DE SLUIKER
AMBON
Ons
FEUILLETON
Aflevering 40
Vrij bewerkt naar P. VISSER Jzn
Vrijdag 16 October 1953T ZEEUWSCH WEEKEND pagina 4
voor ons klaarmaakt als boterfabrieken,
worstfabrieken en ga zo maar weer door.
Nu hebt je diezelfde soort fabrieken natuur
lijk ook in andere landen, in België Frank
rijk, Duitsland en heus daar maken ze het
ook goed hoor in die fabrieken. Maar kijk,
nu wil men van elke fabriek heel graag, dat
er veel verkocht wordt, dan kan men steeds
weer meer in zo'n fabriek gaan klaarma
ken. Dat wil men in die fabrieken in het
buitenland ook en daarom probeert men,
of men hier in ons land ook wat van hen
wil kopen. Je zult zeggen, dat is toch niet
zo erg. Nee, maar luister nu eens, als wij
nu van die fabrieken in Frankrijk of Duits
land, of waar dan ook, zo veel gaan kopen,
heeft men natuurlijk niet zo veel meer nodig
van die fabrieken in ons eigen land en
dan komt het erge juist aan, als er van
die fabrieken niet genoeg gekocht wordt,
is er geen werk genoeg voor die mannen en
dan worden die naar huis gestuurd.
„Werkloos worden", zeggen de grote
mensen dan, wat heel, heel erg is. Daarom,
omdat dit er allemaal aan vastzit, gaat men
in ons land de mensen vertellen, je moet
als je wat gaat kopen, altijd proberen, juist
dat te kopen, dat op een fabriek in ons
eigen land gemaakt wordt, dan help je de
de mensen aan® werk. Nu zijn er wel eens
mensen, die denken, dat het een beetje
mooier of beter is, als het uit een ander
land komt en daarom gaan zij dan iets ko
pen van zo'n buitenlandse fabriek, maar nu
kun je op die tentoonstelling, die volgende
week in Goes komt, zien hoe fijn en goed
alles in onze eigen fabrieken gemaakt kan
worden.
Nu heb ik zelf heel wat tentoonstellingen
bezocht, maar dan denk je soms wat be
tekent dat nou, of dan is er weer eens iets
wat je niet begrijpt, maar op de tentoon
stelling „Nederlands Fabrikaat" zal jullie
dat vast niet gebeuren, want er staan dames
en heren klaar om jullie alles uit te leggen.
Is dat even fijn? Nu kreeg ik bericht, dat
ze daar graag hele schoolklassen ontvangen
om het dan gelijk per klas aan jullie te ver
tellen, wat er alzo te zien is. Vraag het dus
je meester maar of jullie er heen mogen.
Ik ga vast eens kijken, want ik wil best
wel eens weten, hoe ze nu precies zo'n lek
kere warme wollen deken maken. En ik
ben ook wel nieuwsgierig, wat ze allemaal
met die thee en koffie uitvoeren, eer ik ze
netjes in een pakje bij mij thuis krijg, om er
een fijn kopje thee of koffie van te kunnen
schenken. Er schijnt, dat er ook iets van
de fabriek van Gero te bekijken is. Je weet
wel, die fabriek, waar ze veel zilveren le
pels en vorken en nog veel meer mooie
dingen maken.
Nu moeten die neefjes en nichtjes buiten
de Bevelanden, maar niet klagen, dat dit
hun neus voorbij gaat hoor. Ik heb alle
moed, dat die tentoonstelling ook nog wel
in andere plaatsen zal komen in ons goede
Zeeland.
Nou misschien zien we elkaar nog wel,
als we tegelijk in Goes in de zaal op de
Beestenmarkt zijn. Maar o, o, wat wordt
mijn praatje lang, ik moei ineens maar op
houden, anders krijg ik er van langs. Dag
allemaal. Jullie tante Truus.
Adrie de G. te Sint Maartensdijk. Wat
heb jij dat boek gauw gelezen. Dat vind ik
nog eens lijn, want nou weet ik, dat ik je
een plezier doe met een mooi boek. Het zou
best kunnen zijn, dat je oom daar al in die
tentoonsteling was in K. want er waren
onderwijzers bij, toen ik er was. Het spijt
me, dat ik het toen niet wist, dat er een
oom van je bij kon zijn, anders had ik eens
gevraagd wie dat kon zijn. Jammer dat je
oom bij jullie niet aan school is, want dan
kwam je bij je eigen oom terecht in de klas,
dat zou leuk zijn. Of denk je er anders over?
