n LilJM pineRimnse BRieusn #TT^ L k Zaterdag 24 October 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 Mijn lieve zusteren in de huishouding. Maken we het nu werkelijk zo bont? Waar mee, vraagt ge verbaasd. Wel met de schoonmaak. Ik kan het niet geloven, want noch bij mijn speciale vriendinnen, noch in mijn verdere kennissenkring heb ik wat dat betreft nu een alarmtoestand meegemaakt in het najaar. En in mijn eigen domein? Wel in het voorjaar zet ik net als mijn mede zusteren, wel in een stevig tempo, toch wel duchtig de bloemetjes buiten, maar nu in het najaarach deze periode door leeft ik met een stalen gezicht zonder schoonmaak. Mij treft dus geen blaam, ten minste niet van zekere zijde. Misschien dat al wat vrouwelijk is, nu een beetje argwa nend langs mijn ramen wandelt en eens snuift, of die schoonmaakloze najaarstijd soms ook te ruiken is. Hoe het komt, dat ik het" hierover heb? Wel door dat „manvolk". Onlangs uitte niemand minder dan de bekende journalist, Piet Bakker, in „Elseviers Weekblad" een zielekreet om zijn leed uit te zeggen over de schoonmaak. Tot zijn eer zij nog wel gezegd, dat hij ook nog met ons te doen had. Die mijnheer kreeg in zijn eigen lijf blad (lekker) de volgende week van een vrouw er van langs. Ik heb dat vrouwen verweer, zeer hartelijk van me, met een op recht leedvermaak gelezen. Nu had ik eerst gedacht, die mijnheer Bakker heeft zeker een kraakheldere vrouw, die al te veel schoonmaakt, maar toen ik deze week weer een mannelijk wezen (niet mijn eigen heer en meester, want die kan niets zeggen, ver mits ik nu aan geen schoonmaak denk) weer zijn harteleed hoorde klagen over die schoonmaak, dacht ik hoe heb ik het nou toch in de wereld. Waarom zijn die 'mannen zo obstinaat? Dat ze in het voorjaar eens wat overstuur geraken, nou ja(een man is gauw overstuur). Doch ik wil zeker- gronden en afgronden zo hoog en zo diep, dat zij tijd en eeuwigheid, schepping en voleinding, kortom de ganse gang van Gods Koninkrijk door de eeuwen heen, weerspie gelen. We citeren slechts de laatste regels uit dit instructieve werk: „Hoe onbegrijpelijk machtig wordt hier de roeping en verkie zing van God gedemonstreerd! Het hele aardse bedrijf is slechts een korte episode in het raadsplan Gods. Het stramien van God in de tijd „vanaf de grondlegging der wereld" tot aan haar voleinding, wordt hier onder het bewogen oppervlak zichtbaar. Maar tegelijk, hoe allesbeheersend wordt hier de persoonlijke beslissing, om deze „roeping en verkiezing" te bevestigen. Want zo zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Heiland Jezus Christus". We bevelen dit uitnemende werk gaarne in de belangstelling van onze lezers aan. De uitvoering is uitstekend verzorgd. heid, daarom mijn vraag aan het begin, ma ken we het zo bont? Nee hé. Tenminste in dit jaargetij vast niet. We moeten ons dus maar troosten, dat ook deze mannelijke klaagzang weer voor een poosje uitgezon gen raakt, om in het voorjaar opnieuw met stemverheffing te worden gezongen. Ik heb wel eens gedacht, dat onze bet-over grootmoeders het er wel een beetje naar gemaakt konden hebben, dat de mannen zo gekant zijn tegen de schoonmaak. Maar be denk, dat die stakkers geen stofzuigers had den en geen kraantje in de buurt van de meeste kamers, waaruit glashelder water geduldig in al onze behoeften blijft voor zien. Doch nu ik bemerk, hoe we nu zonder noodzaak beschuldigd worden, denk ik, dat onze bet-overgrootmoeders het toch ook niet zo gortig hebben gemaakt, als hen in de schoenen wordt geschoven. Dan komt het er ten slotte nog op neer, dat de oude lite ratuur er schuld aan heeft, dat we zo'n kwa de