n
LilJM
pineRimnse BRieusn
#TT^
L k
Zaterdag 24 October 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
Mijn lieve zusteren in de huishouding.
Maken we het nu werkelijk zo bont? Waar
mee, vraagt ge verbaasd. Wel met de
schoonmaak. Ik kan het niet geloven, want
noch bij mijn speciale vriendinnen, noch in
mijn verdere kennissenkring heb ik wat dat
betreft nu een alarmtoestand meegemaakt
in het najaar. En in mijn eigen domein?
Wel in het voorjaar zet ik net als mijn
mede zusteren, wel in een stevig tempo,
toch wel duchtig de bloemetjes buiten, maar
nu in het najaarach deze periode door
leeft ik met een stalen gezicht zonder
schoonmaak. Mij treft dus geen blaam, ten
minste niet van zekere zijde. Misschien dat
al wat vrouwelijk is, nu een beetje argwa
nend langs mijn ramen wandelt en eens
snuift, of die schoonmaakloze najaarstijd
soms ook te ruiken is.
Hoe het komt, dat ik het" hierover heb?
Wel door dat „manvolk". Onlangs uitte
niemand minder dan de bekende journalist,
Piet Bakker, in „Elseviers Weekblad" een
zielekreet om zijn leed uit te zeggen over
de schoonmaak. Tot zijn eer zij nog wel
gezegd, dat hij ook nog met ons te doen
had. Die mijnheer kreeg in zijn eigen lijf
blad (lekker) de volgende week van een
vrouw er van langs. Ik heb dat vrouwen
verweer, zeer hartelijk van me, met een op
recht leedvermaak gelezen. Nu had ik eerst
gedacht, die mijnheer Bakker heeft zeker
een kraakheldere vrouw, die al te veel
schoonmaakt, maar toen ik deze week weer
een mannelijk wezen (niet mijn eigen heer
en meester, want die kan niets zeggen, ver
mits ik nu aan geen schoonmaak denk)
weer zijn harteleed hoorde klagen over die
schoonmaak, dacht ik hoe heb ik het nou
toch in de wereld. Waarom zijn die 'mannen
zo obstinaat? Dat ze in het voorjaar eens
wat overstuur geraken, nou ja(een
man is gauw overstuur). Doch ik wil zeker-
gronden en afgronden zo hoog en zo diep,
dat zij tijd en eeuwigheid, schepping en
voleinding, kortom de ganse gang van Gods
Koninkrijk door de eeuwen heen, weerspie
gelen.
We citeren slechts de laatste regels uit
dit instructieve werk: „Hoe onbegrijpelijk
machtig wordt hier de roeping en verkie
zing van God gedemonstreerd! Het hele
aardse bedrijf is slechts een korte episode
in het raadsplan Gods. Het stramien van
God in de tijd „vanaf de grondlegging der
wereld" tot aan haar voleinding, wordt hier
onder het bewogen oppervlak zichtbaar.
Maar tegelijk, hoe allesbeheersend wordt
hier de persoonlijke beslissing, om deze
„roeping en verkiezing" te bevestigen.
Want zo zal u rijkelijk worden verleend de
toegang tot het eeuwige Koninkrijk van
onze Here en Heiland Jezus Christus".
We bevelen dit uitnemende werk gaarne
in de belangstelling van onze lezers aan.
De uitvoering is uitstekend verzorgd.
heid, daarom mijn vraag aan het begin, ma
ken we het zo bont? Nee hé. Tenminste in
dit jaargetij vast niet. We moeten ons dus
maar troosten, dat ook deze mannelijke
klaagzang weer voor een poosje uitgezon
gen raakt, om in het voorjaar opnieuw met
stemverheffing te worden gezongen. Ik
heb wel eens gedacht, dat onze bet-over
grootmoeders het er wel een beetje naar
gemaakt konden hebben, dat de mannen zo
gekant zijn tegen de schoonmaak. Maar be
denk, dat die stakkers geen stofzuigers had
den en geen kraantje in de buurt van de
meeste kamers, waaruit glashelder water
geduldig in al onze behoeften blijft voor
zien. Doch nu ik bemerk, hoe we nu zonder
noodzaak beschuldigd worden, denk ik, dat
onze bet-overgrootmoeders het toch ook
niet zo gortig hebben gemaakt, als hen in
de schoenen wordt geschoven. Dan komt het
er ten slotte nog op neer, dat de oude lite
ratuur er schuld aan heeft, dat we zo'n kwa
de naam hebben, van overzindelijk te zijn,
Nog zo'n dag en ik ga naar mijn
pensioen verlangen. Of ze zo lastig
waren? O nee, daar zat het 'm niet in,
maar onze voorzitter, overigens een
beste kerel, was op het illustere idee
gekomen dat er nou toch-er-is-foto's
van de school, de levende have wel te
verstaan, gemaakt moesten worden!
