UIT MIJN KLAS Onu.eA.tno.g,en &to-te.n o-jj dt RamiAo-o-ïti ui. HET GLAS.... Vrijdag 13 November 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 menie over gaen praeten. Dat liekent mien 't beste. Evangelie bluuft ten alle tiede belofte en eis. Die twee bin nooit van mekaere los te maeken, ook in de prediking nie. Wie dat doet, verkon digt nie meer de volle raed Gods en bringt dus het Evangelie naer de Schriften nie meer en bringt z'n eige woorden op de preekstoel en dat bin mensen woorden, waerdat de Heilige Geest z'n werking nie mee doen ken. En dan wordt de prediking iedel. Noe ken ons, en daer wiest ook me vrind op, naer de aere kante ook gemakkelik overslaen. Dan wordt het allenig nog mae oordeelsprediking. Dan is alle troost ter uut weg en wordt het rieke Evangelie, dat toch tot redding en za ligheid verkondigd mot worden, onder een korenmaet geplaest. En dat mae.-,t de mens ook al nie zaelig. Der bin mensen die Zondag an Zondag een oordeelsprediking beluusteren en nie aeres te horen kriegen en die toch blu- ven die ze bin. Der verandert geen steek an. Ik heb dat is zo horen uut- leggen: die mensen kridgen eelt op ter ziele. Ze zitten mae te zitten in de kerke. Ieleke Zondag opnieuw horen ze percies hetzelfde en wordt ter vloek en oordeel angezeid. Mae ze verande ren der nie van. Een domenie ge- bruukte daervoor is een beeld, dat ik goed onthcuwe heb. Hie zee toen: dat is noe net eender as met een hond, die in een smederie bie het aambeeld leit. De vonken spatten er an alle kan ten langs 'm heen, mae ie leit rustig te slapen, en stoort z'n eigen nerges an. Hoe komt dat? Dat komt allenig hier- deur, dat ie der an gewend is, 't Doet TROMPS DOOD. (De slag bij Terheide, 1653.) Toen Tromp als overwinnaar in ons land terugkeerde, werd hij overal „met grote tekenen van vreug de en toejuichingen ontvangen en van velen, ook onbekenden, begroet en verwelkomd!" Voor Tromp volgden er echter min der prettige jaren. Hij moest de Duin kerkers blijven bestrijden. Van de Spanjaarden had men niet veel meer te duchten. Doch de Duinkerkers dach ten er niet aan, het hoofd in de schoot te leggen. Zeker, ze moesten voortaan de steun der Spaanse marine missen. Doch dit feit sloeg hen niet ter neer. Hun activiteit werd groter dan ooit te voren. Daarom vroeg Tromp om ver sterking onzer zwakke vloot. Doch hier kwam niet veel van terecht. Doch Tromp liet zich door deze teleurstel lende zaken niet afschrikken van krachtig optreden. Onze gezagvoerders hebben in menig heet gevecht de eer onzer vlag gered. Met geringe midde len wist men veel te bereiken, niet het minst door het krachtig en wijs beleid van onze vlootvoogd. Vooral na 1643 trad er een verandering ten goede in. De „kleine oorlog" werd met goed ge volg gevoerd. Duinkerken werd ge blokkeerd en wel op zulk een wijze, dat deze stad op een dode stad begon te lijken. En terwijl Tromp met 30 schepen de haven van de buitenwe reld afsloot, kwamen de Fransen met een leger en sloten haar van de land em niks meer. De smid ken met z'n voorhaemer der op slaen zo hard as dat ie wil en de vonken kenne alle kanten rondspatten, het beest bluuft rustig slaepen. Noe, zó ken 't ook gaen met mensen die nooit van ze leven wat aeres te horen krfegen as oor deelsprediking. Der mot wat aeres bie kommen. Het Evangelie mot nae twee kanten belicht worden. Eerst is ter het an'ood van genaede, de belofte, de pre diking van de blijde boodschap, die zo riek is, dat geen domenie der ooit van z'n leven