geowSE
BODEM
Om
Bfl
ons
DE REVOLUTIE-IDEE
UIT HET „ZEEUWS SAGENBOEK"
Over „huilen" gesproken
Vrijdag 4 December 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
Is er onderscheid tussen „sage" en
„legende"?
Het antwoord op deze vraag moet
zeer beslist bevestigend zijn, want er
is niet een vermeend verschil, doch
een werkelijk en meer diepgaand on
derscheid tussen die beiden.
Bezien wij allereerst de hoofdzaak,
dan ontdekken wij reeds aanstonds
tweeërlei richting. De legende immers
is een op de volksoverlevering berus
tend verhaal dat géén historische
grond heeft, terwijl daarentegen bij de
sage het historisch element veel klei
ner is dan in het geschiedverhaal,
waarmede zij overigens nauw verbon
den is. Er is in het geschiedverhaal
meer contact met de werkelijke feiten,
de historische gebeurtenissen; bij de
sage is er wel een historische kern,
maar daaromheen heeft de volksver
beelding haar droom geweven, in een
streven naar het indrukwekkende en
het massale de werkelijkheid min of
meer uit het oog verloren, althans met
meër kleur en' grootheid weergegeven
in de meeste gevallen.
Vele dezer sagen die in hoofdzaak
in de middeleeuwen een vruchtbare
bodem vonden, toen de mensen nog
minder critisch waren aangelegd dan
in latere tijd, en het verhaal van
grootheid en dappere daden grote be
wondering wekte, zó zelfs dat een
overschrijden van de grenzen der
werkelijkheid nauwelijks werd ont
dekt, maar daatdoor even vanzelf toe
gepast! vele dezer sagen dan, dan
ken haar ontstaan aan plaatselijke
omstandigheden, óf ontstonden ter
verklaring van namen. Vandaar dat
■wij in het eerste geval van ethnolo-
gische, in het tweede van etymologi
sche sagen spreken. En het zijn zowel
ethnologische als etymologische sagen
die in hoofdzaak deze bundel vormen.
Of da; rom nu de titel: „Zeeuwsch
Sagenboek" ons ten volle bevredigen
kan en in alle opzichten juist is? Wij
moeten dit laatste beslist in twijfel
trekken. En dat niet op losse grond
slag, maar wel zeer speciaal door het
onderscheid dat er ligt in die beide:
sage en legende. Deze laatste zonder
meer onder de eerste te rangschikken,
is naar onze mening niet juist te noe
men; wij zagen reeds in het kort welk
een groot onderscheid er ligt in het
feit, dat wij bij de legende géén, en bij
de sage in het algemeen wél een his
torisch element op de voorgrond zien
treden.
Wat betekent het woord „legende",
en wat verstaat men er onder? De
oorspronkelijke betekenis van het
woord is: „wat gelezen moet worden".
Men bedoelde daarmee in oude tijden:
stukken uit de Bijbel en datgene uit
het leven der heiligen, wat men in de
Katholieke kerk voorlas op de aan die
heilige gewijde dag.
Er was dus wel alleszins een reëele
grondslag, wanneer wij het woord in
zjjn oorsprong zien. Van lieverlede is
men daarvan afgegaan, als in een nei
ging om ook hetgeen vaststaat als min
of meer twijfelachtig te beschouwen;
men verwijderde zich tenslotte zó ver
van de oorspronkelijke betekenis, dat
men thans een „onwaarschijnlijk ver
haal" als „legende" aanduidt. Naar de
tegenwoordig gebruikelijke vorm van
aanduiding verstaat men derhalve on
der „legende": een niet op historische
gronden, maar op de volksoverlevering
berustend verhaal, waaraan een zekere
mate van onwaarschijnlijkheid niet
vreemd is.
