V
EEN AARDIG PATROON
Za£iqheid
Vrijdag 9 October 1953
liefgehad, is zelf een groot toneelspe
ler, heeft het jonge meisje op de plan
ken gebracht en kan nu niet over dit
sterfgeval heenkomen.
Dan komt de wereldoorlog er tus
sen met al de ellende en tenslotte de
bevrijding ,die voor hem geen bevrij
ding is, maar een andere vorm van
gevangenschap. Hij leeft onder de ban
van het sterfgeval van het meisje, wier
portret bij hem in huis hangt en dan
komt het mediteren, over de mogelijk
heid van een -leven na dit leven, zodat
het met deze éne worsteling niet af
gelopen zal zijn.
Tenslotte komt hij dan ook tot dit
„geloof" op de manier zoals we hier
boven geciteerd hebben.
Wat moeten wij van dit alles zeg
gen?
Wat is dat voor een „geloof"?
We zijn in dit boek beland bij een
categorie mensen, wier wereld door de
oorlog is ineen gestort. Dat was hun
wereld, een wereld, die ze zichzelf ge
bouwd hadden; een wereld van de
lach, de weelde, en de zonde. Wan
neer dat bouwsel ineenstort hebben
deze mensen ook niets meer, en staan
ze voor de vraag: loopt nu met die éne
voorstelling die we geven mochten al
les af? Is het eind dan de dood en de»
vreselijkheid van het graf, de vernie
tiging? En dan breekt het „geloof"
door, dat er een hier „namaals" is,
waar dan op de een of andere manier
hün wereld weer wordt voortgezet. De
doorbreking van dit „geloof" is dan
hun „bekering" als men dit zo noemen
wil. Maar is dat wel een „bekering",
een verandering van gezindheid, een
vernieuwing van het leven, een om
keren van het ojude? We geloven het
niet. Dit „geloor' is het geloof der
wanhoop. Men kan het graf niet ver
werken en men ziet, dat ook het beste
van deze wereld daar toch in eindigen
gaat. En daarom komt er een „geloof"
in een hiernamaals aan te pas. Een ge
loof waarin het leven, dat men op
aarde zo liefhad, zal worden geconti
nueerd.
We zien dat op de laatste pagina
van het boek.
Want wanneer de hoofdfiguur uit
dit verhaal, tenslotte tot het geloof
in dat hiernamaals gekomen is, en dus
gelooft dat het gestorven toneelspeel-
stertje leeft, dan kan hij ook weer in
dit leven verder. Hij zit niet langer op
de puinhoop van zijn leven. Hij gaat
de wereld weer in. Er liggen stapels
brieven en telegrammen, die hij nu gaat
beantwoorden en hij gaat de wereld
van de film en het toneel, van het
vermaak en genot als een nieuw mens
aanvaarden en beleven.
Dit boek is daarom van zo grote be
tekenis, omdat het ons laat zien, wat
de eigenlijke reactie van de grote
massa der mensheid is op, wat we in
de oorlogsjaren hebben meegemaakt.
Er is geen afbreking van de zonde,
geen berouw, geen boetvaardigheid.
De zonde wordt niet als zonde gezien
en beleden. Er wordt dan ook geen
slaande hand Gods ontdekt in wat over
ons kwam. Men filosofeert wat over
dood en eeuwigheid en zoekt naar een
levenshouding, die tenslotte in de we
reldellende nog enige bevrediging ge
ven kan. Maar men herbouwt zijn ge-
In het jaar 1672, leefde er te Mid
delburg een klein, zwart, rond, dik,
ventje, Beronicius geheten, die nau
welijks kleren aan het lijf had. Wan
neer hij geld had, zat hij dagen achter
een in herbergen en kroegen, doch als
hij gebrek had, won hij de kost met
schoorsteenvegen of scharen en mes
sen te slijpen; Somtijds speelde hij ook
wel onder het gemene volk voor goo
chelaar of hansworst, en dit was zijn
aangenaamste bedrijf. Hij sprak ver
scheidene talen even vaardig, als of
het zijne moedertaal was, voorname
lijk het Italiaans, Frans en Engels.