Oleander te Grijpskerke. Wat hebben jullie
in de vacantie met elkaar een leuk tochtje
gemaakt op de fiets. Toch nog wel een flink
eind fietsen zo bij elkaar geteld. Zat Ar
nold achter op, of fietste hij zelf al? Het is
wel fijn, dat je op de boot altijd weer
wat kunt uitrusten. Heb je al weer ander
breiwerk opgezet? Ik heb ook altijd zo'n
plezier in dat babbeltaaltje van die kleine
peuters. Ze kunnen er wat van maken. Soms
moet je maar raden, wat ze bedoelen, hé.
Die juffrouw ken ik niet. Dank voor de
tekening van jullie huis.
„Moeten? Van moeten is geen spra
ke, sinjeur. Volgens mijn reglement
behoef ik 's nachts niet te varen dan
alleen in dringende gevallen en bo
vendien wind en weder dienende, en
natuurlijk tegen dubbel veergeld".
Zijier, die al meer geprikkeld wordt,
omdat hij in hoofdzaak aan onwil
denkt en meent, dat het de onvriende
lijke veerman om verhoogd veergeld
is te doen, antwoordt, nu heftig:
„Maar dat is ongehoord, dat het een
eerlijk reiziger belet wordt zijn weg
te vervolgen, alleen omdat een schip
per zwarigheid maakt, hem over te
zetten. Ik betwijfel zeer, of de auto
riteiten zulk een willekeur goed keu
ren".
„Kerel", bast de schipper met een
boosaardige lach uit, „je toont, meer
dan verstandig is, dat je in deze stre
ken geheel onbekend bent. Ook weet
je blijkbaar niet, dat aan alle veer
schippers opdracht is gegeven, scherp
op te letten op allen, die overgezet
willen worden en bij de minste ver
denking dit te weigeren en aangifte
daarvan te doen.
Of nu iemand, die Goese kleding
draagt, maar de taal van het Land van
Cadzand spreekt, ook onder verdachte
personen valt, daarover zouden de
marechaussées, die hier dichtbij een
wachtpost hebben, beter kunnen oor
delen dan ik".
Het is maar gelukkig, dat de flauwe,
walmende lamp in het veerhuis het ge
laat van Zijier niet bepaald verlicht,
anders zou de veerman zien, hoe hij
van kleur verschiet bij deze woorden.
Een lichte rilling trekt door zijn leden.
Het is zo: de taal, die hij spreekt, komt
niet overeen met de kleding, die hij
draagt! Zijn vermomming blijkt hem
eer een nadeel dan een voordeel te zijn.
Maar schielijk herstelt hij zich van de
schrik.
„Schipper", zegt hij vriendelijk, „wat
kan het u nu schelen wie ik ben en
door welk toeval ik een ander costuum
draag dan gewoonlijk? Ik wil je dat
wel verklaren, maar het is niets bizon-
ders. Ik zou graag vanavond nog aan
de overkant komen. Ik zie je aan voor
iemand, die moed genoeg heeft wat te
wagen. En je bent vast niet zo rijk,
dat je mij voor een goed stuk geld niet
een dienst zou willen bewijzen. II: ge
loof zeker, dat deze gouden Napoleon
je er toe bewegen kan, er eens over
na te denken, of u niet een middeltje
weet om mij aan de overkant te bren
gen. Je zult wel een knecht hebben.
voor eventuele gevolgen sta ik niet in,
dat begrijp je".
„Nu, wat de knecht durft, durf ik
ook", antwoordt Jacob Heilman, die ver
der wil. En zeker, nu hij vernomen
heeft, dat vlakbij marechaussee's zijn
gestationneerd.
„Goed. Dan zal ik hem even roepen".
De veerman verdwijnt en het duurt
lang eer hij terugkeert met zijn knecht,
die een sterke, stoere kerel blijkt te
zijn, maar niet bepaald een vriendelijk
voorkomen heeft. Hij heeft twee ste-
Kunnen we met z'n drieën de schuit
niet in het water brengen?"
