NOTARIS-TYPE AF en /iter pi&lz&rt ouer° UIT MIJN KLAS ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR Gezien nu de samenstelling van de streden van 1929 tot 1940, zonder tast- Gemeenteraden in de steden boven de baar succes. We schreven reeds enkele malen over deze o.i. zeer belangrijke organi satie, die met name ten plattelande nog maar in de kinderschoenen staat. Ook in Zeeland zullen wij ten plat telande de handen ineen moeten slaan om overal tot oprichting van goede bibliotheken te komen. Het orgaan, reeds eer door ons ge citeerd: „De Chr. Bibliotheek" geeft er een belangwekkend artikel over, dat we hier, ten behoeve van onze lezers een plaats inruimen. Het feit dat bovengenoemde Bond het initiatief heeft genomen tot en de oprichting tot stand wist te brengen van de P.C.L.R., is de reden dat wij aan deze Bond een afzonderlijke plaats inruimen. Bij het lezen van zijn naam moet ge bij: openbaar, niet denken aan de betekenis die dit woord heeft in bijv.: de Openbare school. Hier bete kent „openbaar" alleen: voor ieder toegankelijk, ongeacht rang of stand of levensovertuiging. Duidelijker zou dus ongetwijfeld zijn, te spreken van: Algemene Leeszaal. En dat er zelfs een Bond kon wor den opgericht van Christelijke Lees zalen bewijst dat die er dus zijn moe ten, iets wat misschien aan menigeen onder ons, die toch graag voor mee levend wil worden aangezien, nog wel eens niet bekend kon zijn, vooral niet als het er om zou gaan de plaatsen te noemen die een Christ. Leeszaal en Bibliotheek rijk zijn. De grote christelijke stadsbibliothe ken, waarop gij in bepaalde omstan digheden zoudt willen terugvallen, ze zijn er dus al! Te weinig in aantal, 't is waar, maar ze zijn er. Ons land telt er zes!!! (zes). De Bond die hen samenbindt is op gericht in 1929. In de kwarteeuw van zijn bestaan heeft deze Bond een moei zame strijd gestreden voor de rechten van de Christelijke Leeszaal. Naar de mening van de oprichters had een der gelijke inrichting recht van bestaan naast de Algemene en R.K. leeszalen. Zijn strijd was hierom zo moeilijk, omdat de positie van de Chr. inrich tingen bij de Rijkssubsidievoorwaarden niet geregeld is, terwijl dit wel het geval is met de Leeszalen der beide andere richtingen. Voor deze is nauw keurig omschreven, onder welke voor waarden zij subsidie kunnen ontvan gen van Gemeente, Provincie en Rijk. Bij de Christelijke Leeszalen hangt de subsidiëring geheel af van de goed willendheid der Gemeentebesturen. Bij deze toch ligt de eerste verplichting De Bond van openbare Christelijke Leeszalen en Bibliotheken voor de toekenning van subsidie, ook al weer volgens de Rijkssubsidievoor waarden. Weigert een Gemeentebe stuur subsidie te verlenen aan een Chr. Leeszaal ter plaatse, dan houden ook Provincie en Rijk de beurs dicht en er geschiedt niets tot op het mo ment dat de gemeente bereid is te sub sidiëren. Met een R.K. inrichting is dit ge heel anders. Is in een gemeente een voldoend aantal R. K.