Deze laatste omschrijving als juist
erkennende, zal men toestemmen dat
er ook in Zeeland vele overleveringen
zijn, die met de naam „legende" moe
ten worden aangeduid! Voor een ver
zameling van beide sage èn legen
de ware naar onze mening een
meer volledige titel derhalve juister
geweest. Wij zouden liever spreken
van „Zeeuwsche sagen en legenden,'
dan van een „Zeeuwsch Sagenboek
Wat men van deze bundel verwach
ten mag?
Oude overleveringen, die in bepaal
de delen van onze provincie lange tijd
onder het volk leefden, en waarvan
velen ook nog heden ten dage bestaan.
En dan wel zeer speciaal dié sagen,
welke wortelen in deze bodem, daar
haar ontstaan vonden en haar verband
ontlenen aan tal van plaatselijke en
gewestelijke toestanden. Een bundel
sagen, die zeer in 't bizonder contact
houden met het Zeeuwse volk en
het Zeeuwse land.
De verzamelaars van deze bundel
kwamen tot de volgende rangschik
king van de inhoud: Mythologische sa
gen; Duivelsagen. Legenden of chris
telijke sagen; Historische sagen;
Sprookjes; Volksvertellingen. In hoe
verre deze indeling in verband met de
algemene titel bedenking doet rijzen,
blijve hier buiten beschouwing.
Het centrale punt van deze verza
meling ligt dus in het feit, dat dit alles
tot de Zeeuwsche overleveringen be
hoort, en door het gebied dezer pro
vincie zijn grenzen ziet aangegeven.
Natuurlijk is daarbij óók opgenomen
wat men in Zeeuwsch-Vlaanderen aan
sagen en legenden ontdekte, al doet
men goed zich bij het lezen daarvan
rekenschap te geven van het feit, dat
oudtijds dit gebied tot Vlaanderen be
hoorde. Zelfs het bekende rijmpje
ook in deze bundel opgenomen
spreekt van dit onderscheid:
Een Vlaminck, hoe ouder, hoe loser,
Een Zeelander, hoe ouder, hoe boser,
Een Hollander, hoe ouder, hoe botter,
Een Brabander, hoe ouder, hoe. sotter.
Een zeer bekende Zeeuwsche Maria
legende is de volgende:
„Heer Wolfaert van Borsselen wilde
een kerk bouwen in zijn nieuwen pol
der. Zodra de stenen en het hout voor
de bouw waren aangekocht en men de
plaats nader zou bepalen, „so ist ghe-
beurt dat veel Godtvruchtige ghelove-
lycke lieden 's avonds ende 's nachts"
een menigte grote lichten hebben ge
zien. Dit werd als een goddelijke aan
wijzing beschouwd, en op die plek is
de kerk gesticht.
„Kort na den bouw heeft een vroom
man, ziende hoe de kerk nog zonder
beelden was, een schilderij gebracht
naar een schilder binnen Middelburg
en gevraagd om er een afbeeldsel van
Maria in te schilderen.
„Nog was de schilder niet met zijn
arbeid begonnen, of er kwam een jong
gezel om werk vragen, waarop de
meester hem zei, dat hij voor hem
geen arbeid had, tenzij het penseelen
van een Mariabeeldeken in een ta-
freelken.
„Ende die jonghelinck is boven op
den solder gegaen, en heeft dit beel
deken van Maria volmaeckt, 't welck
men noch op den dach van huyden in
de Poldersche kercke sien mag."
„Als tijdt was om te eten, heeft die
meester den jonghelinck af doen roe
pen, maer hoe men riep, en hoe men
socht, men en vont dien jonghelinck
niet, noch men en hoorder noyt af
waer hij vervaren was."
„Maar men begreep dat zo'n schoon
beeld niet door mensenhanden kon
zjjn gemaakt, en „met groter eeren
ende reverentiën" is het in de kerk
gebracht, en weldra geschiedden daar
vele mirakelen.
„In 1416 ziet men keizer Sigismund
en hertog Willem de Zesde, graaf van
Holland en Zeeland, een bedevaart
doen naar Onze Lieve vrouwe in den
Polder.