„Onmogelijk, man", zegt de veerman,
die intussen begerige blikken werpt op
de gouden Napoleon, welke de vreem
deling laat zien, „onmogelijk. We zou
den de gehele nacht werk hebben. En
missehen zou het dan nog niet lukken.
Maar ik zal u laten zien, dat ik een
fatsoenlijk man ben en dat ik een fat
soenlijk man, hij moge dan verdacht
zijn of niet, helpen wil. Maar dan moet
je moed hebben. Zoals ik zei, is het
vaarwater hier vol gaten en banken en
op sommige plaatsen zó ondiep, dat
men bij ebbe er kan doorwaden. En
nü is het ebbe, zelfs laag ebbe van
avond. Een half uur verder is er zulk
een plaats. Ik heb het verschillende ke
ren gedaan. En mijn knecht kent de
plaats ook. Ik zal hem als geleide mee
geven. Ik zie, dat je stevige waterlaar
zen aan hebt. Nu, die zullen je te pas
komen. Heb je er moed voor? Maar
vige stokken bij zich. Eén ervan geeft
hij aan Zijier.
„Al klaar, sinjeur".
Het tweetal verlaat het veerhuis,
nauwelijks gegroet door de veerman,
die alleen de knecht een knipoogje
geeft.
Terwijl zij langs de rechte dijk lo
pen tracht Zijier een gesprek aan te
knopen, maar de knecht blijkt niet
spraakzaam te zijn en beantwoordt
de vragen op zo korte manier, dat de
vreemdeling tenslotte er het zwijgen
toe doet.
Als ze zowat een half uur gelopen
hebben verbreekt de knecht het zwij
gen: „Hier moeten we naar beneden,
maar pas op, dat je op de stenen
glooiing of tegen de staketsels je len
denen niet breekt".
„Maar dit is niet om te doen, man"
merkt Zijier iets later op. „Dat gaat
niet langs die helling in het donker.
Al tweemaal ben ik bijna uitgegleden.
Waarom kunnen we niet bovenop de
dijk lopen?"
„St. St. We passeren hier vlakbij
een boerderij, waar de marechaussees
zitten. Die heren hebben met ons avon
tuur niet te maken. Straks gaan we
weer bovenop".
Dan zegt Zijier niets meer: mare
chaussees moeten maar uit zijn omge
ving blijvenDus strompelt hij ver
der tot de knecht weer naar boven
gaat.
Nog een kwartier verder en na
even scherp te hebben rondgezien, of
hij de juiste plaats heeft, zegt de
knecht: „Nu naar beneden. Hier kun
nen wij over. Zeer ondiep. Zowat een
half uur lopen. Er is geen gevaar".
Hij steekt een lantaarn aan en zegt:
„U volgt mij maar".
Nu, dat gaat aanvankelijk gemak
kelijk. Zij lopen van de ene schor op
de andere en er is niet het minste
gevaar.
Intussen is het aardedonker gewor
den en de wind steekt meer en meer
op.
„We moeten ons haasten, sinjeur"
zegt de knecht. „De wind schiet uit.
Er is zwaar weer op til. Het kan zijn
dat de vloed vroeger op komt zetten
dan anders".
Maar van dat „haasten" komt niet
veel. Zolang zij zand onder de voeten
hebben, kan Zijler gemakkelijk volgen,
maar als zij door lagen slib moeten
waden, gaat het slecht. De knecht ként
het; hij weet zijn brede voeten zó te
zetten, dat hij op.de been blijft, maar
bij Zijler gaat het minder gemakkelijk;
telkens glijdt hij uit en eens valt hij
achterover, vlak op zijn rug, zodat hij
er desolaat komt uit te zien.
Als zij tot op de helft gekomen
zijn, laat de knecht het licht van zijn
lantaarn op een kreek vallen, die zij
doorwaden, en gaat nauwkeurig na,
naar welke kant het water vloeit.
(Wordt vervolgd).
