UIT MIJN KLAS
Onu.eA.tno.g,en
&to-te.n o-jj dt RamiAo-o-ïti
ui.
HET GLAS....
Vrijdag 13 November 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
menie over gaen praeten. Dat liekent
mien 't beste. Evangelie bluuft ten alle
tiede belofte en eis. Die twee bin nooit
van mekaere los te maeken, ook in de
prediking nie. Wie dat doet, verkon
digt nie meer de volle raed Gods en
bringt dus het Evangelie naer de
Schriften nie meer en bringt z'n eige
woorden op de preekstoel en dat bin
mensen woorden, waerdat de Heilige
Geest z'n werking nie mee doen ken.
En dan wordt de prediking iedel. Noe
ken ons, en daer wiest ook me vrind
op, naer de aere kante ook gemakkelik
overslaen. Dan wordt het allenig nog
mae oordeelsprediking. Dan is alle
troost ter uut weg en wordt het rieke
Evangelie, dat toch tot redding en za
ligheid verkondigd mot worden, onder
een korenmaet geplaest. En dat mae.-,t
de mens ook al nie zaelig. Der bin
mensen die Zondag an Zondag een
oordeelsprediking beluusteren en nie
aeres te horen kriegen en die toch blu-
ven die ze bin. Der verandert geen
steek an. Ik heb dat is zo horen uut-
leggen: die mensen kridgen eelt op ter
ziele. Ze zitten mae te zitten in de
kerke. Ieleke Zondag opnieuw horen
ze percies hetzelfde en wordt ter vloek
en oordeel angezeid. Mae ze verande
ren der nie van. Een domenie ge-
bruukte daervoor is een beeld, dat ik
goed onthcuwe heb. Hie zee toen: dat
is noe net eender as met een hond,
die in een smederie bie het aambeeld
leit. De vonken spatten er an alle kan
ten langs 'm heen, mae ie leit rustig te
slapen, en stoort z'n eigen nerges an.
Hoe komt dat? Dat komt allenig hier-
deur, dat ie der an gewend is, 't Doet
TROMPS DOOD.
(De slag bij Terheide, 1653.)
Toen Tromp als overwinnaar in ons
land terugkeerde, werd hij overal
„met grote tekenen van vreug
de en toejuichingen ontvangen en van
velen, ook onbekenden, begroet en
verwelkomd!"
Voor Tromp volgden er echter min
der prettige jaren. Hij moest de Duin
kerkers blijven bestrijden. Van de
Spanjaarden had men niet veel meer
te duchten. Doch de Duinkerkers dach
ten er niet aan, het hoofd in de schoot
te leggen. Zeker, ze moesten voortaan
de steun der Spaanse marine missen.
Doch dit feit sloeg hen niet ter neer.
Hun activiteit werd groter dan ooit te
voren. Daarom vroeg Tromp om ver
sterking onzer zwakke vloot. Doch hier
kwam niet veel van terecht. Doch
Tromp liet zich door deze teleurstel
lende zaken niet afschrikken van
krachtig optreden. Onze gezagvoerders
hebben in menig heet gevecht de eer
onzer vlag gered. Met geringe midde
len wist men veel te bereiken, niet het
minst door het krachtig en wijs beleid
van onze vlootvoogd. Vooral na 1643
trad er een verandering ten goede in.
