geowSE BODEM Om Bfl ons DE REVOLUTIE-IDEE UIT HET „ZEEUWS SAGENBOEK" Over „huilen" gesproken Vrijdag 4 December 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 Is er onderscheid tussen „sage" en „legende"? Het antwoord op deze vraag moet zeer beslist bevestigend zijn, want er is niet een vermeend verschil, doch een werkelijk en meer diepgaand on derscheid tussen die beiden. Bezien wij allereerst de hoofdzaak, dan ontdekken wij reeds aanstonds tweeërlei richting. De legende immers is een op de volksoverlevering berus tend verhaal dat géén historische grond heeft, terwijl daarentegen bij de sage het historisch element veel klei ner is dan in het geschiedverhaal, waarmede zij overigens nauw verbon den is. Er is in het geschiedverhaal meer contact met de werkelijke feiten, de historische gebeurtenissen; bij de sage is er wel een historische kern, maar daaromheen heeft de volksver beelding haar droom geweven, in een streven naar het indrukwekkende en het massale de werkelijkheid min of meer uit het oog verloren, althans met meër kleur en' grootheid weergegeven in de meeste gevallen. Vele dezer sagen die in hoofdzaak in de middeleeuwen een vruchtbare bodem vonden, toen de mensen nog minder critisch waren aangelegd dan in latere tijd, en het verhaal van grootheid en dappere daden grote be wondering wekte, zó zelfs dat een overschrijden van de grenzen der werkelijkheid nauwelijks werd ont dekt, maar daatdoor even vanzelf toe gepast! vele dezer sagen dan, dan ken haar ontstaan aan plaatselijke omstandigheden, óf ontstonden ter verklaring van namen. Vandaar dat ■wij in het eerste geval van ethnolo- gische, in het tweede van etymologi sche sagen spreken. En het zijn zowel ethnologische als etymologische sagen die in hoofdzaak deze bundel vormen. Of da; rom nu de titel: „Zeeuwsch Sagenboek" ons ten volle bevredigen kan en in alle opzichten juist is? Wij moeten dit laatste beslist in twijfel trekken. En dat niet op losse grond slag, maar wel zeer speciaal door het onderscheid dat er ligt in die beide: sage en legende. Deze laatste zonder meer onder de eerste te rangschikken, is naar onze mening niet juist te noe men; wij zagen reeds in het kort welk een groot onderscheid er ligt in het feit, dat wij bij de legende géén, en bij de sage in het algemeen wél een his torisch element op de voorgrond zien treden. Wat betekent het woord „legende", en wat verstaat men er onder? De oorspronkelijke betekenis van het woord is: „wat gelezen moet worden". Men bedoelde daarmee in oude tijden: stukken uit de Bijbel en datgene uit het leven der heiligen, wat men in de Katholieke kerk voorlas op de aan die heilige gewijde dag. Er was dus wel alleszins een reëele grondslag, wanneer wij het woord in zjjn oorsprong zien. Van lieverlede is men daarvan afgegaan, als in een nei ging om ook hetgeen vaststaat als min of meer twijfelachtig te beschouwen; men verwijderde zich tenslotte zó ver van de oorspronkelijke betekenis, dat men thans een „onwaarschijnlijk ver haal" als „legende" aanduidt. Naar de tegenwoordig gebruikelijke vorm van aanduiding verstaat men derhalve on der „legende": een niet op historische gronden, maar op de volksoverlevering berustend verhaal, waaraan een zekere mate van onwaarschijnlijkheid niet vreemd is. Deze laatste omschrijving als juist erkennende, zal men toestemmen dat er ook in Zeeland vele overleveringen zijn, die met de naam „legende" moe ten worden aangeduid! Voor een ver zameling van beide sage èn legen de ware naar onze mening een meer volledige titel derhalve juister geweest. Wij zouden liever spreken van „Zeeuwsche sagen en legenden,' dan van een „Zeeuwsch Sagenboek Wat men van deze bundel verwach ten mag? Oude overleveringen, die in bepaal de delen van onze provincie lange tijd onder het volk leefden, en waarvan velen ook nog heden ten dage bestaan. En dan wel zeer speciaal dié sagen, welke