En as het nou toch gong gebeuren,
most het maar goed ook! Je kunt er
niets steekhoudends tegen in brengen,
dus zaten we er aan vast, alleen had
de baas, dat kun je vooruit weten, ge
zegd: De fotograaf kan komen, direct
na de Bijbelse geschiedenis, hetgeen
ook prompt geschiedde. De man ver
scheen op de minuut op de afgespro
ken tijd, terwijl als gevolg achter hem
aankwam, ons complete bestuur op
zijn allerzondagst aangedaan. Onze
brave penningmeester had er zijn ou
derlingenpakje voor aangetrokken.
Maar laat ik bij het begin beginnen
van de grote dag. Wij hebben het alle
maal ons kroost aangezegd, dat er een
foto genomen zal worden, wat tot ge
volg heeft, dat we hen zonder uitzon
dering feestelijk uitgedost op het plein
zien verschijnen.. Maar.ik moet
even stillekens vertellen, dat de col
lega's ook niet in hun daagse plunje
steken. En ikJa wat dacht u, ben
ik een vrouw of niet. Ik wil niet, dat
al dat manvolk zich per foto over me
moet schamen, dus.... mijn gloed
nieuwe deux-piece is er aan te pas
gekomen. Ik heb evenwel geen tijd
over mezelf te mediteren, want Henkie
komt me toevertrouwen, dat hij z'n
zondagse pakkie an het, Wimpie ver
dat we al maar werken en geen vuile voet
in onze kamers dulden. Ik herinner me eens
gelezen te hebben hoe een der Amsterdamse
Burgemeesteren, een paar honderd jaar ge-
geleden zich eens akelig schrok, toen een
voorname Engelse gast wat vroeger te zij
nen huize verscheen dan was afgesproken.
Die schrik kwam hierdoor, dat de Burge-
meesteresse nog niet was weggewerkt. Die
Burgemeesteresse had gezworen, dat ge
noemde deftige mijnheer niet meer in haar
huis mocht komen, wanthij spuwde
zomaar op de glad gewreven vloer. En wat
is nou de narigheid voor ons vrouwen? Die
letterlevende mijnheer, die dit geval boek
staafde. trekt wel de conclusie- dat de vrou,
wen toch zo erg zijn, maar dat is vieze nare
mannenlogica. Ik als vrouw zou het heb
ben over die Engelse mijnheereen
mandie spuwde in een kamerDat
is vrouwenlogica over dat zelfde geval. En
natuurlijk daarmee zijn we het eens. In
tussen zitten we maar met zo'n slechte
naam, waarvan weer het gevolg is, dat een
mijnheer als Piet Bakker al naar wordt als
hij aan het woord schoonmaak nog maar
dénkt. Zo heb je dubbel narigheid terwijl
er eigenlijk geen schoonmaak aan de hand
is. We zijn als vrouw toch maar altijd het
kind van de rekening. Enfin, als het voor
jaar is dan moeten we allemaal maar met
een gerust hart aan de slag. We hebben
toch de naam. Maar nou, mij niet gezien.
telt, dat hij een schone bloes het aan
getrokken. Baas boven baas, Jan heeft
een spiksplinternieuw costume voor
deze gelegenheid gekregen. En dat zijn
nog maar de jongens. Bij de meisjes
vragen de haarstrikken de meeste aan
dacht. Die steken letterlijk en figuur
lijk boven alles uit. Lineke is de eerste,
van de dames om me te vertellen, dat
ze haar Zondagse strik in 't haar heeft.
Daarop volgen vele soortgelijke mede
delingen. Maar Ansje heeft de strik
der strikken, ook al gloednieuw en van
een formidabel formaat. Als een
reuzevlinder zweeft deze boven Ansjes
blonde pruik. Het schijnt een angstig
"bezit te zijn, want Ansjes hand is per
manent aan het controleren of de strik
nog zit. Het geschiedt wel met de no
dige omzichtigheid, dat moet gezegd.