TANT AGATHA
Het ritje van de bakker
naar de gevangenis duurde
een kwartier en al die tijd
deed de officier niets dan
vragen. Pieter kon er haast
geen antwoorden genoeg
voor vinden en was blij
toen ze eindelijk de gevan
genis-poort doorreden.
Achter de poort was een
pleintje en nog voordat de
wagen goed en wel stil
stond kwam er reeds een dik, bedrijvig mannetje aangerend. „Ik ben cipier!" riep
hij van verre. „Het vervoer van wapenen binnen de gevangenismuur is streng ver
boden!" „Oh" zei Pieter terwijl hij het kanon van de wagen haakte. „Dat wist ik
niet. Wij komen trouwens niet om te schieten". Dat moest er nog bijkomen!" sprak
de cipier nors „Ha-ha-ha" lachte de officier nu. „Dat kereltje kan anders beter
schieten dan U denkt. Hij heeft mijn complete salon-ameublement hier de gevan
genis ingeknald!" „Bedoelt U dat Uw meubelen hier de gevangenis zijn ingevlo-,
gen!" vloog de cipier op. „Die hadden zich eerst bij mij moeten melden. Trouwens,
ik geloof het niet!" Uit hoofde van mijn beroep ben ik zéér achterdochtig. Een
kanon schiet, alleen granaten, punt, uit!" „Maar dit kanon niet" weerlegde Pieter
„Ik kan ook U wegschieten als het moet!" „Weet U dat zeker?" vroeg de cipier
verbaasd. „Weet U zeker dat ik terechtkom waar U me heenstuurt?" „Absoluut" zei
Pieter beslist. „Waarom?wilt U soms een stukje vliegen?" „Noustotterde
de man ietwat verlegen „Mijn enige zuster Agatha is vandaag jarig enen ik
heb haar verjaardag eerlijk gezegd nog nooit overgeslagen!" Pieter dacht even na.
„Ik wil het proberen maarU begrijpt zeker wel dat U met al die zware sleu
tels nooit van de grond komt" De cipier begon echter over zijn gehele gezicht te
lachen en overhandigde Pieter terstond alle sleutels van de gevangenis.
famiUeMad
Vrijdag 16 Oct. 1953, No. 2608
Uitgave v.
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
Voor enige tijd is er een boek ver
schenen (bij Meulenhoff te Amster
dam) onder de titel: „Spoor, Onze Ge
neraal", een werk, dat gewijd is aan
de nagedachtenis van de békende ge
neraal, die in Indië, zolang het hem
mogelijk werd gemaakt door een Ne
derlandse regering zonder ruggegraat,
de orde en de rust in dat Millioenen-
land, heeft hersteld en bevestigd.
Het leven van deze grote man, is
een leven van diepe tragiek geweest.
Men moet dit boek gelezen hebben om
iets te verstaan van zijn klacht, ge
richt aan zijn vrouw: „Het is heel erg
generaal te moeten zijn van een leger,
dat politiek verslagen is." We hebben
wel eens de indruk, dat ons Neder
landse volk, vandaag niet meer het
karakter, de energie en de eerlijkheid
bezit om zich eens vrij en frank te
confronteren met de feiten, die zich
hebben afgespeeld in de jaren, nadat
we „bevrijd" zijn uit de tyrannie van
het Duitse Nazidom.
We zien overal in ons land de bruine
gezichten van de Ambonezen en we
zijn gewend aan dit bekende beeld op
onze straten en wegen. Soms verbazen
we ons nog even over het beschaafde,
bescheiden gedrag, de aristocratische
allures van dit Oosterse volk, dat, ook
in ons kille, nuchtere en vergroofde
Westen, zijn adeldom niet prijs geeft,
doch weet te handhaven, door alle
ellende heen. En overigens, is menig
een geneigd met een schouderophalen
te zeggen: „Ze hebben het nog zo
kwaad niet, in ons landje!", niet eens
beseffend, dat men met zulk dom en
oppervlakkig geklets deze mensen diep
beledigd en onrecht aandoet.