naam hebben, van overzindelijk te zijn, Nog zo'n dag en ik ga naar mijn pensioen verlangen. Of ze zo lastig waren? O nee, daar zat het 'm niet in, maar onze voorzitter, overigens een beste kerel, was op het illustere idee gekomen dat er nou toch-er-is-foto's van de school, de levende have wel te verstaan, gemaakt moesten worden! En as het nou toch gong gebeuren, most het maar goed ook! Je kunt er niets steekhoudends tegen in brengen, dus zaten we er aan vast, alleen had de baas, dat kun je vooruit weten, ge zegd: De fotograaf kan komen, direct na de Bijbelse geschiedenis, hetgeen ook prompt geschiedde. De man ver scheen op de minuut op de afgespro ken tijd, terwijl als gevolg achter hem aankwam, ons complete bestuur op zijn allerzondagst aangedaan. Onze brave penningmeester had er zijn ou derlingenpakje voor aangetrokken. Maar laat ik bij het begin beginnen van de grote dag. Wij hebben het alle maal ons kroost aangezegd, dat er een foto genomen zal worden, wat tot ge volg heeft, dat we hen zonder uitzon dering feestelijk uitgedost op het plein zien verschijnen.. Maar.ik moet even stillekens vertellen, dat de col lega's ook niet in hun daagse plunje steken. En ikJa wat dacht u, ben ik een vrouw of niet. Ik wil niet, dat al dat manvolk zich per foto over me moet schamen, dus.... mijn gloed nieuwe deux-piece is er aan te pas gekomen. Ik heb evenwel geen tijd over mezelf te mediteren, want Henkie komt me toevertrouwen, dat hij z'n zondagse pakkie an het, Wimpie ver dat we al maar werken en geen vuile voet in onze kamers dulden. Ik herinner me eens gelezen te hebben hoe een der Amsterdamse Burgemeesteren, een paar honderd jaar ge- geleden zich eens akelig schrok, toen een voorname Engelse gast wat vroeger te zij nen huize verscheen dan was afgesproken. Die schrik kwam hierdoor, dat de Burge- meesteresse nog niet was weggewerkt. Die Burgemeesteresse had gezworen, dat ge noemde deftige mijnheer niet meer in haar huis mocht komen, wanthij spuwde zomaar op de glad gewreven vloer. En wat is nou de narigheid voor ons vrouwen? Die letterlevende mijnheer, die dit geval boek staafde. trekt wel de conclusie- dat de vrou, wen toch zo erg zijn, maar dat is vieze nare mannenlogica. Ik als vrouw zou het heb ben over die Engelse mijnheereen mandie spuwde in een kamerDat is vrouwenlogica over dat zelfde geval. En natuurlijk daarmee zijn we het eens. In tussen zitten we maar met zo'n slechte naam, waarvan weer het gevolg is, dat een mijnheer als Piet Bakker al naar wordt als hij aan het woord schoonmaak nog maar dénkt. Zo heb je dubbel narigheid terwijl er eigenlijk geen schoonmaak aan de hand is. We zijn als vrouw toch maar altijd het kind van de rekening. Enfin, als het voor jaar is dan moeten we allemaal maar met een gerust hart aan de slag. We hebben toch de naam. Maar nou, mij niet gezien. telt, dat hij een schone bloes het aan getrokken. Baas boven baas, Jan heeft een spiksplinternieuw costume voor deze gelegenheid gekregen. En dat zijn nog maar de jongens. Bij de meisjes vragen de haarstrikken de meeste aan dacht. Die steken letterlijk en figuur lijk boven alles uit. Lineke is de eerste, van de dames om me te vertellen, dat ze haar Zondagse strik in 't haar heeft. Daarop volgen vele soortgelijke mede delingen. Maar Ansje heeft de strik der strikken, ook al gloednieuw en van een formidabel formaat. Als een reuzevlinder zweeft deze boven Ansjes blonde pruik. Het schijnt een angstig "bezit te zijn, want Ansjes hand is per manent aan het controleren of de strik nog zit. Het geschiedt wel met de no dige omzichtigheid, dat moet gezegd. Net wil ik, een voor mijn kroost be vattelijke