Net wil ik, een voor mijn kroost be
vattelijke opvoedende opmerking ma
ken over de ijdelheid, als Piet waar
derend tot me zegt: „Uwes het ook
uwes Zondagse jurk an," maar Nelly
zegt misprijzend: „Uwes het geeneens
uwes Zondagse schoenen an. Dan wor
den we naar binnen gebeld. Ze gaan
voorzichtiger dan anders. Juist als ik
wil beginnen, zie ik dat Ansjes knuist
je behoedzaam naar haar strik tast en
Keesje voelt of zijn spriethaar nog wel
recht overeind staat. En dat is nog
maar het begin.
Precies op de afgesproken tijd ver
schijnt dus fotograaf plus volledig be
stuur, waarna wij opdracht krijgen al
lemaal terstond naar het plein te ver
huizen, want de eerste klap is een
daalder waard. Het is uitzonderlijk
helder en daarvan moet direct gebruik
worden gemaakt om de hele school,
het complete personeel, (met mevrouw
van meneer) plus het voltallige be
stuur, op de plaat vast te leggen. Ik
heb niet veel vertrouwen in de uit
komst van zo'n massaal product. Enfin
maar afwachten. Daar zijn we dan al
lemaal weer op het plein. Maar nou..
De fotograaf doet zijn best, dat moet
er van gezegd worden. Hij rent, rukt,
roept, duwt, ja schreeuwt ten slotte
zijn orders uit. Net als ik denk, daar
komt nooit iets van terecht, schijnt het
dat we juist precies in de houding zit
ten en staan, en ik haal verlicht adem.
Toch gebeurt er nog iets, we krijgen
nog een laatste bevel goed op te letten,
en dan wordt de man ook nog geestig,
want ik alleen krijg het vermaan niet
zo ernstig te kijken. Maar lach nu eens
op commando. Ik doe mijn best er ook
niet voor, want je kunt op zo'n hoe
veelheid immers toch niets onder
scheiden. De foto zal toch wel prach
tig worden, want de massa maakt in
ieder geval een imposante indruk, of
ik nu lach of niet. Enwe (het per
soneel dan) krijgen allemaal de foto
zo maar cadeau van onze voorzitter.
Als we door de fotograaf van deze
massa-oefening ontslagen zijn, komt
onze lieve jeugd even los. Doch er
moet verder gewerkt, en die arme
fotograaf zweet nou al, elke klas af
zonderlijk zal nu aan de beurt komen.
Ik maak nu eens gebruik van het
„voorrecht" dat ik de enige juffer ben
en vraag voorrang, die me grif ver
leend wordt. We grissen de kleintjes
overal tussen uit en dan komt de op
stelling. Alweer mis. De fotograaf wil
me plechtig vooraan naast mijn klas
deponeren, wat ik vertik. Ik zoek me
een plaatsje op de achterste rij, waar
de jongens op banken staan. Zo sta ik
keurig tussen de heren Brammetje en
Daantje, waarmee ik echter niet kan
flirten, omdat ik mijn kroost nog eens
wil overzien. Zo vanachter gezien lijkt
me alles in orde. Ik waarschuw nog
even, dat Keesje nou niet meer naar
zijn kuif mag voelen, en als ik dan
denk dat ons grote ogenblik nu kan
aanbreken, word ik heftig opgeschrikt
door een noodgeschrei van Ansje:
„Juffrouw me strik!!" Ansjes strik is
weg.helemaal weg. In het gedrang
verloren! Onze omstanders uit alle
klassen, vliegen op slag her-en-der-
waarts en in een minimum van tijd
komt de baas hoogst derzelver aandra
gen met iets, wat Ansjes strik is ge
weest. Ansje kijkt en Ansje snikt hart
brekend. In vliegende vaart probeer ik
met veel strijken en trekken weer een
vlinder te scheppen. Het wordt een
zielig gezicht, maar Ansje gelooft me,
als ik zeg, dat je er op de foto echt
niks van zien zal. Ik pin dat ding weer
op de blonde kuif en dan.... ja dan
komt het. Maar nou lach ik bij voor
baat. Mijn hele kroost staat verstijfd
stil. De foto moet lukken, denk ik, maar
net op 't kritieke ogenblik zie ik, dat
Ansje haar kopje buigt en haar hand
tastend naar de strik gaat„Klaar."
