EsamaKn* Hef Dokbcrljc NEDERLAND-BELGIË ÉÉN-NUL! Bit ons ilmis ÜJj 'famUeUod t zeeuwsch weekend »|v VEERE ALLERLEI Vrijdag 30 October 1953 Pagina 4 doet. Heeft ze een keer vijf tienen ge had? Vertel me dan maar gauw wat ze er voor kreeg. Moeder heeft je een beetje verwend hoor met zo'n mooi sjaaltje. 0e oplossingen zijn: I. Merel, lijster, koolmees, arend, adelaar. II. Wouden-bergWoudenberg. III. Mol, wol, sol, tol, bol. Nieuwe raadsels: I. Ingezonden door Oranjebloempje. Verborgen plaatsnamen. De knechten driven de ossen in groot aantal voort. Aan rozentakken zitten doornen. Ginds, in de verte ziet men drie bergen. Lust je graag oesters? II. Wat heeft vier vingers en een duim, maar bezit noch vlees noch been? III. Het geheel bestaat uit 10 letters en is de naam van een Zuid-Hollands dorp. 7, 6, 8, 10 is iets voor de hoest. 9, 8, 8, 4 is een kleur. 1, 5, 8 is een jongensnaam. 2, 3 is goed voor zieken. 6, 3, 2 is een verkorte meisjesnaam. De oplossingen kunnen tot Zater-. dag 7 November met vermelding van voornaam, naam, schuilnaam (als je die hebt!) leeftijd en adres worden ge zonden aan tante Truus, Redactie Zeeuwsch Weekend, Goes. Redacteur H. M. SLABBEKOORN, Oostsingel 60a, Goes. Andreas Putiruhu was blij, heel blij. Hij liep fluitend door zijn kamer en werkte, werkte dat zijn bruine gezicht glom van het transpireren. Hij had vanmorgen al vroeg de kin deren naar buiten gestuurd met ieder een stevige boterham in de hand. „Ajo, pergi di locar! Nanti kembali ja?" (Vooruit, ga naar buiten, kom straks maar terug!) En hij had ze verteld dat Mammie straks thuis zou komen. „Mammie sa- ma Adé?" had kleine Ruth gevraagd. „Ja hoor, mammie sama adé!" (Mam mie met het zusje-) De kinderen waren lief gaan spelen, het was mooi weer en buiten hadden ize de ruimte. Toen was Andreas gaan schrobben de beide kamers die ze be zaten moesten schoon zijn, want, zeg nu zelf, een vrouw, die pas een kind heeft kan niet meteen weer gaan schrobben; de beide kamers die ze be- van hun vrouwen houden doen zo niet. Andreas z'n zwarte ogen gleden even liefkozend naar de hoek van de kamer, daar stond de wieg, de mooie wieg met de blauwgeruite gordijntjes. Straks zal hij die netjes opmaken. Heeft hij niet zelf Martha geholpen met het maken van de kleertjes? Wie anders dan hij zelf heeft die prach tige letters geborduurd op de truitjes en de luiers? Ambonneze mannen kunnen net zo mooi borduren als hun vrouwen, hoor! Hij had eigenlijk heel graag een zoon gehad, want hij had al twee dochtertjes, en toen hij hoorde dat het al wéér een dochter was had hij echt even teleurgesteld gekeken, maar bij de wieg van het kindje was hij het al weer vergeten. Het was zo'n lief kindje, een klein rond kopje en prachtig haar en wat véél, ze had al krulletjes! „Ah, manis, ramboet banjak!" had hij verrukt gepreveld. („O, wat lief, wat veel haar!") Zou hij niet blij zijn met dat lieve kind? Het was immers Gods wil, dat het wéér een meisje was, en had niet kort geleden een familie in de zelfde barak waar hij woonde een dood kind je gehad? En dat was nog wel een jongetje geweest! Ontzettend! An dreas moet er niet aan denken, dat was bij hen gelukkig nog nooit ge beurd, een dood kindje, en alles weer opbergen, al die mooie kleertjes en de wieg. Nee, God had hem en Martha wel gezegend. Andreas dweilde het laatste stuk van de kamer, legde de mat weer voor de deur en haalde uit de kist een wit kleedje, dat legde hij op de tafel en daarop zette hij een glazen pot met blauwe bloemen, die hadden de kin deren geplukt, het stond feestelijk hé, wat was de kamer nu netjes! Zo, nu de wieg nog opmaken, hij legde er maar vast een kruik in, zo'n kindje is maar zo klein, het mag niet koud worden! En toen was