EsamaKn*
Hef Dokbcrljc
NEDERLAND-BELGIË
ÉÉN-NUL!
Bit ons ilmis
ÜJj
'famUeUod
t zeeuwsch weekend
»|v
VEERE
ALLERLEI
Vrijdag 30 October 1953
Pagina 4
doet. Heeft ze een keer vijf tienen ge
had? Vertel me dan maar gauw wat
ze er voor kreeg. Moeder heeft je een
beetje verwend hoor met zo'n mooi
sjaaltje.
0e oplossingen zijn:
I. Merel, lijster, koolmees, arend,
adelaar.
II. Wouden-bergWoudenberg.
III. Mol, wol, sol, tol, bol.
Nieuwe raadsels:
I. Ingezonden door Oranjebloempje.
Verborgen plaatsnamen.
De knechten driven de ossen in
groot aantal voort.
Aan rozentakken zitten doornen.
Ginds, in de verte ziet men drie
bergen.
Lust je graag oesters?
II. Wat heeft vier vingers en een
duim, maar bezit noch vlees noch
been?
III. Het geheel bestaat uit 10 letters
en is de naam van een Zuid-Hollands
dorp.
7, 6, 8, 10 is iets voor de hoest.
9, 8, 8, 4 is een kleur.
1, 5, 8 is een jongensnaam.
2, 3 is goed voor zieken.
6, 3, 2 is een verkorte meisjesnaam.
De oplossingen kunnen tot Zater-.
dag 7 November met vermelding van
voornaam, naam, schuilnaam (als je
die hebt!) leeftijd en adres worden ge
zonden aan tante Truus, Redactie
Zeeuwsch Weekend, Goes.
Redacteur H. M. SLABBEKOORN, Oostsingel 60a, Goes.
Andreas Putiruhu was blij, heel blij.
Hij liep fluitend door zijn kamer en
werkte, werkte dat zijn bruine gezicht
glom van het transpireren.
Hij had vanmorgen al vroeg de kin
deren naar buiten gestuurd met ieder
een stevige boterham in de hand. „Ajo,
pergi di locar! Nanti kembali ja?"
(Vooruit, ga naar buiten, kom straks
maar terug!)
En hij had ze verteld dat Mammie
straks thuis zou komen. „Mammie sa-
ma Adé?" had kleine Ruth gevraagd.
„Ja hoor, mammie sama adé!" (Mam
mie met het zusje-)
De kinderen waren lief gaan spelen,
het was mooi weer en buiten hadden
ize de ruimte. Toen was Andreas gaan
schrobben de beide kamers die ze be
zaten moesten schoon zijn, want, zeg
nu zelf, een vrouw, die pas een kind
heeft kan niet meteen weer gaan
schrobben; de beide kamers die ze be-
van hun vrouwen houden doen zo niet.
Andreas z'n zwarte ogen gleden
even liefkozend naar de hoek van de
kamer, daar stond de wieg, de mooie
wieg met de blauwgeruite gordijntjes.
Straks zal hij die netjes opmaken.
Heeft hij niet zelf Martha geholpen
met het maken van de kleertjes? Wie
anders dan hij zelf heeft die prach
tige letters geborduurd op de truitjes
en de luiers?
Ambonneze mannen kunnen net zo
mooi borduren als hun vrouwen, hoor!
Hij had eigenlijk heel graag een
zoon gehad, want hij had al twee
dochtertjes, en toen hij hoorde dat het
al wéér een dochter was had hij echt
even teleurgesteld gekeken, maar bij
de wieg van het kindje was hij het al
weer vergeten.
Het was zo'n lief kindje, een klein
rond kopje en prachtig haar en wat
véél, ze had al krulletjes!
„Ah, manis, ramboet banjak!" had
hij verrukt gepreveld. („O, wat lief,
wat veel haar!")