zegt de fotograaf, en ik houd mjjn hart
vast voor de prent van klas één. als
we tegen de kruin van Ansje zullen
kijken. „Ik geloof, dat ie goed wordt,
ONS KORT VERHAAL
H«ï «geval lofver! Jfcffrey
Dat men vroeger in de marines van ver
schillende landen zeer strenge, en dikwijls
zelfs onmenselijke straffen uitdeelde, is een
bekend feit. Over het algemeen was dit min
of meer onvermijdelijk, omdat de bemanning
van een oorlogsschip veelal hoofdzakelijk
bestond uit een samenraapsel van onmaat
schappelijke elementen, dikwijls op een ge
niepige manier geronseld en die niet anders
dan met ijzeren discipline te temmen waren.
Eén van de ergste straffen, zoniet de erg
ste, was, dat men een kwaaddoener op zee
eenvoudig op een onbewoond eiland aan
land zette, waar het slachtoffer in vele ge
vallen gedoemd was van honger of dorst
te sterven. Niet allen bezaten namelijk de
klassieke vindingrijkheid van Robinson Cru
soe en bovendien boden lang niet alle eilan
den de gelegenheid om die vindingrijkheid
id practijk te brengen.
Deze onmenselijke straf is in de loop der
eeuwen langzamerhand verdwenen. Eén
van de laatste gevallen, wellicht de laatste,
kwam evenwel nog voor in 1807. Toevallig
kwam de betreffende persoon niet doo»- ge
brek om bet ie ven en dit feit is oorzaak, dat
het geval een staartje had, zelfs tot in het
Engelse Parlement toe. Het werd een open
baar schandaal, dat gedurende enkele jaren
in Engeland de gemoederen in beweging
hield en hèt onderwerp van het dagelijks
gesprek vormde.
De feiten waren als volgt: kort na 1800
leefde er in Polperro, een kleine vissers
plaats aan de Zuidkust van Cornwall, een
jonge smidsknecht met avontuurlijk bloed
in de aderen, die in 1807 het aambeeld de
rug toekeerde om matroos te worden op de
snelle zeilschoener „Lord Nelson", één der
kleine kaperschepen die in deze jaren nog
in aanzienlijk aantal het Kanaal en een ge
deelte van de Atlantische Oceaan onveilig
maakten. Terwijl de „Lord Nelson" in de
haven van Falmouth lag om victualie in te
nemen, kwam het oorlogsschip „Recruit"
langszij, dat. zoals meer gebeurde, enkele
leden van de bemanning zonder scrupules
overnam en eenvoudig inlijfde in dienst van
dc Engelse marine. Onder hen was ook Ro
bert Jeffrey, die, toen hij het smidsvak bleek
te verstaan, aangesteld werd als konstabel.
Spoedig daarop vertrok de „Recruit",
die onder bevel stond van Captain War
wick Lake, een jong, wat lichtzinnig en roe
keloos officier, naar West-Indië.
In November, toen het schip rondkruiste
in de Caraïbisch Zee en de bemanning wat
drinkwater betreft op rantsoen was gesteld,
stal Robert Jeffry een fles rum uit de hut
van één de officieren. De diefstal herhaal
de zich kort daarna; op 10 December zag
de jeugdige boosdoener kans een hoeveel
heid bier af te tappen uit een speciaal voor
de kapitein gereserveerd vat. Eén van Ro-
berts maats sloeg aan het praten en het
geval kwam Captain Lake ter ore, die he
vig vertoornd was en beval de dief op de
straflijst te plaatsen.
Op 13 December passeerde de „Recruit"
Sombrero, een naakt rotseilandje in de Klei
ne Antillen, ten Zuid-Oosten van Sint
Eustatius. Het was juist twaalf uur. Capt
Lake kwam na het middagmaal aan dek en
zodra hij het rotseilandje zag, wenkte hij
één zijner officieren, Luitenant t.z. Mould,
en beval hem aan land te zetten.
Later, tijdens de processen, is het als
zeer waarschijnlijk aangenomen dat Capt.