Wat de Latijnse taal betreft, daarin
was hij zo ervaren, dat de vermaarde
Johan Frederik Gronovius somtijds
schroomde met hem Latijn te spreken;
maar bovenal was hij in het Grieks
zeer bedreven. Op zekere tijd met de
Heer Johan Frederik Gijmnich, toen
Professor in de Griekse taal te Duis
Vorige week vertelde ik, dat ik een
voorproefje kreeg van de Handwerk-
tentoonstelling, die georganiseerd werd
door de Bond van Christen Boerinnen,
Boerendochters, Plattelandsvrouw en
en -meisjes in Nederland. Nu van de
week heb ik van het hele gerecht ge
noten. Daarvan moet ik toch nog wat
vertellen. De tentoonstelling werd door
Mevrouw Ten Cate, echtgenote van
onze Goese Burgemeester, geopend,
die zulks deed in de plaats van Me
vrouw Baronesse De Casembroot, die
verhinderd was dit te doen. Er wer
den door verschillende dames, in hun
diverse bestuursfuncties goede woor
den gesproken bij de opening van de
tentoonstelling. Er voerden ook enkele
heren het woord. *Lo onder ons ge
zegd, had ik eerst een beetje mede
lijden met hen, die tot zulk een taak
geroepen werden, want ze moesten
zich wat onwennig voelen, dacht ik, op
dit hen zo vreemde terrein. Natuurlijk
was dit medelijden onnodig, want men
onthield zich wijselijk van een „vak
technische" discours, maar sprak van
de waardering, die men heeft voor
handwerkende vrouwen. Drs Knibbe
maakte in zijn pittige speech de te
genstelling tussen het jagende, geme
chaniseerd leven van deze tijd en de
rust, die er uitgaat van een handwer
kende vrouw. Een van de dames, die
het woord voerde maakte de goede op
merking, dat er uit handwerk, dat men
vervaardigt, ook iets van ons karakter
spreekt. Ik geloof, dat in deze beider
woorden inderdaad is uitgedrukt wat
van wezenlijk belang is in onze wel
aardige, maar schijnbaar toch onbe
langrijke bezigheid. Als we deze din
gen in gedachten houden, heeft een
rondgang door een zo uitgebreide
tentoonstelling ons wel iets te zeggen.
Jaren geleden las ik eens het Duitse
boek: „De heilige en haar Nar". Een
kostelijk exempel van echte ouderwet
se romantiek, maar ook daarin was
toch de gedachte verwerkt, dat in het
handwerk van de vrouw heel wat tot
ruïneerde leven op een kruiend oever
zand. Er ligt geen vast fundament on
der. Wat „religeus" lijkt, is niet an
ders dan zelfhandhaving, tegen de
vloedgolf van een wereld van leed in.
Daarom is dit boek ontstellend arm
en leeg.
Voor wie critisch lezen kan, gunt
het een diepe blik in een wereld van
klatergoud, schijn-geluk en gepolijste
leegheid, waarin de woorden Gods:
„Want Gij hebt de woorden van eeuwig
leven", in een critiek moment van
uiterste wanhoop, wel geciteerd,
maar niet begrepen zijn. Omdat dit
„geloof" tenslotte de geraffineerdste
wijze van zich-zelf-handhavend onge
loof is.
burg, lang in 't Grieks gesproken heb
bende, eindigde hij het gesprek met te
zeggen: Ik krijg er verdriet in, langer
Grieks met u te praten, want waar
achtig mijn leerlingen, die maar een
jaar bij mij geleerd hebben, zouden
het beter spreken. Hij gaf gelijk uit
dit antwoord blijkt, ook nu en dan aan
jonge lieden les in de talen. Dan, hoe
lomp en onbeschoft hij zich somtijds,
zelfs jegens mannen van aanzien, uit
drukte, bleek het echter, dat hij een
goede op/voeding moest genoten heb
ben en wel onderwezen zijn; althans,
hij kon de voornaamste Griekse en
Latijnse schrijvers met een ongemene
vlugheid beoordelen. Hij wist echte en
onechte schriften met een gezond oor
deel van, elkander te schiften, en met
ongemaji» spitsvondigheid de goede en
kwade'rfipfeekwijzen te onderscheiden.