over uutgepraet ken raelsen: Dat mot punt nummer één wezen, iele ke Zondag weer opnieuw. Want dat is de eigenlike boodschap. En dan mot daerbie kommen dat tweede: Zalig is wie de woorden van de Blijde Bood schap hoort en doet. Maer dan ook in de tweede plekke, wie dit noe hoort en niet doet, die wacht het verschrik- kelik oordeel. Kiek, wanneer der zo gepreekt wordt, dan bin we dicht bie e Schriften, is mien gedacht. En dan zallen der niet zoveul slaepers over- bluven. Wanneer de mensen eerst ge trokken worden deur de rieke klanken van het zuvere Evangelie, dat zacht en lievelik is, een lokkende roepstem: och dat ge nog in deze uwe dag mocht zien wat dat tot je zaligheid dienen ken, dan ken daerbie dat aere komme. Ik dink dat me vriend het zo ook wel zal zien, en as tie der aeres over dinkt, noe, dan hoor ik 't nog wel is van z'n. En noe mae weer de beste wensen en tot volgende weke, Julder FLIP BRAMSE. zijde in. Het eind van het lied was, dat de Duinkerkers zich moesten overge ven. De stad ging in Franse handen over. We betwijfelen het, of Tromp deze gang van zaken heeft toegejuicht, Duinkerken kwam nu in het bezit van en rijk, dat zich onder de eerste minis ter Mazarin opgewerkt had tot een der machtigste landen van Europa. Het be gon zich te voelen. Bovendien begon het voor de Roomse kerk op te komen. Zo vroeg het aan onze regering de Roomsen wat milder te behandelen. Dat Duinkerken uit de handen van 't zwakke Spanje in die van het sterke Frankrijk overging zou voor ons geen voordeel blijken te zijn. Toen we later met Lodewijk XIV, de Franse koning, in oorlog geraakten, hebben de Duin kerkers onder Jean Bart veel afbreuk aan onze handels- en vissersvloot toe gebracht. Toen in 1648 de vrede van Munster een eind maakte aan de Tachtigjarige Oorlog met Spanje, werd onze vloot nog meer verwaarloosd. Men zag niet in, dat we ons enige jaren later met Engeland zouden moeten meten en dat in die oorlog een sterke vloot voor ons een eerste vereiste zou blijken te zijn. Omstreeks 1650 hadden wij de we reldhandel in handen. Engeland kon dit niet verdragen. Het wilde zelf zijn handel tot een wereldhandel opwer ken. Daartoe moest het ons van de wereldmarkt verdringen. Het begon met de acte van Navigatie (de Scheepvaartwet) uit te vaardigen. Volgens deze wet mocht elk land bij de bespreking van dit boek? Om dat daarmee tegelijk ook alles gezegd is van het boek dat hier voor ons ligt: „Stoten op de ramshoorn". Want zo de man is, is het boek dat hij schrijft. Het is een bundel, wat men zou kun nen noemen „meditaties" of Schrift overdenkingen. Hij handelt over „de terugkeer der verbondsgemeenschap" (1 Sam. 46). De terugkeer van de Ark. Hij spreekt over „Brood-geloof en Godsgeloof" (1 Kon. 17 17—24). Over „De oorlog gewonnen, de vrede verlo ren!" (1 Kon. 20) enz. Bijbelstudies dus, maar toch heel anders dan iedere dominé dit zou aanpakken. Deze auteur blijft die hij is. D.w.z. hij ziet de schare voor zich, de verlorenen, de zoekenden, de hongerigen, de dorsti- gen, maar ook het kerkvolk, dat het weet, dat zich op de borst slaat en zegt: wij zijn immers Abrahams zaad? En al geeft hij verklaring van de stof uit Oud- en Nieuw Testament, hij ziet u en mij voor zich. Hij ziet ons recht uit en diep in het oog. Hij pakt ons beet bij de knoop van onze jas en zegt: ik heb een woord tot U, tot U, strikt persoonlijk. En dan ga je luisteren. Ik heb al mensen gesproken, die mij ver telden: ik heb dat boek van Baas in één adem achter