wortelen in deze bodem, daar haar ontstaan vonden en haar verband ontlenen aan tal van plaatselijke en gewestelijke toestanden. Een bundel sagen, die zeer in 't bizonder contact houden met het Zeeuwse volk en het Zeeuwse land. De verzamelaars van deze bundel kwamen tot de volgende rangschik king van de inhoud: Mythologische sa gen; Duivelsagen. Legenden of chris telijke sagen; Historische sagen; Sprookjes; Volksvertellingen. In hoe verre deze indeling in verband met de algemene titel bedenking doet rijzen, blijve hier buiten beschouwing. Het centrale punt van deze verza meling ligt dus in het feit, dat dit alles tot de Zeeuwsche overleveringen be hoort, en door het gebied dezer pro vincie zijn grenzen ziet aangegeven. Natuurlijk is daarbij óók opgenomen wat men in Zeeuwsch-Vlaanderen aan sagen en legenden ontdekte, al doet men goed zich bij het lezen daarvan rekenschap te geven van het feit, dat oudtijds dit gebied tot Vlaanderen be hoorde. Zelfs het bekende rijmpje ook in deze bundel opgenomen spreekt van dit onderscheid: Een Vlaminck, hoe ouder, hoe loser, Een Zeelander, hoe ouder, hoe boser, Een Hollander, hoe ouder, hoe botter, Een Brabander, hoe ouder, hoe. sotter. Een zeer bekende Zeeuwsche Maria legende is de volgende: „Heer Wolfaert van Borsselen wilde een kerk bouwen in zijn nieuwen pol der. Zodra de stenen en het hout voor de bouw waren aangekocht en men de plaats nader zou bepalen, „so ist ghe- beurt dat veel Godtvruchtige ghelove- lycke lieden 's avonds ende 's nachts" een menigte grote lichten hebben ge zien. Dit werd als een goddelijke aan wijzing beschouwd, en op die plek is de kerk gesticht. „Kort na den bouw heeft een vroom man, ziende hoe de kerk nog zonder beelden was, een schilderij gebracht naar een schilder binnen Middelburg en gevraagd om er een afbeeldsel van Maria in te schilderen. „Nog was de schilder niet met zijn arbeid begonnen, of er kwam een jong gezel om werk vragen, waarop de meester hem zei, dat hij voor hem geen arbeid had, tenzij het penseelen van een Mariabeeldeken in een ta- freelken. „Ende die jonghelinck is boven op den solder gegaen, en heeft dit beel deken van Maria volmaeckt, 't welck men noch op den dach van huyden in de Poldersche kercke sien mag." „Als tijdt was om te eten, heeft die meester den jonghelinck af doen roe pen, maer hoe men riep, en hoe men socht, men en vont dien jonghelinck niet, noch men en hoorder noyt af waer hij vervaren was." „Maar men begreep dat zo'n schoon beeld niet door mensenhanden kon zjjn gemaakt, en „met groter eeren ende reverentiën" is het in de kerk gebracht, en weldra geschiedden daar vele mirakelen. „In 1416 ziet men keizer Sigismund en hertog Willem de Zesde, graaf van Holland en Zeeland, een bedevaart doen naar Onze Lieve vrouwe in den Polder. „En toen in 1437 door 'n grote storm vele dijken doorbraken, het land over stroomde, al het gezaaide te niet ging, honger volgde, een schepel tarwe een Engelse nobel kostte, en de pest al van verre kwam aanstappen, heeft ook Philips de Goede gepilgrimeerd naar Vrouwepolder." „Er gebeuren rare dingen op deze dwaze wereldschrijft „Goed Zicht". „Van Louis Couperus wordt gezegd, dat eens een neef bij hem op bezoek kwam, die de schrijver en zijn echt genote, samen zittend op een sofa, in diepe droefheid aantrof. Er moest iets heel ergs hebben plaats gevonden, want het echtpaar zat schreiend en verslagen bij elkaar. Ontsteld infor meerde de neef wat er gebeurd was, waarop de schrijver zijn tranen droog de en met pathos zei: „Niets, jonge man volstrekt niets, maar het is goed dat de mens zo nu en dan eens wéne!" Het is mij niet bekend, of deze ge schiedenis waar is, maar het schijnt wel zo te zijn, dat het met zijn tweeën beter huilen is dan alleen. Dat beweert althans de jongedame May Winning- ton, en zij kan het weten. Een paar jaren geleden werd zij n.l. te New York kampioene in het huilen. Dat