alles klaar, Andreas pakte de mooie witte cape van de baby zorgvuldig in een schone hand doek, toen nam hij Martha's mantel over zijn arm en ging op weg naar het ziekenhuisje, hij was nog maar twee stappen buiten de barak, toen hij al weer terug ging. Hij jou ook nog maar een dekentje meenemen, er was nogal wat wind. Stel je voor dat het kindje ziek werd! In 't ziekenhuis zat Martha al met een blij gezicht op hem te wachten. Ze had juist het kindje gevoed en dat lag nu heel feestelijk uitgedost in een mooi jurkje, op Martha's bed. Ze zag er zo tevreden en voldaan uit, het was net of ze haar vader al aankeek. Wat had ze toch mooie ogen, zo groot en zo zwart en wat lange wimpers! Andreas streek even met zijn grote bruine hand over het zachte, rose kopje van zijn dochtertje. Toen haal de hij een kammetje uit zijn zak en kamde voorzichtig de donzige haar tjes, zodat het kleine kuifje rechtop stond als een grappig zwart hanekam- metje. Zelf pakte hij zijn kind in de cape en daar overheen nog weer het de kentje. Zelf wilde hij haar dragen ook. Martha moest het bundeltje vuile kle ren maar dragen. Had hij dat niet ze ven dagen gedaan? Zeven dagen lang met vuile en schone kleren gesjouwd van het ziekenhuis naar de barak en terug! Niet dat dit erg was, o nee! Maar hy wou nu zijn dochter wel eens dra gen! Andreas wist precies hoe het hoor de, hij zou vast niet met Martha naar huis gaan, vóór hij eerst netjes de zus ter een hand gegeven had. En als de zuster soms dacht dat hjj een „orang bodoh" was, een dom mens, dan vergiste ze zich ook. Hij kon al een net woordje Hollands spreken en hij zou die zuster wel eens keurig in haar eigen taal bedanken. Met zijn kindje in zijn arm liep hij met Martha naar de zuster, gaf haar een stevige handdruk en zei: „Harrtstikke bedankt, Zusterr!" Zwart: 7, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 16, 18, 20, 22, 23, 25. Wit: 24, 29, 30, 32, 33, 34, 35, 37, 38, 39 40 43 45. Als laatste zet heeft wit 4237 ge speeld, daar de ruil 3227, 3328 na deel zal brengen daar zwart dan ver volgt met 18—23, ..x23 (43—38 of?) ..x.. (39—33) 10—14 (..x.. 14—20 (34—29 of 25x.(..x..) 10x19 en wit staat verloren. Tevens heeft wit nog iets in petto, wanneer zwart, de verborgen valstrik niet heeft gezien. Zwart mag de ruil 2227 niet doen, daar wit dan 3732 laat volgen op 27—31 (A) volgt 32—28! (A) 7—11 (..x..) 11—16 (21—17) ..x.. (24— 19) 13x24 .x.Wit heeft een schijf gewonnen. Het is dan ook verklaarbaar dat zwart besloot om 1621 te spelen, daar nu dreigt wit kan 3731 niet spelen, zal derhalve gedwongen zijn te offeren! Prompt werd dit gedaan 2419 23x14 verplicht 32—28 (21—26 gaat niet, dat merkte zwart op door dat dan 2924 volgt) 2227 is dus wel ver plicht 2832! Zwart zag nu zijn kans schoon, zijn gewonnen schijf te behou den 27—31! (37x17) 12x21 (33—28!!) 18x27 (28—22) .x.(29—24))! en zwart was nog het kind van de reke ning ..x.. (,.x3) ..x.. (3x26) en staat gewonnen. Indien zwart het dreigende gevaar had bemerkt, had hij zich kunnen red den om na 2822 van wit 2126 te spelen. Nu is nog alles mogelijk. Vanuit de diagramstand heeft zwart toch één goede voortzetting, n.l. 711 en nu kan wit aan schijf verlies niet ontkomen. 