elkaar uitgelezen. Hoe komt dat? M.i. omdat de heer Baas de kunst verstaat, de Bijbel con creet te maken. Hij ziet in de Bijbel het levende Woord van God, dat ons direct en onmiddellijk aanspreekt en dat doet hij met een indringende ken nis van zaken van deze dag. Hij is, ook waar hij de Bijbel laat spreken, up to date. Wanneer hij te spreken krijgt over I Koningen 20, waar wij het verhaal vinden van Benhad'id, die de .bliksemoorlog' voert en van Achab eist alles wat hij bezit, dan spreekt hij zonder overgang over Hitler, die pre cies hetzelfde wilde. En wanneer Achab dan antwoordt: laten we maar eens praten, dan hebben we in één en dezelfde zin deze toepassing: „Hadden onze ministers, die voor de onderhan delingen met Indië de verantwoorde lijkheid dragen, alleen de Bijbelse ver halen maar goed gekend zij zouden nooit in de fout vervallen zijn, Oos terse woorden in de zin op te vatten, die wij in het Westen daaraan hech ten," Denk eens even na, over zo'n zin en laat die op je inwerken. Zo treffen we ze bladzijde na blad zijde aan. We vragen wel eens om „concrete preken", welnu, hier hebben we ze, maar dan zo, dat er niets geforceerds slechts de waren uit zijn eigen land in Engeland invoeren. Wij voerden er de waren uit vele landen in. Doch hier kwam nu een eind aan. We mochten voortaan enkel de waren uit ons eigen land invoeren. De Engelse handelaars werden aangezet nu zelf jn die andere landen te gaan halen. Doch men deed meer. Men ging ons plagen. Voor 'n oorlogsschip moesten wij de vlag strijken. Uit onderdanig heid. En dit juist wilden onze zeelui niet. Ze wilden het wel uit collegiali teit, beiden dus tegelijk. Maar niet het eerst. En toch eisten de Engelsen zulks. Het was te merken. Dat liep op de duur spaak. En toen deden we iets, wat de Engelsen nog onvriendelijker stemde. We gingen onze vloot ver sterken, met de bedoeling: in de eerste plaats om Engeland bang te maken. Doch het tegendeel gebeurde. De En gelsen vatten dit als een bedreiging op en de toestand werd nog meer gespan nen. Het had een beste vloot. Daar had het de laatste jaren voor gezorgd. En nu benoemde men Blake, een be kwaam, doch ons niet vriendelijk ge zinde admiraal, tot bevelhebber der vloot. We kunnen wel zeggen, dat ze een conflict zochten. Onze vloot daarentegen was niet in orde. Onze schepen waren te oud. Er was te weinig vernieuwd. Bovendien waren de meeste omgebouwde koop vaardijschepen. Zo hadden wij in die tijd één zegge één tweedekker. De Engelsen hadden er 27! Toen de Engelse kruisers in het Ka naal het onze koopvaardijschepen las tig maakten, werd Tromp met 43 sche pen uitgezonden om deze te bescher men. Toen hij hoorde, dat er twee koopvaarders werden vermist, besloot hij Blake op te gaan zoeken en hem hiervan rekenschap te vragen. Toen hij naderde en de vlag niet streek, liet Blake aohieten. Tromp ant Soo weynich als men wijn uit netelen can [drucken, Soo weynich als de Moor can bleecken sijne huyt, Soo weynich als de losch sijn vlecken wis- fschen uit» Soo weynich als men mach van dorens vij- [ghen plucken; Soo weynich als een steen hem rechten can [of bucken, Soo weynich als een trom van sellef slaen [geluyt, Soo weynich sonder vocht opschieten can [het cruyt, Soo weynich sqnder saet den lantbou can gelucken, Soo weynich als een pot self wasset uiter [aerd\ Soo weynich als een kint hewselven teelt [of baert, Soo weynich als een lijck can ploegen ofte [delven; Soo weynich als een huys wordt sonder [hant gesticht, Soo