Lake op dat moment onder invloed was van
sterke drank. Wellicht ook had hij zich
gedurende het middagmaal opnieuw boos
gemaakt op de jonge konstabel, die hem
zijn bier ontstolen had. Hoe dit zij, het bevel
werd gegeven en, zij het aarzelend en onder
Stil verzet, ten uitvoer gebracht Het was
vroeger bij een dergelijke strafpleging ge
bruikelijk geweest het slachtoffer enkele
dingen mee te geven, n.l. een geweer met
wat kogels, een fles water en wat buskruit
Jeffrey ontving echter niets. Alleen luite
nant Mould en het scheepsvolk dat hem aan
land bracht, gaf hem uit medelijden een paar
schoenen (hij was blootsvoets), een mes en
een zakdoek om signalen te geven. Luitenant
Mould sprak enkele bemoedigende woorden
en de sloep verwijderde zich, achtervolgd
door de smeekbeden en het gehuil van de
jonge man, die in de vallende avond op de
naakte, verlaten rots aan zijn lot werd over
gelaten.
De hele nacht bracht de jongen op de rots
door en troostte zich met de hoop die allengs
gedachte werd, dat hij de volgende morgen
weer zou worden afgehaald en dat Capt.
Lake hem alleen maar wilde intimideren.
Toen de zon opkwam leek dit aanvankelijk
waar te zijn, daar de „Recruit" nog steeds
in de nabijheid lag.
Tot zijn grote schrik zag hij echter een
paar uur later dat het schip de zeilen hees,
koers zette naar het Zuid-Oosten en lang
zaam aan de kim verdween. Een ondragelijke
angst en wanhoop maakte zich van de jon
gen meeste", honger en dorst begonnen hem
te kwellen en er was op de barre rots niets,
hoe weinig ook, waarmee hij zich enigszins
verzadigen kon. Van ttjd tot tijd passeerden
schepen langs de horizon maar geen hunner
Zaterdag 24 October 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
zegt de man vol vertrouwen tegen me,
waarop ik hem gelijk geef, en meteen
aanstalten maak om met mijn hele ge
volg naar binnen te verdwijnen, wat
me niet in dank wordt afgenomen,
want nou mogen ze toch allemaal op
het plein blijven, behalve wij. Als ik
echter gul een verhaal beloof, zijn we
in een ogenblik tijds weer in „eigen
huis" aangeland, waar ik me weer
veilig'voel nu ik mijn span heelhuids
uit het rumoer gered heb. Straks moet
ik er nog even aan geloven, als er een
Dezer dagen las ik in een van jullie ge-
illustreerde tijdschriften over het feit, dat
de Zwitserse hotelhouders niet erg te spre
ken zijn over de touristen uit het buiten
land, die in tenten bivakkeren. Dat is bij
ons in Amerika anders. De grote massa
hier denkt er niet over gebruik te maken
van de dure hotels, wanneer zij onderweg
moeten overnachten. En dat dit laatste bij
ons nogal eens het geval is, begrijpt men
wel, wanneer men weet hoe groot hier de
afstanden zijn. Heel Amerika is er op in
gericht goedkope logies te verschaffen.
Overal staan er langs de hoofdwegen auto-
cabins, waar men voor een paar dollar per
nacht kan logeren. Prachtige cabins, ge
meubileerd, met verwatming, stook- en
kookgelegenheid en garage. Men betaalt bij
aankomst twee, drie of soms vier dollar aan
de man, die in het hokje bij de ingang van
het terrein, waar de cabins staan, zit en
men is verder vrij in alles wat men doen
of laten wil. Overigens wordt bij ons ook
veel langs de wegen, in de bossen gekam
peerd. Zo heb ik het pas nog meegemaakt
dat enkele meisjes van tussen de 18 en 22
jaar, waaronder een kleindochter van mij,
werden afgevaardigd door hun meisjesver
eniging naar de Bondsvergadering in Den
ver in de Staat Colorado. Dat is een be
hoorlijke afstand, waar men een paar dagen
over rijdt. Zij leenden een auto van de
broer van een der meisjes en trokken er
met hun vieren op uit. Zij hadden aan een
predikant halverwege te voren geschreven
of hij in zijn gemeente ergens logies voor
een weekend kon opduikelen en zij gingen
des Zaterdags op reis. Des avonds om acht
uur warep ze aan het logeeradres en kon
den in de pastorie slapen, twee op een bed
en twee op een matras op de vloer. Maan
dagmorgen gingen ze verder en sliepen toen
onderweg in een tent, de volgende dag wa
rén ze op tijd in Denver waar de Bonds
dag, die drie dagen duurde, werd gehouden.