was een in-droevige gebeurtenis, want alle deelnemers en het waren er enige honderden schreiden zonder ophouden. Intussen speelde een orkest treurmuziek. Toch waren niet allen even droevig. Een aantal deelnemers liepen de tra nen over de wangen van het lachen. Zij werden niet gedisqualificeerd. In het wedstrijd-reglement was niet be paald of men tranen van blijdschap of tranen van droefheid moest huilen. De huilebalk-kampioene verklaarde na de huilpartij, dat zij pas echt op •dreef was gekomen, toen ze de ande ren ook zag huilen. Het schreien had haar goed gedaan; nog nooit in haar leven had zij zich zo heerlijk opge lucht gevoeld. May Winnington had 0.142 liter tranen geschreid. Een pas getrouwd man, genaamd Verne Sandusky, die niet aan de wed strijd had deelgenomen, kwam zo on der de indruk van de uitslag, dat hij thuis begon te huilen. Hij liet de tra nen neerdruppelen op een bord. Toen hij na een uur nog bezig was met schreien, liep zijn vrouw de deur uit om een dokter te halen. De schreiende Sandusky liet zich niet van de wijs brengen. Hij huilde door. Nadat de dokter er een half uur de stomverwon derde getuige van was geweest, liet deze een ziekenauto komen. De chauf feur moest voor de deur wachten, om in geval van nood de huiler snel te kunnen vervoeren. Daardoor werd de aandacht van voorbijgangers getrok ken. Men vernam de eigenaardige re den waarom de ziekenauto daar stond en een grote menigte verzamelde zich voor het huis. Verne Sandusky ver saagde niet. Hij huilde net zolang tot hij een theekopje vol tranen had en daarmee was May Winnington ver slagen. Sandusky huilde 0.189 liter tranen bij elkaar. Het juffertje kon echter de geldprijs en de zilveren be- BEDE Muren dreunen, vloeren trillen, heel de wereld angstgeschrei, Oorlog, vrede, wat het brenge, Here God, O, blijf bij mij. Ziekte, leed, en haat en oorlog, anders kent de wereld niet. maar één lichtpunt in de verte, O, God, dat de mens U ziet. Here God, leer Gij mij bidden tussen deze chaos door. 't Is zo moeilijk V te vinden, leidt mij Uwe Heilpoort door. Rijk en arm, zij zullen kruipen, smekend bidden in het stof. Here God leer Gij mij bidden, 't Woord verkondigen tot Uw lof. Zeeën spoelen over landen, huizen zakken in elkaar. Maar bovenal Uw grote Liefde, Here God, maak Gij het waar. Here God, vergeef ons allen, als we eenmaal bij U zijn. Deze wereld is slechts tijd'lijk. Boven zal 't voor eeuwig zijn. 's-Grav., 311'53. Annie K. 4'- 4s- EEN CHRISTEN ZONDER BIJBEL. Ds O. G. Heldring zeide eens: een Chris ten zonder Bijbel is: 1. een kind dat zijn Vader niet kent; 2. een vreemdeling die zijn thuis vergeten heeft; 3. een schipper, die in den storm zijn kom pas verloor; 4. een strijder die zijn zwaard verbrak: 5. een erfgenaam die het testament waar bij hij zijn erfenis aanvaarden kon ver scheurde; 6. een schuldenaar, die den kwijtbrief, waarbij hem zijn schuld werd kwijtge scholden, vernietigde. IN LIJDEN O vraag toch nooit, hoe zal 'k den last Die morgen dreigt, toch dragen! 't Kwaad is voor heden afgepast; Zoo is het alle dagen. En God schenkt, wie Zijn hulp verwacht. Voor ied'ren dag genoegzaam kracht! ker, die voor de wedstrijd waren uit geloofd, behouden. Sandusky hield een huilpartij op eigen houtje. Hij was dus buiten mededinging. verloren juffrouw? i~CwniiiMcul behorende by het ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 4 Dec. 1953, No. 2650 eei/u/scH u/ee/cem De neiging om een volk centraal te besturen is vrucht van de Revolutie idee. De massa wordt daarbij gezien als een toevallige hoop mensen, die te samen op een bepaald grondgebied wonen en die dus geregeerd moeten worden. Frankrijk is het voorbeeld van een practische toepassing van deze revolutie-idee. We hebben gezien, wat dit in de praktijk oplevert. Bij dit systeem blijft er voor een individuele vrijheid van de burger niets over en van enig particulier, zelfs