De „kleine oorlog" werd met goed ge
volg gevoerd. Duinkerken werd ge
blokkeerd en wel op zulk een wijze,
dat deze stad op een dode stad begon
te lijken. En terwijl Tromp met 30
schepen de haven van de buitenwe
reld afsloot, kwamen de Fransen met
een leger en sloten haar van de land
em niks meer. De smid ken met z'n
voorhaemer der op slaen zo hard as
dat ie wil en de vonken kenne alle
kanten rondspatten, het beest bluuft
rustig slaepen. Noe, zó ken 't ook gaen
met mensen die nooit van ze leven
wat aeres te horen krfegen as oor
deelsprediking. Der mot wat aeres bie
kommen. Het Evangelie mot nae twee
kanten belicht worden. Eerst is ter het
an'ood van genaede, de belofte, de pre
diking van de blijde boodschap, die zo
riek is, dat geen domenie der ooit van
z'n leven over uutgepraet ken raelsen:
Dat mot punt nummer één wezen, iele
ke Zondag weer opnieuw. Want dat is
de eigenlike boodschap. En dan mot
daerbie kommen dat tweede: Zalig is
wie de woorden van de Blijde Bood
schap hoort en doet. Maer dan ook in
de tweede plekke, wie dit noe hoort
en niet doet, die wacht het verschrik-
kelik oordeel. Kiek, wanneer der zo
gepreekt wordt, dan bin we dicht bie
e Schriften, is mien gedacht. En dan
zallen der niet zoveul slaepers over-
bluven. Wanneer de mensen eerst ge
trokken worden deur de rieke klanken
van het zuvere Evangelie, dat zacht en
lievelik is, een lokkende roepstem: och
dat ge nog in deze uwe dag mocht zien
wat dat tot je zaligheid dienen ken,
dan ken daerbie dat aere komme. Ik
dink dat me vriend het zo ook wel zal
zien, en as tie der aeres over dinkt,
noe, dan hoor ik 't nog wel is van z'n.
En noe mae weer de beste wensen
en tot volgende weke,
Julder FLIP BRAMSE.
zijde in. Het eind van het lied was, dat
de Duinkerkers zich moesten overge
ven. De stad ging in Franse handen
over. We betwijfelen het, of Tromp
deze gang van zaken heeft toegejuicht,
Duinkerken kwam nu in het bezit van
en rijk, dat zich onder de eerste minis
ter Mazarin opgewerkt had tot een der
machtigste landen van Europa. Het be
gon zich te voelen. Bovendien begon
het voor de Roomse kerk op te komen.
Zo vroeg het aan onze regering de
Roomsen wat milder te behandelen.
Dat Duinkerken uit de handen van 't
zwakke Spanje in die van het sterke
Frankrijk overging zou voor ons geen
voordeel blijken te zijn. Toen we later
met Lodewijk XIV, de Franse koning,
in oorlog geraakten, hebben de Duin
kerkers onder Jean Bart veel afbreuk
aan onze handels- en vissersvloot toe
gebracht.
Toen in 1648 de vrede van Munster
een eind maakte aan de Tachtigjarige
Oorlog met Spanje, werd onze vloot
nog meer verwaarloosd. Men zag niet
in, dat we ons enige jaren later met
Engeland zouden moeten meten en dat
in die oorlog een sterke vloot voor ons
een eerste vereiste zou blijken te zijn.
Omstreeks 1650 hadden wij de we
reldhandel in handen. Engeland kon
dit niet verdragen. Het wilde zelf zijn
handel tot een wereldhandel opwer
ken. Daartoe moest het ons van de
wereldmarkt verdringen.
Het begon met de acte van Navigatie
(de Scheepvaartwet) uit te vaardigen.
Volgens deze wet mocht elk land
bij de bespreking van dit boek? Om
dat daarmee tegelijk ook alles gezegd
is van het boek dat hier voor ons ligt:
„Stoten op de ramshoorn". Want zo de
man is, is het boek dat hij schrijft.
Het is een bundel, wat men zou kun
nen noemen „meditaties" of Schrift
overdenkingen. Hij handelt over „de
terugkeer der verbondsgemeenschap"
(1 Sam. 46). De terugkeer van de
Ark. Hij spreekt over „Brood-geloof en
Godsgeloof" (1 Kon. 17 17—24). Over
„De oorlog gewonnen, de vrede verlo
ren!" (1 Kon. 20) enz. Bijbelstudies
dus, maar toch heel anders dan iedere
dominé dit zou aanpakken. Deze
auteur blijft die hij is. D.w.z. hij ziet
de schare voor zich, de verlorenen, de
zoekenden, de hongerigen, de dorsti-
gen, maar ook het kerkvolk, dat het
weet, dat zich op de borst slaat en
zegt: wij zijn immers Abrahams zaad?
En al geeft hij verklaring van de stof
uit Oud- en Nieuw Testament, hij ziet
u en mij voor zich. Hij ziet ons recht
uit en diep in het oog. Hij pakt ons
beet bij de knoop van onze jas en zegt:
ik heb een woord tot U, tot U, strikt
persoonlijk. En dan ga je luisteren. Ik
heb al mensen gesproken, die mij ver
telden: ik heb dat boek van Baas in
één adem achter elkaar uitgelezen.