opvoedende opmerking ma ken over de ijdelheid, als Piet waar derend tot me zegt: „Uwes het ook uwes Zondagse jurk an," maar Nelly zegt misprijzend: „Uwes het geeneens uwes Zondagse schoenen an. Dan wor den we naar binnen gebeld. Ze gaan voorzichtiger dan anders. Juist als ik wil beginnen, zie ik dat Ansjes knuist je behoedzaam naar haar strik tast en Keesje voelt of zijn spriethaar nog wel recht overeind staat. En dat is nog maar het begin. Precies op de afgesproken tijd ver schijnt dus fotograaf plus volledig be stuur, waarna wij opdracht krijgen al lemaal terstond naar het plein te ver huizen, want de eerste klap is een daalder waard. Het is uitzonderlijk helder en daarvan moet direct gebruik worden gemaakt om de hele school, het complete personeel, (met mevrouw van meneer) plus het voltallige be stuur, op de plaat vast te leggen. Ik heb niet veel vertrouwen in de uit komst van zo'n massaal product. Enfin maar afwachten. Daar zijn we dan al lemaal weer op het plein. Maar nou.. De fotograaf doet zijn best, dat moet er van gezegd worden. Hij rent, rukt, roept, duwt, ja schreeuwt ten slotte zijn orders uit. Net als ik denk, daar komt nooit iets van terecht, schijnt het dat we juist precies in de houding zit ten en staan, en ik haal verlicht adem. Toch gebeurt er nog iets, we krijgen nog een laatste bevel goed op te letten, en dan wordt de man ook nog geestig, want ik alleen krijg het vermaan niet zo ernstig te kijken. Maar lach nu eens op commando. Ik doe mijn best er ook niet voor, want je kunt op zo'n hoe veelheid immers toch niets onder scheiden. De foto zal toch wel prach tig worden, want de massa maakt in ieder geval een imposante indruk, of ik nu lach of niet. Enwe (het per soneel dan) krijgen allemaal de foto zo maar cadeau van onze voorzitter. Als we door de fotograaf van deze massa-oefening ontslagen zijn, komt onze lieve jeugd even los. Doch er moet verder gewerkt, en die arme fotograaf zweet nou al, elke klas af zonderlijk zal nu aan de beurt komen. Ik maak nu eens gebruik van het „voorrecht" dat ik de enige juffer ben en vraag voorrang, die me grif ver leend wordt. We grissen de kleintjes overal tussen uit en dan komt de op stelling. Alweer mis. De fotograaf wil me plechtig vooraan naast mijn klas deponeren, wat ik vertik. Ik zoek me een plaatsje op de achterste rij, waar de jongens op banken staan. Zo sta ik keurig tussen de heren Brammetje en Daantje, waarmee ik echter niet kan flirten, omdat ik mijn kroost nog eens wil overzien. Zo vanachter gezien lijkt me alles in orde. Ik waarschuw nog even, dat Keesje nou niet meer naar zijn kuif mag voelen, en als ik dan denk dat ons grote ogenblik nu kan aanbreken, word ik heftig opgeschrikt door een noodgeschrei van Ansje: „Juffrouw me strik!!" Ansjes strik is weg.helemaal weg. In het gedrang verloren! Onze omstanders uit alle klassen, vliegen op slag her-en-der- waarts en in een minimum van tijd komt de baas hoogst derzelver aandra gen met iets, wat Ansjes strik is ge weest. Ansje kijkt en Ansje snikt hart brekend. In vliegende vaart probeer ik met veel strijken en trekken weer een vlinder te scheppen. Het wordt een zielig gezicht, maar Ansje gelooft me, als ik zeg, dat je er op de foto echt niks van zien zal. Ik pin dat ding weer op de blonde kuif en dan.... ja dan komt het. Maar nou lach ik bij voor baat. Mijn hele kroost staat verstijfd stil. De foto moet lukken, denk ik, maar net op 't kritieke ogenblik zie ik, dat Ansje haar kopje buigt en haar hand tastend naar de strik gaat„Klaar." zegt de fotograaf, en ik houd mjjn hart vast voor de prent van klas één. als we tegen de kruin van Ansje zullen