-en aanwezig (13.333) en weigert het gemeentebe stuur een dergelijke instelling te sub sidiëren, dan vervalt het Rijks- en Provinciesubsidie voor de Algemene inrichting. Daarom hebben de R. K. nooit die bittere strijd te voeren gehad die de Chr. Leeszalen te voeren had den. 20.000 inwoners en alleen in zulke plaatsen kan een Leeszaal worden ge vestigd begrijpt men dat er weinig kansen waren, dat gemeenteraden zouden overgaan om subsidies te ge ven aan de Bond om onze kwijnende Leeszalen op de been te houden. Het gevolg daarvan was tweeërlei: In de meeste plaatsen durfde men er niet aan te beginnen een Chr. Lees zaal op te richten. De Bond moest dus allereerst trach ten levensvoorwaarden te scheppen voor het ontstaan van Chr. Leeszalen. Wat het eerste betrefteen paar treffende voorbeelden laten U zien hoe moeilijk het is om in een stad subsidie te krijgen. In Rotterdam is men nu al meer dan vijf en twintig jaar bezig op lofwaardige wijze te streven naar een Christ. Leeszaal. Maar het is nog niet verder gekomen dan een aantal bloeiende wijkbiblio- theken, die geheel op eigen wieken moeten drijven, die uitsluitend met vrijwillige krachten moeten werken en die natuurlijk de strijd tegen de prach tig ingerichte Leeszaal .met filialen van de Gemeente niet kunnen vol houden. In Zeist kwijnt al meer dan 25 jaar een Christelijke Leeszaal, die van de gemeente zo'n uiterst pover bedrag aan subsidie ontvangt, dat ver beneden het vereiste minimum blijft, zodat de an dere subsidiërende organen ook niet tot subsidiëring overgaan. In Voorburg is het al precies hetzelf de, al komt daar nu enige hoop, door dat er een soort federatie komt tussen de openbare algemene Leeszaal en de Christelijke. Het valt daarom niet te verwonde ren dat het aantal Chr. Leeszalen tot nu toe ver en ver achterblijft bij dat der algemene en R.K. Tegenover een zestal Christelijke Leeszalen staan 37 R.K. en 56 „alge mene" Leeszalen. Daarom was de eerste taak die de Christelijke Bond na zijn oprichting te vervullen had, te streven naar herzie ning van de subsidievoorwaarden. Daarvoor heeft het Bondsbestuur dan ook onvermoeid en onophoudelijk ge- Toen kwam de oorlog en van overleg over zulke zaken was toen geen sprake meer. In 1945 waren de Chr. Leeszalen dus nog weinig in aantal en ze ver keerden in berooide toestand. Slechts een drietal was toen gesubsidieerd. Opnieuw is toen de Bond zijn strijd begonnen en na vele en moeilijke on derhandelingen kwam het in 1948 zo ver, dat de Centrale Vereniging van Openb. Leeszalen en Bibliotheken, dat is: het adviserend lichaam van de Mi nister, bereid was een voorstel in te dienen tot wijziging van de Subs, voor waarden ten behoeve van de Chr. Leeszalen. Minister Rutten legde dit advies naast zich en ging over tot de instel ling van een Rijkscommissie tot onder zoek van het hele Lectuurvraagstuk. Deze commissie werd ingesteld Mei 1949 en is nu, na vier en een half jaar, nog steeds bezig met een rapport. In tussen was op initiatief van Minister Gielen in 1948 een „noodgeld" ver strekt aan de Bond om de kwijnende Leeszalen enigermate te steunen. Met dit noodgeld worden nu verschillende leeszalen op povere wijze in het leven gehouden. En de Bond wacht en wacht In zijn eigen orgaan: BIBLIOTHEEK CONTACT, roept de Bond de belang stelling wakker voor deze principiële strijd bij allen van wie zij steun ver wacht. In