Hoe komt dat? M.i. omdat de heer
Baas de kunst verstaat, de Bijbel con
creet te maken. Hij ziet in de Bijbel
het levende Woord van God, dat ons
direct en onmiddellijk aanspreekt en
dat doet hij met een indringende ken
nis van zaken van deze dag. Hij is,
ook waar hij de Bijbel laat spreken,
up to date. Wanneer hij te spreken
krijgt over I Koningen 20, waar wij
het verhaal vinden van Benhad'id, die
de .bliksemoorlog' voert en van Achab
eist alles wat hij bezit, dan spreekt hij
zonder overgang over Hitler, die pre
cies hetzelfde wilde. En wanneer
Achab dan antwoordt: laten we maar
eens praten, dan hebben we in één en
dezelfde zin deze toepassing: „Hadden
onze ministers, die voor de onderhan
delingen met Indië de verantwoorde
lijkheid dragen, alleen de Bijbelse ver
halen maar goed gekend zij zouden
nooit in de fout vervallen zijn, Oos
terse woorden in de zin op te vatten,
die wij in het Westen daaraan hech
ten,"
Denk eens even na, over zo'n zin en
laat die op je inwerken.
Zo treffen we ze bladzijde na blad
zijde aan.
We vragen wel eens om „concrete
preken", welnu, hier hebben we ze,
maar dan zo, dat er niets geforceerds
slechts de waren uit zijn eigen land in
Engeland invoeren. Wij voerden er de
waren uit vele landen in. Doch hier
kwam nu een eind aan. We mochten
voortaan enkel de waren uit ons eigen
land invoeren. De Engelse handelaars
werden aangezet nu zelf jn die andere
landen te gaan halen.
Doch men deed meer. Men ging ons
plagen. Voor 'n oorlogsschip moesten
wij de vlag strijken. Uit onderdanig
heid. En dit juist wilden onze zeelui
niet. Ze wilden het wel uit collegiali
teit, beiden dus tegelijk. Maar niet het
eerst. En toch eisten de Engelsen zulks.
Het was te merken. Dat liep op de
duur spaak. En toen deden we iets,
wat de Engelsen nog onvriendelijker
stemde. We gingen onze vloot ver
sterken, met de bedoeling: in de eerste
plaats om Engeland bang te maken.
Doch het tegendeel gebeurde. De En
gelsen vatten dit als een bedreiging op
en de toestand werd nog meer gespan
nen. Het had een beste vloot. Daar had
het de laatste jaren voor gezorgd. En
nu benoemde men Blake, een be
kwaam, doch ons niet vriendelijk ge
zinde admiraal, tot bevelhebber der
vloot. We kunnen wel zeggen, dat ze
een conflict zochten.
Onze vloot daarentegen was niet in
orde. Onze schepen waren te oud. Er
was te weinig vernieuwd. Bovendien
waren de meeste omgebouwde koop
vaardijschepen. Zo hadden wij in die
tijd één zegge één tweedekker.
De Engelsen hadden er 27!
Toen de Engelse kruisers in het Ka
naal het onze koopvaardijschepen las
tig maakten, werd Tromp met 43 sche
pen uitgezonden om deze te bescher
men. Toen hij hoorde, dat er twee
koopvaarders werden vermist, besloot
hij Blake op te gaan zoeken en hem
hiervan rekenschap te vragen.
Toen hij naderde en de vlag niet
streek, liet Blake aohieten. Tromp ant
Soo weynich als men wijn uit netelen can
[drucken,
Soo weynich als de Moor can bleecken
sijne huyt,
Soo weynich als de losch sijn vlecken wis-
fschen uit»
Soo weynich als men mach van dorens vij-
[ghen plucken;
Soo weynich als een steen hem rechten can
[of bucken,
Soo weynich als een trom van sellef slaen
[geluyt,
Soo weynich sonder vocht opschieten can
[het cruyt,
Soo weynich sqnder saet den lantbou can
gelucken,
Soo weynich als een pot self wasset uiter
[aerd\
Soo weynich als een kint hewselven teelt
[of baert,
Soo weynich als een lijck can ploegen ofte
[delven;
Soo weynich als een huys wordt sonder
[hant gesticht,
Soo weynich als den dach comt sonder
't sonnelicht;
Soo weynich heeft den mensch het goede
[van hemselven.