„En toen in 1437 door 'n grote storm
vele dijken doorbraken, het land over
stroomde, al het gezaaide te niet ging,
honger volgde, een schepel tarwe een
Engelse nobel kostte, en de pest al van
verre kwam aanstappen, heeft ook
Philips de Goede gepilgrimeerd naar
Vrouwepolder."
„Er gebeuren rare dingen op deze
dwaze wereldschrijft „Goed
Zicht".
„Van Louis Couperus wordt gezegd,
dat eens een neef bij hem op bezoek
kwam, die de schrijver en zijn echt
genote, samen zittend op een sofa, in
diepe droefheid aantrof. Er moest iets
heel ergs hebben plaats gevonden,
want het echtpaar zat schreiend en
verslagen bij elkaar. Ontsteld infor
meerde de neef wat er gebeurd was,
waarop de schrijver zijn tranen droog
de en met pathos zei: „Niets, jonge
man volstrekt niets, maar het is
goed dat de mens zo nu en dan eens
wéne!"
Het is mij niet bekend, of deze ge
schiedenis waar is, maar het schijnt
wel zo te zijn, dat het met zijn tweeën
beter huilen is dan alleen. Dat beweert
althans de jongedame May Winning-
ton, en zij kan het weten. Een paar
jaren geleden werd zij n.l. te New
York kampioene in het huilen. Dat
was een in-droevige gebeurtenis, want
alle deelnemers en het waren er
enige honderden schreiden zonder
ophouden. Intussen speelde een orkest
treurmuziek.
Toch waren niet allen even droevig.
Een aantal deelnemers liepen de tra
nen over de wangen van het lachen.
Zij werden niet gedisqualificeerd. In
het wedstrijd-reglement was niet be
paald of men tranen van blijdschap of
tranen van droefheid moest huilen.
De huilebalk-kampioene verklaarde
na de huilpartij, dat zij pas echt op
•dreef was gekomen, toen ze de ande
ren ook zag huilen. Het schreien had
haar goed gedaan; nog nooit in haar
leven had zij zich zo heerlijk opge
lucht gevoeld. May Winnington had
0.142 liter tranen geschreid.
Een pas getrouwd man, genaamd
Verne Sandusky, die niet aan de wed
strijd had deelgenomen, kwam zo on
der de indruk van de uitslag, dat hij
thuis begon te huilen. Hij liet de tra
nen neerdruppelen op een bord. Toen
hij na een uur nog bezig was met
schreien, liep zijn vrouw de deur uit
om een dokter te halen. De schreiende
Sandusky liet zich niet van de wijs
brengen. Hij huilde door. Nadat de
dokter er een half uur de stomverwon
derde getuige van was geweest, liet
deze een ziekenauto komen. De chauf
feur moest voor de deur wachten, om
in geval van nood de huiler snel te
kunnen vervoeren. Daardoor werd de
aandacht van voorbijgangers getrok
ken. Men vernam de eigenaardige re
den waarom de ziekenauto daar stond
en een grote menigte verzamelde zich
voor het huis. Verne Sandusky ver
saagde niet. Hij huilde net zolang tot
hij een theekopje vol tranen had en
daarmee was May Winnington ver
slagen. Sandusky huilde 0.189 liter
tranen bij elkaar. Het juffertje kon
echter de geldprijs en de zilveren be-
BEDE
Muren dreunen, vloeren trillen,
heel de wereld angstgeschrei,
Oorlog, vrede, wat het brenge,
Here God, O, blijf bij mij.
Ziekte, leed, en haat en oorlog,
anders kent de wereld niet.
maar één lichtpunt in de verte,
O, God, dat de mens U ziet.
Here God, leer Gij mij bidden
tussen deze chaos door.
't Is zo moeilijk V te vinden,
leidt mij Uwe Heilpoort door.
Rijk en arm, zij zullen kruipen,
smekend bidden in het stof.
Here God leer Gij mij bidden,
't Woord verkondigen tot Uw lof.
