DE SLUIKER AMBON Ons FEUILLETON Aflevering 40 Vrij bewerkt naar P. VISSER Jzn Vrijdag 16 October 1953T ZEEUWSCH WEEKEND pagina 4 voor ons klaarmaakt als boterfabrieken, worstfabrieken en ga zo maar weer door. Nu hebt je diezelfde soort fabrieken natuur lijk ook in andere landen, in België Frank rijk, Duitsland en heus daar maken ze het ook goed hoor in die fabrieken. Maar kijk, nu wil men van elke fabriek heel graag, dat er veel verkocht wordt, dan kan men steeds weer meer in zo'n fabriek gaan klaarma ken. Dat wil men in die fabrieken in het buitenland ook en daarom probeert men, of men hier in ons land ook wat van hen wil kopen. Je zult zeggen, dat is toch niet zo erg. Nee, maar luister nu eens, als wij nu van die fabrieken in Frankrijk of Duits land, of waar dan ook, zo veel gaan kopen, heeft men natuurlijk niet zo veel meer nodig van die fabrieken in ons eigen land en dan komt het erge juist aan, als er van die fabrieken niet genoeg gekocht wordt, is er geen werk genoeg voor die mannen en dan worden die naar huis gestuurd. „Werkloos worden", zeggen de grote mensen dan, wat heel, heel erg is. Daarom, omdat dit er allemaal aan vastzit, gaat men in ons land de mensen vertellen, je moet als je wat gaat kopen, altijd proberen, juist dat te kopen, dat op een fabriek in ons eigen land gemaakt wordt, dan help je de de mensen aan® werk. Nu zijn er wel eens mensen, die denken, dat het een beetje mooier of beter is, als het uit een ander land komt en daarom gaan zij dan iets ko pen van zo'n buitenlandse fabriek, maar nu kun je op die tentoonstelling, die volgende week in Goes komt, zien hoe fijn en goed alles in onze eigen fabrieken gemaakt kan worden. Nu heb ik zelf heel wat tentoonstellingen bezocht, maar dan denk je soms wat be tekent dat nou, of dan is er weer eens iets wat je niet begrijpt, maar op de tentoon stelling „Nederlands Fabrikaat" zal jullie dat vast niet gebeuren, want er staan dames en heren klaar om jullie alles uit te leggen. Is dat even fijn? Nu kreeg ik bericht, dat ze daar graag hele schoolklassen ontvangen om het dan gelijk per klas aan jullie te ver tellen, wat er alzo te zien is. Vraag het dus je meester maar of jullie er heen mogen. Ik ga vast eens kijken, want ik wil best wel eens weten, hoe ze nu precies zo'n lek kere warme wollen deken maken. En ik ben ook wel nieuwsgierig, wat ze allemaal met die thee en koffie uitvoeren, eer ik ze netjes in een pakje bij mij thuis krijg, om er een fijn kopje thee of koffie van te kunnen schenken. Er schijnt, dat er ook iets van de fabriek van Gero te bekijken is. Je weet wel, die fabriek, waar ze veel zilveren le pels en vorken en nog veel meer mooie dingen maken. Nu moeten die neefjes en nichtjes buiten de Bevelanden, maar niet klagen, dat dit hun neus voorbij gaat hoor. Ik heb alle moed, dat die tentoonstelling ook nog wel in andere plaatsen zal komen in ons goede Zeeland. Nou misschien zien we elkaar nog wel, als we tegelijk in Goes in de zaal op de Beestenmarkt zijn. Maar o, o, wat wordt mijn praatje lang, ik moei ineens maar op houden, anders krijg ik er van langs. Dag allemaal. Jullie tante Truus. Adrie de G. te Sint Maartensdijk. Wat heb jij dat boek gauw gelezen. Dat vind ik nog eens lijn, want nou weet ik, dat ik je een plezier doe met een mooi boek. Het zou best kunnen zijn, dat je oom daar al in die tentoonsteling was in K. want er waren onderwijzers bij, toen ik er was. Het spijt me, dat