Want dit volk heeft een eigen va
derland gehad, een bodem waarop hun
wieg stond, een plaats, waarop God
hen heeft geplaatst met hetzelfde recht
op vrijheid en zelfstandigheid en ge
lukkigzijn, als welk ander volk ter
wereld ook. En dat deze mensen, thans
zuchten onder wrede tyrannie, mins
tens net zo erg als wij onder de Duit
sers hebben ondervonden, is niet hun
schuld, maar de onze, en dat er dui
zenden als bannelingen rondzwerven
in ons kille land, is ook niet hun keus,
maar gevolg van ons lafhartig verraad,
dat we aan dit beste trouwe volk ge
pleegd hebben. Denken we daar nog
wel eens aan?
Van heel de Archipel, dat eens bij
Nederland behoorde, waren de Ambo
nezen, het trouwste, het edelste, het
meest Oranjegezinde en aan Nederland
gehechte volk, dat bovendien een
christelijk geloof aanhing en met ter
daad bedeefde.
Toen we in Ned. Indië soms hier en
daar moeite hadden met bepaalde ge
biedsdelen, die in opstand kwamen,
of andere gebiedsdelen onderdrukten,
waren het steeds de Ambonezen die
ons te hup kwamen om orde, rust en
vrede te herstellen.
Wë hebben hier voor ons het af
schrift van een brief, welke de officier
(de latere Ministerpresident) H. Colijn
schreef aan zijn oom en tante in Ne
derland, toen hij mede geholpen had
om het verraad, dat aan Lombok ge
pleegd was weer ongedaan te maken
en een ten bloede toe onderdrukt volk
te verlossen. Hij schreef toen in die
brief (26 Juli 1895) onder meer dit
fragment:
„Toen we 's avonds thuis kwamen
en onze doden hadden begraven, toen
begonnen mijn Ambonesche soldaatjes,
die alle christenen zijn, in hun zoet
vloeiende Maleise taal aan te heffen
het 10e vers van psalm 68: Geloofd zij
God met diepst ontzag, enz. De kerels
hadden gevochten als leeuwen. Eén
van hen, een zekere Terok Syaruna-
meel, had mij tot vijf maal toe in de
strijd het leven gered; 4 maal ging het
goed. De 5e maal bekocht hij het met
den dood. Gij kunt begrijpen, dat men
aan zulke soldaten gaat hechten en dat
ik mij niet behoefde te schamen over
de tranen, die mijn oogen ontwelden,
toen we hem, ingewikkeld in de Ne
derlandse driekleur, in den gemeen
schappelijke grafkuil nederlieten.
Die toewijding, die men in zulke-
oogenblikken bij den Ambonees aan
treft, ik vond ze nergens zoo. Het zijn
uitstekende soldaten. En dan daarbij,
dat kinderlijke vrome, dat, na zulk een
dag, nog met luide stemmen Gods lof
en eer verkondigen. Waarlijk, hoe
heerlijk is het om officier te zijn van
zulke soldaten1)
Wat hebben wij met dit volk ge
daan?
Het is slachtoffer geworden van een
laag-bij-de-groncjse, karakterloze po
litiek, de dupe van een z.g. „door-
braak-politiek" die in Londen voor
bereid, tijdens de oorlogsjaren, direct
na 1945 in'ons land is doorgezet, met
een opportuniteitspolitiek van de
S.D.A.P., die het fel rode gewaad ver
wisselde met een camouflage-pakje in
een zachtere fletse roze tint.
Hoe heeft deze partij zich voorheen
ten aanzien van ons Vorstenhuis en
vaderland gedragen? We weten er al
les van. Het was steeds revolutie wat
de klok sloeg. We denken maar aan
enkele feiten: de Spoorwegstaking, dat
anarchistisch avontuur; de poging de
Koningin van de Troon te dringen en
de regering aan kant te zetten in 1918,
waarbij Troelstra zich gelukkig ver
giste in het gehalte van ons leger, en
om nog één feit te noemen, de houding
van de S.D.A.P. bij het oproer op de
„Zeven Provinciën", dat zij graag
overgeslagen wilde hebben op de ge
hele vloot. Want haar politiek was:
weg met de Koningin en weg met het
leger en de vloot. Geen man en geen
cent! Omdat Duymaar van Twist op
Prinsjesdag „Leve de Koningin!" riep,
bleven de rode heren thuis bij de
opening van de Staten Generaal.