Zou hij niet blij zijn met dat lieve
kind? Het was immers Gods wil, dat
het wéér een meisje was, en had niet
kort geleden een familie in de zelfde
barak waar hij woonde een dood kind
je gehad? En dat was nog wel een
jongetje geweest! Ontzettend! An
dreas moet er niet aan denken, dat
was bij hen gelukkig nog nooit ge
beurd, een dood kindje, en alles weer
opbergen, al die mooie kleertjes en de
wieg.
Nee, God had hem en Martha wel
gezegend.
Andreas dweilde het laatste stuk
van de kamer, legde de mat weer voor
de deur en haalde uit de kist een wit
kleedje, dat legde hij op de tafel en
daarop zette hij een glazen pot met
blauwe bloemen, die hadden de kin
deren geplukt, het stond feestelijk hé,
wat was de kamer nu netjes! Zo, nu
de wieg nog opmaken, hij legde er
maar vast een kruik in, zo'n kindje
is maar zo klein, het mag niet koud
worden!
En toen was alles klaar, Andreas
pakte de mooie witte cape van de
baby zorgvuldig in een schone hand
doek, toen nam hij Martha's mantel
over zijn arm en ging op weg naar
het ziekenhuisje, hij was nog maar
twee stappen buiten de barak, toen hij
al weer terug ging. Hij jou ook nog
maar een dekentje meenemen, er was
nogal wat wind. Stel je voor dat het
kindje ziek werd!
In 't ziekenhuis zat Martha al met
een blij gezicht op hem te wachten.
Ze had juist het kindje gevoed en dat
lag nu heel feestelijk uitgedost in een
mooi jurkje, op Martha's bed.
Ze zag er zo tevreden en voldaan
uit, het was net of ze haar vader al
aankeek. Wat had ze toch mooie ogen,
zo groot en zo zwart en wat lange
wimpers!
Andreas streek even met zijn grote
bruine hand over het zachte, rose
kopje van zijn dochtertje. Toen haal
de hij een kammetje uit zijn zak en
kamde voorzichtig de donzige haar
tjes, zodat het kleine kuifje rechtop
stond als een grappig zwart hanekam-
metje.
Zelf pakte hij zijn kind in de cape
en daar overheen nog weer het de
kentje. Zelf wilde hij haar dragen ook.
Martha moest het bundeltje vuile kle
ren maar dragen. Had hij dat niet ze
ven dagen gedaan? Zeven dagen lang
met vuile en schone kleren gesjouwd
van het ziekenhuis naar de barak en
terug!
Niet dat dit erg was, o nee! Maar
hy wou nu zijn dochter wel eens dra
gen!
Andreas wist precies hoe het hoor
de, hij zou vast niet met Martha naar
huis gaan, vóór hij eerst netjes de zus
ter een hand gegeven had.
En als de zuster soms dacht dat hjj
een „orang bodoh" was, een dom
mens, dan vergiste ze zich ook.
Hij kon al een net woordje Hollands
spreken en hij zou die zuster wel eens
keurig in haar eigen taal bedanken.
Met zijn kindje in zijn arm liep hij
met Martha naar de zuster, gaf haar
een stevige handdruk en zei:
„Harrtstikke bedankt, Zusterr!"
Zwart: 7, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 16, 18,
20, 22, 23, 25.
Wit: 24, 29, 30, 32, 33, 34, 35, 37, 38,
39 40 43 45.
Als laatste zet heeft wit 4237 ge
speeld, daar de ruil 3227, 3328 na
deel zal brengen daar zwart dan ver
volgt met 18—23, ..x23 (43—38 of?)
..x.. (39—33) 10—14 (..x.. 14—20
(34—29 of 25x.(..x..) 10x19
en wit staat verloren.
Tevens heeft wit nog iets in petto,
wanneer zwart, de verborgen valstrik
niet heeft gezien.
Zwart mag de ruil 2227 niet doen,
daar wit dan 3732 laat volgen op
27—31 (A) volgt 32—28! (A) 7—11
(..x..) 11—16 (21—17) ..x.. (24—
19) 13x24 .x.Wit heeft een schijf
gewonnen.