Hij had een weergaloos geheugen, de
gehele Horatius, Virgilius, Plinius,
uitdrukking kan worden gebracht. In
dat boek trachtte de heldin van het
verhaal heel haar nood en strijd tot
uitdrukking te brengen in haar bor
duursel. Natuurlijk het is een ro
man was daar weer de held van het
verhaal, die deze sprake verstond. En
fin, dat was dan ook een kunstenaar.
Nu zijn wij in de regel zo gelukkig
niet dat wij zo klaar verstaan worden
in de sprake die er uitgaat van onzer
handen werk. Toch de gedachte is wel
juist, dat er uit onze handwerken veel
kan blijken hoe we zijn. Met grove
wol en grof stramien kan men inder
daad zeer aardige handwerken maken,
die men in een enkele dag klaar kan
hebben, maar wie op zich neemt een
fijn kraagje van frivolité te vervaardi
gen, geeft al blijk heel wat vasthou-
denheid in haar karakter te hebben,
anders begint men aan zo'n precisieus
werkje niet. Daaraan moest ik den
ken, toen ik zo'n kraagje in dit hand
werk een waar kunststukje be
wonderde. Merkwaardig is, dat de
kruissteek zich steeds handhaaft. Veel
handwerktechnieken raken in de loop
der tijden op de achtergrond, maar de
kruissteek vindt men steeds opnieuw
als er ergens handwerken te bewonde
ren vallen. Men heeft met deze tech
niek ook grote mogelijkheden. Persoon
lijke smaak komen bij de kleurencom
binaties en patroonkeuze sterk uit.
Vrouwen met een natuurlijk gevoel
voor verhouding en kleur hebben hier
veel moois gewrocht, vaak in het uit
beelden van een fragment uit de Bij
belse geschiedenis. Het schilderij in
deze steek uitgevoerd, voorstellende
een het Laatste Avondmaal, van Leo-
nardi da Vinci, is wel een handwerkje
dat langdurige beschouwing waard is.
Deze zending uit Borssele is zeker
wel een waardevolle bijdrage voor de
tëntoonsteling.
Doch ook andere aspecten van de
vervaardigsters komen naar voren. Vo
rige maal noemde ik al even het wand
kleed met de negertjes. Men moet over
een goede portie humor beschikken
om zoiets geestigs te kunnen vervaar
digen. Werkelijk over zo'n tentoonstel
ling van handwerken zou men een
boek kunnen schrijven. Een hoofdstuk
apart zou dan te wijden zijn aan de
ontbijtlakens. Met zo'n kleed op de ta
fel de dag aan te vangen, maakt een
feestelijk begin. Dit onderdeel geeft
zeer veel goeds te bewonderen. En dan
denk je weer, wie zoveel tijd wil be
steden voor verfraaiing van het huise
lijk interieur, geeft blijk van liefde
voor dit eigen gebied. Wie zo de hand-
werktentoonstelling heeft gezien, be
seft, dat dit niet alleen maar gaat over
wat handwerken van vrouwen, maar
hierin vertoont zich ook een cultureel
bezit van ons volk.
Het is jammer, dat deze tentoon
stelling slechts enkele dagen kon du-
Juvenalis en meer andere schrijvers
kende hij niet alleen van buiten, maar
wist ook allerlei plaatsen uit die
schrijvers, met aanwijzing van het
boek, hoofddeel en vers op te geven.
De Griekse dichter Homerus en enige
kluchtspelen van Aristophanes had hij
vast in zijn geheugen geprent.
Het gebeurde eens, dat de ver
maarde dichter Antonides zich te Mid
delburg bevortd, en aldaar in een ge
zelschap, door een jong heer, die een
leerling van Beronicius was, zeer hoog
hoorde opgeven van de vaardigheid en
het ongelofelijke geheugen van zijn
meester, zodat de dichter en alle aan
wezigen begeerig werden, deze man te
zien, weshalve er terstond om Bero
nicius gezonden werd.