weynich als den dach comt sonder 't sonnelicht; Soo weynich heeft den mensch het goede [van hemselven. REVIUS. TWEE WEGEN Hef vael is tussen wit en swart, Het taeg is tussen weeck en hart, Het laeu een eijgenschap is tussen hitt' en coude: Maer tusschen vloeek en salicheyt En is geen bg-wech die se scheijdt: Het een vlieden most, die 't ander hebben soude, JACOBUS REVIUS. of gewilds in voorkomt. Het vloeit logisch uit het Schriftgegeven voort. We zouden nog veel over dit boek kunnen zeggen; maar we raden aan: lees het zelf en ge zult het herlezen. Dit is een goed boek, een boek, dat u rijker maakt en dat ge op de huis tafel in het gezin kunt leggen. Want al uw huisgenoten zullen het willen lezen, jong en oud. Het boeit als een roman. En de prijs ligt binnen ieders bereik. Het is gebonden in een frisse rode band met goud-opdruk. Het kost f 5.50. woordde op dezelfde wijze en spoedig waren ze in een gevecht gewikkeld. Tromp had de meeste schepen en had gemakkelijk de overwinning kunnen behalen. Doch hij wilde de mogelijk heid tot een verzoening openlaten en er een eind aan maken. Doch Blake liet niet af. Hij bleef aanvallen en zo hadden ze reeds 5 uur gevochten voor Tromp met het vellen van de avond een eïhd aan het gevecht kon maken. De lont was in het kruit geworpen. De eerste Engelse Oorlog (1652—1654) was ontbrand. We zijn in deze oorlog niet gelukkig geweest. Onze vloot kon zich niet met de Engelse meten. Het was alleen aan de uitnemende leiding van Tromp en aan zijn bekwame en dappere helpers te danken, dat onze vloot niet vernie tigd werd. In 1652 streden we met afwisselend geluk. In 1653 verloren we eerst de driedaagse zeeslag bij Portland. Tromp moest de strijd opgeven omdat ons kruit verschoten was, Daarna leden we een nederlaag bij Nieuwpoort, Daar de Engelse kanon nen verder droegen dan de onze, was het onze manier van strijden, de vijan delijke schepen zo dicht mogelijk te naderen, ze te enteren en dan in een gevecht van man tegen man de vijand te lijf te gaan. De Engelse bevelheb ber der vloot wist dit te verijdelen. Tegen het geweldige bombardement van het vijandelijk geschut waren we niet opgewassen. Onze vloot geraakte in wanorde. Verschillende kapiteins voeren bij hun poging om te vluchten op elkander in en ze luisterden niet naar Tromps bevel, „uit malkanders kanon te blijven". Eerst toen de duis ternis inviel, gelukte het Tromp van zijn geduchte tegenstander Monk te ontkomen. Onze zeer gehavende vloot moest zich terugtrekken in de havens. Een door N. Baas, uitgave Ooster- baan Le Cointre N.V. te Goes. Deze auteur is geen onbekende in het christelijk sociale- en verenigings leven. Hij heeft zich op velerlei terrein bewogen. En een veelbewogen leven gehad. „Gehad", want nu hij zich ge zet heeft om dit boek te schrijven, is hij aan de avond van zijn leven geko men. Hij is nu emeritus-evangelist. Als straatprediker was hij in Amsterdam een zeer bekende figuur, populair, boeiend redenaar, mensenkenner bij uitnemendheid, boven alles een kenner der Schriften en 'n warm voorvechter van het practisch christendom. Waarom wij deze introductie geven, ONDER DE STREEP ^nsirScn HurperSszcem Srcmp Vrijdag 13 November 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 EEN GEBREIDE SJAAL. We zijn weer heel dicht bij St. Ni- colaas, en al vertellen we te voren aan ieder, die het maar horen wil, dat we er dit jaar vanwege de duurte niet aan zullen doen, als het eenmaal zo ver is en we hebben nog wat jeugd in