REVIUS.
TWEE WEGEN
Hef vael is tussen wit en swart,
Het taeg is tussen weeck en hart,
Het laeu een eijgenschap is tussen hitt' en
coude:
Maer tusschen vloeek en salicheyt
En is geen bg-wech die se scheijdt:
Het een vlieden most, die 't ander hebben
soude,
JACOBUS REVIUS.
of gewilds in voorkomt. Het vloeit
logisch uit het Schriftgegeven voort.
We zouden nog veel over dit boek
kunnen zeggen; maar we raden aan:
lees het zelf en ge zult het herlezen.
Dit is een goed boek, een boek, dat u
rijker maakt en dat ge op de huis
tafel in het gezin kunt leggen. Want
al uw huisgenoten zullen het willen
lezen, jong en oud. Het boeit als een
roman. En de prijs ligt binnen ieders
bereik. Het is gebonden in een frisse
rode band met goud-opdruk. Het kost
f 5.50.
woordde op dezelfde wijze en spoedig
waren ze in een gevecht gewikkeld.
Tromp had de meeste schepen en had
gemakkelijk de overwinning kunnen
behalen. Doch hij wilde de mogelijk
heid tot een verzoening openlaten en
er een eind aan maken. Doch Blake
liet niet af. Hij bleef aanvallen en zo
hadden ze reeds 5 uur gevochten voor
Tromp met het vellen van de avond
een eïhd aan het gevecht kon maken.
De lont was in het kruit geworpen.
De eerste Engelse Oorlog (1652—1654)
was ontbrand.
We zijn in deze oorlog niet gelukkig
geweest. Onze vloot kon zich niet met
de Engelse meten. Het was alleen aan
de uitnemende leiding van Tromp en
aan zijn bekwame en dappere helpers
te danken, dat onze vloot niet vernie
tigd werd.
In 1652 streden we met afwisselend
geluk. In 1653 verloren we eerst de
driedaagse zeeslag bij Portland. Tromp
moest de strijd opgeven omdat ons
kruit verschoten was,
Daarna leden we een nederlaag bij
Nieuwpoort, Daar de Engelse kanon
nen verder droegen dan de onze, was
het onze manier van strijden, de vijan
delijke schepen zo dicht mogelijk te
naderen, ze te enteren en dan in een
gevecht van man tegen man de vijand
te lijf te gaan. De Engelse bevelheb
ber der vloot wist dit te verijdelen.
Tegen het geweldige bombardement
van het vijandelijk geschut waren we
niet opgewassen. Onze vloot geraakte
in wanorde. Verschillende kapiteins
voeren bij hun poging om te vluchten
op elkander in en ze luisterden niet
naar Tromps bevel, „uit malkanders
kanon te blijven". Eerst toen de duis
ternis inviel, gelukte het Tromp van
zijn geduchte tegenstander Monk te
ontkomen.
Onze zeer gehavende vloot moest
zich terugtrekken in de havens. Een
door N. Baas, uitgave Ooster-
baan Le Cointre N.V. te Goes.
Deze auteur is geen onbekende in
het christelijk sociale- en verenigings
leven. Hij heeft zich op velerlei terrein
bewogen. En een veelbewogen leven
gehad. „Gehad", want nu hij zich ge
zet heeft om dit boek te schrijven, is
hij aan de avond van zijn leven geko
men. Hij is nu emeritus-evangelist. Als
straatprediker was hij in Amsterdam
een zeer bekende figuur, populair,
boeiend redenaar, mensenkenner bij
uitnemendheid, boven alles een kenner
der Schriften en 'n warm voorvechter
van het practisch christendom.
Waarom wij deze introductie geven,
ONDER DE STREEP
^nsirScn HurperSszcem Srcmp
Vrijdag 13 November 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
EEN GEBREIDE SJAAL.