ik het toen niet wist, dat er een oom van je bij kon zijn, anders had ik eens gevraagd wie dat kon zijn. Jammer dat je oom bij jullie niet aan school is, want dan kwam je bij je eigen oom terecht in de klas, dat zou leuk zijn. Of denk je er anders over? Oleander te Grijpskerke. Wat hebben jullie in de vacantie met elkaar een leuk tochtje gemaakt op de fiets. Toch nog wel een flink eind fietsen zo bij elkaar geteld. Zat Ar nold achter op, of fietste hij zelf al? Het is wel fijn, dat je op de boot altijd weer wat kunt uitrusten. Heb je al weer ander breiwerk opgezet? Ik heb ook altijd zo'n plezier in dat babbeltaaltje van die kleine peuters. Ze kunnen er wat van maken. Soms moet je maar raden, wat ze bedoelen, hé. Die juffrouw ken ik niet. Dank voor de tekening van jullie huis. „Moeten? Van moeten is geen spra ke, sinjeur. Volgens mijn reglement behoef ik 's nachts niet te varen dan alleen in dringende gevallen en bo vendien wind en weder dienende, en natuurlijk tegen dubbel veergeld". Zijier, die al meer geprikkeld wordt, omdat hij in hoofdzaak aan onwil denkt en meent, dat het de onvriende lijke veerman om verhoogd veergeld is te doen, antwoordt, nu heftig: „Maar dat is ongehoord, dat het een eerlijk reiziger belet wordt zijn weg te vervolgen, alleen omdat een schip per zwarigheid maakt, hem over te zetten. Ik betwijfel zeer, of de auto riteiten zulk een willekeur goed keu ren". „Kerel", bast de schipper met een boosaardige lach uit, „je toont, meer dan verstandig is, dat je in deze stre ken geheel onbekend bent. Ook weet je blijkbaar niet, dat aan alle veer schippers opdracht is gegeven, scherp op te letten op allen, die overgezet willen worden en bij de minste ver denking dit te weigeren en aangifte daarvan te doen. Of nu iemand, die Goese kleding draagt, maar de taal van het Land van Cadzand spreekt, ook onder verdachte personen valt, daarover zouden de marechaussées, die hier dichtbij een wachtpost hebben, beter kunnen oor delen dan ik". Het is maar gelukkig, dat de flauwe, walmende lamp in het veerhuis het ge laat van Zijier niet bepaald verlicht, anders zou de veerman zien, hoe hij van kleur verschiet bij deze woorden. Een lichte rilling trekt door zijn leden. Het is zo: de taal, die hij spreekt, komt niet overeen met de kleding, die hij draagt! Zijn vermomming blijkt hem eer een nadeel dan een voordeel te zijn. Maar schielijk herstelt hij zich van de schrik. „Schipper", zegt hij vriendelijk, „wat kan het u nu schelen wie ik ben en door welk toeval ik een ander costuum draag dan gewoonlijk? Ik wil je dat wel verklaren, maar het is niets bizon- ders. Ik zou graag vanavond nog aan de overkant komen. Ik zie je aan voor iemand, die moed genoeg heeft wat te wagen. En je bent vast niet zo rijk, dat je mij voor een goed stuk geld niet een dienst zou willen bewijzen. II: ge loof zeker, dat deze gouden Napoleon je er toe bewegen kan, er eens over na te denken, of u niet een middeltje weet om mij aan de overkant te bren gen. Je zult wel een knecht hebben. voor eventuele gevolgen sta ik niet in, dat begrijp je". „Nu, wat de knecht durft, durf ik ook", antwoordt Jacob Heilman, die ver der wil. En zeker, nu hij vernomen heeft, dat vlakbij marechaussee's zijn gestationneerd. „Goed. Dan zal ik hem even roepen". De veerman verdwijnt en het duurt lang eer hij terugkeert met zijn knecht, die een sterke, stoere kerel blijkt te zijn, maar niet bepaald een vriendelijk