Zó, was toén de mentaliteit, trouwe
vrucht van hun beginsel, dat in die
dagen althans nog niet gecamoufleerd
werd. Maar toen in 1945 de Engelsen
en de Amerikanen kwamen hebben ze
hard meegejuicht en waren wat blij,
dat deze „Kapitalistische landen" net
zo min naar hun demagogische leuzen
van „geen man en geen cent" geluis
terd hadden, als wij in Nederland en
ze hebben royaal geprofiteerd van de
„kapitalistische" bommenwerpers en
tanks, die ter bevrijding kwamen op
dagen. En van dat ogenblik af is de
ellende, het nationaal verval begonnen.
Gekno'ei en gekonkel, inzake Indië, ka
rakterloze politiek tegenover Enge
land, dat ons nog nooit de Koloniën
gegund had en iedere oorlog misbruikt
heeft om onze rechten op Indië te be
twisten en te beknotten. Hadden de
rode heren toen wat ruggegraat en
moed bezeten (zoals het Joodse volk
dat betoond heeft op het voor hem
kritieke moment!) en generaal Spoor
zijn gang laten gaan, dan zou er nu
rust en vrede en welvaart in Indië ge
heerst hebben. Maar wat deden de
heren? Ze hebben aangepapt met de
Collaborateurs van de Jappen in Indië.
Kerels, die verraad gepleegd hebben
tijdens de bezetting van Indië en feite
lijk in de beklaagdenbank behoorden,
werden op de troon gezet, onder En
gelse en Amerikaanse druk en het
arme volk van de Archipel werd de
dupe. En toen hebben diezelfde rode
heren, die voorheen: „geen man en
„De Levensroman van Dr H. Co-
lijn", door Rudolf van Reest, Uitgave
Bosch Sc Keuning N.V. te Baarn.
UIT DE SCHRIFT.
8en mïo-uiu- die haal Heiland au-cAui-int
„O, vrouw! groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wilt".
Matth. 1528.
Het verhaal van de Kananitischc vrouw
is wel een verhaal wat alles op z'n kop
zet.
Dat merkt dat vrouwtje al meteen, dat
kwam bidden voor haar bezeten dochter.
Ze hadden haar immers van alles over
die vriendelijke Jezus verteld. Hoe goed
Hij was, en hoe Hij helpen kon, en hoe
Hij niemand afwees.
Maar als ze het dan gaat proberen, ant
woordt Hij haar niet één woord, staat
er. Het evangelie schijnt niet te kloppen
met de practij'Die goede woorden over
Jezus Christus komen niet uit.
Nog vreemder wordt het verhaal, als
we goed toezien wat er eigenlijk gebeurt.
Er ontspint zich een strijdgesprek naar
aanleiding van de vraag om hulp. Jezus
wil niet. Hij is immers voor de schapen
van Israël gekomen, en is deze vrouw
niet een puur-heidense?
Het vreemde ts. dat Jezus dit strijd
gesprek verliest Tegen de farizeeërs en
de Schriftgeleerden kon de Here Jezus ge
makkelijk op. zij dersten Hem tenslotte
niets meer te vragen Maar tegen dit
vrouwtje kan Jezus niet op.
Hij wordt gevangen in Zijn eigen
woorden. Wat de Schriftgeleerden niet
klaar krijgenkrijgt een vrouw klaar. Ze
wordt toch geholpen!
Het meest vreemde is dan ook de laat
ste regel die u hierboven afgedrukt vindt:
„U geschiede gelijk gij wilt".
Wij zijn beter vertrouwd met het om
gekeerde: „11 wil geschiede". Dat staat
trouwens ook in de Bijbel.
Tot onze verwondering staat dit andere
er ook: niet wat Jezus wilde, maar wat
die vrouw wilde zal geschieden. Zij krijgt
haar zin.
Wellicht heeft dit verhaal daarom iets
met uw geloven en bidden te maken.
Maakt u de Heiland wel verlegen met
uw aanhouden? Dat is het rechte bidden.
En vangt u Hem wel in Zijn woorden
Dat is het rechte geloof.
Daar buigt de Heiland voor.
Er is geloof wat bergen verzet, en wat
muilen van leeuwen toestopt. Dat lees ik
in Hcbr. 11. Er is ook geloof, wat Jezus
overwint. Dat lees ik in het verhaal van
dit eenvoudige, heidense vrouwtje.
