SSclil Jczcr twevdil door FOKA VAN LOON Maak een gezellige Kersttafel Woensdag 23 December 1953 'T ZEEUWSCH WEEKEND. Pagina 4 'tls herfst, al eind October, maar 't kon lente zijn, zo zacht is het weer. Fenna Zwiers heeft zich een be schut plekje gezocht tegen de baanderdeuren! Daar zit ze in de zon en uit de wind, met 't gezicht op de appelhof. Ze breit om 't leven, aan een trui voor hdar Zesjarige zoon, donkerblauw met wit. 't Zal goed staan bij zijn blonde kuif en bol blozende toet. 't Is zo'n lekker jongien, die Hilbert van haar! Kijk, daar speelt hij, met Ina, z'n pleegzusje. Ze zijn en dat mag wel een wonder heten al een uur lang ééndrachtig bijéén. Ze zoeken het gevallen fruit op in een grote kruiwagen. Fenna heeft ze daartoe elk een mandje ter hand gesteld, precies even groot en allebei rond, om toch maar geen onderscheid te maken. De kinderen zijn even oud, dus ook even' wijs en hoe veel ze ook van karakter mogen verschillen, wat hun smaak betreft, bestaat er tussen hen een treffende overeenkomst, wat meestal aanleiding geeft tot veel gekrakeel. Fenna wil niet ontkennen, dat ze bij de berechting van de diverse twistgedingen niet altijd onpartijdig in haar oordeel is en ze kan dit voor zich zelf heel aardig goedpraten. Het zou toch onnatuurlijk zijn, als -e haar eigen kind afviel? Dat andere, het meisje, mag dan met haar knappe appelbloesemsnuitje en dansende donkere krullen voor vreemden meer aantrekkings kracht hebben dan haar doodgewoon, kerngezond broertje, het zit .haar niet in het bloed en ze kan er onmogelijk voor voelen als voor Hilbert. Dat is met Geert, haar man, even anders, hij kan meer van Ina hebben dan zij. Och, daarvoor is hij een man! "tKind begoochelt hem, zo klein als ze daar loopt, met haar mooie sprekende oogjes, waarin ze alles kan leggen, wat er in haar hartje leeft. Als ze hem daar mee aankijkt, wordt hij zacht als boter en belooft haar gouden bergen. Gelukkig is zij, Fenna, wijzer! Zij slaat later met een paar woorden en een spotlach die schone beloften weer aan gruzelementen. „Loat oe toch niet alles wies mak'n, kiend, doar ef Ome Geert niks van 'emiend!" Dat lijkt hard, maar 't is de methode, willen ze er geen geld bijleggen. Klazien, de moeder van Ina, heeft haar hier voor een habbekras uitbesteed. Ze is een nichtje van Geert en uit hoofde daarvan voelde deze zich verplicht zich haar lot aan te trekken, tóen de hele familie, Klaziens ouders incluis, haar de rug toekeerde. Nu werkt ze in de naburige stad, als inpak- Ster op een fabriek en heeft zich daar grote naam ge maakt, niet zo zeer vanwege haar voorbeeldige levens wandel, dan wel, omdat ze zo weergaloos vaardig in het pakken is. Ze verdient zodoende heel behoorlijk en zou haar dochtertje, dat geen vader heeft, omdat Klazien indertijd en nu nog, als ze de kans krijgt de min aanbevelenswaardige gewoonte heeft er meer dan één intieme vriend op na te houden, met 't meeste gemak kunnen onderhouden. Klazien is echter nog niet bekeerd en heeft evenmin haar wilde haren ver loren. Ze verteert, als wijlen de legendarische Reinier, haar geld in alle vrolijkheid in bioscoop en dancing en daar ze een hartstochtelijk rookster is, doet deze dure liefhebberij de rest, houdende haar vingers bruin en de beurs leeg. Het geld voor Ina's kost en inwoning komt er telkens wel, maar 't gaat met hangen en wurgen. Geert moet zich menig fietstochtje naar de stad getroosten, om 't uit haar verkwistende vingers te melken. Met beloften echter, is ze heel royaal. De dood enkele keer, dat ze naar Ina omjcijkt, zoent ze het kind ongelimiteerd en stelt het altijd