Daar werd vanzelf voor hen gezorgd. Na
de driedaagse Bondsdag gingen ze de Staat
Colorado verder in en maakte er een va-
cantietocht van. Op één van die nachten
sliepen ze in hun tent dicht bij een benzine
station. De man die daar de wacht hield,
vertelde hen, eer ze gingen slapen, dat er
des nachts nog al eens beren langs de weg
kwamen uit de bossen, om te zien of er nog
wat te eten viel. Nu, die éne nacht hebben
ze niet zo best geslapen, want bij elk ge
ritsel dat ze hoorden, meenden ze natuur
lijk dat een beer zijn grote kop door het
tentgordijn stak. Het liep intussen goed af.
plechtige foto zal worden gemaakt van
het personeel met ons bestuur. Ge
lukkig komt mevrouw ook op de prent.
Stel u voor, wat zou het nageslacht
anders van me moeten denken, als ik
daar alleen „as vrouw zijnde" op de
kiek kom met dertien mannen. Maar
met mevrouw er bij, durf ik het aan.
Volgende week „mogen" we de proe
ven zien. Goed of niet goed, ze komen
niet in het Weekend, wees daarvan
verzekerd.
Wat een dag, wat een dag....
Beren hebben ze niet gezien. De volgende
Zondag brachten zij bij een familielid van
een der meisjes door en ze waren na twee
weken rondreizen op Maandag weer be
houden thuis. De vier meisjes hadden in
die twee weken 50 dollar voor de auto
uitgegeven en totaal voor eten en drinken
en de rest 54 dollar. Het kwam er dus op
neer, dat zij per stuk voor twee heerlijke
weken van reizen en trekken 26 dollar had
den te betalen. Zien jullie kans voor f 26.'-'
twee weken met een auto op stap te gaan?
Dat is het verschil tussen Amerika en
Europa. Bij ons is alles er op ingesteld het
praktisch en voor weinig geld te doen. Men
behoeft niet in aanraking te komen met het
dure en luxe leven, wanneer men dat niet
wil en toch kan men niettegenstaande dat
volop genieten. Maar in Europa is dat an
ders. Daar kijken de hotelhouders met een
scheel oog naar iedere tourist die langs
voordeliger weg zijn vacantie wil genieten.
En wee degene die in handen van de
buigende en knikkende zwartstaartjes, die
jullie kelners noemen, valt. Ik heb daar ver
halen over gehoord van Amerikanen, die
Europa bezocht hebben, die hier eenvoudig
ongelooflijk klinken. Niet alleen hebben jul
lie overal dat miserabele fooienstelsel, maar
bovendien schijnt het een gewoonte te wor
den, tenminste in Nederland, waar de be
delpartij al heel erg schijnt te wezen, dat
wanneer men betaalt, er geen kelner meer
aan denkt nog klein geld terug te geven.
Hij rondt het eenvoudig naar boven af en
steekt de rest in de zak. Er zijn hier in
Amerika dan ook al bladen die tegen de
praktijken in Europa in het hotelwezen gaan
waarschuwen. En dat zal toch op de duur
niet bevorderlijk zijn voor het tourisme in
jullie werelddeel. Oom CEES.
CORRESPONDENTIE
„Lieve Leentje", schreef een jonge
man, „neem me niet kwalijk, maar ik
begin zo verschrikkelijk vergeetachtig
te worden. Gisteren heb ik je om je
hand gevraagd, en nu kan ik me niet
meer herinneren of je „ja" of „neé" ten
antwoord gaf.'
„Lieve Albert", antwoordde zij per
kerende post, „het doet me genoegen
van je te horen. Ja, ik herinner me nog
wel dat ik gisteren iemand met „nee"
heb afgescheept, maar ik ben werkelijk
vergeten wie dat was."
Mijn beste nichtjes en neven.