dit orgaan komen telkens de vra gen, waarover het hier gaat, in een helder licht te staan en wordt een in alle stilte gestreden strijd in het volle daglicht gebracht. Dat alleen reeds is van onschatbare betekenis. Ons Christenvolk moet eerst weten wat er op het gebied der Lectuurvoorziening aan de hand is. Dan alleen mag met goede reden verwacht worden dat het aantal van de actieve werkers om recht te krij gen, ook op dit gebied, voor het Prot. Christ, volksdeel, sterk zal toenemen. Er moet een tijd komen dat alle Prot. Christelijke Vertegenwoordigers in Staten en Raden niet langer zwijgen kunnen over dit onrecht en zolang al de kracht van het beginsel in de strijd brengen, tot er daden gesteld worden, „Zo tegen mjj heeft hij nooit meer iets ge- zeid. Maar wat de zaak betreft: neen, dat zou ik niet durven zeggen. Als zo'n Godzalige schrijver als Van der Groe zelfs die weg aanwijst, dan zal ik niet zeggenwie dat pad opgaat, gaat voor eeuwig verloren. Maar een andere zaak is of ik, als iemand mijn oordeel vraagt zoals toen, en hij is in 't heden der genade en God kan hem dus nog gans particulier den Borg openbaren, of ik dan die weg van geloven in algemene Woord aan prijs. En dan zegge ik: „Neen!" „Ja, nu begrijp ik 't. Dus ik mag gerust aan nemen, dat hij goed weg is?" „Zeker, als hij zich zo tegen je uitgelaten heeft, dan mag je dat". En van dit onderwerp afstap pend: ,,'t Is anders treffend! Zo van de wereld af en zo de eeuwigheid in. Wat 'n roepstemme voor ons hè: zijt ook gij bereid!" „Ja, we hoeven er heus niet op te rekenen, dat we allemaal een sterfbed krijgen". „Neen hoor.... 't kan zo beslist wezen. En dan?" zo zegt Marie, waarop Hein antwoordt: „En dan? Ja, als we hier niet sterven geleerd hebben voor ons sterven, dan hoeven we eigenlijk niet eens te vragen: wat dan? Want dan weten we 't wel, waar 't op uitloopt". „Jaaaa". Een zware zucht van Marie. Én Dirkje zegt: „Nu ga 'k maar weer naar huis". „Nou, dag hoor, en condoleer je vader en moe der al vast maar van ons. Wij komen Maandag avond wel als we 't leven hebben". Die nacht slaapt Marie de eerste uren niet. Neen, de temperatuur doet het hem niet. Want na da-ctwreerstHti -ds-t heerlijk opgelucht. Maar voor haar gemoed heeft ze het vreselijk zwaar. De angst voor de rechterstoel te moeten verschijnen zonder een Borge voor d'r ziel te hebben, die zit haar in 't lijf, die jaagt haar gedachten op, die doet het haar zo erg benauwd krijgen. Goof ligt rustig naast haar te slapen. Och, die man is zelfs niet zoekende. Die stelt scherp de termen van het pro bleem móetenen niet kunnen; 't wordt je aangeboden.'... en 't is alleen maar voor de uit verkorenen, dus mag je jezelf niks toeëigenen, en verder leeft hij rustig voort en na z'n werken is het goed rusten, vooral in de drukke oogsttijd. Maar Marie „doet naar 't goeie" en zij is zoekende. Doch hoe benauwd ze het deze voornacht in de bedstee ook heeft, wat ze ook afdoet over d'r toe stand, hoe zeer ze werkzaam is omtrent d'r aerme ziele, tot een gelovig toevlucht nemen tot Jezus Christus komt ze niet. Want op 't algemene Woord durft ze zich niet verlaten en 't behaagt den Heere niet haar gans particulier