders dan de mensen er van ge
maakt hebben, die meenden, dat de letter van de bijbel
maar een dood ding is, een boek, zoals andere boeken en
dat de Geest Gods daar nu eerst nog bij moet komen, wil
de mens levend worden.
Eea Slavonisch span.