Vorige week vertelde ik jullie al, dat er
een tentoonstelling: „Nederlands Fabrikaat"
in Goes zou komen. Nu, die tentoonstelling
is er geweest, enik ben er ook heen
gestapt, dat kun je begrijpen. Ik ga er jullie
wat van vertellen. „Hoeft heus niet", zullen
mijn Bevelandse neven en nichten zeggen,
we zijn er immers zelf geweest. „Ja, maar
er gaat gebeuren, wat ik al gedacht heb, die
tentoonstelling komt ook in andere plaatsen
van Zeeland, dus kunnen de neven en nich
ten, die daar wonen er ook heen gaan met
hun meesters, en ik kan vooruit al wel zeg
gen, dat ze het ook fijn zullen vinden, dat
ze er geweest zijn, want je leert een massa
op zo'n prettige manier, dat je helemaal niet
in de gaten hebt, dat je zomaar een heleboel
te weten komt. Ja, ik weet het precies hoe
het gaat, want wil ik jullie nu eens ver
klappen, wat ik gedaan heb? Die tentoon
stelling is 's morgens en 's middags voor de
jeugd open en 's avonds voor de ouderen.
Maar ik ben stilletjes 's middags naar bin
nen geglipt, net of ik ook nog bij de klaj
hoorde, en toen heb ik net zo stil staan
luisteren als die aardige meisjes uit die klas.
Dat kwam omdat een mijnheer en een me
vrouw het zo fijn vertelden.
Eerlijk waar, ik heb heel wat geleerd hoor.
Weet je wat eigenlijk zo raar is in het
gewone leven? Wel we gebruiken zoveel
dingen, zo maar elke dag, waarvan we
maar zo'n klein beetje weten.
De meesten van jullie hebben, denk ik
wel een fiets. Of anders fiets je stiekum weg
op vaders fiets, die je na het gebruik heel
stilletjes in een hoek gaat zetten, want je
hebt een lekke band gekregen. Je hoort
vader zeggen, dat er nodig een nieuwe band
om moet, want die oude werd toch zo
slecht. Een nieuwe fietsband is zo'n heel
gewoon ding, maarwat weet je er
van?
Ik eerst niet veel hoor, maar nu...... wel
na dat bezoek aan die tentoonstelling heel
wat. Een mevrouw vertelde dat haarfijn
aan een klas, en ik maar stilletjes daar tus
sen staan en meeluisteren. Ja ze vertelde
ai wi e
X
isou-lr
.C i
Vw OP
j>
Piet en Wim spelen met hun spoortrein. Nu willen ze
twee spoorlijnen aanleggen: één van A over B naar C, en
de andere lijn van D over E naar F.
Wissels hebben ze niet, evenmin als kruispunten en ze be
zitten in het geheel maar twee bochten.
Hoe moeten deze lijnen nu lopen, zonder elkaar dus te
snijden en in het geheel met slechts twee bochten?
bemerkte zijn noodseinen. Opnieuw daalde
de nacht over het eenzame eiland en de on
afzienbare oceaan; een onvermijdelijke dood
was het enige, troosteloze perspectief.
Kort daarna arriveerde de „Recruit" op
het eiland Barbados om zich volgens de or
ders aan te sluiten bij het smaldeel van Ad
miraal Sir Alexander Cochran. Spoedig be
gon de geschiedenis uit te lekken en het duur
de weinige dagen of het kwam de Admiraal
ter ore, die Capt. Lake onmiddellijk bij zich
riep, hem geducht onder handen nam en be
val direct naar Sombrero terug te zeilen en
de jongen te halen.
Dit geschiedde; op 27 December lag de
„Recruit" opnieuw voor Sombrero. Ijlings
werden sloepen uitgezet en naar het eilandje
'gezonden; de mannen zochten drie dagen
lang in alle hoeken en gaten, maar vonden
van Jeffrey geen spoor. Onverrichterzake
keerde de "Recruit" in Barbados terug en
daar de veronderstelling voor de hand lag
dat Jeffrey inmiddels door een passerend
schip was opgepikt, het Admiraal Cochran
de zaak verder rusten.
Echter, het geval bleef allerminst rusten.
Het verhaal bereikte langs allerlei kanalen
Engeland en het Engelse publiek nam de
zaak zo hoog op dat de Admiraliteit zich
genoodzaakt zag Capt Lake voor de krijgs
raad te dagen.
Voordat deze evenwel in Engeland arri
veerde, publiceerden de dagbladen een brief
van Robert Jeffrey zelf, waarin hij berichtte,
dat hij het uitstekend maakte en zijn weder
varen vertelde. Hiertegenover drukte de
„Times" van October 1809 een brief af van
Jeffrey's moeder te Polperro, Cornwall,
waarin zij verklaarde dat schrift en hand
tekening vals waren en als haar overtuiging
uitsprak dat de brief geschreven was door
iemand die bevriend was met Capt. Lake
en door deze gebruikt om de zaak te sus
sen. Een en ander was olie op het vuur.