iets in 't vooruitzicht, dat het nooit krijgt. De laatste maal was het een nieuwe jurk. Het pakje laat nog steeds op zich wachten. Dat is ver drietig voor het kind, maar ook voor Fenna. Zij moet tenslotte alle dagen tegen het armoedzaaiertje aankij ken en wat nog haast erger is, de meewarige blik ken opvangen van vriend en gebuur, om nog maar te zwijgen van de stekeligheden, die ze krijgt te incas seren. Gister nog zei buurvrouw Dragt zo langs haar neus: „Kiend, wat grui ie toch hard 'tzal niks gien overbodige weelde wéz'n, as oen v tante ook ies een jurkien veur oe breide". Fenna werd toen goed giftig en heeft eens precies verteld, hoe de zaken er bij staan, wat een wanbe- taalster die Klazien is en dat ze nooit geen cent afdokt, om het kind behoorlijk te kleden. Zij, Fenna is toch ook niet verplicht, om er voor op te draaien? „Nee, verplicht niet", zei buurvrouw „maar ik wol er heur toch ook niet bi'j ebb'n lop'n as een olde tante!" Fenna, ook niet van gister, kaatste de bal terug: „Die er 't meeste last van 'ef; mut 'eur dan maar een jurkien gev'n!" Daar had buurvrouw natuurlijk niet van terug, want die is zelf wel zó op' de penning. Zo kreeg Fenna wel 't laatste woord, maar daar- benevens een gevoel van groot onbehagen. Deze ontstemming reageerde ze af op het kind, want natuurlijk kwam die, prompt nadat buurvrouw vertrokken was naar haar toe gehuppeld en ze vroeg of 't afgesproken werk was: „Wanneer krieg ik nou ies een ni'je jurk, tante breit altijd veur Hilbert en nooit veur mij!" Ina had geen ongelegener ogenblik kunnen kiezen voor 't slaken van haar klacht. Fenna snauwde haar letterlijk weg: „pat mu'j an oen moeder vroag'n', maar niet an mi'j! Voor uit, weg! Speul'n!" Het kind droop af, maar daar was de narigheid de wereld niet mee uit. 's Avonds kregen zij en Geert er nog bijna ruzie om. Toen hij het verhaal te horen kreeg, zei hij met zijn gewone verdraagzaamheid en gemakzucht: „Och mense, koop dan een lappien veur dat kiend dat zal ons de strop ook niet om doen Fenna werd furieus. Wel zeker, hij zelf zal zich het roken ontzeggen, omdat ze dit jaar zo onvoor delig geboerd hebben, en wjj zullen het kind van die lelbel, die straatsleep een nieuwe jurk omhangen. Nee, dan liever dat kind de deur uit Laat een ander er zich nu maar eens over ontfermen. „Goed!" zei Geert, de altijd beheerste, „Aai dat veur God verantwoorden kunt, mut dat gebeuren" Maar gisteravond was hij extra vriendelijk voor het kind en liet hij haar, voor 't naar bed gaan, samen met Hilbert, paardje rijden op zijn knie. Ja, zo zijn mannen! Fenna zucht, alsof deze soepele geestesgesteldheid van Geert, haar tot grote droef heid stemde. Dan ineens, wordt haar gedaehtengang onderbro ken door een luid gekrijs, dat uit de tuin opklinkt. Hilbert en Ina zijn 't blijkbaar weer niet helemaal eens. Fenna gaat er met grote stappen op af. De kin deren staan als twee kleine kemphanen elk aan een boom van de kruiwagen te trekken. vreugde over zijn gemakkelijk behaalde overwinning. Al kruiende grijnst hij loederachtig op zij „Ie kreg'n 't op de kop, ein? Net lekker!" Het meisje steekt haar tong uit. 'tls het enige, wat ze in de gegeven omstandigheden geruisloos doen kan. Twee maanden later. 