Zeeën spoelen over landen,
huizen zakken in elkaar.
Maar bovenal Uw grote Liefde,
Here God, maak Gij het waar.
Here God, vergeef ons allen,
als we eenmaal bij U zijn.
Deze wereld is slechts tijd'lijk.
Boven zal 't voor eeuwig zijn.
's-Grav., 311'53. Annie K.
4'-
4s-
EEN CHRISTEN ZONDER BIJBEL.
Ds O. G. Heldring zeide eens: een Chris
ten zonder Bijbel is:
1. een kind dat zijn Vader niet kent;
2. een vreemdeling die zijn thuis vergeten
heeft;
3. een schipper, die in den storm zijn kom
pas verloor;
4. een strijder die zijn zwaard verbrak:
5. een erfgenaam die het testament waar
bij hij zijn erfenis aanvaarden kon ver
scheurde;
6. een schuldenaar, die den kwijtbrief,
waarbij hem zijn schuld werd kwijtge
scholden, vernietigde.
IN LIJDEN
O vraag toch nooit, hoe zal 'k den last
Die morgen dreigt, toch dragen!
't Kwaad is voor heden afgepast;
Zoo is het alle dagen.
En God schenkt, wie Zijn hulp verwacht.
Voor ied'ren dag genoegzaam kracht!
ker, die voor de wedstrijd waren uit
geloofd, behouden. Sandusky hield een
huilpartij op eigen houtje. Hij was
dus buiten mededinging.
verloren juffrouw?
i~CwniiiMcul
behorende by het
ZEEUWSCH DAGBLAD
van
Vrijdag 4 Dec. 1953, No. 2650
eei/u/scH
u/ee/cem
De neiging om een volk centraal te
besturen is vrucht van de Revolutie
idee. De massa wordt daarbij gezien
als een toevallige hoop mensen, die te
samen op een bepaald grondgebied
wonen en die dus geregeerd moeten
worden. Frankrijk is het voorbeeld
van een practische toepassing van deze
revolutie-idee. We hebben gezien, wat
dit in de praktijk oplevert. Bij dit
systeem blijft er voor een individuele
vrijheid van de burger niets over en
van enig particulier, zelfs van een
volksinitiatief komt op die manier niets
terecht. Daarmee wordt de nationale
kracht gebroken. Men denkt wel door
een krachtig centraal bestuur veel
meer te kunnen doen en veel sterker
naar buiten te kunnen optreden, maar
de facto is dat onwaar. De geschiede
nis heeft dat bewezen, gelijk we aan
het voorbeeld van Amerika zagen.
Want de gedachte waarvan de Re
volutie uitgaat is een leugen. Het is
niet zo, dat men op een bepaald tijd
stip een volk ergens vindt op een stuk
land, dat bestuurd moet worden. Dat
zou nog te denken zijn bij kolonisatie,
bij een massa-emigratie naar een on
bewoond gebied, maar dat is niet de
regel bij de volkeren van Europa. Bij
niet-nomadische volken is het volk
ontstaan langs een organische weg:
eerst was er het gezin, dan de familie,
het geslacht enz. En daaruit werd lang
zamerhand het volk geboren. Maar een
volk dat uit grote verscheidenheid be-
sta&t, zoals ons Nederlandse volk dui
delijk aantoont. Een Fries is een ge
heel ander type dan een Limburger en
een Zeeuw weer radicaal anders dan
een Groninger, een Drent of een Hol
lander. En deze verscheidenheid zit zo
diep in het bloed, dat wanneer men in
Amerika komt, waar de diverse vol
keren dan wel radicaal dooreen ge
mengd worden in de grote „melting-
pot", zoals dat heet, men toch, zelfs bij
het derde en vierde geslacht, dat van
ouder op grootouder dus al in Amerika
woont, terstond de Fries van de Zeeuw
onderscheiden kan en de Brabander
onmiddellijk herkent uit een groep
Groningers. Welnu, wanneer dit on
derscheid zich zelfs handhaaft in de
vreemde, zou het dan in eigen land
niet zo zijn? Dat verschil is er en het
is historisch gegroeid. En dat heeft
ons ook iets te zeggen. Ook bij het in
richten van de staatshuishouding.