voorkomen heeft. Hij heeft twee ste- Kunnen we met z'n drieën de schuit niet in het water brengen?" „Onmogelijk, man", zegt de veerman, die intussen begerige blikken werpt op de gouden Napoleon, welke de vreem deling laat zien, „onmogelijk. We zou den de gehele nacht werk hebben. En missehen zou het dan nog niet lukken. Maar ik zal u laten zien, dat ik een fatsoenlijk man ben en dat ik een fat soenlijk man, hij moge dan verdacht zijn of niet, helpen wil. Maar dan moet je moed hebben. Zoals ik zei, is het vaarwater hier vol gaten en banken en op sommige plaatsen zó ondiep, dat men bij ebbe er kan doorwaden. En nü is het ebbe, zelfs laag ebbe van avond. Een half uur verder is er zulk een plaats. Ik heb het verschillende ke ren gedaan. En mijn knecht kent de plaats ook. Ik zal hem als geleide mee geven. Ik zie, dat je stevige waterlaar zen aan hebt. Nu, die zullen je te pas komen. Heb je er moed voor? Maar vige stokken bij zich. Eén ervan geeft hij aan Zijier. „Al klaar, sinjeur". Het tweetal verlaat het veerhuis, nauwelijks gegroet door de veerman, die alleen de knecht een knipoogje geeft. Terwijl zij langs de rechte dijk lo pen tracht Zijier een gesprek aan te knopen, maar de knecht blijkt niet spraakzaam te zijn en beantwoordt de vragen op zo korte manier, dat de vreemdeling tenslotte er het zwijgen toe doet. Als ze zowat een half uur gelopen hebben verbreekt de knecht het zwij gen: „Hier moeten we naar beneden, maar pas op, dat je op de stenen glooiing of tegen de staketsels je len denen niet breekt". „Maar dit is niet om te doen, man" merkt Zijier iets later op. „Dat gaat niet langs die helling in het donker. Al tweemaal ben ik bijna uitgegleden. Waarom kunnen we niet bovenop de dijk lopen?" „St. St. We passeren hier vlakbij een boerderij, waar de marechaussees zitten. Die heren hebben met ons avon tuur niet te maken. Straks gaan we weer bovenop". Dan zegt Zijier niets meer: mare chaussees moeten maar uit zijn omge ving blijvenDus strompelt hij ver der tot de knecht weer naar boven gaat. Nog een kwartier verder en na even scherp te hebben rondgezien, of hij de juiste plaats heeft, zegt de knecht: „Nu naar beneden. Hier kun nen wij over. Zeer ondiep. Zowat een half uur lopen. Er is geen gevaar". Hij steekt een lantaarn aan en zegt: „U volgt mij maar". Nu, dat gaat aanvankelijk gemak kelijk. Zij lopen van de ene schor op de andere en er is niet het minste gevaar. Intussen is het aardedonker gewor den en de wind steekt meer en meer op. „We moeten ons haasten, sinjeur" zegt de knecht. „De wind schiet uit. Er is zwaar weer op til. Het kan zijn dat de vloed vroeger op komt zetten dan anders". Maar van dat „haasten" komt niet veel. Zolang zij zand onder de voeten hebben, kan Zijler gemakkelijk volgen, maar als zij door lagen slib moeten waden, gaat het slecht. De knecht ként het; hij weet zijn brede voeten zó te zetten, dat hij op.de been blijft, maar bij Zijler gaat het minder gemakkelijk; telkens glijdt hij uit en eens valt hij achterover, vlak op zijn rug, zodat hij er desolaat komt uit te zien. Als zij tot op de helft gekomen zijn, laat de knecht het licht van zijn lantaarn op een kreek vallen, die zij doorwaden, en gaat nauwkeurig na, naar welke kant het water vloeit. (Wordt vervolgd). TANT AGATHA Het ritje van de bakker naar de gevangenis duurde een kwartier en al die tijd deed de officier niets dan vragen. Pieter kon er haast geen antwoorden