den Borg aan d'r ziele te openbaren. De vermoeidheid damt eindelijk de stroom harer angsten af en dan valt ze in een verwarde slaap. Neen, niet alle zoekende mensen vinden. Zondagochtend ontmoet Jakob als hij naar de kerke gaat de ouderling, die deze morgen lezen zal. En hém vertelt hij het van oom Ploon. „Ja, 't is altijd een zoekend mens geweest, Jacob". Aldus besluit de ouderling het gesprek over Ploon. Vanmiddag, als Ds Baan hier preken komt, zal hij hem verwittigen van dit sterfgeval in de kring der gemeente. Half zesse deze avond ziet de oude Mina haar broer niet komen zoals altijd. Wat mist ze hem! Ja, hij is haar nog voorgegaan naar 't huis met de vele woningen. Want, dat gelooft ze vast, daar is hij nu. En eens, wie weet hoe gauw, zal ze hem daar weder zien. Maar nü is het gemis daar niet minder door. Vooral omdat zij niet lezen kan. Een hele drukte is 't 's Maandagsavonds in t sterfhuis. Goof en Marie (beiden met de tram ge komen), Jakob, Gijs, Koba, Ds Baan, en enige Stellingwervers zitten in de ruime voorkamer met de lakens voor de ramen, de omgekeerde spiegel aan de mure, de op kwart over zevene stilgezette klokke (op dat uur overleed Van der Zee) bij de geheel in 't zwart geklede Janna, en Dirkje en bij Jaap, in z'n Zondagse visserskledij, terwijloom Ploon sedert 6 uur deze avond achter in de zwarte kiste met het kleine raampje ligt. Ds Baan is d'avond in April met Van der Zee nu geen ogenblik uit de gedachten, terwijl hij spreekt van Gods genade, die Zijn kind thans thuis heeft gehaald en het heilswerk roemt, door God in dit zoekend mens gewrocht. Zo krijgt in dit huis des doods de HEERE de ere, die Hem toekomt. Wanneer ds Baan vertrekt, fietst Jakob met hem mee. Langs de stille Drummelse weg wordt het geel der korenakkers en der stoppelvelden en het groen van aardappelen en suikerbieten door 't duister van de avond vervaagd, maar in het gesprek dezer twee naar aanleiding van hetgeen met oom Ploon in De cember van het vorig jaar is voorgevallen, wordt het beiden steeds helderder hoe naar de Schrift over het geloven gedacht en gesproken dient te worden. „Ja Jakob, 'k heb door mijn praten met Van der Zee in April leren zien, dat zoekende mensen niet geholpen worden door vragen, zoals ik in die preek over de rechtvaardigmaking stelde. Wie niet weet, of hij gelooft, moet niet anders doen dangaan geloven, voor 't eerst of bij vernieuwing. Geloven in de belofteMet die belofte werkzaam wezen en niet met zichzelf. Wat is Jakob blij, dat Ds Baan zo spreekt! Hij wordt er zelf ook door gesterkt. (Wordt vervolgd.) Denk nu niet, dat ik van elk van mijn kinderen een complete levensroman ga schrijven, omdat ik deze maal voor de tweede keer Gillis van Gijsie Grauw ten tonele voer. Maar nu kun je eens zien, dat je, net als in het grote mensenleven, ook met zulke peuters altijd voor de wonder lijkste verrassingen en tegenstellingen komt te staan. O verwacht nu alstublieft niet, dat ik nu ineens een braaf Hendrikje in- plaats van dat kwaadaardige rakkertje heb gekregen. Nee, Gillis is nog wel Gillisie van eerst, al moet ik toegeven, dat hij wel ondeugend, maar niet meer zo treiterig is geweest van de