We zijn weer heel dicht bij St. Ni-
colaas, en al vertellen we te voren aan
ieder, die het maar horen wil, dat we
er dit jaar vanwege de duurte niet aan
zullen doen, als het eenmaal zo ver is
en we hebben nog wat jeugd in huis,
dan.we weten het immers wel, dan
komen er toch pakjes. Nu de duurte is
er, daarom doen we er goed aan om
aan de pakjes een nuttige inhoud te
geven. En een lekkere warme sjaal, in
vrolijke kleurtjes gebreid, blijft altijd
een welkom geschenk voor jong en
oud. Daarom geef ik hierbij een heel
eenvoudig patroontje, want ik weet al
te goed. dat er bij de huisvrouwen
evenzeer een te kort aan tijd is als een
te kort aan klinkende munt.
De kleuren moeten we natuurlijk
kiezen in verband met de persoon, die
we met ons breisel willen verblijden.
Is het een oudere man of vrouw, dan
kiezen we stemmige kleuren, komt ons
werk echter om jeugdige halsjes dan
kunnen we gerust heldere, contraste
rende kleuren nemen. Ik denk nu
maar, dat de sjaal bestemd is voor die
dochter van U van een jaar of zestien.
Die houden wel van een frisse noot in
de kledij. Nodig is een kluwen helder
gele wol. Verder zien we onze restjes
doos eens na en vissen daaruit wat
licht- en donker bruine wol en ook
wat nassaublauwe overschotjes. De
wol moet natuurlijk van dezelfde dikte
zijn. Ik reken dat de sjaal ongeveer 24
cm. breed zal worden. Voor 't proef-
stukje, dat ik breide van grove wol,
zette ik 45 steken op. Wie fijne wol
heeft zet dan meer steken op. Hoeveel
komt er niet zo opaan, want er is van
geen patroontje eigenlijk sprake, de
kleuren moeten het doen.
Zet dus op 45 steken.
Eerste toer: 1 st. afhalen, 1 st. breien
de afgehaalde st. over de gebreide st.
heenhalen, de naald recht uitbreien op
1 st. na, 1 st. er bij maken, 1 st. recht
breien.
Tweede toer: De hele naald recht
uitbreien.
Dat is nu alles. De derde toer is als
de eerste en de vierde toer als de
tweede. Alle eventoeren zijn aan el
kaar gelijk, precies zo met de oneven.
Maar nu de kleurenverdeling. Brei
ongeveer 5 cm. in de heldergele kleur.
Dan komt een rand van 2 cm. in licht
bruin, daarna weer 3 cm. met geel, 3
cm. donkerbruin, 4 cm. geel, 2 cm.
blauw, 6 cm. geel. Begin dan weer bfj
die 2 cm. in de lichtbruine kleur en
werk het rijtje verder af. Maar het
geel wordt dan gebreid tot men van
die kleur een stuk van 40 cm. heeft.
Dan gaan we midden in de sjaal een
heel groot knoopsgat maken. Dat is
om de sjaal door te halen, dan behoef
je die niet altijd te knopen, als je die
stevig om je hals wilt hebben. En voor
de verandering staat 't ook weer eens
aardig. Nu heb ik op mijn naald 45
steken staan. Daarvan brei ik eerst
gewoon 12 steken. Dan 21 st. afkanten,
de naald verder gewoon uitbreien. In
de volgende naald weer 21 st. er bij
maken. Dan gaan we weer die strepen
breien, maar nu in omgekeerde volg
orde. En dat is nu het hele werk. Door
dat de strepen schuin vallen, krijgen
we een aardig effect. Het hele werkje
is zo simpel, dat we al breiende toch
ons krantje wel kunnen lezen.
Veel plezier er mee.
Zolang het maar mogelijk is blijven
we op het plein, gulzig genietend van
elk zonnestraaltje, wel wetend, dat we
iedere dag de duistere mid-winterda-
gen kunnen ingaan. Ik sta er te mid
den van een kluitje levend materiaal
uit alle klassen. Natuurlijk bespreken
we gewichtige onderwerpen. Jong en
oud heeft gelijk recht op een spreek
beurt. Onze discussie wordt echter on
derbroken door ons Japie, d.w.z. eentje
uit mijn eigen klas. Geen wonder dat
hij zijn nieuws er direct uitplonst,
want het is geweldig! „Juffrouw, me
vader is jarig en nou het-ie van mijn
moeder en Mieke en Jaantje en van
kleine Hansie een kinderbijbel gehad!"