van een volksinitiatief komt op die manier niets terecht. Daarmee wordt de nationale kracht gebroken. Men denkt wel door een krachtig centraal bestuur veel meer te kunnen doen en veel sterker naar buiten te kunnen optreden, maar de facto is dat onwaar. De geschiede nis heeft dat bewezen, gelijk we aan het voorbeeld van Amerika zagen. Want de gedachte waarvan de Re volutie uitgaat is een leugen. Het is niet zo, dat men op een bepaald tijd stip een volk ergens vindt op een stuk land, dat bestuurd moet worden. Dat zou nog te denken zijn bij kolonisatie, bij een massa-emigratie naar een on bewoond gebied, maar dat is niet de regel bij de volkeren van Europa. Bij niet-nomadische volken is het volk ontstaan langs een organische weg: eerst was er het gezin, dan de familie, het geslacht enz. En daaruit werd lang zamerhand het volk geboren. Maar een volk dat uit grote verscheidenheid be- sta&t, zoals ons Nederlandse volk dui delijk aantoont. Een Fries is een ge heel ander type dan een Limburger en een Zeeuw weer radicaal anders dan een Groninger, een Drent of een Hol lander. En deze verscheidenheid zit zo diep in het bloed, dat wanneer men in Amerika komt, waar de diverse vol keren dan wel radicaal dooreen ge mengd worden in de grote „melting- pot", zoals dat heet, men toch, zelfs bij het derde en vierde geslacht, dat van ouder op grootouder dus al in Amerika woont, terstond de Fries van de Zeeuw onderscheiden kan en de Brabander onmiddellijk herkent uit een groep Groningers. Welnu, wanneer dit on derscheid zich zelfs handhaaft in de vreemde, zou het dan in eigen land niet zo zijn? Dat verschil is er en het is historisch gegroeid. En dat heeft ons ook iets te zeggen. Ook bij het in richten van de staatshuishouding. Wanneer de Franse grondwet zegt: „Frankrijk is verdeeld in 86 departe menten" en onze grondwet zegt: „Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit de navolgende gewesten", dan zien we meteen het principiële verschil dat hier ligt. Nederland heeft door de eeuwen heen zijn historische ontwik keling gehandhaafd. Er mochten tijdens de republiek soms grote verschillen onderling openbaar komen, wanneer het er op aan kwam, waren de souve- reine provinciën één en het buitenland diende er mee te rekenen zowel te water als te land. Dat is de kracht van ons volk ge weest, dat het in zijn delen sterk en gezond was, eigen beheer in eigen huishouding voerde. En nu weten we natuurlijk wel, dat de historie niet stil staat en we in 1953 niet kunnen terug keren tot de toestanden van twee en drie eeuwen terug. Ook deze histori sche ontwikkeling hebben wij te eer biedigen. Maar de vraag waar wij nu voor staan is: zal aan de historisch gegroeide gemeenschappen, dat zijn de dorpen, de steden, de provincies en de waterschappen, nog enige autonomie 'gelaten worden of moet alles worden geregeld van Den Haag uit? Is het een ideaal, dat b.v. Walcheren straks in plaats van veertien of zestien gemeen tebesturen er drie of vier krijgt? Zal het aantal gemeentebesturen straks moeten worden gedecimeerd tot een minimum aantal, die als centrale pos ten, in feite niet veel meer zullen zijn dan de handlangers van de bureaux in Den Haag? Zal het leger van rijksamb tenaren nog met vele functionarissen worden uitgebreid, die hun instructies van Den Haag meekrijgen en in Z. Vlaanderen zullen komen zeggen hoe het moet, of zal wat de historie ons bracht nog een stem in het kapittel houden? Voor deze vragen komen wij te staan. En nu behoeven wij niet te verhelen, dat we na Mei 1945 een regering ge kregen Lebben, die juist voor deze dingen al heel weinig oog heeft ge had. Het is al staatsdirigisme geworden wat de klok sloeg. Men richtte veeleer de blik naar het doodbloedend Frank rijk, dan men lette op wat in de histo rie van ons land steeds de nationale volkskracht was geweest. Hoe vaak hoort men niet in de vergaderingen van onze gemeentebesturen de klacht uiten: waar blijven de laatste resten van onze autonomie? En deze staats bemoeiing strekt zich niet slechts uit over het economische en maatschap pelijke leven, het dringt zich ook in in allerlei andere verhoudingen van ons persoonlijk bestaan. Want, en dit is het funeste van dit systeem, eenmaal op deze weg, schijnt er geen einde meer te zijn. MARNIX. 