week. Maar nu vanmorgen onder de Bijbelse geschiedenis zag ik op eens weer een heel andere Gillis, dan ik tot nu toe gezien had. Ik vertel graag Bij belse geschiedenis, al is het niet, omdat ik dit zo gemakkelijk vind, want telkens weer voel ik, dat ik me daarvoor zeker goed moet voorbereiden. Vanmorgen vertel ik dat de twaalfjarige Jezus met Jozef en Maria naar Jeruzalem is gereisd en daar, als zijn „ouders" weer op de terugreis gaan, achter blijft. Wij kennen allen dit voorval uit het leven van de Here Jezus. Het lijkt zeer eenvoudig, maar ik blijf het altijd moeilijk vinden om de kinderen toch enigszins iets bij te brengen van dit grote wonder, dat de Here is Kind, en ook Gods eigen Zoon. Er zijn natuurlijk ook mensen, die menen, dat je dit ook maar niet vertellen moet, om dat het werkelijk ook te moeilijk is en de kinderen er totaal niets van snappen. Ja... ze begrijpen er misschien niets van, maar... ik eigenlijk ook niet en wie wel? Ik weet me getroost met de wetenschap, dat we ons hele leven mogen leren over deze dingen en misschien dat we er op de duur een heel klein beetje van gaan begrijpen, maar in ieder geval weten we er toch altijd, op elk ogenblik ook weer zoveel van, dat we er de eeuwigheid mee in kunnen gaan, waar onze vragen zullen worden opgelost. Daar om vertel ik, dat de Here Jezus in de Tem pel van Zijn Vader achterblijft. Maar er zijn ook van die gewoon menselijke mede delingen in de Bijbel. Maria, de moeder is bezorgd. Samen met Jozef gaat ze zoeken. Na de vertelling mogen ze allemaal altijd vragen, wat ze maar vragen willen, of hun opmerkingen plaatsen, die dikwijls zeer ver frissend op me werken en me van alle sleurvertellerij afhouden. Wat ik ook van Gillis van kwaad zou kunnen vertellen, on der de Bijbelse geschiedenisles is hij altijd zeer behoorlijk. Hij heeft ook nu weer ge luisterd en wil klaarblijkelijk wat vragen. Of de Here Jezus Z'n moeder erg kwaad was geweest, toen ze de Here most zoeken en of, dat de Here toen ook klappe het gekregeMet haast angstige bezorgd heid kijkt Gillis me aan. Het is hem ernst met zijn vraag. Ik probeer, nog wat uit voeriger dan ik in de vertelling deed, dui delijk te maken, dat de moeder van de Here Jezus niet boos, maar wel bang was, dat de Here wat akeligs gebeurd was. En dan geef je geen klappen, dan ben je enkel maar blij als je ziet, dat alles toch goed is. Gillis is nog niet tevreden. Hij wil weten of de Here Jezus nooit klappen van Zijn moeder gehad heeft. Als ik dan weer zeg, dat dit niet nodig was, omdat de Here Jezus altijd heel goed oppaste voor Zijn moeder, en ik vertel nog eens, dat er in de Bijbel staat, dat de mensen Hem toen allemaal zo beel aardig vonden in het dorp, waar hij woon de en dat zij van Hem gingen houden, dan moet Gillis dat eerst allemaal eens ver werken. Hij zit er zowaar nog stil van als ik de schriften uitdeel voor de volgende les. Net als ik wil vertellen, welke sommetjes er aan de beurt zijn, neemt Gillis weer het woord, zomaar, zonder eerst zijn vinger te hebben opgestoken. „Juffrouw paste de Here Jezus nou altijd goed op?" Er valt een berg- zware klemtoon op dat „altijd" van Gillis. Ik ben zo blij, dat Gillis