(Dat kleine Hansje is, zo ik me niet te
zeer vergis in onze laatste zomervacan-
tie geboren. Deze jeugdige aandeel
houder in de kinderbijbel heeft zeker
gebruik gemaakt van de duizend gul
den, die naar algemeen zeggen, elke
baby bij zijn entree op de wereld mee
brengt). Ik zie een zevende klasser
misprijzend kijken. Een kinderbijbel
voor vaderMaar ik begrijp er al
les van. Het is dezelfde trant als moe
ders op haar verjaardag nieuwe thee
doeken of handdoeken krijgen of
prachtige kop en schotels. Allemaal
cadeaux, die ten algemene nutte ge
bruikt, versleten of stuk gegooid wor
den. Mijn mening blijkt juist te zijn,
want Japie laat terstond op zijn eerste
bericht een nadere explicatie volgen.
„Juffrouw me vader gaat er elke
avond asse we na bed gaan een stikkie
uit voorlezen. En vanochtend heit-ie
d'r al uit gelezen, omdat-ie jarig wasl"
Ik ben er als de kippen bij, om ook
mijn profijt uit dit cadeau te incas
seren. „Fijn Japie", juich ik mee, „wat
zal jij de Bijbelse geschiedenis nu goed
weten. Nog een paar weekjes hard je
best doen met de lesjes en dan kun jij
's avonds zelf nog eens lezen, wat de
juffrouw verteld heeft en als ik dan
's morgens eens zeg, nou Japie, vertel
eens wat ik gister verteld heb, dan
weet jij de hele geschiedenis fijntjes
na te vertellen". Ik knik Japie eens
echt blijmoedig toe, maarik vind
geen weerklank. Op deze ontwikkeling
der zaken is Japie blijkbaar niet be
dacht geweest. Peinzend kijkt hü me
aan en dan schijnt hij een uitweg ge
vonden te hebben. Weer enthousiast
zegt hij: „Juffrouw ik zei de kinderbij
bel mee naar school brengen". „O, dat
is best en wil je dan aan ons allemaal
voorlezen?" Doch dat schijnt niet in
het minst de bedoeling te zijn geweest,
want Japie geeft ten antwoord op een
toontje, alsof hij een fout corrigeert:
„Nee, uwes mot 't voorlezen". Ik geef
geen kamp, dus antwoord ik hem, na
tuurlijk goedmoedig: „Maar Japie, ik
weet de geschiedenis wel, maar ik wil
dan eens horen of jij die ook nog
weet". Van die kant heeft Japie de
zaak nog nooit bekeken. Hij was, dat
wordt me nu duidelijk, stellig van me
ning, dat ik in de morgen, die navraag
ten mijnen behoeve .hield. Deze totaal
andere visie onthutst hem zodanig, dat
hij verbijsterd naar me opkijkt en....
zijn duim in de mond stopt, wat er, dat
weet ik uit meerdere ervaringen met
Japie, er op wijst, dat hij de situatie
niet meer meester is. Hij geeft dan
ook geen weerwoord, erger, een vijfde
klasser geeft hem een vriendschappe
lijke por in de zijde en zegt: „Hé, Ja
pie, snap-ie dat nou niet jong. Jij mot
toch de geschiedenis weten. De juf
frouw weet 't allang al, die kent de
hele bijbel uit'ter hoofd opzeggen, net
as de domineesDan is het mijn
beurt om een beetje verbijsterd te kij
ken, alleen, ik stop mijn duim niet in
mijn mond. Ik aarzel even om de lau
werkrans voor zoveel kennis van mij
af te werpen, want ik bedenk, dat ook
dominees in het geding zijn gebracht,
door Harm uit de vijfde. Na een paar
seconden is mijn kans voorbij, want
Japie heeft zich hersteld. Hij gaat ver
tellen, dat er „zukke mooie platen in
de kinderbijbel staan". Terwijl Japie
de plaat beschrijft, waarop Elia is
voorgesteld, troost ik mij met de ge
dachte, dat de jeugdige bewonderaar
van de geleerde jufrouws en dominees
op de duur wel aan de weet zal ko
men, hoe het er in werkelijkheid mee
gesteld is
Eén onzer lezers, die graag een lans
wil breken voor de geheelonthouding,
zond ons onderstaand „glasgedicht":
Waardoor heerst toch in zo menig huis
Zoveel krakeel, gevloek, gedruis.