genoeg voor vinden en was blij toen ze eindelijk de gevan genis-poort doorreden. Achter de poort was een pleintje en nog voordat de wagen goed en wel stil stond kwam er reeds een dik, bedrijvig mannetje aangerend. „Ik ben cipier!" riep hij van verre. „Het vervoer van wapenen binnen de gevangenismuur is streng ver boden!" „Oh" zei Pieter terwijl hij het kanon van de wagen haakte. „Dat wist ik niet. Wij komen trouwens niet om te schieten". Dat moest er nog bijkomen!" sprak de cipier nors „Ha-ha-ha" lachte de officier nu. „Dat kereltje kan anders beter schieten dan U denkt. Hij heeft mijn complete salon-ameublement hier de gevan genis ingeknald!" „Bedoelt U dat Uw meubelen hier de gevangenis zijn ingevlo-, gen!" vloog de cipier op. „Die hadden zich eerst bij mij moeten melden. Trouwens, ik geloof het niet!" Uit hoofde van mijn beroep ben ik zéér achterdochtig. Een kanon schiet, alleen granaten, punt, uit!" „Maar dit kanon niet" weerlegde Pieter „Ik kan ook U wegschieten als het moet!" „Weet U dat zeker?" vroeg de cipier verbaasd. „Weet U zeker dat ik terechtkom waar U me heenstuurt?" „Absoluut" zei Pieter beslist. „Waarom?wilt U soms een stukje vliegen?" „Noustotterde de man ietwat verlegen „Mijn enige zuster Agatha is vandaag jarig enen ik heb haar verjaardag eerlijk gezegd nog nooit overgeslagen!" Pieter dacht even na. „Ik wil het proberen maarU begrijpt zeker wel dat U met al die zware sleu tels nooit van de grond komt" De cipier begon echter over zijn gehele gezicht te lachen en overhandigde Pieter terstond alle sleutels van de gevangenis. famiUeMad Vrijdag 16 Oct. 1953, No. 2608 Uitgave v. Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes Voor enige tijd is er een boek ver schenen (bij Meulenhoff te Amster dam) onder de titel: „Spoor, Onze Ge neraal", een werk, dat gewijd is aan de nagedachtenis van de békende ge neraal, die in Indië, zolang het hem mogelijk werd gemaakt door een Ne derlandse regering zonder ruggegraat, de orde en de rust in dat Millioenen- land, heeft hersteld en bevestigd. Het leven van deze grote man, is een leven van diepe tragiek geweest. Men moet dit boek gelezen hebben om iets te verstaan van zijn klacht, ge richt aan zijn vrouw: „Het is heel erg generaal te moeten zijn van een leger, dat politiek verslagen is." We hebben wel eens de indruk, dat ons Neder landse volk, vandaag niet meer het karakter, de energie en de eerlijkheid bezit om zich eens vrij en frank te confronteren met de feiten, die zich hebben afgespeeld in de jaren, nadat we „bevrijd" zijn uit de tyrannie van het Duitse Nazidom. We zien overal in ons land de bruine gezichten van de Ambonezen en we zijn gewend aan dit bekende beeld op onze straten en wegen. Soms verbazen we ons nog even over het beschaafde, bescheiden gedrag, de aristocratische allures van dit Oosterse volk, dat, ook in ons kille, nuchtere en vergroofde Westen, zijn adeldom niet prijs geeft, doch weet te handhaven, door alle ellende heen. En overigens, is menig een geneigd met een schouderophalen te zeggen: „Ze hebben het nog zo kwaad niet, in ons landje!", niet eens beseffend, dat men met zulk dom en oppervlakkig geklets deze mensen diep beledigd en onrecht aandoet. Want dit volk heeft een eigen va derland gehad, een bodem waarop hun wieg stond, een plaats, waarop God hen heeft geplaatst met hetzelfde recht op vrijheid en zelfstandigheid en ge lukkigzijn, als welk ander volk ter wereld ook. En