huis, dan.we weten het immers wel, dan komen er toch pakjes. Nu de duurte is er, daarom doen we er goed aan om aan de pakjes een nuttige inhoud te geven. En een lekkere warme sjaal, in vrolijke kleurtjes gebreid, blijft altijd een welkom geschenk voor jong en oud. Daarom geef ik hierbij een heel eenvoudig patroontje, want ik weet al te goed. dat er bij de huisvrouwen evenzeer een te kort aan tijd is als een te kort aan klinkende munt. De kleuren moeten we natuurlijk kiezen in verband met de persoon, die we met ons breisel willen verblijden. Is het een oudere man of vrouw, dan kiezen we stemmige kleuren, komt ons werk echter om jeugdige halsjes dan kunnen we gerust heldere, contraste rende kleuren nemen. Ik denk nu maar, dat de sjaal bestemd is voor die dochter van U van een jaar of zestien. Die houden wel van een frisse noot in de kledij. Nodig is een kluwen helder gele wol. Verder zien we onze restjes doos eens na en vissen daaruit wat licht- en donker bruine wol en ook wat nassaublauwe overschotjes. De wol moet natuurlijk van dezelfde dikte zijn. Ik reken dat de sjaal ongeveer 24 cm. breed zal worden. Voor 't proef- stukje, dat ik breide van grove wol, zette ik 45 steken op. Wie fijne wol heeft zet dan meer steken op. Hoeveel komt er niet zo opaan, want er is van geen patroontje eigenlijk sprake, de kleuren moeten het doen. Zet dus op 45 steken. Eerste toer: 1 st. afhalen, 1 st. breien de afgehaalde st. over de gebreide st. heenhalen, de naald recht uitbreien op 1 st. na, 1 st. er bij maken, 1 st. recht breien. Tweede toer: De hele naald recht uitbreien. Dat is nu alles. De derde toer is als de eerste en de vierde toer als de tweede. Alle eventoeren zijn aan el kaar gelijk, precies zo met de oneven. Maar nu de kleurenverdeling. Brei ongeveer 5 cm. in de heldergele kleur. Dan komt een rand van 2 cm. in licht bruin, daarna weer 3 cm. met geel, 3 cm. donkerbruin, 4 cm. geel, 2 cm. blauw, 6 cm. geel. Begin dan weer bfj die 2 cm. in de lichtbruine kleur en werk het rijtje verder af. Maar het geel wordt dan gebreid tot men van die kleur een stuk van 40 cm. heeft. Dan gaan we midden in de sjaal een heel groot knoopsgat maken. Dat is om de sjaal door te halen, dan behoef je die niet altijd te knopen, als je die stevig om je hals wilt hebben. En voor de verandering staat 't ook weer eens aardig. Nu heb ik op mijn naald 45 steken staan. Daarvan brei ik eerst gewoon 12 steken. Dan 21 st. afkanten, de naald verder gewoon uitbreien. In de volgende naald weer 21 st. er bij maken. Dan gaan we weer die strepen breien, maar nu in omgekeerde volg orde. En dat is nu het hele werk. Door dat de strepen schuin vallen, krijgen we een aardig effect. Het hele werkje is zo simpel, dat we al breiende toch ons krantje wel kunnen lezen. Veel plezier er mee. Zolang het maar mogelijk is blijven we op het plein, gulzig genietend van elk zonnestraaltje, wel wetend, dat we iedere dag de duistere mid-winterda- gen kunnen ingaan. Ik sta er te mid den van een kluitje levend materiaal uit alle klassen. Natuurlijk bespreken we gewichtige onderwerpen. Jong en oud heeft gelijk recht op een spreek beurt. Onze discussie wordt echter on derbroken door ons Japie, d.w.z. eentje uit mijn eigen klas. Geen wonder dat hij zijn nieuws er direct uitplonst, want het is geweldig! „Juffrouw, me vader is jarig en nou het-ie van mijn moeder en Mieke en Jaantje en van kleine Hansie een kinderbijbel gehad!" (Dat kleine Hansje is, zo ik me niet te zeer vergis in onze