Ieder stond versteld een man van
wie men zoveel gehoord had, in zulk
een slordig gewaad te zien; doch toen
men hem nader bezag, toonden zijn
glinsterende ogen en de verhevenheid
van zijn wezen, dat er iets ongemeens
in hem verscholen lag. Gevraagd zijn
de, of alles waar was, wat men van
hem verteld had? zeide hij: Ja, dat is
alles zo! doch toen men hem toevoeg
de, dat zulks ongeloofelij k was, schold
Pagina 2
fAant
Ergens aan een frontlijn zaten
Samen in de nacht
Twee verregende soldaten
In een gat op wacht.
Ieder had zijn huis verlaten,
Beider waren zij nu grauw,
Rond hen barstten de granaten
En ze scholden op de kou.
De een ontdekte nog twee peuken
En de ander had een pak
Lucifertjes in de kreuken
Van zijn klef-doorweekte zak.
Diepweg in zijn kraag gekropen
Streek hij vlug een houtje af
Maar zijn jas woei even open
Toen hij zich een vuurtje gaf
Hij heeft het niet eens geweten
Zo vlug haalde hem de dood
Toen hij werd vaneen gereten
Door een straal wit-gloeiend lood
Want een eindje verder zaten
Natter nog dan hij misschien
Twee haast ééndere soldaten
En één had zijn licht gezien.
Uit: „Lïbertas ex Vertiate" R. H. F.
Zaligheid is: overgave
Langs de weg van smart en pijn.
Sterven om te kunnen leven;
Gebroken toch: gelukkig zijn.
Zaligheid is: los te laten
Vreugde, die slechts ijdel is.
Wonen wil God alle dagen
Bij hém, die verbrijzeld is.
Met U bouwt Hij aan een woning,
Tot Zijn eer en heerlijkheid.
Hij maakt bedelaar tot Koning.
Overgave is Zaligheid.
POOT Jr.
ren. Ik zou wel gewenst hebben, dat
dit langer was, opdat al wat vrouwe
lijk was, er een kijkje had kunnen
nemen. Wat men uit het hele land b:i-
een bracht, was wel zeer de moeite
waard, doch verblijdend is ook, dat het
Zeeuwse deel daarbij zeker niet min
der was.
Als ons Weekend weer op uw tafel
komt, zijn de tentoonstellingsdagen
weer voorbij, maar ik hoop van harte,
dat deze een succes geweest zijn, wat
dan een aansporing moge zijn voor de
organisatrices om dit na verloop van
tijd te herhalen. Intussen moeten wjj
zo in verloren ogenblikjes maar voort
gaan iets moois, wat gecombineerd kan
worden, met iets practisch te maken.
Vergeten we niet, denk aan de woor
den van Drs Knibbe, dat het in dit
voortgejaagde leven voor de mannen
in hun weinige ogenblikken van echte
rust, een prettige gewaarwording is,
een vrouw stillekens bezig te zien aan
iets wat mooi zal worden. Reeds dat
geeft voldoening.
hij het ganse gezelschap dapper uit,
zeggende: dat zij maar een hoop bees
ten en ezels waren; want ongelukkig
had hij die dag te veel gedronken.
Toen hij zag, dat men aan zijn zeggen
weinig geloof sloeg, begon hij te snoe
ven, en vertelde: dat hij de man was,
die het grote woordenboek van Cale-
pinus met achthonderd woorden had
vermeerderd; dat hij alles, wat hij
maar eens gehoord had, op staande
voet in zuivere verzen kon stellen, en
eindelijk, dat hij dikwijls de Couran
ten staande weg in Griekse en Latijnse
dichtmaat had overgezet; maar ziende,
dat men noch het een noch het ander
geloofde, werd hij boos, en liep al
vloekend het huis uit.