Wanneer de Franse grondwet zegt:
„Frankrijk is verdeeld in 86 departe
menten" en onze grondwet zegt: „Het
Koninkrijk der Nederlanden bestaat
uit de navolgende gewesten", dan zien
we meteen het principiële verschil dat
hier ligt. Nederland heeft door de
eeuwen heen zijn historische ontwik
keling gehandhaafd. Er mochten tijdens
de republiek soms grote verschillen
onderling openbaar komen, wanneer
het er op aan kwam, waren de souve-
reine provinciën één en het buitenland
diende er mee te rekenen zowel te
water als te land.
Dat is de kracht van ons volk ge
weest, dat het in zijn delen sterk en
gezond was, eigen beheer in eigen
huishouding voerde. En nu weten we
natuurlijk wel, dat de historie niet stil
staat en we in 1953 niet kunnen terug
keren tot de toestanden van twee en
drie eeuwen terug. Ook deze histori
sche ontwikkeling hebben wij te eer
biedigen. Maar de vraag waar wij nu
voor staan is: zal aan de historisch
gegroeide gemeenschappen, dat zijn de
dorpen, de steden, de provincies en de
waterschappen, nog enige autonomie
'gelaten worden of moet alles worden
geregeld van Den Haag uit? Is het een
ideaal, dat b.v. Walcheren straks in
plaats van veertien of zestien gemeen
tebesturen er drie of vier krijgt? Zal
het aantal gemeentebesturen straks
moeten worden gedecimeerd tot een
minimum aantal, die als centrale pos
ten, in feite niet veel meer zullen zijn
dan de handlangers van de bureaux in
Den Haag? Zal het leger van rijksamb
tenaren nog met vele functionarissen
worden uitgebreid, die hun instructies
van Den Haag meekrijgen en in Z.
Vlaanderen zullen komen zeggen hoe
het moet, of zal wat de historie ons
bracht nog een stem in het kapittel
houden?
Voor deze vragen komen wij te staan.
En nu behoeven wij niet te verhelen,
dat we na Mei 1945 een regering ge
kregen Lebben, die juist voor deze
dingen al heel weinig oog heeft ge
had. Het is al staatsdirigisme geworden
wat de klok sloeg. Men richtte veeleer
de blik naar het doodbloedend Frank
rijk, dan men lette op wat in de histo
rie van ons land steeds de nationale
volkskracht was geweest. Hoe vaak
hoort men niet in de vergaderingen
van onze gemeentebesturen de klacht
uiten: waar blijven de laatste resten
van onze autonomie? En deze staats
bemoeiing strekt zich niet slechts uit
over het economische en maatschap
pelijke leven, het dringt zich ook in in
allerlei andere verhoudingen van ons
persoonlijk bestaan. Want, en dit is
het funeste van dit systeem, eenmaal
op deze weg, schijnt er geen einde
meer te zijn. MARNIX.
'tis van de weke alles sinterklaes
wat de klok slaet. Ik weet niet of dat
bie julder ook zo is, mae bie mien en
bie me kleinkinders hoor je niks aeres
as van sinterklaes. Noe, as ik terwat
van zegge teuge me vrouwe, dan is 't
enigste antwoord, dat ik krieg: was dat
vroeger bie julder thuus soms aeres
as noe, of begin je te oud te worden vo
zukke dienge? Noe, dan zwieg ik mae,
want as ik eerlik bin en dat motte we
allegaer wezen, dan wier in de tied,
toen ik nog een kind was, al net zó'n
drokte gemaekt met sinterklaes as dat
noe 't geval is. Noe wier der in die tied
wel nie zo .et geld gesmeten as dat
teugeswoordig 't geval is. Wanneer ons
as kinders een klompe bie de schouw
zettende met 'n bietje hooi of stro der
in vo 't paerd van sinterklaes, dan von
den we de aere merrege der een paer
suikerbeestjes, of een sjokolaede var
kentje in en daar hield 'tmee op.