dat deze mensen, thans zuchten onder wrede tyrannie, mins tens net zo erg als wij onder de Duit sers hebben ondervonden, is niet hun schuld, maar de onze, en dat er dui zenden als bannelingen rondzwerven in ons kille land, is ook niet hun keus, maar gevolg van ons lafhartig verraad, dat we aan dit beste trouwe volk ge pleegd hebben. Denken we daar nog wel eens aan? Van heel de Archipel, dat eens bij Nederland behoorde, waren de Ambo nezen, het trouwste, het edelste, het meest Oranjegezinde en aan Nederland gehechte volk, dat bovendien een christelijk geloof aanhing en met ter daad bedeefde. Toen we in Ned. Indië soms hier en daar moeite hadden met bepaalde ge biedsdelen, die in opstand kwamen, of andere gebiedsdelen onderdrukten, waren het steeds de Ambonezen die ons te hup kwamen om orde, rust en vrede te herstellen. Wë hebben hier voor ons het af schrift van een brief, welke de officier (de latere Ministerpresident) H. Colijn schreef aan zijn oom en tante in Ne derland, toen hij mede geholpen had om het verraad, dat aan Lombok ge pleegd was weer ongedaan te maken en een ten bloede toe onderdrukt volk te verlossen. Hij schreef toen in die brief (26 Juli 1895) onder meer dit fragment: „Toen we 's avonds thuis kwamen en onze doden hadden begraven, toen begonnen mijn Ambonesche soldaatjes, die alle christenen zijn, in hun zoet vloeiende Maleise taal aan te heffen het 10e vers van psalm 68: Geloofd zij God met diepst ontzag, enz. De kerels hadden gevochten als leeuwen. Eén van hen, een zekere Terok Syaruna- meel, had mij tot vijf maal toe in de strijd het leven gered; 4 maal ging het goed. De 5e maal bekocht hij het met den dood. Gij kunt begrijpen, dat men aan zulke soldaten gaat hechten en dat ik mij niet behoefde te schamen over de tranen, die mijn oogen ontwelden, toen we hem, ingewikkeld in de Ne derlandse driekleur, in den gemeen schappelijke grafkuil nederlieten. Die toewijding, die men in zulke- oogenblikken bij den Ambonees aan treft, ik vond ze nergens zoo. Het zijn uitstekende soldaten. En dan daarbij, dat kinderlijke vrome, dat, na zulk een dag, nog met luide stemmen Gods lof en eer verkondigen. Waarlijk, hoe heerlijk is het om officier te zijn van zulke soldaten1) Wat hebben wij met dit volk ge daan? Het is slachtoffer geworden van een laag-bij-de-groncjse, karakterloze po litiek, de dupe van een z.g. „door- braak-politiek" die in Londen voor bereid, tijdens de oorlogsjaren, direct na 1945 in'ons land is doorgezet, met een opportuniteitspolitiek van de S.D.A.P., die het fel rode gewaad ver wisselde met een camouflage-pakje in een zachtere fletse roze tint. Hoe heeft deze partij zich voorheen ten aanzien van ons Vorstenhuis en vaderland gedragen? We weten er al les van. Het was steeds revolutie wat de klok sloeg. We denken maar aan enkele feiten: de Spoorwegstaking, dat anarchistisch avontuur; de poging de Koningin van de Troon te dringen en de regering aan kant te zetten in 1918, waarbij Troelstra zich gelukkig ver giste in het gehalte van ons leger, en om nog één feit te noemen, de houding van de S.D.A.P. bij het oproer op de „Zeven Provinciën", dat zij graag overgeslagen wilde hebben op de ge hele vloot. Want haar politiek was: weg met de Koningin en weg met het leger en de vloot. Geen man en geen cent! Omdat Duymaar van Twist op Prinsjesdag „Leve de Koningin!" riep, bleven de rode heren thuis bij de opening van de Staten Generaal. Zó, was