De berechting van Capt. Lake had plaats
op 5 en 6 Februari 1810, aan boord van
het oorlogsschip H.M. „Gladiator", gelegen
aan de kade te Portsmouth. Lake werd
schuldig bevonden en moest onverwijld de
dienst van de Britse marine verlaten.
Maar ook hiermee was de zaak niet ten
einde. Het publiek was allerminst tevreden
gesteld en wenste te weten waar Jeffrey
was; de dagbladen putten zich uit in ver
onderstellingen omtrent het mogelijke lot
van Robert Jeffrey en Sir Francis Burdett
bracht de zaak te berde in het Parlement
Dit vaardigde een order uit dat al het mo
gelijke moest worden gedaan de jongen als
nog te vinden of althans gegevens te ver
zamelen omtrent zijn verdere lot, nadat hij
op de rots was achtergelaten.
Na enige tijd werd een spoor ontdekt
door de mededelingen van een zeeman, een
zekere George Hasael, aan de burgemeester
van Liverpool. Deze rapporteerde in Bever
ley, Massachusetts, Amerika, een jonge man
gezien te hebben die Robert Jeffrey heette,
aan het gegeven signalement beantwoord
de en in de omgeving bekend stond als
„de gouverneur van Sombrero".
Onmiddellijk werd van Admiraliteits-
wege een schip gereed gemaakt dat kort
daarop zee koos met bestemming Amerika.
In October 1810 liep het schip opnieuw te
Plymouth binnen en de eerste die de val
reep afdaalde was inderdaad Robert Jef
frey. Op 22 October werd hij naar de Ad
miraliteit te Londen gebracht, waar hij werd
gedemobiliseerd en zijn achterstallige gage
ontving. Begeleid door een marine-officier
arriveerde hij enkele dagen later in het
ouderlijk huis te Polperro. Het hele dorp
was op de been en haalde haar avontuur
lijke zoon, wiens naam op ieders lippen was
geweest, met muziek en feestelijk vertoon
binnen.
Voor het verhaal van zijn wederwaardig
heden vond hij door geheel Engeland wil
lige oren. Acht wanhopige dagen had Ro
bert Jeffrey op de eenzame rots doorge
bracht. Toen passeerde een schip dicht ge
noeg om zijn noodseinen te bemerken. Het
bleek de Amerikaanse schoener „Adams"
te zijn. Het gelukte de bemanning van dit
schip de uitgeputte en half-waanzinnige
jongeman wat op te knappen. De „Adams"
bracht hem te Marblehead aan wal, waar
zijn verfraai het medelijden opwekte van
de ingezetenen, die hem hielpen, zodat hij
spoedig weer geheel de oude was en zijn
oude beroep van smidsknecht weer ter
hand kon nemen. Zo leefde hij daar, geheel
onbewust van de beroering die zijn geval
onder het Britse publiek had veroorzaakt.
Het schijnt ook karakteristiek voor zijn per
soon geweest te zijn, dat hij zich om zijn
ouders te Polperro in het geheel niet meer
bekommerde.
Met de thuiskomst van Robert Jeffrey
was eindelijk dit merkwaardige drama ten
einde. Hij accepteerde het aanbod om tegen
600 pond sterling van verdere gerechtelijke
vervolging van Capt. Lake af te zien. En
kele dwaze buren brachten hem er toe zich
in Londen als bezienswaardigheid op de
planken te gaan vertonen. Gedurende een
bepaalde tijd was „Jeffrey the sailor" een
attractief programmapunt van enkele Lon-
dense schouwburgen. Van het verdiende
geld kocht hij een schoener, maar het for
tuin was hem verder ongunstig gezind en
nog betrekkelijk jonge leeftijd overleed Ro
bert Jeffrey aan wat men in die tijd de
vliegende tering noemde. Zijn jonge vrouw
en zijn dochtertje, bijgestaan door de in
woners van Polperro, legden „de gouver
neur van Sombrero" ter ruste op het kerk
hofje op de rotsen, waar altijd de Westen
wind waait van de Atlantische Oceaan