Scharendijke. H. M. Kuitcrt.
geen cent!" riepen, het bestaan, om het
eiland Ambon, waar de beste en de
trouwste onderdanen van de, Neder
landse regering woonden, door laf ver
raad in de handen van de Jappen
vrienden in Batavia te spelen. Ja, die
zelfde heren, die eerst leger en vloot
in ons land ondermijnden, hebben na
dien onze vloot misbruikt om Javaanse
soldaten en vlammenwerpers, in Ne
derlands eigendom, naar Ambon te
brengen, om de stakkers daar weg te
schroeien, stakkers die geen andere
misdaad ooit hebben gepleegd, dan
trouw tot in de dood te zijn aan ons
Vorstenhuis, omdat dit volk christe
lijke beginselen met ons volk gemeen
had en er de zegenrijke werking van
had leren verstaan.
Onder de auspiciën van de Socialis
ten zijn de Javaanse troepen, bewa
pend door een Nederlandse overheid,
naar Ambon overgebracht en hebben
daar op gruwelijke wijze huisgehou
den, zich vergrepen niet slechts aan
de weerloze mannen, maar evenzeer
aan vrouwen en kinderen.
Dezer dagen heeft een onzer kerken
in Nederland zich met een getuigenis
gericht tot onze Vorstin en aan Haar
Raad van Ministers, waarin gewezen
wordt op het gruwelijk onrecht, dat
aan de Ambonezen gepleegd wordt.
In dat getuigenis lezen wij:
„Het is de roeping der overheid
recht te doen; zij zal zich ook niet
mogen verschuilen achter de veront
schuldiging, dat Nederland onmachtig
zou zijn het onrecht te herstellen, «.1
vooral niet terwille van een zoge
naamde goede verstandhouding mét dé
Republiek Indonesië het onrecht mo
gen handhaven en vergroten. Want de
HERE ziet het! Hij komt met Zijn oor
deel over het volk, dat Hem eert met
de lippen, maar welks handen met
bloed bevlekt zijn, dat onaandoenlijk
het bedreven onrecht bestendigt...."
Scherpe, harde woorden.
Maar volkomen juist.
Laat ons hopen, dat onze volkscon-
ciëtie althans nog niet dermate met
een brandijzer is toegeschroeid, dat het
horende doof en ziende blind blijft, ten
aanzien van een volk, dat recht heeft
op bescherming van een Overheid,
waarop het vertrouwd heeft en dat
door zijn eigen trouw en geestelijke
adeldom dure verplichtingen aan ons
ganse volk oplegt. MARNIX.
9n en o-m hei aquaiium
door Dr A. F. J. Portielje en
AcfrUaliumtechnLeh
door Ir F. C. W. Slooff. Twee
delen van „het Handboek voor
de Aquariumliefhebber",, Uitga
ve van de Uitgeverij en Druk
kerij Hollandia te Baarn, onder
redactie van Dr H. C. D. de Wit.
Met deze twee delen begint deze,
wat wij zouden kunnen noemen „en
cyclopaedic" voor de Aquariumlief
hebber. En we weten, dat er van
dezen in de provincie Zeeland heel
wat zijn.
Welnu, we hebben reeds eer deze
hoogst belangrijke uitgave aangekon
digd en deze twee boeken, vormende
deel 1 en deel 3 van deze uitgave,
komen als twee eerstgeborenen van de
pers. En ze mogen er zijn. Ze zijn rijk
verlucht met doeltreffende tekeningen
en foto's, waarvan de platen tegenover
de titelpagina zelfs in mooie kleuren
druk zijn gegeven. De boeken zijn ge
bonden in sterke band met gouddruk,
voorzien van inhoudsopgave en een
naamregister, waardoor het gemakke
lijk is na te slaan wat men zoekt. En
wat men zoekt zal men ongetwijfeld
ook vinden. Om een voorbeeld te noe
men: deel 1 handelt over de „techniek"
en stelt de volgende zaken aan de
orde: Waarom spreekt men van tech
niek?; II Hoe een aquarium te (laten)
qeei/a/sc//