Het is dan ook verklaarbaar dat
zwart besloot om 1621 te spelen,
daar nu dreigt wit kan 3731 niet
spelen, zal derhalve gedwongen zijn te
offeren!
Prompt werd dit gedaan 2419
23x14 verplicht 32—28 (21—26 gaat
niet, dat merkte zwart op door dat dan
2924 volgt) 2227 is dus wel ver
plicht 2832! Zwart zag nu zijn kans
schoon, zijn gewonnen schijf te behou
den 27—31! (37x17) 12x21 (33—28!!)
18x27 (28—22) .x.(29—24))! en
zwart was nog het kind van de reke
ning ..x.. (,.x3) ..x.. (3x26) en
staat gewonnen.
Indien zwart het dreigende gevaar
had bemerkt, had hij zich kunnen red
den om na 2822 van wit 2126 te
spelen. Nu is nog alles mogelijk.
Vanuit de diagramstand heeft zwart
toch één goede voortzetting, n.l. 711
en nu kan wit aan schijf verlies niet
ontkomen.
't Rankste torentje ter wereld
Heeft zijn klanken neergepereld
Over stadje vol melancholie,
't Twinkelt op vergane grootheid,
Die in schaamte resten bloot-leit,
Zachte ironie.
Langs de kade: oude huizen,
Domm'lend onder 't zachte suizen
Van de windgeschoren iepenrij;
Boerevrouwtje dweilt een stoepje
Tegen kaaimuur soest een groepje
Vissers op een rei.
Zwaar, om eeuwen nog te duren,
Rijzen er de hoge muren,
Van de stoere Middeleeuwse kerk
Mos en ruigte in de spleten;
Toch, verweerd en uitgevreten,
Nóg een wonderwerk.
Schilders, zogenaamde en echte
Zouden om een plaatsje vechten.
Dat een goede kijk geeft op 't Stadhuis.
Allen brengen leuke schetsen,
Fijne doekjes, mooie etsen,
Mee als welkom-thuis.
Want géén plaatsje zo vol stemming;
Waar verval wierd tot beklemming,
Zo niet toon en tint van zon en zee,
't Hieven, vaak, in sfeer van blijheid.
Van verruiming en van vrijheid,
Uit de weemoed van voorbij-heid
In een gouden vrêe.
Zwart: 3, 6, 8, 11, 12, 13, 14, 16, 18,
19, 23.
Wit: 25, 26, 27, 31, 32, 33, 36, 40,
45, 47, 48.
Zwart aan zet speelde 1924! Wit
liep er in, speelde 4742, waarop
volgde: 2429 ,.x.. 2329 ..x.. 14x
20 ..x.. 1319 ..x.. .x47. Nu speel
de wit 28—23 (47—15) 23—19 (13—9)
4034 (1533). Wit nam nu de dam
af, wat een direct verlies betekende.
Toch had hij nog een aardige voort
zetting in 3430! (dreiging 3025 en
1914!). Zwart mag ook niet 3328
spelen, daar dan 1913 volgt!
1117 lijkt dan ook wel de beste!
Dreigt 1721 (om dit op te lossen kan
wit 2722 spelen (,.x..) 3025 (9
13) 19—14 (13—19) ..x.. en met
voorzichtig spel heeft zwart toch de
winst. S.
Waarom zal ik thuis mijn vacantie niet doorbrengen?
DE FIJNPROEVER.
„U geeft dus toe in die onderaardse grot
uw vrouw een oorvijg te hebben gegeven?"
„Jawel Edelachtbare, dat moet ik be
kennen."
„Wat heeft U te liwer verdediging aan
te voeren?"
„Och, meneer er was daar zo'n mag
nifieke echo!"
PLEIDOOI.
Een jonge Zwitserse advocaat begon on
langs zijn pleidooi aldus: „Mijnheer de pre
sident, deze ongelukkige heeft mij te zijner
verdediging gekozen, ik zal het Hof be
wijzen, dat hij gek is."