toén de mentaliteit, trouwe vrucht van hun beginsel, dat in die dagen althans nog niet gecamoufleerd werd. Maar toen in 1945 de Engelsen en de Amerikanen kwamen hebben ze hard meegejuicht en waren wat blij, dat deze „Kapitalistische landen" net zo min naar hun demagogische leuzen van „geen man en geen cent" geluis terd hadden, als wij in Nederland en ze hebben royaal geprofiteerd van de „kapitalistische" bommenwerpers en tanks, die ter bevrijding kwamen op dagen. En van dat ogenblik af is de ellende, het nationaal verval begonnen. Gekno'ei en gekonkel, inzake Indië, ka rakterloze politiek tegenover Enge land, dat ons nog nooit de Koloniën gegund had en iedere oorlog misbruikt heeft om onze rechten op Indië te be twisten en te beknotten. Hadden de rode heren toen wat ruggegraat en moed bezeten (zoals het Joodse volk dat betoond heeft op het voor hem kritieke moment!) en generaal Spoor zijn gang laten gaan, dan zou er nu rust en vrede en welvaart in Indië ge heerst hebben. Maar wat deden de heren? Ze hebben aangepapt met de Collaborateurs van de Jappen in Indië. Kerels, die verraad gepleegd hebben tijdens de bezetting van Indië en feite lijk in de beklaagdenbank behoorden, werden op de troon gezet, onder En gelse en Amerikaanse druk en het arme volk van de Archipel werd de dupe. En toen hebben diezelfde rode heren, die voorheen: „geen man en „De Levensroman van Dr H. Co- lijn", door Rudolf van Reest, Uitgave Bosch Sc Keuning N.V. te Baarn. UIT DE SCHRIFT. 8en mïo-uiu- die haal Heiland au-cAui-int „O, vrouw! groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wilt". Matth. 1528. Het verhaal van de Kananitischc vrouw is wel een verhaal wat alles op z'n kop zet. Dat merkt dat vrouwtje al meteen, dat kwam bidden voor haar bezeten dochter. Ze hadden haar immers van alles over die vriendelijke Jezus verteld. Hoe goed Hij was, en hoe Hij helpen kon, en hoe Hij niemand afwees. Maar als ze het dan gaat proberen, ant woordt Hij haar niet één woord, staat er. Het evangelie schijnt niet te kloppen met de practij'Die goede woorden over Jezus Christus komen niet uit. Nog vreemder wordt het verhaal, als we goed toezien wat er eigenlijk gebeurt. Er ontspint zich een strijdgesprek naar aanleiding van de vraag om hulp. Jezus wil niet. Hij is immers voor de schapen van Israël gekomen, en is deze vrouw niet een puur-heidense? Het vreemde ts. dat Jezus dit strijd gesprek verliest Tegen de farizeeërs en de Schriftgeleerden kon de Here Jezus ge makkelijk op. zij dersten Hem tenslotte niets meer te vragen Maar tegen dit vrouwtje kan Jezus niet op. Hij wordt gevangen in Zijn eigen woorden. Wat de Schriftgeleerden niet klaar krijgenkrijgt een vrouw klaar. Ze wordt toch geholpen! Het meest vreemde is dan ook de laat ste regel die u hierboven afgedrukt vindt: „U geschiede gelijk gij wilt". Wij zijn beter vertrouwd met het om gekeerde: „11 wil geschiede". Dat staat trouwens ook in de Bijbel. Tot onze verwondering staat dit andere er ook: niet wat Jezus wilde, maar wat die vrouw wilde zal geschieden. Zij krijgt haar zin. Wellicht heeft dit verhaal daarom iets met uw geloven en bidden te maken. Maakt u de Heiland wel verlegen met uw aanhouden? Dat is het rechte bidden. En vangt u Hem wel in Zijn woorden Dat is het rechte geloof. Daar buigt de Heiland voor. Er is geloof wat bergen verzet, en wat muilen van leeuwen toestopt. Dat lees ik in Hcbr. 11. Er is ook geloof, wat Jezus