En ons was wat blied met de vondst.
Mae dat is noe allegaer aeres. De men
sen schienen allegaer volop geld te
hebben en ielek mens zeult met grote
pakken en dozen en kisten en 't gaet
in sommigte huzen niet met dubbelties
en kwarties, mae met guldes en brie-
UIT DE SCHRIFT
Davids zwanenzang: een adventslied
En Hij zal zijn gelijk het licht des morgens, wanneer de zon
opgaat, des morgens zonder wolken, wanneer van de glans na de
regen de grasscheutjes uit de aarde voortkomen. 2 Samuel 23 4.
2 Samuel 23 begintVoorts zijn dit
de laatste woorden van David.
Davids zwanenzang dus, die hij
ons als een testament naliet.
De Heilige Geest, de Auteur van
de Schrift, heeft David in dienst ge
nomen om voor zijn sterven te pro
feteren van de grote Davidszoon, de
Christus die beloofd was en Die ko
men zou.
Dat deze koninklijke dichter in
dienst van de Heilige Geest staat, is
hij zichzelf bewust.
Hij zegt dat in vers 2: De Geest
des Heren heeft door mij gesproken
en Zijn rede ik op mijn tong geweest.
„Hij zal zijn gelijk het licht des
morgens, wanneer de zon opgaat, des
morgens zonder wolken".
Wij leven de ganse dag onder het
grote geschenk van het licht. Daar
zijn wij aan gewend geraakt. Wij
verwonderen ous er niet meer over,
als na donkere nacht het licht op
gaat. Er komen vaak wolken, soms
heel donkere, voor de zondie veel
van de glans van het licht wegne
men.
Het heerlijkst en zuiverst straalt
het licht als bij wolkenloze hemel
's morgens de zon opgaat. Dan is het
een feest in dat zuivere, ongerepte
licht te leven. In de klaarheid en
louterheid van het licht.
Dat licht werkt, inzonderheid als
tevoren de bodem door malse regen
gedrenkt is, levenwekkend en ver
sterkend. Zo zong David, dat van de
glans na de regen de grasscheutjes
uit de aarde voortkomen.
In den beginne sprak God: Daar
zij licht! Daarmee was de levens
voorwaarde voor de aarde gegeven.
Licht is leven! Eer de zonde in
breuk deed, ongerept, louter, heerlijk
leven. Letterlijk en figuurlijk. De
mens leefde in het licht van Gods
gemeenschap en droeg zo het licht
der kennis, waardoor hij Gods
schepping zuiver zag. Totdat hij
zondigde. De zonde: de zware wolk
die Gods licht verduisterde, die
scheiding maakte tussen God en
mens.
Donkerheid op aarde! Wel liet
God in de moederbelofte in die don
kerheid weer de eerste lichtstralen
vallen. En daarna telkens belofte
lichtstralen in de geschiedenis, in
Psalm en Profetie.
Telkens echter wolken om dat be
lofte-licht, wolken van zonde!
De Heilige Geest laat David zin
gen van Hem, die het licht zal ma
ken. Herstellen het ongerepte loutere
licht. Het licht in Gods gemeenschap.
De profetie is vervuld. Jezus Chris
tus is gekomen!
Hij was het waarachtige licht, het
welk verlicht een iegelijk mens, ko
mende in de wereld.
Jezus Christus het Licht der we
reld!
Waarom is het dan nog zo donker
in de wereld?
De Heilige Geest liet ook daarop
antwoord geven„Zij hebben de
duisternis liever gehad dan 't licht".
Daarom was het op Golgotha op
klaarlichte dag donker. En toch brak
toen weer het licht door, want Jezus
Christus riep: „Het is volbracht!"
Wie dat in geloof gehoord heeft,
die zal in het licht wandelen, gelijk
Hij in het licht is.