'tis van de weke alles sinterklaes wat de klok slaet. Ik weet niet of dat bie julder ook zo is, mae bie mien en bie me kleinkinders hoor je niks aeres as van sinterklaes. Noe, as ik terwat van zegge teuge me vrouwe, dan is 't enigste antwoord, dat ik krieg: was dat vroeger bie julder thuus soms aeres as noe, of begin je te oud te worden vo zukke dienge? Noe, dan zwieg ik mae, want as ik eerlik bin en dat motte we allegaer wezen, dan wier in de tied, toen ik nog een kind was, al net zó'n drokte gemaekt met sinterklaes as dat noe 't geval is. Noe wier der in die tied wel nie zo .et geld gesmeten as dat teugeswoordig 't geval is. Wanneer ons as kinders een klompe bie de schouw zettende met 'n bietje hooi of stro der in vo 't paerd van sinterklaes, dan von den we de aere merrege der een paer suikerbeestjes, of een sjokolaede var kentje in en daar hield 'tmee op. En ons was wat blied met de vondst. Mae dat is noe allegaer aeres. De men sen schienen allegaer volop geld te hebben en ielek mens zeult met grote pakken en dozen en kisten en 't gaet in sommigte huzen niet met dubbelties en kwarties, mae met guldes en brie- UIT DE SCHRIFT Davids zwanenzang: een adventslied En Hij zal zijn gelijk het licht des morgens, wanneer de zon opgaat, des morgens zonder wolken, wanneer van de glans na de regen de grasscheutjes uit de aarde voortkomen. 2 Samuel 23 4. 2 Samuel 23 begintVoorts zijn dit de laatste woorden van David. Davids zwanenzang dus, die hij ons als een testament naliet. De Heilige Geest, de Auteur van de Schrift, heeft David in dienst ge nomen om voor zijn sterven te pro feteren van de grote Davidszoon, de Christus die beloofd was en Die ko men zou. Dat deze koninklijke dichter in dienst van de Heilige Geest staat, is hij zichzelf bewust. Hij zegt dat in vers 2: De Geest des Heren heeft door mij gesproken en Zijn rede ik op mijn tong geweest. „Hij zal zijn gelijk het licht des morgens, wanneer de zon opgaat, des morgens zonder wolken". Wij leven de ganse dag onder het grote geschenk van het licht. Daar zijn wij aan gewend geraakt. Wij verwonderen ous er niet meer over, als na donkere nacht het licht op gaat. Er komen vaak wolken, soms heel donkere, voor de zondie veel van de glans van het licht wegne men. Het heerlijkst en zuiverst straalt het licht als bij wolkenloze hemel 's morgens de zon opgaat. Dan is het een feest in dat zuivere, ongerepte licht te leven. In de klaarheid en louterheid van het licht. Dat licht werkt, inzonderheid als tevoren de bodem door malse regen gedrenkt is, levenwekkend en ver sterkend. Zo zong David, dat van de glans na de regen de grasscheutjes uit de aarde voortkomen. In den beginne sprak God: Daar zij licht! Daarmee was de levens voorwaarde voor de aarde gegeven. Licht is leven! Eer de zonde in breuk deed, ongerept, louter, heerlijk leven. Letterlijk en figuurlijk. De mens leefde in het licht van Gods gemeenschap en droeg zo het licht der kennis, waardoor hij Gods schepping zuiver zag. Totdat hij zondigde. De zonde: de zware wolk die Gods licht verduisterde, die scheiding maakte tussen God en mens. Donkerheid op aarde! Wel liet God in de moederbelofte in die don kerheid weer de eerste lichtstralen vallen. En daarna telkens belofte lichtstralen in de geschiedenis, in Psalm en Profetie. Telkens echter wolken om dat be lofte-licht, wolken van zonde! De Heilige Geest laat David zin gen van Hem, die het licht zal ma ken. Herstellen het ongerepte loutere licht. Het licht in Gods gemeenschap. De profetie