'sAnderendaags was hetzelfde gezel
schap weer bijeen, wanneer Beronicius
met zijn leerling terug kwam, zich
verontschuldigende over hetgeen er de
vorige dag gebeurd was, en verzoe
kende, dat men hem alles wat hij, toen
dronken, gezegd had, wilde ten beste
houden. Toevallig had Antonides even
te voren het volgende grafschrift ge
maakt op de Zeeuwse zeekapitein De
Haze, die destijds in een gevecht tegen
de Engelsen gesneuveld was:
ONS KORT VERHAAL
gdcerJc sdiccvslcettwegcr
Vrijdag 9 October 1953
'T ZEEUWSCH WEE <END
Pagina 3
We hebben nu geleefd in de dagen
van veel belangstelling voor handwer
ken. dank zjj de mooie tentoonstelling
die pas gehouden is. Het is dus geen
wonder, dat we eens keken naar een
patroon voor ons hoekje om de hand
werkenden onder ons aan het werk te
zetten.
Dit-patroon kan op verschillende ma
nier worden gebruikt. Wie aan haken
de voorkeur geeft, kan dit op die ma
nier werken. De open vlakjes wörden
dan stokjes en lossen. Voor kruissteek
liefhebsters is er natuurlijk ook de mo
gelijkheid om het op die manier te
doen. Naar gelang men min of minder
grof materiaal gebruikt zal het kleedje
natuurlijk groter of kleiner worden.
Het is alleraardigst om het op een pre
senteerblaadje te gebruiken.
Ik hoop, dat ik net als vorige malen,
weer zal horen van die en gene, of
het werk goed gelukt is.
M I
BB I
BB
■■■■■■■IB
s v
v
■1
SBB
SHE
SBB
BB
MB
1
MB
MSB
1
BBS
MB
HES
'iSBB 1
SBB I
IBB
h&mbb
35.S !.SSS.
RELATIVITEIT.
Op een avondpartij werd Einstein
eens door de gastvrouw gevraagd, haar
de relativiteitstheorie te verklaren.
„Mevrouw", zo begon de grote ge
leerde, „ik wandelde eens met een
blinde op het land en vertelde deze dat
ik zin had in een glas melk."
„Zin begrijp ik", zei de blinde,
„maar wat is melk?"
„Melk is een witte vloeistof."
„Vloeistof begrijp ik, maar wat is
wit?"
„Wit is de kleur van een zwanen-
veer."
„Een veer ken ik wel, maar wat is
een zwaan?"
„Een vogel met een gebogen hals."
Waarop de blinde weer: „Een hals, die
ken ik, maar wat is gebogen9"
Toen verloor 'k mijn geduld, greep
de blinde zijn arm, strekte hem en zei:
„dat is recht", daarna boog ik hem en
legde hem uit: dat is gebogen."
„Aha", sprak de blinde begrijpend,
nu weet ik wat U met melk bedoeld:"
Het komt zeker door het mooie weer,
maar we zijn haast allemaal vroeg present
op het plein. Zelfs de baas is een tikje
vroeger dan gewoonlijk en dat zegt wat.
Niemand onzer maakt aanstalten om naar
binnen te gaan. We genieten van de serene
stille herfstlucht. Zelfs de jeugd is niet zo
rumoerig als anders. Onze jongste collega
schaamt zich niet om te zeggen, dat het
eigenlijk te mooi is om naar binnen te gaan.