Colijnsplaat, H. RETEL.
fies van tien te gelieke. Daer is de
middenstand mae weer goed mee, zal
ons mae dienken. In mien tied was dat
aeres, zee ik. Mae ik ken me toch nog
goed erinneren asdat een zuster van
mien verkering had met een jong uut
de stad, die op sinterklaesaevend een
grote mand bie ons thuus liet bringen,
waerdat vo 't hele huushouwe wat in
zat. En ons was in die tied met een
groat gezin. Der kwam van alles uut:
grote sjokelaedeletters, sukerharten,
dikke boterletters in de goeie boere-
boter gebakken, paeling, allerander
sukerbeestjes en fondante diengetjes.
De taefel stong der kompleet vol van.
En me zuster, die 't allegaere in de eer
ste plekke anging mae mopperen om
die domme vaent van een jongen die
zoveul geld had uutgegeven vo al die
rommel, terwiel ie zelverst 't zo goed
gebruken kon om te spaeren vo de
trouwdag. Ze had ter in 't geheel niks
geen plezier in en keek met een scheef
oog nae al 't spul dat ons as kinders zo
lekker vonden. Noe ik delende, as
kleine jongen het standpunt van me
grote zus nie. Ik vond 't een fidele
vaent en ik wou wel dat al me zusters
der zukke vrieërs op nae hiewen. Ik
vond dat wel goed. Ik weet wel dat
ik die aevend met pien in me buuk
nae bedde gong van al 't snoepgoed.
Mae noe wou 't geval dat die royaele
vrieër van me zus nogal an de jaloerse
kant was. Hie was bie ons in 't achter-
huus stiekem an het luuk van de kel
der gaen luusteren, toen de grote man
de nae binnen gebrocht wier en zo kon
ie alles afluusteren wat me zuster der
wel van zee en dat was waerlijk nie
veul goeds, 't Slot van 't liedje was
datte ze der laeter nog grote ruzie om
kregen, me zuster was ook nie op der
mondje gevallen as ter op an kwam en
de verloving raekende uut. Laeter is
me zus met een aere getrouwd en der
royaele vrieër kreeg ook een aere
vrouwe. En as ik 't noe van achtere
bekiek, dan mot ik zegge, asdat 't zo
mae 't beste was ook, want die royaele
vrieër is laeter teugenover z'n vróuwe
heel wat minder royael geworden, en
teugenover aere vrouwtjes wel is wat
te royael, zodat me zuster de dans goed
ontsprongen ?.s. Ze heit noe een kaerel
getrouwd, die ze in 't jaer dat ze ver
loofd waere met sinterklaas een sjoke-
laedeletter gaf en een flessie odeklon-
je, en ons as broers en zusters kregen
niks niemendal van z'n. As kinuers
wezende kon ons nog wel is met heim
wee an die eerste royaele vrieër din-
ken, mae laeter bin ik toch tot aere
gedacht gekomme, want ik heb lere
begriepe dat 't heel wat meer waerde
heit om 't hele jaer deur vrindelik en
goed te weze teugen die je 't naeste
bin as om éne aevend in 't hele jaer
de royaele sinterklaes uut te hange.
Zo docht die tweede vrieër van me
zus der schienbaer ook over en ik dink
vo 't naeste asdat me zuster der zo best
mee in der schik is. Desnoods met wat
minder royaele sinterklaes op sinter-
klaasaevend en wat meer een vrinde-
like en goedige sinterklaes op alle
aere dagen van 't jaer, daer bin ons
allegaere 't beste mee. Mae, jaet, ter
komt heel wat kieke om 't hele jaer
deur en van de ochend tot de aevend
een vrindelike sinterklaes te wezen.
Dat kon misschien die kaerel in Span
je vo mekaer bringen, mae ik zie der
heel weinig in me buurt, die 't hem
naedoen. En ik ken 't zeker nie. En
hoe staet dat met julder?
FLIP BRAMSE.