AMERIKAANS. I.
„Destijds, toen ik bij Ford in Detroit
werkte", vertelde een Yankee, „waren er
op de afdeling „correspondentie" tien lui,
die niets anders deden dan emmers water
aansjouwen voor de mensen, die de post
zegels op de brieven moest plakken."
IERIKAANS II.
„Mijn zoon is naar Zuid-Amerika ge
trokken", vertelde een New Yorkse bier
brouwer aan zijn vriend. „Hij heeft daar
een grote bananenplantage en is steenrijk.
Hij heeft duizend man aan 't werk, die de
hele dag niets anders doen dan de bananen
krom buigen."
„En mijn zoon", gaf de vriend terug,
„heeft een farm, waar 5000 meisjes uitslui
tend kruisbessen scheren, die dan als drui
ven verkocht worden.
SHAW.
Bij de première van Shaw's toneelstuk
„Terug naar Methusalem" rolde het ap
plaus, toen het doek na de laatste acte
viel, als een orkaan door de zaal. Het pu
bliek was razend van opgetogenheid en
schreeuwde om de auteur. Maar op het
ogenblik dat Shaw voor het doek verschijnt
mengt zich een gillend gefluit vanaf het
schellinkje in het applaus.
Shaw wuift hartelijk naar de fluiter en
roept:
„Vrind, ik ben het volkomen met je eens!
Maar wat doen wij tweeën tegen een der
gelijke overmacht!"
van
Vrijdag SO Oct. 1953, No. 2620
Uitgave van
Oosterbaan Sc Le Colntre N.V.
Goes
eei/u/scN
u/eemm
Er zijn niet heel veel mensen, die er
enig besef van hebben, welke bevoor
rechte positie Nederland door de loop
der eeuwen in de volkerenwereld
heeft mogen innemen. Onze vaderen
waren gewoon van Nederland te spre
ken als van het „Israël van het Wes
ten". Wie kennis neemt van het Hand
boek van Groen over onze vaderland
se geschiedenis ziet daarin telkens
door hem de parallel getrokken tussen
Israël en Nederland. En ook Da Costa
spreekt herhaaldelijk over deze gelij
kenis.
Nu moeten we daar heel voorzichtig
mee zijn. Natuurlijk hebben Groen en
Da Costa het nimmer zo bedoeld, maar
het gevaar ligt, zo voor de hand om in
Nederland een 'soort tweede Kanaan te
gaan zien. Niet waar, ook wij zijn uit
een grote verdrukking en tyrannie
verlost, zoals Israël eenmaal uit de
hand van Faraö verlost werd. Welke
mooie en treffende parallellen zijn er
niet te maken tussen Prins Willem
van Oranje en Mozes. Beiden aan het
hof opgevoed, beiden de versmaadheid
van het verdrukte volk verkiezend bo
ven de schatten en rijkdommen dezer
wereld. Enzovoorts.
Maar men moet bij dit alles niet
vergeten, dat Israël de Kerk was en
dat is Nederland niet. Uit het volk
Israël moest de Christus geboren wor
den. Dat volk had dus een zéér bij
zondere taak, waardoor het geestelijk
een uitzonderlijke positie in de rij der
volkeren bekleedde. Van Nederland
geldt dat niet. Nederland staat op één
plan met alle natiën der wereld. Ne
derland is geen Kerkstaat, geen theo
cratie, zoals Israël geweest is. Men
diene bij het trekken van deze, overi
gens treffende parallellen, hiermede
wel terdege rekening te houden.