kijken. „Ik geloof, dat ie goed wordt, ONS KORT VERHAAL H«ï «geval lofver! Jfcffrey Dat men vroeger in de marines van ver schillende landen zeer strenge, en dikwijls zelfs onmenselijke straffen uitdeelde, is een bekend feit. Over het algemeen was dit min of meer onvermijdelijk, omdat de bemanning van een oorlogsschip veelal hoofdzakelijk bestond uit een samenraapsel van onmaat schappelijke elementen, dikwijls op een ge niepige manier geronseld en die niet anders dan met ijzeren discipline te temmen waren. Eén van de ergste straffen, zoniet de erg ste, was, dat men een kwaaddoener op zee eenvoudig op een onbewoond eiland aan land zette, waar het slachtoffer in vele ge vallen gedoemd was van honger of dorst te sterven. Niet allen bezaten namelijk de klassieke vindingrijkheid van Robinson Cru soe en bovendien boden lang niet alle eilan den de gelegenheid om die vindingrijkheid id practijk te brengen. Deze onmenselijke straf is in de loop der eeuwen langzamerhand verdwenen. Eén van de laatste gevallen, wellicht de laatste, kwam evenwel nog voor in 1807. Toevallig kwam de betreffende persoon niet doo»- ge brek om bet ie ven en dit feit is oorzaak, dat het geval een staartje had, zelfs tot in het Engelse Parlement toe. Het werd een open baar schandaal, dat gedurende enkele jaren in Engeland de gemoederen in beweging hield en hèt onderwerp van het dagelijks gesprek vormde. De feiten waren als volgt: kort na 1800 leefde er in Polperro, een kleine vissers plaats aan de Zuidkust van Cornwall, een jonge smidsknecht met avontuurlijk bloed in de aderen, die in 1807 het aambeeld de rug toekeerde om matroos te worden op de snelle zeilschoener „Lord Nelson", één der kleine kaperschepen die in deze jaren nog in aanzienlijk aantal het Kanaal en een ge deelte van de Atlantische Oceaan onveilig maakten. Terwijl de „Lord Nelson" in de haven van Falmouth lag om victualie in te nemen, kwam het oorlogsschip „Recruit" langszij, dat. zoals meer gebeurde, enkele leden van de bemanning zonder scrupules overnam en eenvoudig inlijfde in dienst van dc Engelse marine. Onder hen was ook Ro bert Jeffrey, die, toen hij het smidsvak bleek te verstaan, aangesteld werd als konstabel. Spoedig daarop vertrok de „Recruit", die onder bevel stond van Captain War wick Lake, een jong, wat lichtzinnig en roe keloos officier, naar West-Indië. In November, toen het schip rondkruiste in de Caraïbisch Zee en de bemanning wat drinkwater betreft op rantsoen was gesteld, stal Robert Jeffry een fles rum uit de hut van één de officieren. De diefstal herhaal de zich kort daarna; op 10 December zag de jeugdige boosdoener kans een hoeveel heid bier af te tappen uit een speciaal voor de kapitein gereserveerd vat. Eén van Ro- berts maats sloeg aan het praten en het geval kwam Captain Lake ter ore, die he vig vertoornd was en beval de dief op de straflijst te plaatsen. Op 13 December passeerde de „Recruit" Sombrero, een naakt rotseilandje in de Klei ne Antillen, ten Zuid-Oosten van Sint Eustatius. Het was juist twaalf uur. Capt Lake kwam na het middagmaal aan dek en zodra hij het rotseilandje zag, wenkte hij één zijner officieren, Luitenant t.z. Mould, en beval hem aan land te zetten. Later, tijdens de processen, is het als zeer waarschijnlijk aangenomen dat Capt. Lake op dat moment onder invloed was van sterke drank. Wellicht ook had hij zich gedurende het middagmaal opnieuw boos gemaakt op de jonge konstabel, die hem zijn bier ontstolen had. Hoe dit zij, het bevel werd gegeven en, zij het aarzelend en onder Stil verzet, ten uitvoer gebracht Het was vroeger bij een dergelijke strafpleging ge bruikelijk geweest het