'tls de dag voor Kerst, die geen luister wordt bij gezet door verblindend witte sneeuw, maar versom berd is door modder en mist. Uit de stad rijdt in snelle vaart een grote, grijze ziekenauto aan. Slijk sproeit naar alle kanten. Aan 't eind van 'tdorp wordt gestopt bij het keu- terboerderijtje van Ina's pleegouders. Tien minuten later glijdt de wagen in gematigder tempo weer terug. Een verpleegster houdt de koortsig brandende vingertjes van Ina in haar koele hand. Ina heeft roodvonk en wordt in allerijl naar 't zie kenhuis vervoerd. Daar is ze 't beste en krig ze een puike verzorging!" zegt Fenna, kennelijk opgelucht, dat het gevaarlijke patiëntje de deur uit is. Ze kent nu nog maar één angst, dat haar eigen lieveling het ook zal krijgen! Ina wordt ontvangen door zuster Emmy Donker. „Kom maar hier, kleine pop! Je bedje is al lekker verwarmd!" Ina houdt haar oogjes steeds maar stijf dicht, want ze kan het licht er haast niet aan verdragen, maar dat „kleine pop" werkt als een „Sesam, open u!" Even worden de oogluikjes opgerold en slaat ze haar grote, donkere kijkers in dromerige verwonde ring naar zuster Emmy op, terwijl deze haar tussen de dekens vlijt! „Zo meiske en nu maar lekker slapen!" „Ik wil varen!" brult Hilbert, met een mond als een hooischuur en tranen als stuiters op de wangen. „Nee, ikke!" weerstreeft het meisje, zonder ver heffing van stem, maar vinnig en vastbesloten. „'tis mien van zien kruiwagen!" bleert Hilbert, hiermee blijk gevend, dat hij, zo klein als hij is, best door heeft, dat er van een nauwe familierelatie tus sen hem en Ina geen sprake is. Hij rukt met alle macht, zodat de kar bijkans omkiepert. Ina geeft echter geen kamp en houdt haar eindje ook vast. Maar dan ziet Hilbert zijn moeder aankomen! On middellijk wint zijn stem aan vastigheid, voor zijn ge voel is het pleit al in zijn voordeel beslecht. „Wat is dat hier weer veur een geschrouw?" Fenna richt haar ogen vol verwijt op het meisje, alsof zij had staan gillen als een speenvarken inplaats van zoonlief. Ina's handjes, die krampachtig een boom omkneld hielden, zakken, als verlamd langs haar rank, spich tig kinderlijfje, een nerveus blosje vliegt haar naar het doorschijnend gezichtje. „Is 't uut of niet?" vraagt Fenna, haar streng in t oog houdend, alsof zij de enige schuldige was. „Ja, tante!" fluistert het kind gedwee. „Harder! Ik hèur oe niet!" bitst Fenna. „Ja, tante" klinkt het nu luider, maar de toon, waarop het kind spreekt is zonder ziel, 't is, of het geluid wordt veroorzaakt door éénzelfde mecaniek als van een pop, die praten kan. Fenna genoegdoening gehad hebbende, verwijdert zich. „Kom, maar Hailbert, neemt de koare maar mit" Maar Hilbert moet eerst nog uiting geven aan zijn Weer verwijden de bruine kinderogen zich in ver raste verbazing, om de door droogte gebarsten lipjes vormt zich moeilijk een in-moe lachje. Ook de zuster glimlacht. Daarmee is de eerste band gelegd tussen twee mensenharten, die beide gebrek hebben aan liefde, met dit verschil, dat 't Ina vanaf de geboorte aan dit onontbeerlijk levenselixer heeft ontbroken, terwijl zuster Emmy er tot voor een paar dagen nog volop van genoot. Ze was verloofd en leefde in de zoete waan, dat 't volmaakt in orde was tussen haar en hem. Deze illusie werd haar echter door de man, dl: ze tot voor kort als haar aanstaande schoonvader be schouwde, hoewel goed bedoeld, "•reed ontnomen. Hij deelde haar omzichtig en met beschaamheid des aangezichts mee, hoe hij ontdekte, dat zijn zoon er nog een vrouwelijke connectie op na houdt, met wie hij op minstens even intieme voet leeft als .et zijn officiële verloofde. Sinds zij dit weet, is al Em my's levenslust, als weggezogen. De toekomst, die haar tot die noodlottige dag toe, tegenlachte als een opgaande zon, ligt nu voor haar als een grauwe woestijn, waarin de dagen zich voortaan zullen aan- éénrijgen tot een troosteloos lang snoer van ver moeiende plichten, die ze slechts met uiterste inspan ning zal