overwint. Dat lees ik in het verhaal van dit eenvoudige, heidense vrouwtje. Scharendijke. H. M. Kuitcrt. geen cent!" riepen, het bestaan, om het eiland Ambon, waar de beste en de trouwste onderdanen van de, Neder landse regering woonden, door laf ver raad in de handen van de Jappen vrienden in Batavia te spelen. Ja, die zelfde heren, die eerst leger en vloot in ons land ondermijnden, hebben na dien onze vloot misbruikt om Javaanse soldaten en vlammenwerpers, in Ne derlands eigendom, naar Ambon te brengen, om de stakkers daar weg te schroeien, stakkers die geen andere misdaad ooit hebben gepleegd, dan trouw tot in de dood te zijn aan ons Vorstenhuis, omdat dit volk christe lijke beginselen met ons volk gemeen had en er de zegenrijke werking van had leren verstaan. Onder de auspiciën van de Socialis ten zijn de Javaanse troepen, bewa pend door een Nederlandse overheid, naar Ambon overgebracht en hebben daar op gruwelijke wijze huisgehou den, zich vergrepen niet slechts aan de weerloze mannen, maar evenzeer aan vrouwen en kinderen. Dezer dagen heeft een onzer kerken in Nederland zich met een getuigenis gericht tot onze Vorstin en aan Haar Raad van Ministers, waarin gewezen wordt op het gruwelijk onrecht, dat aan de Ambonezen gepleegd wordt. In dat getuigenis lezen wij: „Het is de roeping der overheid recht te doen; zij zal zich ook niet mogen verschuilen achter de veront schuldiging, dat Nederland onmachtig zou zijn het onrecht te herstellen, «.1 vooral niet terwille van een zoge naamde goede verstandhouding mét dé Republiek Indonesië het onrecht mo gen handhaven en vergroten. Want de HERE ziet het! Hij komt met Zijn oor deel over het volk, dat Hem eert met de lippen, maar welks handen met bloed bevlekt zijn, dat onaandoenlijk het bedreven onrecht bestendigt...." Scherpe, harde woorden. Maar volkomen juist. Laat ons hopen, dat onze volkscon- ciëtie althans nog niet dermate met een brandijzer is toegeschroeid, dat het horende doof en ziende blind blijft, ten aanzien van een volk, dat recht heeft op bescherming van een Overheid, waarop het vertrouwd heeft en dat door zijn eigen trouw en geestelijke adeldom dure verplichtingen aan ons ganse volk oplegt. MARNIX. 9n en o-m hei aquaiium door Dr A. F. J. Portielje en AcfrUaliumtechnLeh door Ir F. C. W. Slooff. Twee delen van „het Handboek voor de Aquariumliefhebber",, Uitga ve van de Uitgeverij en Druk kerij Hollandia te Baarn, onder redactie van Dr H. C. D. de Wit. Met deze twee delen begint deze, wat wij zouden kunnen noemen „en cyclopaedic" voor de Aquariumlief hebber. En we weten, dat er van dezen in de provincie Zeeland heel wat zijn. Welnu, we hebben reeds eer deze hoogst belangrijke uitgave aangekon digd en deze twee boeken, vormende deel 1 en deel 3 van deze uitgave, komen als twee eerstgeborenen van de pers. En ze mogen er zijn. Ze zijn rijk verlucht met doeltreffende tekeningen en foto's, waarvan de platen tegenover de titelpagina zelfs in mooie kleuren druk zijn gegeven. De boeken zijn ge bonden in sterke band met gouddruk, voorzien van inhoudsopgave en een naamregister, waardoor het gemakke lijk is na te slaan wat men zoekt. En wat men zoekt zal men ongetwijfeld ook vinden. Om een voorbeeld te noe men: deel 1 handelt over de „techniek" en stelt de volgende zaken aan de orde: Waarom spreekt men van tech niek?; II Hoe een aquarium te (laten) qeei/a/sc//

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 3