Maar als men dat dan ook maar
doet, kan men voor de rest inderdaad
in Nederland wel een schaduwbeeld
zien van het oude Bondsvolk. Onze
historie vertoont treffende gelijkenis,
zowel in haar wording als in haar
voortbestaan. En niemand zal kunnen
ontkennen, dat Nederland door -de
HERE in zeer bizondere mate is ge
zegend geweest. Nergens meer dan op
onze bodem heeft de reformatie ge
bloeid, is het inzicht in de Schrift ver
diept op zodanige wijze, dat er onze
zeldzaam schone en duidelijke Confes
sie kon ontstaan. Nergens op de we
reld werd het christelijke stempel op
enig volk zo diep ingedrukt als in Ne
derland. Nergens op de wereld, kon
een christelijke actie opbloeien als bij
ons het geval is geweest. Over heel
de wereld zoekt men tevergeefs naar
een christelijke staatkunde, een chris
telijke sociale actie, een christelijke
pers, een christelijke school. En ga zo
maar door. Ons volk heeft in de loop
der eeuwen in dit opzicht schatten
verworven, die men nergens buiten de
grenzen zal kunnen aantreffen.
En dat is natuurlijk niet ónze ver
dienste geweest. Dat is uitverkiezing
en anders niet. Nederland, net zo min
als eertijds het volk Israël, heeft dat
zelf gezocht of ook maar gewild. God
heeft die geestelijke adeldom geschon
ken uit vrije wiL
Maar daar staat dan ook direct te
genover, dat deze adeldom zware ver
plichtingen oplegt. Nederland kan met
deze ontzaggelijk grote geestelijke er
fenis niet maar leven, zoals de geiden-
se volken, of ook maar als de rest van
de natiën in Europa. Wanneer het dit
doet, verspeelt het zijn eigen bestaans
recht en brengt het zich onder het
oordeel Gods.
En dit feit nu is wat ieder christen,
die vandaag leven moet en rondom
zich de algemene afval gadeslaat, soms
wel eens benauwen kan. Want het valt
niet te betwijfelen, dat we onze hoge
geestelijke roeping als natie hebben
losgelaten. We hunkeren naar wat we
over de grenzen aanwezig vinden. We
leveren eigen geestelijk bezit er graag
voor uit en achten het als niets waar
dig. We meten ons de stijl aan, of be
ter de stijlloosheid van andere volken.
We doen dat in onze levensgewoonten,
onze denkrichting, onze levensbe
schouwing, onze levensstijl en in onze
taal. Het syncretisme, de nivellering
van alle geestelijke waarden, de hun
kering naar een valse eenheid, en
vooral ook de verwaarlozing van Gods
gebod voor het persoonlijke en natio
nale leven hebben ons gestempeld.
We denken, om nu maar één ding te
noemen aan de overtreding van het
gebod der heilige wet: Gedenk de
Sabbatdag, dat gij die heiligt. Wat
komt daar tegenwoordig onder ons nog
van terecht? Wanneer we eens zien
hoe b.v. juist de Zondagen misbruikt
worden om op te gaan in sport en
spel; hoe alles in de weer is om dé
tienduizenden samen te brengen in 't
stadion, waar de grote internationale
wedstrijden worden gehouden, hoe de
spoorwegen, de radio, de dagbladpers,
het verkeerswezen, de politie en noem
maar op zich in dienst te stellen heeft
om aan deze afgod van de tijd de ge
willige offerande te brengen, dan vra
gen wij ons af: wat onderscheidt het
Christel ij ke Nederland hierin nog
van de andere landen der wereld?
En toch hebben we over dergelijke
dingen niet licht te denken. Wanneer
Nederland hieraan meedoet, zondigt 't
erger dan wanneer niet overwegend
christelijke landen zich hieraan mis
gaan. Nederland weet zoveel beter.
Het rijke licht van Gods Woord heeft
over ons volk gestraald als nergens
elders. Die verwaarlozing van de Dag
des Heren werd onder Israël als een
der grootste zonden aangerekend. Lees
b.v. hierover eens wat te lezen staat
in Nehemia 13 de verzen 15 en verder.
Wanneer deze trouwe dienstknecht des
Heren uit de burcht Susan het volk
bezoekt, dat uit de ballingschap is te
ruggekeerd, ziet hij, hoe dat volk de
Sabbat beschouwt als een der dagen
der week, het reist en vervoert vee en
koopwaar, betreden de wijnpersen op
deze dag als in de dagen der week.