kunnen verrichten, omdat de bron van haar energie niet meer gevoed wordt door het geluksge voel, dat anders heel haar wezen vervulde. Ze had dan ook niet de minste lust, om zich tijdens de Kerstdagen als de bedrogen bruid aan de spraak makende gemeente te vertonen. Het was dan ook geen opoffering voor haar, toen Woensdag 23 December 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 9 En weckt het hooft van alle T gTOOten Herodei. In 't konmgkluck Jerusalem. Augustus rijck verliest zijn eer: De Roomsche scepter reickt niet Roomsche Romdn- veer: sche. Het Oost versmaed Latijnsche Rome heeft het oostea namen: niet geheel kunnen on- Maer dees beheerseht het al te derwerpen. Christus zaemen en °°k ^et westen. Oock daer de zonne neemt haer De hemel, 't aerdrijck en de hef^" Die luistren scharp na zijn bevel, scharp scherp. En siddren voor de zuivre wetten, ie j door vissehers laet trom- visschers zijn de petten, apostelen. En blazen over duin en del. <w iaagte. De doecken, daer dit kint in leit Is 't purper van zijn majesteit, Waer m de harders hem aen- harders herders. schouwen Dien Godt de zielen komt ver- toevertrouwen. trouwen, Gelijck van ouds was toegezeit: Dat God Zijn kudde weiden zal vï S1 VO°I raSP 6IL on§eval- hoên 1 behoeden. En na et verdwaelde schaepken u-i Vragen, na 't naar het. En dat op zijne schouders draegen Met vreughd bij 't overigh getal. Hier is de wijsheid ongeacht: Hier geld geen adel, staet noch geld geldt: pracht staat stand. De hemel heeft het kleen verkoren, het kleen het kleine. Al wie door ootmoed wordt her- boren, Die is van 't hemelsche geslacht. Ik trachtte met enkele aanwijzingen de bedoeling te verduidelijken, opdat men Vondel volkomen zal verstaan. Hit gedicht immers is als een middeleeuws primi tief, als een van die vele fijne schilderijen of trip tieken, die de geboorte van de Christus uitbeelden in de verhoudingen van de tijd, maar toch vol van wijding omdat ze spreken van diepe devotie. Men vindt daar veelal ter zijde van het stuk, naast Maria met het kindeke, de knielende herders of wijzen en de bewonderende Jozef: een ezel en een os bij Vondel is de stal der geboorte „een stal van ezelen en ossen"; doorgaans is het middel eeuws doek geflankeerd met engelen bij Vondel zingen des hemels reien het kind in slaap; in mid deleeuwse voorstelling is de hemel een sterke burcht met hoge torens, Vondel spreekt van het „hoogh- geboude slot". Maar ook ten aanzien van het karakter der voor stelling gaat de vergelijking door: de echte devotie spreekt ook hier overal, uit iedere phase van dit heeldenrijk gedicht, uit elke regel eigenlijk. En ten slotte, de volle glorie van het kerstfeit straalt in gouden glansen ons tegen: 't is de aller hoogste God, die in dit kindeke aan de mens Zijn liefde betoont, de neergedaalde God, die komt om het nederig hart de zaligheid te bereiden, die zich volkomen vrijwillig van alle hemelse luister heeft ontdaan en in het arme Bethlehem „verschoven" ligt. Maar ook, 't is de machtige beheerser der ganse aarde, wiens scepter verder reikt dan die van keizer Augustus, die hemel, aarde en hel doet luisteren naar Zijn bevelen en engelen en mensen tot Zijn dienst verplicht in één woord: 't is de grote God die zich in oneindige liefde neerbuigt tot de kleine mens! En de volle, zuivere klank van het Evangelie van de Kerstdag jubelt in het slot-accoord: „Al wie door ootmoed wordt herboren. Die is van- 't hemelsche geslacht!" Zo is Vondel's Kerstzang wel waarlijk een Kerst meditatie, ook voor ons. Men overdenke haar met stille, gewijde aandacht! Hugo van dei Goes: Aanbidding dei herders (fragment) Hieronder geven we enkele aardige recepten voor onze huismoeders, waar mee zij de huisgenoten en eventuele gasten kunnen verrassen bij het Kerst diner: PLUMPUDDING. 