slachtoffer enkele dingen mee te geven, n.l. een geweer met wat kogels, een fles water en wat buskruit Jeffrey ontving echter niets. Alleen luite nant Mould en het scheepsvolk dat hem aan land bracht, gaf hem uit medelijden een paar schoenen (hij was blootsvoets), een mes en een zakdoek om signalen te geven. Luitenant Mould sprak enkele bemoedigende woorden en de sloep verwijderde zich, achtervolgd door de smeekbeden en het gehuil van de jonge man, die in de vallende avond op de naakte, verlaten rots aan zijn lot werd over gelaten. De hele nacht bracht de jongen op de rots door en troostte zich met de hoop die allengs gedachte werd, dat hij de volgende morgen weer zou worden afgehaald en dat Capt. Lake hem alleen maar wilde intimideren. Toen de zon opkwam leek dit aanvankelijk waar te zijn, daar de „Recruit" nog steeds in de nabijheid lag. Tot zijn grote schrik zag hij echter een paar uur later dat het schip de zeilen hees, koers zette naar het Zuid-Oosten en lang zaam aan de kim verdween. Een ondragelijke angst en wanhoop maakte zich van de jon gen meeste", honger en dorst begonnen hem te kwellen en er was op de barre rots niets, hoe weinig ook, waarmee hij zich enigszins verzadigen kon. Van ttjd tot tijd passeerden schepen langs de horizon maar geen hunner Zaterdag 24 October 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 zegt de man vol vertrouwen tegen me, waarop ik hem gelijk geef, en meteen aanstalten maak om met mijn hele ge volg naar binnen te verdwijnen, wat me niet in dank wordt afgenomen, want nou mogen ze toch allemaal op het plein blijven, behalve wij. Als ik echter gul een verhaal beloof, zijn we in een ogenblik tijds weer in „eigen huis" aangeland, waar ik me weer veilig'voel nu ik mijn span heelhuids uit het rumoer gered heb. Straks moet ik er nog even aan geloven, als er een Dezer dagen las ik in een van jullie ge- illustreerde tijdschriften over het feit, dat de Zwitserse hotelhouders niet erg te spre ken zijn over de touristen uit het buiten land, die in tenten bivakkeren. Dat is bij ons in Amerika anders. De grote massa hier denkt er niet over gebruik te maken van de dure hotels, wanneer zij onderweg moeten overnachten. En dat dit laatste bij ons nogal eens het geval is, begrijpt men wel, wanneer men weet hoe groot hier de afstanden zijn. Heel Amerika is er op in gericht goedkope logies te verschaffen. Overal staan er langs de hoofdwegen auto- cabins, waar men voor een paar dollar per nacht kan logeren. Prachtige cabins, ge meubileerd, met verwatming, stook- en kookgelegenheid en garage. Men betaalt bij aankomst twee, drie of soms vier dollar aan de man, die in het hokje bij de ingang van het terrein, waar de cabins staan, zit en men is verder vrij in alles wat men doen of laten wil. Overigens wordt bij ons ook veel langs de wegen, in de bossen gekam peerd. Zo heb ik het pas nog meegemaakt dat enkele meisjes van tussen de 18 en 22 jaar, waaronder een kleindochter van mij, werden afgevaardigd door hun meisjesver eniging naar de Bondsvergadering in Den ver in de Staat Colorado. Dat is een be hoorlijke afstand, waar men een paar dagen over rijdt. Zij leenden een auto van de broer van een der meisjes en trokken er met hun vieren op uit. Zij hadden aan een predikant halverwege te voren geschreven of hij in zijn gemeente ergens logies voor een weekend kon opduikelen en zij gingen des Zaterdags op reis. Des avonds om acht uur warep ze aan het logeeradres en kon den in de pastorie slapen, twee op een bed en twee op een matras op de vloer. Maan dagmorgen gingen ze verder en sliepen toen onderweg in een tent, de volgende dag wa rén ze op