't Rankste torentje ter wereld Heeft zijn klanken neergepereld Over stadje vol melancholie, 't Twinkelt op vergane grootheid, Die in schaamte resten bloot-leit, Zachte ironie. Langs de kade: oude huizen, Domm'lend onder 't zachte suizen Van de windgeschoren iepenrij; Boerevrouwtje dweilt een stoepje Tegen kaaimuur soest een groepje Vissers op een rei. Zwaar, om eeuwen nog te duren, Rijzen er de hoge muren, Van de stoere Middeleeuwse kerk Mos en ruigte in de spleten; Toch, verweerd en uitgevreten, Nóg een wonderwerk. Schilders, zogenaamde en echte Zouden om een plaatsje vechten. Dat een goede kijk geeft op 't Stadhuis. Allen brengen leuke schetsen, Fijne doekjes, mooie etsen, Mee als welkom-thuis. Want géén plaatsje zo vol stemming; Waar verval wierd tot beklemming, Zo niet toon en tint van zon en zee, 't Hieven, vaak, in sfeer van blijheid. Van verruiming en van vrijheid, Uit de weemoed van voorbij-heid In een gouden vrêe. Zwart: 3, 6, 8, 11, 12, 13, 14, 16, 18, 19, 23. Wit: 25, 26, 27, 31, 32, 33, 36, 40, 45, 47, 48. Zwart aan zet speelde 1924! Wit liep er in, speelde 4742, waarop volgde: 2429 ,.x.. 2329 ..x.. 14x 20 ..x.. 1319 ..x.. .x47. Nu speel de wit 28—23 (47—15) 23—19 (13—9) 4034 (1533). Wit nam nu de dam af, wat een direct verlies betekende. Toch had hij nog een aardige voort zetting in 3430! (dreiging 3025 en 1914!). Zwart mag ook niet 3328 spelen, daar dan 1913 volgt! 1117 lijkt dan ook wel de beste! Dreigt 1721 (om dit op te lossen kan wit 2722 spelen (,.x..) 3025 (9 13) 19—14 (13—19) ..x.. en met voorzichtig spel heeft zwart toch de winst. S. Waarom zal ik thuis mijn vacantie niet doorbrengen? DE FIJNPROEVER. „U geeft dus toe in die onderaardse grot uw vrouw een oorvijg te hebben gegeven?" „Jawel Edelachtbare, dat moet ik be kennen." „Wat heeft U te liwer verdediging aan te voeren?" „Och, meneer er was daar zo'n mag nifieke echo!" PLEIDOOI. Een jonge Zwitserse advocaat begon on langs zijn pleidooi aldus: „Mijnheer de pre sident, deze ongelukkige heeft mij te zijner verdediging gekozen, ik zal het Hof be wijzen, dat hij gek is." AMERIKAANS. I. „Destijds, toen ik bij Ford in Detroit werkte", vertelde een Yankee, „waren er op de afdeling „correspondentie" tien lui, die niets anders deden dan emmers water aansjouwen voor de mensen, die de post zegels op de brieven moest plakken." IERIKAANS II. „Mijn zoon is naar Zuid-Amerika ge trokken", vertelde een New Yorkse bier brouwer aan zijn vriend. „Hij heeft daar een grote bananenplantage en is steenrijk. Hij heeft duizend man aan 't werk, die de hele dag niets anders doen dan de bananen krom buigen." „En mijn zoon", gaf de vriend terug, „heeft een farm, waar 5000 meisjes uitslui tend kruisbessen scheren, die dan als drui ven verkocht worden. SHAW. Bij de première van Shaw's toneelstuk „Terug naar Methusalem" rolde het ap plaus, toen het doek na de laatste acte viel, als een orkaan door de zaal. Het pu bliek was razend van opgetogenheid en schreeuwde om de auteur. Maar op het ogenblik dat Shaw voor het doek verschijnt mengt zich een gillend gefluit vanaf het schellinkje in het applaus. Shaw wuift hartelijk naar de fluiter en roept: „Vrind, ik ben het volkomen met je eens! Maar wat doen wij tweeën tegen een der gelijke overmacht!" van Vrijdag SO Oct. 1953, No. 2620 Uitgave van Oosterbaan Sc Le Colntre N.V. Goes eei/u/scN u/eemm Er zijn niet heel veel mensen, die er enig besef van hebben, welke bevoor rechte positie Nederland door de loop der eeuwen in de volkerenwereld heeft mogen innemen. Onze vaderen waren gewoon van Nederland te spre ken als van het „Israël van het Wes ten". Wie kennis neemt van het Hand boek van Groen over onze vaderland se geschiedenis ziet daarin telkens door hem de parallel getrokken tussen Israël en Nederland. En ook Da Costa spreekt herhaaldelijk over deze gelij kenis. Nu moeten we daar heel voorzichtig mee zijn. Natuurlijk hebben Groen en Da Costa het nimmer zo bedoeld, maar het gevaar ligt, zo voor de hand om in Nederland een 'soort tweede Kanaan te gaan zien. Niet waar, ook wij zijn uit een grote verdrukking en tyrannie verlost, zoals Israël eenmaal uit de hand van Faraö verlost werd. Welke mooie en treffende parallellen zijn er niet te maken tussen Prins Willem