100 gram oud brood zonder korst, 100 gram kalfsniervet, 100 gram kren ten, 100 gram rozynen, 50 gram su- cade, 25 gram oranjesnippers, 25 gram- amandelen, geraspte nootmuskaat, 10 gram kaneel, plm. 1 d.L. rum of melk, 2 eieren, 2 zure appelen. Roer de eidooiers met de suiker. Voeg hierbij de geraspte nootmuskaat, d.L. rum of melk, de kaneel, de gewassen en gedroogde krenten en ro zijnen de gesnipperde appelen en amandelen, de oranje-snippers en de stukjes sucade. Verwijder de velletjes uit het niervet en hak het zo fijn mo gelijk. Kruimel het oude wittebrood heel fijn. Zeef de bloem en vermeng dit alles op het laatst met het stijf- geslagen eiwit. Besmeer een warme puddingvorm dik met boter, bestrooi hem met gezeefd paneermeel en vul de vorm voor twee-derde met het mengsel. Kook de pudding 6 uur au bain marie. Vul het water zo nodig telkens tot onder de rand van de vorm. Bewaar de pudding in de vorm. Ver warm hem voor het gebruik in een pan met kokend water. Stort hem op een verwarmde schotel en overgiet hem naar verkiezing met rum. Breng de pudding brandende binnen of gar neer hem met een takje hulst. Presen teer er een warme schuimsaus bij. SCHUIMSAUS. 2 eieren, 2 eidooiers, 2 eiwitten, 2 d.L. vruchtensap, 1 d.L. water, 6 lepels basterdsuiker. Klop in een goed geë mailleerde pan de eieren met de dooi ers en de suiker. Voeg er dan drup pelsgewijs het vruchtensap bij. Laat dit au bain marie binden (niet koken) en vermeng de saus van het vuur met de stijf-geslagen eiwitten. KERSTTAART. 5 eieren, 120 gram bloem, 100 gram boter, 100 gram suiker, jam, gesnipper de geroosterde amandelen, glazuur van gezeefd poedersuiker en water, sucade en Franse vruchtjes of rode suikerpilletjes. Roer de eidooiers met de suiker. Bak de boter in de bloem. Sla het ei wit stijf. Voeg de eidooiers en de sui ker en de boter en de bloem bij het styve wit en vermeng dit zo luchtig mogelijk met elkaar. Besmeer een taartvorm met boter. Bestrooi hem met bloem en vul de vorm met het deeg. Bak de taart 20 a 30 minuten lichtbruin en gaar in een vrij warme oven. Stort de taart op een paardeharen zeef, laat ze bekoelen. Snijd ze in twee helften, smeer er jam tussen pn leg de twee delen weer op elkaar. Bestrijk de zijkant met een mes gelijkmatig bedekt met jam en gesnipperde, gebrande amandelen. Zeef de poedersuiker, roer hier drup pelsgewijs iets water door, tot een dik ke gladde massa verkregen is. Bedek de bovenkant der taart met het gla zuur en garneer ze met rode Franse vruchtjes of rode ronde suikerboontjes en blaadjes, gesneden van sucade, en een ander in de vorm van hulst. Plaats er naar verkiezing enkele kaars jes tussen. MARSEPEIN. 100 gram amandelen, 100 gram poe dersuiker, oranjebloesemwater, plm. d.L., wat essence, poedersuiker, ka neel, cacaopoeder. Broei en pel de amandelen en maal ze in een amandel molen fijn. Wrijf de gemalen massa in een mortier tot de olie eruitgedrukt is. Vermeng ze dan met de gezeefde poedersuiker en het oranjebloesem water en naar verkiezing iets essence voor de kleur. Rol dit deeg op een met poedersuiker bestoven tafel uit. Steek er bloemen, ruiten of harten uit of vorm van het deeg ronde balletjes, of worteltjes. Laat het in een lauwe oven op een beboterd bakblik meer drogen dan bakken. Wentel de balletjes door cacaopoeder of kaneel vermengd met iets gezeefde poedersuiker.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 9