tijd in Denver waar de Bonds dag, die drie dagen duurde, werd gehouden. Daar werd vanzelf voor hen gezorgd. Na de driedaagse Bondsdag gingen ze de Staat Colorado verder in en maakte er een va- cantietocht van. Op één van die nachten sliepen ze in hun tent dicht bij een benzine station. De man die daar de wacht hield, vertelde hen, eer ze gingen slapen, dat er des nachts nog al eens beren langs de weg kwamen uit de bossen, om te zien of er nog wat te eten viel. Nu, die éne nacht hebben ze niet zo best geslapen, want bij elk ge ritsel dat ze hoorden, meenden ze natuur lijk dat een beer zijn grote kop door het tentgordijn stak. Het liep intussen goed af. plechtige foto zal worden gemaakt van het personeel met ons bestuur. Ge lukkig komt mevrouw ook op de prent. Stel u voor, wat zou het nageslacht anders van me moeten denken, als ik daar alleen „as vrouw zijnde" op de kiek kom met dertien mannen. Maar met mevrouw er bij, durf ik het aan. Volgende week „mogen" we de proe ven zien. Goed of niet goed, ze komen niet in het Weekend, wees daarvan verzekerd. Wat een dag, wat een dag.... Beren hebben ze niet gezien. De volgende Zondag brachten zij bij een familielid van een der meisjes door en ze waren na twee weken rondreizen op Maandag weer be houden thuis. De vier meisjes hadden in die twee weken 50 dollar voor de auto uitgegeven en totaal voor eten en drinken en de rest 54 dollar. Het kwam er dus op neer, dat zij per stuk voor twee heerlijke weken van reizen en trekken 26 dollar had den te betalen. Zien jullie kans voor f 26.'-' twee weken met een auto op stap te gaan? Dat is het verschil tussen Amerika en Europa. Bij ons is alles er op ingesteld het praktisch en voor weinig geld te doen. Men behoeft niet in aanraking te komen met het dure en luxe leven, wanneer men dat niet wil en toch kan men niettegenstaande dat volop genieten. Maar in Europa is dat an ders. Daar kijken de hotelhouders met een scheel oog naar iedere tourist die langs voordeliger weg zijn vacantie wil genieten. En wee degene die in handen van de buigende en knikkende zwartstaartjes, die jullie kelners noemen, valt. Ik heb daar ver halen over gehoord van Amerikanen, die Europa bezocht hebben, die hier eenvoudig ongelooflijk klinken. Niet alleen hebben jul lie overal dat miserabele fooienstelsel, maar bovendien schijnt het een gewoonte te wor den, tenminste in Nederland, waar de be delpartij al heel erg schijnt te wezen, dat wanneer men betaalt, er geen kelner meer aan denkt nog klein geld terug te geven. Hij rondt het eenvoudig naar boven af en steekt de rest in de zak. Er zijn hier in Amerika dan ook al bladen die tegen de praktijken in Europa in het hotelwezen gaan waarschuwen. En dat zal toch op de duur niet bevorderlijk zijn voor het tourisme in jullie werelddeel. Oom CEES. CORRESPONDENTIE „Lieve Leentje", schreef een jonge man, „neem me niet kwalijk, maar ik begin zo verschrikkelijk vergeetachtig te worden. Gisteren heb ik je om je hand gevraagd, en nu kan ik me niet meer herinneren of je „ja" of „neé" ten antwoord gaf.' „Lieve Albert", antwoordde zij per kerende post, „het doet me genoegen van je te horen. Ja, ik herinner me nog wel dat ik gisteren iemand met „nee" heb afgescheept, maar ik ben werkelijk vergeten wie dat was." Mijn beste nichtjes en neven. Vorige week vertelde ik jullie al, dat er een tentoonstelling: „Nederlands Fabrikaat" in Goes zou komen. Nu, die tentoonstelling is er geweest, enik ben er ook heen gestapt, dat kun je begrijpen. Ik ga er jullie wat van vertellen. „Hoeft heus niet", zullen mijn Bevelandse neven en nichten zeggen, we zijn er immers zelf geweest. „Ja, maar er