van Oranje en Mozes. Beiden aan het hof opgevoed, beiden de versmaadheid van het verdrukte volk verkiezend bo ven de schatten en rijkdommen dezer wereld. Enzovoorts. Maar men moet bij dit alles niet vergeten, dat Israël de Kerk was en dat is Nederland niet. Uit het volk Israël moest de Christus geboren wor den. Dat volk had dus een zéér bij zondere taak, waardoor het geestelijk een uitzonderlijke positie in de rij der volkeren bekleedde. Van Nederland geldt dat niet. Nederland staat op één plan met alle natiën der wereld. Ne derland is geen Kerkstaat, geen theo cratie, zoals Israël geweest is. Men diene bij het trekken van deze, overi gens treffende parallellen, hiermede wel terdege rekening te houden. Maar als men dat dan ook maar doet, kan men voor de rest inderdaad in Nederland wel een schaduwbeeld zien van het oude Bondsvolk. Onze historie vertoont treffende gelijkenis, zowel in haar wording als in haar voortbestaan. En niemand zal kunnen ontkennen, dat Nederland door -de HERE in zeer bizondere mate is ge zegend geweest. Nergens meer dan op onze bodem heeft de reformatie ge bloeid, is het inzicht in de Schrift ver diept op zodanige wijze, dat er onze zeldzaam schone en duidelijke Confes sie kon ontstaan. Nergens op de we reld werd het christelijke stempel op enig volk zo diep ingedrukt als in Ne derland. Nergens op de wereld, kon een christelijke actie opbloeien als bij ons het geval is geweest. Over heel de wereld zoekt men tevergeefs naar een christelijke staatkunde, een chris telijke sociale actie, een christelijke pers, een christelijke school. En ga zo maar door. Ons volk heeft in de loop der eeuwen in dit opzicht schatten verworven, die men nergens buiten de grenzen zal kunnen aantreffen. En dat is natuurlijk niet ónze ver dienste geweest. Dat is uitverkiezing en anders niet. Nederland, net zo min als eertijds het volk Israël, heeft dat zelf gezocht of ook maar gewild. God heeft die geestelijke adeldom geschon ken uit vrije wiL Maar daar staat dan ook direct te genover, dat deze adeldom zware ver plichtingen oplegt. Nederland kan met deze ontzaggelijk grote geestelijke er fenis niet maar leven, zoals de geiden- se volken, of ook maar als de rest van de natiën in Europa. Wanneer het dit doet, verspeelt het zijn eigen bestaans recht en brengt het zich onder het oordeel Gods. En dit feit nu is wat ieder christen, die vandaag leven moet en rondom zich de algemene afval gadeslaat, soms wel eens benauwen kan. Want het valt niet te betwijfelen, dat we onze hoge geestelijke roeping als natie hebben losgelaten. We hunkeren naar wat we over de grenzen aanwezig vinden. We leveren eigen geestelijk bezit er graag voor uit en achten het als niets waar dig. We meten ons de stijl aan, of be ter de stijlloosheid van andere volken. We doen dat in onze levensgewoonten, onze denkrichting, onze levensbe schouwing, onze levensstijl en in onze taal. Het syncretisme, de nivellering van alle geestelijke waarden, de hun kering naar een valse eenheid, en vooral ook de verwaarlozing van Gods gebod voor het persoonlijke en natio nale leven hebben ons gestempeld. We denken, om nu maar één ding te noemen aan de overtreding van het gebod der heilige wet: Gedenk de Sabbatdag, dat gij die heiligt. Wat komt daar tegenwoordig onder ons nog van terecht? Wanneer we eens zien hoe b.v. juist de Zondagen misbruikt worden om op te gaan in sport en spel; hoe alles in de weer is om dé tienduizenden samen te brengen in 't stadion, waar de grote internationale wedstrijden worden gehouden, hoe de spoorwegen, de radio, de dagbladpers, het verkeerswezen, de politie en noem maar op zich in dienst te stellen heeft om aan deze afgod van de tijd de ge willige offerande te brengen, dan