laatste zomervacan- tie geboren. Deze jeugdige aandeel houder in de kinderbijbel heeft zeker gebruik gemaakt van de duizend gul den, die naar algemeen zeggen, elke baby bij zijn entree op de wereld mee brengt). Ik zie een zevende klasser misprijzend kijken. Een kinderbijbel voor vaderMaar ik begrijp er al les van. Het is dezelfde trant als moe ders op haar verjaardag nieuwe thee doeken of handdoeken krijgen of prachtige kop en schotels. Allemaal cadeaux, die ten algemene nutte ge bruikt, versleten of stuk gegooid wor den. Mijn mening blijkt juist te zijn, want Japie laat terstond op zijn eerste bericht een nadere explicatie volgen. „Juffrouw me vader gaat er elke avond asse we na bed gaan een stikkie uit voorlezen. En vanochtend heit-ie d'r al uit gelezen, omdat-ie jarig wasl" Ik ben er als de kippen bij, om ook mijn profijt uit dit cadeau te incas seren. „Fijn Japie", juich ik mee, „wat zal jij de Bijbelse geschiedenis nu goed weten. Nog een paar weekjes hard je best doen met de lesjes en dan kun jij 's avonds zelf nog eens lezen, wat de juffrouw verteld heeft en als ik dan 's morgens eens zeg, nou Japie, vertel eens wat ik gister verteld heb, dan weet jij de hele geschiedenis fijntjes na te vertellen". Ik knik Japie eens echt blijmoedig toe, maarik vind geen weerklank. Op deze ontwikkeling der zaken is Japie blijkbaar niet be dacht geweest. Peinzend kijkt hü me aan en dan schijnt hij een uitweg ge vonden te hebben. Weer enthousiast zegt hij: „Juffrouw ik zei de kinderbij bel mee naar school brengen". „O, dat is best en wil je dan aan ons allemaal voorlezen?" Doch dat schijnt niet in het minst de bedoeling te zijn geweest, want Japie geeft ten antwoord op een toontje, alsof hij een fout corrigeert: „Nee, uwes mot 't voorlezen". Ik geef geen kamp, dus antwoord ik hem, na tuurlijk goedmoedig: „Maar Japie, ik weet de geschiedenis wel, maar ik wil dan eens horen of jij die ook nog weet". Van die kant heeft Japie de zaak nog nooit bekeken. Hij was, dat wordt me nu duidelijk, stellig van me ning, dat ik in de morgen, die navraag ten mijnen behoeve .hield. Deze totaal andere visie onthutst hem zodanig, dat hij verbijsterd naar me opkijkt en.... zijn duim in de mond stopt, wat er, dat weet ik uit meerdere ervaringen met Japie, er op wijst, dat hij de situatie niet meer meester is. Hij geeft dan ook geen weerwoord, erger, een vijfde klasser geeft hem een vriendschappe lijke por in de zijde en zegt: „Hé, Ja pie, snap-ie dat nou niet jong. Jij mot toch de geschiedenis weten. De juf frouw weet 't allang al, die kent de hele bijbel uit'ter hoofd opzeggen, net as de domineesDan is het mijn beurt om een beetje verbijsterd te kij ken, alleen, ik stop mijn duim niet in mijn mond. Ik aarzel even om de lau werkrans voor zoveel kennis van mij af te werpen, want ik bedenk, dat ook dominees in het geding zijn gebracht, door Harm uit de vijfde. Na een paar seconden is mijn kans voorbij, want Japie heeft zich hersteld. Hij gaat ver tellen, dat er „zukke mooie platen in de kinderbijbel staan". Terwijl Japie de plaat beschrijft, waarop Elia is voorgesteld, troost ik mij met de ge dachte, dat de jeugdige bewonderaar van de geleerde jufrouws en dominees op de duur wel aan de weet zal ko men, hoe het er in werkelijkheid mee gesteld is Eén onzer lezers, die graag een lans wil breken voor de geheelonthouding, zond ons onderstaand „glasgedicht": Waardoor heerst toch in zo menig huis Zoveel krakeel, gevloek, gedruis. En slaat zo menigeen zijn