En wanneer hij de stad Jeruzalem van
deze zonde gereinigd heeft, blijven de
kooplui in het vervolg op de sabbat
buiten de poorten wachten met hun
koopwaar. Er is een hunkering naar
het ondergaan van de zon, wanneer de
sabbat weer voorbij zal zijn, om weer
met geldverdienen te kunnen begin
nen. En wanneer Nederland dat alles
ziet, en ook gewaar wordt hoe de kin
deren van het Verbondsvolk zelf al
half de taal der heidenen spreken en
hun eigen taal vergeten zijn, dan
vloekt de profeet de leidslieden en
rukt hun de haren uit en slaat ze in
zijn ijver voor de dienst des Heren in
het aangezicht.
Waar zijn vandaag nog de trouwe
profeten? Ook wij hebben de knecht
schap onder vreemde overheersing on
dervonden in de jaren 19401945. Ook
wij werden verlost door de Here, maar
wat heeft ons volk met die verkregen
vrijheid gedaan? Zijn we in iets ver-
UIT DE SCHRIFT
En hij kwam in het omliggende land van de Jordaan, predikend
de doop der bekering tot vergeving der zonden. Luc. 3 3.
Johannes begint zyn werk niet te
Jerusalem, maar in de landstreek van
de Jordaan. Dat is eigenlijk wel
vreemd. In Jerusalem zouden wij
Johannes toch eer verwachten, dan
daar in de buurt van de Jordaan,
in de woeste streken. In de eerste
plaats: Johannes is priesterzoon, en
nu hadden wel niet alle priesters al
tijd hun werk in de buurt van de
tempel, maar daar horen ze toch
eigenlijk thuis.
In de tweede plaats: Johannes
heeft een boodschap aan de mensen.
In de verzoeking van Christus door
de duivel, zegt deze laatste tegen
Hem: U moet toch bij de mensen
zijn, is't niet? Welnu hier zijn de
mensen bij de tempel.
Spring maar van deze hoogte en
de mensen zullen U aannemen.
Toen was 't dus ook: U moet bij de
mensen zijn. Johannes moet daar
immers ook wezen. Ja, zeker straks
komen enkele mensen uit Jerusalem
bij hem, maar daar in de stad zijn er
toch veel meer.
In Luc. 1 is de Here toch ook be
gonnen in de tempel, en in de stad.
Ja, in Luc. 1. Maar in Lucas 2 valt
de nadruk al op Bethlehem. En Mat-
theus vertelt ons, dat als de wijzen
uit het Oosten komen, de Here Je
rusalem al eniger mate passeert. En
dat proces van het passeren van
Jerusalem gaat door, en het gericht,
dat zich het woord en werk des He
ren van Jerusalem gaat wegtrekken,
wordt al openbaar. Het zal nog wel
enige tijd duren, voordat de Here
Jerusalem helemaal voorbijgaat en
de tempel helemaal op non-activiteit
zal zetten, maar hier wordt al in
beginsel openbaar, wat straks bange
en bittere realiteit zal zijn. Hier is
daarom gericht. De Here gaat voorbij,
maar hier dan: voorbij zonder ge
nade.
Ongetwijfeld is het waar, dat als
de Here Christus optreedt, Hij komt
met de prediking van het welaange
name jaar des Heren, maar deze
prediking houdt tegelijkertijd in de
ernstige boodschap, dat de Here kan
voorbijgaan. Met deze prediking be
gint de Here d.an zelf ook in Naza
reth en deze prediking wil men daar
niet en daarom heeft men zich tegen
Hem verzet.
Gods beloften en Zijn eisen zijn nu
eenmaal onafscheidelijk aan elkaar
verbonden.
beterd, zijn we in iets teruggekeerd tot
de Here, Die ons verlost heeft? Inte
gendeel de Woord verlating, de natio
nale afval neemt zienderhand toe. Van
hoog tot laag, te beginnen bij ons
Vorstenhuis, wordt de wet Gods voor
de Zondag overtreden en leven wij
naar het goeddunken van eigen hart.