op zijn manier, toch nog nadenkt over de vertelling, daarom ga ik weer even rustig zitten en zeg dan maar weer eens, dat de Here heus altijd helemaal goed oppaste, en echt nooit, nooit, ook maar een beetje kwaad deed. Met een zucht maakt opeens Gillis zijn toepassing openbaar. „Maar dan motte wij ook altijd goed oppasseanders wordt de Here zeker kwaad op ons". Ik zeg, dat we zeker altijd goed moeten oppassen, maar dat er eigenlijk meer verdriet is bij de Here door het kwaad dat we doen. Gillis negeert m'n laatste opmerking en zegt opeens zo uit de grond van zijn hart: „Da's moeilijk 'oor juffrouw". Ik heb even het gevoel of ik vlak naast Gillis in de bank moet kruipen en ook zeggen: „Maar dat is moeilijk hoor Here". Maar ik weet ook dat ik meer kan en móét zeggen. Ik zeg ineens tegen Gillis en na tuurlijk tegen allemaal (ook tegen mezelf): „Zeg Gillis toen jij die moeilijke letter eerst maar niet mooi kon krijgen, weet je nog wat er toen gebeurde?" Prompt antwoordt Gillis: „Toen het de juffrouw me geholpe". „Ja, jo, zeg ik dan, als het nou zo moeilijk is om goed op te passen, en dat is voor de grote mensen ook moeilijk, dan gaan we vragen of de Here ons helpen wil, en dan dóét Hij het ook, net zo graag als ik jou geholpen heb en heus waar dan gaat het veel gemakkelijker om niet meer zo kwaad te doen". „Ooooo", zegt Gillis peinzend. En dan schijnt hij tevreden te zijn, voorlopig althans. Ik denk opeens aan dat oude grootmoeder tje. Ze zal toch ook niet tevergeefs gepleit hebben, om haar kleinkinderen maar bij ons, onder beslag van de Bijbel te laten. De nieuwe kruiswoordpuzzle Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6 te Middelburg. Ditmaal een tweetal voorbeelden van aanval op een niet gerocheerde Koning. Wanneer de Koning nog niet heeft gerocheerd staat hij veelal het onveiligste. De zaak is dan hiervan profijt te trekken. Men zie de volgende stelling: Wit: Kcl, Dc2, Tdl, Thl, Le4, Pc3, pionnen: a3, b2, d4, f2, g2, h3. Zwart: Ke8, Dc7, Ta8, Th8, Le6, Pf8, pionnen: a7, b7, c6, f7, g5, h6. Wit aan zet. Wanneer Zwart nu de tijd krijgt, kan hij met 000 en Pd7 zijn stelling versterken en veilig stellen. Wit laat hem echter hiervoor geen tijd en be gint met: 19. Pc3b5! Dc7d7 20. d4d5! c6xb5 (Op cd5: volgt Pc7t enz. en op Ld5: volgt Ld5:cd5:, Td5:). 21. d5xe6 Dd7—c8 (Zwart wil graag de Dames ruilen. Na De6 wordt het erg gevaarlijk voor Zwart. Probeer het maar). 22. e6xf7t Ke8xf7 23. Tdl—d6 Dc8xc2i 24. Kclxc2 Ta8e8 25. Le4xb7 Te8—e2t 26. Kc2d3 'Met Td2 kon Wit zijn pion behouden, geeft echter de voorkeur aan de aa^,Til). 26Te2xf2 27. Thl—el! Tf2—f6! (Za.-ii „an niet op b2 staan wegens Ld5t en wint). 28. Lb7d5t Kf7—g6 29. Td6xf6t Kg6xf6 30. Tel—e8 h6—h5 31. b2b4 en Wit wint door Lc6 enz. de Zwarte a en b pionnen en de partij. En nu de volgende stelling: Wit: Kgl, De2, Tal, Tdl, Lf3, Pa4, Pd4, pionnen b2, c2, e4, f2, g2, h2. Zwart: Ke8, Dd8, Th8, Tc7, Lb7, Lf8, Pd7, Pf6, pionnen a6, d6, e6, f7, g7, h7. Wit aan zet. Ook in deze stelling heeft Zwart nog niet gerocheerd. Wit breekt hier de stelling mooi open en wel als volgt: 13. e4e5 Pd7xe5 (Op Df4: volgt Dc8t, Ke7, Db7: en wint). 