vrouw En komen velen zo diep in rouw En raakt menigeen in schuld En komt 't gevang gevuld Waarvoor geld besteed Verdiend in 't zweet Verjaagt de zoon Moeder uit de woon Waarom vandaag Veel geklaag Is het niet Door 't glas Dat ras Zoveel Krakeel Onrust Onlust Lawijt En spijt En armoe baart? Maakt beurzen plat en hersens rot. En leidt naar 't droevig tuehthuislot. grondig herstel was noodzakelijk. Tot grote ergernis van Tromp vorderde dit werk slechts langzaam. Gelukkig had den we dit jaar in Jan de With een krachtige raadpensionaris gekregen, die er uit alle macht aan mede werkte om binnen korte tijd weer de beschik king over een slagvaardige vloot te hebben. Men hoopte en vermoedde, dat de Engelse vloot ook naar huis gevaren was om gekalefaterd te worden. Doch men kwam hiermede bedrogen uit. Hoewel ze hier en daar ook wel een deuk ontvangen had, was ze zeewaar dig gebleven en blokkeerde onze Noor delijke zeegaten. De Engelsen durfden echter niet een landing beproeven, want onze kust was in staat van tegen weer gebracht. Ook waagden ze niet, onze koopvaardijvloot bij Texel aan te vallen, daar deze door een eskader on der Witte de With werd beschermd. De 3e Augustus kon Tromp weer zee kiezen. Zijn vloot telde 83 oorlogssche pen, 4 branders, een aantal koopvaar dijschepen. Hij zocht zo spoedig moge lijk met de vijand contact te krijgen, om de blokkade te breken, want als gevolg daarvan lag de handel stil, on dervond daardoor de industrie op haar beurt weer grote schade en werd het volk ontevreden. Monk wilde ook zo spoedig mogelijk slag leveren, want zijn voorraden minderden sterk en zijn scheepsvolk werd opstandig, omdat het getal door ziekte en desertie sterk ver minderd was en opstandig begon te worden vanwege de verzwaarde dienst. Er werden een paar voorgevechten geleverd, die voor ons niet onfortuin lijk waren. Er waren enige z.g. pas- seergevechten geleverd, en de Engelse schepen waren tijdens deze te ver uit eengeraakt om op Tromps aaneenge sloten dwarslinie een aanval" te kun nen wagen. Een dichte mensenmenigte had op het duin bij Wijk bij Zee en ook bij Zandvoort dit helse vuurge vecht meegemaakt. Het leek of de don kere avondhemel boven de vlammen de zee in brand stond. Deze 8e Augus tus zullen de mensen, die dit drama hadden aanschouwd, niet licht verge ten hebben. De volgende dag kreeg Tromp tot zijn grote vreugde versterking. Witte de With had zijn ligplaats verlaten en voegde zich bij de opperbevelhebber. Hij bracht een versterking van 26 oor logsschepen en 4 branders. De hierop volgende nacht bleef onze vloot zo dicht mogelijk bij de Engelse, ten einde haar de volgende dag zo spoedig mogelijk aan te kunnen vallen. In alle vroegte kwam de With bij Tromp aan boord, om hun plannen klaar te maken. Nauwelijks was de conferentie begonnen of ze werden ge stoord door de boodschap, dat de vij and tot een aanval was overgegaan. De conferentie moest ontijdig afgebroken worden. De vice-admiraal De With verliet de admiraal Tromp (titel: lui tenant-admiraal) zonder dat men vaste afspraken had kunner. maken. „Met belofte van trouwigheid" nam hij af scheid. De aanval der Engelse vloot, die on geveer 100 schepen telde, was gewel dig. Tussen onze voor- en achterhoe de was een opening ontstaan en daar trachtte de vijand door heen te bre ken. De onzen hadden het zwaar te verantwoorden. Toen gebeurde het. Tromp, die op de campagne van zijn schip stond, werd door een musket schot dodelijk getroffen. Hij werd naar zijn