En slaat zo menigeen zijn vrouw
En komen velen zo diep in rouw
En raakt menigeen in schuld
En komt 't gevang gevuld
Waarvoor geld besteed
Verdiend in 't zweet
Verjaagt de zoon
Moeder uit de woon
Waarom vandaag
Veel geklaag
Is het niet
Door 't glas
Dat ras
Zoveel
Krakeel
Onrust
Onlust
Lawijt
En spijt
En armoe baart?
Maakt beurzen plat en hersens rot.
En leidt naar 't droevig tuehthuislot.
grondig herstel was noodzakelijk. Tot
grote ergernis van Tromp vorderde dit
werk slechts langzaam. Gelukkig had
den we dit jaar in Jan de With een
krachtige raadpensionaris gekregen,
die er uit alle macht aan mede werkte
om binnen korte tijd weer de beschik
king over een slagvaardige vloot te
hebben.
Men hoopte en vermoedde, dat de
Engelse vloot ook naar huis gevaren
was om gekalefaterd te worden. Doch
men kwam hiermede bedrogen uit.
Hoewel ze hier en daar ook wel een
deuk ontvangen had, was ze zeewaar
dig gebleven en blokkeerde onze Noor
delijke zeegaten. De Engelsen durfden
echter niet een landing beproeven,
want onze kust was in staat van tegen
weer gebracht. Ook waagden ze niet,
onze koopvaardijvloot bij Texel aan te
vallen, daar deze door een eskader on
der Witte de With werd beschermd.
De 3e Augustus kon Tromp weer zee
kiezen. Zijn vloot telde 83 oorlogssche
pen, 4 branders, een aantal koopvaar
dijschepen. Hij zocht zo spoedig moge
lijk met de vijand contact te krijgen,
om de blokkade te breken, want als
gevolg daarvan lag de handel stil, on
dervond daardoor de industrie op haar
beurt weer grote schade en werd het
volk ontevreden. Monk wilde ook zo
spoedig mogelijk slag leveren, want
zijn voorraden minderden sterk en zijn
scheepsvolk werd opstandig, omdat het
getal door ziekte en desertie sterk ver
minderd was en opstandig begon te
worden vanwege de verzwaarde
dienst.
Er werden een paar voorgevechten
geleverd, die voor ons niet onfortuin
lijk waren. Er waren enige z.g. pas-
seergevechten geleverd, en de Engelse
schepen waren tijdens deze te ver uit
eengeraakt om op Tromps aaneenge
sloten dwarslinie een aanval" te kun
nen wagen. Een dichte mensenmenigte
had op het duin bij Wijk bij Zee en
ook bij Zandvoort dit helse vuurge
vecht meegemaakt. Het leek of de don
kere avondhemel boven de vlammen
de zee in brand stond. Deze 8e Augus
tus zullen de mensen, die dit drama
hadden aanschouwd, niet licht verge
ten hebben.
De volgende dag kreeg Tromp tot
zijn grote vreugde versterking. Witte
de With had zijn ligplaats verlaten en
voegde zich bij de opperbevelhebber.
Hij bracht een versterking van 26 oor
logsschepen en 4 branders.
De hierop volgende nacht bleef onze
vloot zo dicht mogelijk bij de Engelse,
ten einde haar de volgende dag zo
spoedig mogelijk aan te kunnen vallen.
In alle vroegte kwam de With bij
Tromp aan boord, om hun plannen
klaar te maken. Nauwelijks was de
conferentie begonnen of ze werden ge
stoord door de boodschap, dat de vij
and tot een aanval was overgegaan. De
conferentie moest ontijdig afgebroken
worden. De vice-admiraal De With
verliet de admiraal Tromp (titel: lui
tenant-admiraal) zonder dat men vaste
afspraken had kunner. maken. „Met
belofte van trouwigheid" nam hij af
scheid.
De aanval der Engelse vloot, die on
geveer 100 schepen telde, was gewel
dig. Tussen onze voor- en achterhoe
de was een opening ontstaan en daar
trachtte de vijand door heen te bre
ken. De onzen hadden het zwaar te
verantwoorden. Toen gebeurde het.