gaat gebeuren, wat ik al gedacht heb, die tentoonstelling komt ook in andere plaatsen van Zeeland, dus kunnen de neven en nich ten, die daar wonen er ook heen gaan met hun meesters, en ik kan vooruit al wel zeg gen, dat ze het ook fijn zullen vinden, dat ze er geweest zijn, want je leert een massa op zo'n prettige manier, dat je helemaal niet in de gaten hebt, dat je zomaar een heleboel te weten komt. Ja, ik weet het precies hoe het gaat, want wil ik jullie nu eens ver klappen, wat ik gedaan heb? Die tentoon stelling is 's morgens en 's middags voor de jeugd open en 's avonds voor de ouderen. Maar ik ben stilletjes 's middags naar bin nen geglipt, net of ik ook nog bij de klaj hoorde, en toen heb ik net zo stil staan luisteren als die aardige meisjes uit die klas. Dat kwam omdat een mijnheer en een me vrouw het zo fijn vertelden. Eerlijk waar, ik heb heel wat geleerd hoor. Weet je wat eigenlijk zo raar is in het gewone leven? Wel we gebruiken zoveel dingen, zo maar elke dag, waarvan we maar zo'n klein beetje weten. De meesten van jullie hebben, denk ik wel een fiets. Of anders fiets je stiekum weg op vaders fiets, die je na het gebruik heel stilletjes in een hoek gaat zetten, want je hebt een lekke band gekregen. Je hoort vader zeggen, dat er nodig een nieuwe band om moet, want die oude werd toch zo slecht. Een nieuwe fietsband is zo'n heel gewoon ding, maarwat weet je er van? Ik eerst niet veel hoor, maar nu...... wel na dat bezoek aan die tentoonstelling heel wat. Een mevrouw vertelde dat haarfijn aan een klas, en ik maar stilletjes daar tus sen staan en meeluisteren. Ja ze vertelde ai wi e X isou-lr .C i Vw OP j> Piet en Wim spelen met hun spoortrein. Nu willen ze twee spoorlijnen aanleggen: één van A over B naar C, en de andere lijn van D over E naar F. Wissels hebben ze niet, evenmin als kruispunten en ze be zitten in het geheel maar twee bochten. Hoe moeten deze lijnen nu lopen, zonder elkaar dus te snijden en in het geheel met slechts twee bochten? bemerkte zijn noodseinen. Opnieuw daalde de nacht over het eenzame eiland en de on afzienbare oceaan; een onvermijdelijke dood was het enige, troosteloze perspectief. Kort daarna arriveerde de „Recruit" op het eiland Barbados om zich volgens de or ders aan te sluiten bij het smaldeel van Ad miraal Sir Alexander Cochran. Spoedig be gon de geschiedenis uit te lekken en het duur de weinige dagen of het kwam de Admiraal ter ore, die Capt. Lake onmiddellijk bij zich riep, hem geducht onder handen nam en be val direct naar Sombrero terug te zeilen en de jongen te halen. Dit geschiedde; op 27 December lag de „Recruit" opnieuw voor Sombrero. Ijlings werden sloepen uitgezet en naar het eilandje 'gezonden; de mannen zochten drie dagen lang in alle hoeken en gaten, maar vonden van Jeffrey geen spoor. Onverrichterzake keerde de "Recruit" in Barbados terug en daar de veronderstelling voor de hand lag dat Jeffrey inmiddels door een passerend schip was opgepikt, het Admiraal Cochran de zaak verder rusten. Echter, het geval bleef allerminst rusten. Het verhaal bereikte langs allerlei kanalen Engeland en het Engelse publiek nam de zaak zo hoog op dat de Admiraliteit zich genoodzaakt zag Capt Lake voor de krijgs raad te dagen. Voordat deze evenwel in Engeland arri veerde, publiceerden de dagbladen een brief van Robert Jeffrey zelf, waarin hij berichtte, dat hij het uitstekend maakte en zijn weder varen vertelde. Hiertegenover drukte de „Times" van October 1809 een brief af van Jeffrey's moeder te Polperro, Cornwall, waarin zij verklaarde dat schrift en hand tekening vals waren en als haar overtuiging uitsprak dat de brief