hut gedragen. Hü nam afscheid van de zünen met de woorden: „ik heb gedaan, heb goede moed". De ka pitein van het vlaggeschip, Cortenaar, liet de pitsjaarvlag hijsen: hij riep de kapiteins op tot een krijgsraad. Doch dezen konden tijdens het moordende gevecht hun schip niet verlaten. Alleen De Ruyter kwam. Bij het zien van zijn commandant was hij zeer ontroerd en riep het uit: „Ach, ware ik voor hem gestorven". Hij sprak tot Cortenaar: „Houd zyn dood geheim" en voer te rug naar zijn eigen schip. Doch met dat al was de leiding weg. Ieder vocht naar eigen bevinden. De eenheid van handelen ontbrak en hoe dapper de onzen zich ook verweerden, zij konden de vijand niet weerstaan. Eerst toen de slag reeds 6 uur aan de gang was, vernam de vice-admiraal De With, dat Tromp dood was. Hij overzag de toestand: we hadden zware verlie zen geleden en verschillende kapiteins waren er met hun schip van door ge gaan, gevlucht. Hü zag dat het onbe gonnen werk was de strijd langer voort te zetten en met een verzwakte achterhoede leidde hü op meesterlüke wijze de terugtocht onzer zeer zwaar gehavende vloot naar Texel. Dit alles geschiedde op 10 Augustus. De beide vloter waren sinds het ge vecht op 8 Augustus naar het Zuiden afgedreven, zodat dit treffen plaats vond bij Terheiden, ten Zuiden van Scheveningen. We hadden een zware nederlaag ge leden en onze vloot heeft zich tüdens de eerste Engelse oorlog niet meer van deze slag hersteld, Doch de Engelsen waren er ook niet zonder kleerscheuren vanaf gekomen, Zij was zwaar gehavend en moest no dig een flinke reparatie ondergaan. Zo mochten we, te midden van al de el lende toch de voldoening smaken, dat de blokkade voor onze kust was opge heven. De rouw over Tromps dood was al gemeen. Jan Vos vertolkte hetgeen er leefde in de harten der mensen: „Ver geefs is 't zegepralen, de lauweren zün te dier, die wü met Tromp betalen". Helaas, we hadden niet gezegepraald en Bestevaer verloren. Met Tromp was een dapper en zeer kundig admiraal heengegaan. Hü had nooit het eigen, doch steeds het lands belang gezocht. Als admiraal had hij het vaak moeilük gehad. Met laksheid, wanbeheer en onverstand heeft hij te kampen gehad. Twee maal moest hij de strüd staken wegens gebrek aan Kruit. Tevergeefs heeft hij er op aan gedrongen, aat men voor een vast kruitmagazijn aan wal zou zorgen en voor een paar kruitschepen, die de vloot geregeld van deze onontbeerlijke oorlogsbenodigdheid zouden voorzien. Toch mogen we volgens dr Ouden dijk (lees haar boel: Maarten Har- pertszoon Tromp, dat bjj het schrijven dezer artikelen de hoofdbron was) niet alles op de schouders van Tromps tijd genoten afschuiven. Tromp leefde in een tüd, toen we de „kleine oorlog" tegen de Duinkerkers moesten voeren met nu en dan een grote zeeslag tegen de Spanjaarden. Eerst daarna kwam er een strijd op leven en dood met een moderne zeemogendheid. Hij leefde in een overgangstüd. „Grotere, zwaarder gebouwde sche pen, beter geschut, een doelmatiger werving en scholing van het zeevolk, de medewerking van deskundige rege ringspersonen, zoals de gebroeders de Witt, dat alles heeft niet meer hem, maar zün opvolgers ten dienste ge staan. Zonder iets te willen afdoen aan de grootheid van een de Ruyter en zonder de schijn te willen wekken, dat het zeewezen in zün tijd van smetten vrij was, mag men toch erkennen, dat hij het in veel opzichten gemakkelij ker heeft gehad dan zün vereerde leer meester.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 8