Tromp, die op de campagne van zijn
schip stond, werd door een musket
schot dodelijk getroffen. Hij werd naar
zijn hut gedragen. Hü nam afscheid
van de zünen met de woorden: „ik
heb gedaan, heb goede moed". De ka
pitein van het vlaggeschip, Cortenaar,
liet de pitsjaarvlag hijsen: hij riep de
kapiteins op tot een krijgsraad. Doch
dezen konden tijdens het moordende
gevecht hun schip niet verlaten. Alleen
De Ruyter kwam. Bij het zien van zijn
commandant was hij zeer ontroerd en
riep het uit: „Ach, ware ik voor hem
gestorven". Hij sprak tot Cortenaar:
„Houd zyn dood geheim" en voer te
rug naar zijn eigen schip.
Doch met dat al was de leiding weg.
Ieder vocht naar eigen bevinden. De
eenheid van handelen ontbrak en hoe
dapper de onzen zich ook verweerden,
zij konden de vijand niet weerstaan.
Eerst toen de slag reeds 6 uur aan de
gang was, vernam de vice-admiraal De
With, dat Tromp dood was. Hij overzag
de toestand: we hadden zware verlie
zen geleden en verschillende kapiteins
waren er met hun schip van door ge
gaan, gevlucht. Hü zag dat het onbe
gonnen werk was de strijd langer
voort te zetten en met een verzwakte
achterhoede leidde hü op meesterlüke
wijze de terugtocht onzer zeer zwaar
gehavende vloot naar Texel.
Dit alles geschiedde op 10 Augustus.
De beide vloter waren sinds het ge
vecht op 8 Augustus naar het Zuiden
afgedreven, zodat dit treffen plaats
vond bij Terheiden, ten Zuiden van
Scheveningen.
We hadden een zware nederlaag ge
leden en onze vloot heeft zich tüdens
de eerste Engelse oorlog niet meer van
deze slag hersteld,
Doch de Engelsen waren er ook niet
zonder kleerscheuren vanaf gekomen,
Zij was zwaar gehavend en moest no
dig een flinke reparatie ondergaan. Zo
mochten we, te midden van al de el
lende toch de voldoening smaken, dat
de blokkade voor onze kust was opge
heven.
De rouw over Tromps dood was al
gemeen. Jan Vos vertolkte hetgeen er
leefde in de harten der mensen: „Ver
geefs is 't zegepralen, de lauweren zün
te dier, die wü met Tromp betalen".
Helaas, we hadden niet gezegepraald
en Bestevaer verloren.
Met Tromp was een dapper en zeer
kundig admiraal heengegaan. Hü had
nooit het eigen, doch steeds het lands
belang gezocht. Als admiraal had hij
het vaak moeilük gehad. Met laksheid,
wanbeheer en onverstand heeft hij te
kampen gehad. Twee maal moest hij
de strüd staken wegens gebrek aan
Kruit. Tevergeefs heeft hij er op aan
gedrongen, aat men voor een vast
kruitmagazijn aan wal zou zorgen en
voor een paar kruitschepen, die de
vloot geregeld van deze onontbeerlijke
oorlogsbenodigdheid zouden voorzien.
Toch mogen we volgens dr Ouden
dijk (lees haar boel: Maarten Har-
pertszoon Tromp, dat bjj het schrijven
dezer artikelen de hoofdbron was) niet
alles op de schouders van Tromps tijd
genoten afschuiven. Tromp leefde in
een tüd, toen we de „kleine oorlog"
tegen de Duinkerkers moesten voeren
met nu en dan een grote zeeslag tegen
de Spanjaarden. Eerst daarna kwam er
een strijd op leven en dood met een
moderne zeemogendheid. Hij leefde in
een overgangstüd.
„Grotere, zwaarder gebouwde sche
pen, beter geschut, een doelmatiger
werving en scholing van het zeevolk,
de medewerking van deskundige rege
ringspersonen, zoals de gebroeders de
Witt, dat alles heeft niet meer hem,
maar zün opvolgers ten dienste ge
staan. Zonder iets te willen afdoen aan
de grootheid van een de Ruyter en
zonder de schijn te willen wekken, dat
het zeewezen in zün tijd van smetten
vrij was, mag men toch erkennen, dat
hij het in veel opzichten gemakkelij
ker heeft gehad dan zün vereerde leer
meester.