vra gen wij ons af: wat onderscheidt het Christel ij ke Nederland hierin nog van de andere landen der wereld? En toch hebben we over dergelijke dingen niet licht te denken. Wanneer Nederland hieraan meedoet, zondigt 't erger dan wanneer niet overwegend christelijke landen zich hieraan mis gaan. Nederland weet zoveel beter. Het rijke licht van Gods Woord heeft over ons volk gestraald als nergens elders. Die verwaarlozing van de Dag des Heren werd onder Israël als een der grootste zonden aangerekend. Lees b.v. hierover eens wat te lezen staat in Nehemia 13 de verzen 15 en verder. Wanneer deze trouwe dienstknecht des Heren uit de burcht Susan het volk bezoekt, dat uit de ballingschap is te ruggekeerd, ziet hij, hoe dat volk de Sabbat beschouwt als een der dagen der week, het reist en vervoert vee en koopwaar, betreden de wijnpersen op deze dag als in de dagen der week. En wanneer hij de stad Jeruzalem van deze zonde gereinigd heeft, blijven de kooplui in het vervolg op de sabbat buiten de poorten wachten met hun koopwaar. Er is een hunkering naar het ondergaan van de zon, wanneer de sabbat weer voorbij zal zijn, om weer met geldverdienen te kunnen begin nen. En wanneer Nederland dat alles ziet, en ook gewaar wordt hoe de kin deren van het Verbondsvolk zelf al half de taal der heidenen spreken en hun eigen taal vergeten zijn, dan vloekt de profeet de leidslieden en rukt hun de haren uit en slaat ze in zijn ijver voor de dienst des Heren in het aangezicht. Waar zijn vandaag nog de trouwe profeten? Ook wij hebben de knecht schap onder vreemde overheersing on dervonden in de jaren 19401945. Ook wij werden verlost door de Here, maar wat heeft ons volk met die verkregen vrijheid gedaan? Zijn we in iets ver- UIT DE SCHRIFT En hij kwam in het omliggende land van de Jordaan, predikend de doop der bekering tot vergeving der zonden. Luc. 3 3. Johannes begint zyn werk niet te Jerusalem, maar in de landstreek van de Jordaan. Dat is eigenlijk wel vreemd. In Jerusalem zouden wij Johannes toch eer verwachten, dan daar in de buurt van de Jordaan, in de woeste streken. In de eerste plaats: Johannes is priesterzoon, en nu hadden wel niet alle priesters al tijd hun werk in de buurt van de tempel, maar daar horen ze toch eigenlijk thuis. In de tweede plaats: Johannes heeft een boodschap aan de mensen. In de verzoeking van Christus door de duivel, zegt deze laatste tegen Hem: U moet toch bij de mensen zijn, is't niet? Welnu hier zijn de mensen bij de tempel. Spring maar van deze hoogte en de mensen zullen U aannemen. Toen was 't dus ook: U moet bij de mensen zijn. Johannes moet daar immers ook wezen. Ja, zeker straks komen enkele mensen uit Jerusalem bij hem, maar daar in de stad zijn er toch veel meer. In Luc. 1 is de Here toch ook be gonnen in de tempel, en in de stad. Ja, in Luc. 1. Maar in Lucas 2 valt de nadruk al op Bethlehem. En Mat- theus vertelt ons, dat als de wijzen uit het Oosten komen, de Here Je rusalem al eniger mate passeert. En dat proces van het passeren van Jerusalem gaat door, en het gericht, dat zich het woord en werk des He ren van Jerusalem gaat wegtrekken, wordt al openbaar. Het zal nog wel enige tijd duren, voordat de Here Jerusalem helemaal voorbijgaat en de tempel helemaal op non-activiteit zal zetten, maar hier wordt al in beginsel openbaar, wat straks bange en bittere realiteit zal zijn. Hier is daarom gericht. De Here gaat voorbij, maar hier dan: voorbij zonder ge nade. Ongetwijfeld is het waar, dat als de Here Christus optreedt, Hij komt met de prediking van het welaange name jaar des Heren, maar deze prediking houdt tegelijkertijd in de ernstige boodschap, dat de Here kan voorbijgaan. Met deze prediking be gint de Here d.an zelf