geschreven was door iemand die bevriend was met Capt. Lake en door deze gebruikt om de zaak te sus sen. Een en ander was olie op het vuur. De berechting van Capt. Lake had plaats op 5 en 6 Februari 1810, aan boord van het oorlogsschip H.M. „Gladiator", gelegen aan de kade te Portsmouth. Lake werd schuldig bevonden en moest onverwijld de dienst van de Britse marine verlaten. Maar ook hiermee was de zaak niet ten einde. Het publiek was allerminst tevreden gesteld en wenste te weten waar Jeffrey was; de dagbladen putten zich uit in ver onderstellingen omtrent het mogelijke lot van Robert Jeffrey en Sir Francis Burdett bracht de zaak te berde in het Parlement Dit vaardigde een order uit dat al het mo gelijke moest worden gedaan de jongen als nog te vinden of althans gegevens te ver zamelen omtrent zijn verdere lot, nadat hij op de rots was achtergelaten. Na enige tijd werd een spoor ontdekt door de mededelingen van een zeeman, een zekere George Hasael, aan de burgemeester van Liverpool. Deze rapporteerde in Bever ley, Massachusetts, Amerika, een jonge man gezien te hebben die Robert Jeffrey heette, aan het gegeven signalement beantwoord de en in de omgeving bekend stond als „de gouverneur van Sombrero". Onmiddellijk werd van Admiraliteits- wege een schip gereed gemaakt dat kort daarop zee koos met bestemming Amerika. In October 1810 liep het schip opnieuw te Plymouth binnen en de eerste die de val reep afdaalde was inderdaad Robert Jef frey. Op 22 October werd hij naar de Ad miraliteit te Londen gebracht, waar hij werd gedemobiliseerd en zijn achterstallige gage ontving. Begeleid door een marine-officier arriveerde hij enkele dagen later in het ouderlijk huis te Polperro. Het hele dorp was op de been en haalde haar avontuur lijke zoon, wiens naam op ieders lippen was geweest, met muziek en feestelijk vertoon binnen. Voor het verhaal van zijn wederwaardig heden vond hij door geheel Engeland wil lige oren. Acht wanhopige dagen had Ro bert Jeffrey op de eenzame rots doorge bracht. Toen passeerde een schip dicht ge noeg om zijn noodseinen te bemerken. Het bleek de Amerikaanse schoener „Adams" te zijn. Het gelukte de bemanning van dit schip de uitgeputte en half-waanzinnige jongeman wat op te knappen. De „Adams" bracht hem te Marblehead aan wal, waar zijn verfraai het medelijden opwekte van de ingezetenen, die hem hielpen, zodat hij spoedig weer geheel de oude was en zijn oude beroep van smidsknecht weer ter hand kon nemen. Zo leefde hij daar, geheel onbewust van de beroering die zijn geval onder het Britse publiek had veroorzaakt. Het schijnt ook karakteristiek voor zijn per soon geweest te zijn, dat hij zich om zijn ouders te Polperro in het geheel niet meer bekommerde. Met de thuiskomst van Robert Jeffrey was eindelijk dit merkwaardige drama ten einde. Hij accepteerde het aanbod om tegen 600 pond sterling van verdere gerechtelijke vervolging van Capt. Lake af te zien. En kele dwaze buren brachten hem er toe zich in Londen als bezienswaardigheid op de planken te gaan vertonen. Gedurende een bepaalde tijd was „Jeffrey the sailor" een attractief programmapunt van enkele Lon- dense schouwburgen. Van het verdiende geld kocht hij een schoener, maar het for tuin was hem verder ongunstig gezind en nog betrekkelijk jonge leeftijd overleed Ro bert Jeffrey aan wat men in die tijd de vliegende tering noemde. Zijn jonge vrouw en zijn dochtertje, bijgestaan door de in woners van Polperro, legden „de gouver neur van Sombrero" ter ruste op het kerk hofje op de rotsen, waar altijd de Westen wind waait van de Atlantische Oceaan

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 8