Er is een hunkering naar de radio
voetbaluitslagen. Wanneer men op
Maandagmorgen met de trein reist,
ziet men wel hoe de Sportkrant als
verslonden wordt door de grote massa.
Er is geen terugkeer nadat de Here
ons geslagen heeft. En dat is wel een
reden tot grote zorg voor de toekomst.
Want nu, net zo min als onder het
volk Israël, laat God met zich spotten.
Hij blijft de Souverein, Die zijn hei
ligheid handhaaft, die jaloers is op zijn
Eer en deze niet aan een ander geven
zal. We maken ons sterk tegen de vij
and, die wij buiten de grenzen zien.
Zware offers brengen we er voor op.
Maar, zo min als ons de dijken in
Zeeland hebben kunnen beschermen
voor de springvloed van 1 Februari,
zo min zullen de divisies, de tanks en
de bommenwerpers, nationaal nóch in
ternationaal, iets vermogen tegen de
springvloed van Gods toorn, wanneer
deze eenmaal zal ontbranden.
Want voor een volk, dat God ver
laat, komt de dreiging niet uit het
Oosten, nóch uit het Westen, doch van
Boven. MARNIX.
Tegen die lui van de krante ken
geen mens op, zee me vrouwe van de
weke, toen de derde brief in de gang
lee uut Goes met het verzoek om
toch mae weer te beginnen met me
brief an julder te schrieven. Eerlik
gezeid was ik 't nie van plan. Ik docht
zo bie mezelvers, noe is 't mooi ge-
nogt zo. Ik ha me wark in me bon
gerd en drokte genogt op 't land en
der bin lui genogt in Goes, die stikke
beter met de penne kenne omgaen as
ikke. Mae zo as julder ziet bin ik toch
mae weer bezweke. De lui van de
krante ha mooie smoesjes genogt om
der straetje schoon te wassen. Onder-
leste kwam der zelfs eentje bie me
thuus om te prombere me weer an de
gank te kriegen. Hie zee: Flip, je mot
rekenen asdat jie een kaerel geweun
uut 't volk bin, jie kom daegeliks met
de boerebevolking in anraeking en jie
kan de dingen van de kante van de
lezers van de krante uut belichten. En
dat is toch as 't er op an komt de
eigenlike betekenis van een krante.
Die mot de tolk van 't volk wezen.
Onder de Duutsers is dat wel veran
derd, toen wier de krant spreekbuus
van de regering en wordt an de men
sen van hoagerhand opgeleid wat dat-
te ze dinken en doen motte. Mae de
oorspronkelike betekenis van de kran
te is altijd geweest, dat in de krante
het geweune volk een spreektrompet
kreeg om te zeggen teugen de rege-
rieng wat dat ter op ter harte leit. En
noe kan daer deur allerlei omstandig
heden somtieds zoveul niet van trecht
komme en daerom is 't wel is goed as
dat een geweune man uut 't volk ook
is wat zeit in de krante. En daer komt
dan nog bie, dat ons as lezers van een
christelik dagblad mekaere motte be-*
schouwe as een grote fermilie, die me
kaere zo noe en dan ontmoete. Want
het bluuft toch mae waer dat een
christelik dagblad, tenminste as 't met-
terdaed christelik is, toch meer is as
een geweun nieuwsblad, dat je bie je
in huus kriegt en waerdat je allenig
mae 't nieuws uut haelt. Der bin nog
heel wat mense, ook wel van christe-
like huuze, die dat nie zie. Je staet
ter somtieds van te kieke, as je de
mensen, die toch Zondags tweemaele
nae de kerke gaen, hoort praete over
der krant. Ze beschouwen net as
een broodje dat je bie de bakker haelt,
of as een paer schoene, die je gaet