is vervuld. Jezus Chris tus is gekomen! Hij was het waarachtige licht, het welk verlicht een iegelijk mens, ko mende in de wereld. Jezus Christus het Licht der we reld! Waarom is het dan nog zo donker in de wereld? De Heilige Geest liet ook daarop antwoord geven„Zij hebben de duisternis liever gehad dan 't licht". Daarom was het op Golgotha op klaarlichte dag donker. En toch brak toen weer het licht door, want Jezus Christus riep: „Het is volbracht!" Wie dat in geloof gehoord heeft, die zal in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is. Colijnsplaat, H. RETEL. fies van tien te gelieke. Daer is de middenstand mae weer goed mee, zal ons mae dienken. In mien tied was dat aeres, zee ik. Mae ik ken me toch nog goed erinneren asdat een zuster van mien verkering had met een jong uut de stad, die op sinterklaesaevend een grote mand bie ons thuus liet bringen, waerdat vo 't hele huushouwe wat in zat. En ons was in die tied met een groat gezin. Der kwam van alles uut: grote sjokelaedeletters, sukerharten, dikke boterletters in de goeie boere- boter gebakken, paeling, allerander sukerbeestjes en fondante diengetjes. De taefel stong der kompleet vol van. En me zuster, die 't allegaere in de eer ste plekke anging mae mopperen om die domme vaent van een jongen die zoveul geld had uutgegeven vo al die rommel, terwiel ie zelverst 't zo goed gebruken kon om te spaeren vo de trouwdag. Ze had ter in 't geheel niks geen plezier in en keek met een scheef oog nae al 't spul dat ons as kinders zo lekker vonden. Noe ik delende, as kleine jongen het standpunt van me grote zus nie. Ik vond 't een fidele vaent en ik wou wel dat al me zusters der zukke vrieërs op nae hiewen. Ik vond dat wel goed. Ik weet wel dat ik die aevend met pien in me buuk nae bedde gong van al 't snoepgoed. Mae noe wou 't geval dat die royaele vrieër van me zus nogal an de jaloerse kant was. Hie was bie ons in 't achter- huus stiekem an het luuk van de kel der gaen luusteren, toen de grote man de nae binnen gebrocht wier en zo kon ie alles afluusteren wat me zuster der wel van zee en dat was waerlijk nie veul goeds, 't Slot van 't liedje was datte ze der laeter nog grote ruzie om kregen, me zuster was ook nie op der mondje gevallen as ter op an kwam en de verloving raekende uut. Laeter is me zus met een aere getrouwd en der royaele vrieër kreeg ook een aere vrouwe. En as ik 't noe van achtere bekiek, dan mot ik zegge, asdat 't zo mae 't beste was ook, want die royaele vrieër is laeter teugenover z'n vróuwe heel wat minder royael geworden, en teugenover aere vrouwtjes wel is wat te royael, zodat me zuster de dans goed ontsprongen ?.s. Ze heit noe een kaerel getrouwd, die ze in 't jaer dat ze ver loofd waere met sinterklaas een sjoke- laedeletter gaf en een flessie odeklon- je, en ons as broers en zusters kregen niks niemendal van z'n. As kinuers wezende kon ons nog wel is met heim wee an die eerste royaele vrieër din- ken, mae laeter bin ik toch tot aere gedacht gekomme, want ik heb lere begriepe dat 't heel wat meer waerde heit om 't hele jaer deur vrindelik en goed te weze teugen die je 't naeste bin as om éne aevend in 't hele jaer de royaele sinterklaes uut te hange. Zo docht die tweede vrieër van me zus der schienbaer ook over en ik dink vo 't naeste asdat me zuster der zo best mee in der schik is. Desnoods met wat minder royaele sinterklaes op sinter- klaasaevend en wat meer een vrinde- like en goedige sinterklaes op alle aere dagen van 't jaer, daer bin ons allegaere 't beste mee. Mae, jaet, ter komt heel wat kieke om 't hele jaer deur en van de ochend tot de aevend een vrindelike sinterklaes te wezen. Dat kon misschien die kaerel in Span je vo mekaer bringen, mae ik zie der heel weinig in me buurt, die 't hem naedoen. En ik ken 't zeker nie. En hoe staet dat met julder? FLIP BRAMSE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 3