14. Lf3xb7 Tc7xb7 15. De2xa6 Dd8—b8 16. Pd4c6 Pe5xc6 17. Da6xc6t Pf6—d7 (Men zou zeggen: Zwart staat nu weer veilig en na Le7 en 00 zeker. Zover laat Wit het echter niet komen). 18. Pa4c5d6xc5 19. Lel—f4! Lf8d6 (Op Df4: volgt Dc8f, Ke7, Db7: en wint). 20. Lf4xd6 Tb7—b6 21. Dc6xd7t! Ke8xd7 22. Ld6xb8t en Zwart gaf het op. Hij blijft een vol stuk achter. De ladderwedstrijd. Probleem 97. a u l g Zwart aan zet wint (2 punten). Wit: Kh2, Db5, Tdl, Lbl, Lel, pi. a2, e3, f2, g2, g3. Zwart: Kg8, Dc8, Te6, Lb7, Le7, pi. a7, eö, f7, g7, h7. Zwart aan zet wint (mat in 4 zetten) 2 punten. Opgave 98. 1 XI 2. i 8 6 H id" 10 14. i V 1' 17 21 21 23 16 14 27 lï 1 Wit aan zet wint W Kgl. De3, T pi: .4, f2, g2, h2. 3 punten). Tal, Lh6, Pd" Horizontaal: 1. Vaartuig; 4. Zicht bare ader van een blad; 7. Tijdmaat van 18 jaar plus 11 dagen bij de Chal- dseuwen; 9. Voorstad van Londen; 11. Deksel; 12. Kwaad; 14. Landbouwwerk tuig; 15. Arabisch dichter uit Basra; 16. Voedsel; 17. Sportterm; 19. In de grond gegraven diepte; 20. Gem. in het Gooi; 24. Spijker; 26. Knol; 27. Badplaats in Frankrijk. Verticaal: 1. Insect; 2. Kant; 3. Af val van stro; 4. Bijbelse figuur; 5. Zij tak Douro; 6. Muzieknoot; 8. Dorp in •Limburg; 9. Vertrouwelijk; 10. Schud ding, schok; 11. Onderricht; 13. Zwart agaatsteen; 18. Schoensmeer; 19. Boen was; 21. Dier; 22. Boom; 23. Bijwoord; 25. Lidwoord. Oplossing van puzzle van vorige week Oplossing. Horizontaal: 1. Bark; 4. Nerf; 7. Aaros; 9. Enfield; 11. Lid; 12. Arg; 14. Eg; 15. Ibn; 16. Ei; 17. Set; 19. Put; 20. Naarden; 24. Nagel; 26. Raap; 27. Nice. Verticaal: 1. Bij; 2. Rand; 3. Kaf; 4. Noé; 5. Esla; 6. Fa; 8. Rimburg; 9. Eigen; 10. Dreun; 11. Les; 13. Git; 18. Tana; 19. Peli; 21. Aap; 22. Den; 23. Er; 25. De. Uitslag puzzles Kerstnummer Het was te verwachten, dat vele oplos singen zouden worden ingezonden. Het is ongetwijfeld een aardige bezigheid geweest, want de stroom van oplossingen, die wij prompt vóór 7 Januari 1.1. ontvingen, was veel groter dan wij hadden verwacht. Dit vergde weliswaar veel meer van onze tijd, doch dat hadden wij er vanzelfsprekend graag voor over. We vonden het erg pret tig, dat zovelen hebben meegedaan om de drie puzzles op te lossen. Aanvankelijk had den wij drie prijzen beschikbaar gesteld, doch, gezien de grote deelname, hebben wij er maar vijf van gemaakt, zodat we twee puzzelaars extra gelukkig konden maken. De vijf boekwerken gaan naar: Pie van Dis, Colijnsplaat; Jan de Putter, B 11a, Hoek; A. J. v. d. Hiele, N. Achterweg 8, Wemeldinge; G. de Zeeuw, Wateringstraat 148, Ritthem; M. de Nooijer*— de Visser, Jodengang 26, Middelburg. Zwart: Kh8, Dd7, Th7, Ta8, Lc8, Le7, pi: a7, b7, c7, f7. Wit aan zet wint (mat in 4 zetten). 3 punten. Oplossingen in te zenden 10 dagen na plaatsing. De oplossingen van de vorige proble men zijn als volgt: Probleem 95. 1. De7t, Dg5 (op g5 volgt Delf). 2. De4f, Dg4. 3. De3! (zetdwang), g5. 4. Delt, Dg3. 5. Dg3t mat. Probleem 96. 1. Pe7t, Kh8. 2. Tf7ü (dreigt mat en Damewinst). 2Dg3t. 3. Kd2! en wint. Probeert U maar eens. De prijswinnaar over de maand Ja nuari wordt in de volgende rubriek pue^aq

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1954 | | pagina 9