ook in Naza reth en deze prediking wil men daar niet en daarom heeft men zich tegen Hem verzet. Gods beloften en Zijn eisen zijn nu eenmaal onafscheidelijk aan elkaar verbonden. beterd, zijn we in iets teruggekeerd tot de Here, Die ons verlost heeft? Inte gendeel de Woord verlating, de natio nale afval neemt zienderhand toe. Van hoog tot laag, te beginnen bij ons Vorstenhuis, wordt de wet Gods voor de Zondag overtreden en leven wij naar het goeddunken van eigen hart. Er is een hunkering naar de radio voetbaluitslagen. Wanneer men op Maandagmorgen met de trein reist, ziet men wel hoe de Sportkrant als verslonden wordt door de grote massa. Er is geen terugkeer nadat de Here ons geslagen heeft. En dat is wel een reden tot grote zorg voor de toekomst. Want nu, net zo min als onder het volk Israël, laat God met zich spotten. Hij blijft de Souverein, Die zijn hei ligheid handhaaft, die jaloers is op zijn Eer en deze niet aan een ander geven zal. We maken ons sterk tegen de vij and, die wij buiten de grenzen zien. Zware offers brengen we er voor op. Maar, zo min als ons de dijken in Zeeland hebben kunnen beschermen voor de springvloed van 1 Februari, zo min zullen de divisies, de tanks en de bommenwerpers, nationaal nóch in ternationaal, iets vermogen tegen de springvloed van Gods toorn, wanneer deze eenmaal zal ontbranden. Want voor een volk, dat God ver laat, komt de dreiging niet uit het Oosten, nóch uit het Westen, doch van Boven. MARNIX. Tegen die lui van de krante ken geen mens op, zee me vrouwe van de weke, toen de derde brief in de gang lee uut Goes met het verzoek om toch mae weer te beginnen met me brief an julder te schrieven. Eerlik gezeid was ik 't nie van plan. Ik docht zo bie mezelvers, noe is 't mooi ge- nogt zo. Ik ha me wark in me bon gerd en drokte genogt op 't land en der bin lui genogt in Goes, die stikke beter met de penne kenne omgaen as ikke. Mae zo as julder ziet bin ik toch mae weer bezweke. De lui van de krante ha mooie smoesjes genogt om der straetje schoon te wassen. Onder- leste kwam der zelfs eentje bie me thuus om te prombere me weer an de gank te kriegen. Hie zee: Flip, je mot rekenen asdat jie een kaerel geweun uut 't volk bin, jie kom daegeliks met de boerebevolking in anraeking en jie kan de dingen van de kante van de lezers van de krante uut belichten. En dat is toch as 't er op an komt de eigenlike betekenis van een krante. Die mot de tolk van 't volk wezen. Onder de Duutsers is dat wel veran derd, toen wier de krant spreekbuus van de regering en wordt an de men sen van hoagerhand opgeleid wat dat- te ze dinken en doen motte. Mae de oorspronkelike betekenis van de kran te is altijd geweest, dat in de krante het geweune volk een spreektrompet kreeg om te zeggen teugen de rege- rieng wat dat ter op ter harte leit. En noe kan daer deur allerlei omstandig heden somtieds zoveul niet van trecht komme en daerom is 't wel is goed as dat een geweune man uut 't volk ook is wat zeit in de krante. En daer komt dan nog bie, dat ons as lezers van een christelik dagblad mekaere motte be-* schouwe as een grote fermilie, die me kaere zo noe en dan ontmoete. Want het bluuft toch mae waer dat een christelik dagblad, tenminste as 't met- terdaed christelik is, toch meer is as een geweun nieuwsblad, dat je bie je in huus kriegt en waerdat je allenig mae 't nieuws uut haelt. Der bin nog heel wat mense, ook wel van christe- like huuze, die dat nie zie. Je staet ter somtieds van te kieke, as je de mensen, die toch Zondags tweemaele nae de kerke gaen, hoort praete over der krant. Ze beschouwen net as een broodje dat je bie de bakker haelt, of as een paer schoene, die je gaet

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 4