Ons aller stilzwijgen geeft instemming te
kennen, wat deze collega moed geeft tegen
de baas te zeggen, dat z'n horloge weieens
een heel stuk voor kon zijn. Nu kun je van
de baas hetzelfde zeggen als Hildebrand in
zijn Camera van Stastok zegt: hij was een
man van de klok en stond diensvolgens al
tijd om zes uur op, met deze variatie echter,
dat onze baas om acht uur altijd naast de
radio staat om te controleren of zijn horloge
somsNee op een paar minuten respijt
hoeven we niet te rekenen, al is het nog
zulk prachtig herfstweer. Klein Marjanneke,
dat aan mijn arm hangt en tegen me aan-
knuffelt als een aanhalig poesje, ontgaat
onze diepzinnige conversatie, waarin we
laten zien, dat we soms geen haar beter
zijn dan de jeugd, die wij moeten opvoeden
tot
Als we even stil zijn en er op het plein
ook een opmerkelijke rust is, wordt dit gave
ogenblik doorbroken door vinnige kloppen
op kleden of bedden op het erf van onze
buurman-boer. Dat schijnen voor mijn klein
Marjanneke bekende klanken te zijn want
opeens veert ze op en vertelt mij, maar ten
aanhore van al mijn mannelijke collega's de
baas incluis: „Me moeder is ook an de
schoonmaak en ik 'eb er gister zo gehel-
lept!" Ik moet me opwerken 'tot een blijmoe
dig prijzend woord, want mijn hospita is
ook aan de schoonmaak ziet u...... Riek uit
klas zevefi komt net aangelopen. Ze of
freert de baas een kostelijke bos asters maar
vraagt meteen: „Meneer, mag ik de borde
es goed schoonmake?" „As je me nou", zegt
de jongste collega in prachtig Hollands pro
za. ,,'t Moet al muizen, wat van katten
komt en het moet al schoonmaken wat
vrouw is", en hij kijkt mij daarbij aan alsof
ik verantwoordelijk ben voor al die schoon
makende vrouwen. Klein Marjanneke hangt
weer verstild aan mijn arm, maar het bijde-
haride Riekje snapt wel wat er aan de hand
is en ze zegt vrijmoedig: „Lekker nog maar
een paar maandjes en dan mag ik van
school af en dan gaat me zus trouwe en
dan mag ik me moeder hellepe en dan gane
we fijn same schoonmake, zegt me moeder!
„En daar geven wij nou ons bloed
en zweet voor", zegt de jongste collega met*
een snik in zijn stem.
Ik voel me wat benauwd tussen al dat
manvolk, want ze kijken me allemaal mis
prijzend aan, want tenslotte ben ik dan toch
maar een vrouw, zie je. Ik mis ditmaal de
moed om het voor mijn zusteren op te ne
men. En nog is mijn leed niet geleden, want
Piet, ook al uit zeven komt met een vaart
het plein opgerend, maar richt zich een tikje
nijdig tot de collega uit vijf. „Meester onze
Dien ken nie komme, want me moeder is
gevalle, de trap gong kepot toen me moe
der stond te schoonmake en toen is ze ge
valle en toen het ze d'r been gebroke en
nou mot Dien op ons kleine zussie passé en
het ete koke".
Piet heeft haastig z'n 'boodschap er uitge-
gegooid en als hij zich omkeert om zich
bij zijn jaargenoten te voegen, lucht hij nog
even zijn wrevel over de huiselijke stoornis.
„Mc vader zeit, dat komp nou van die
gekke schoonmaak!"
De jongste collega, die meestal het hoog
ste woord voert zegt weer: „Mijn vrouw
mag.later niet schoonmaken", waarop dat
nest van een Riekje hem hartelijk uitlacht
en al vol levenswijsheid zegt: „Dat doet
ze tóch as uwes naar school ben". De col
lega uit vier, die ook een pupil in zijn nabij
heid heeft zegt: „Jij moet dan maar niet
schoonmaken hoor, als je groot bent", waar
op deze echt vrouwelijk enkel maar met een
lief lachje reageert. Jasper uit mijn klas, die
me wat wil komen vertellen, hoort zo iets
van. groot zijn en het schijnt, dat hij voor
die tijd zijn plannen ook al klaar heeft, want
vastberaden verkondigt hij ons, dat hij later
smid gaat worden, net als vader. „Dat is
mannentaal, naar mijn hart, prijst onze
jongste collega weer en hij trekt Jasper
goedkeurend aan zijn steile Huif, wat Jasper
verheerlijkt naar meester doet opkijken. De
baas grijpt naar zijn horloge. Wij schuifelen
gelijk met ons kroost naar binnen, maar
Jasper haakt niet in zoals gewoonlijk. Hij
heeft ervaren, dat hij bij de mannen hoort.
Zo maakt het pro- en contra de schoon
maak al scheiding in onze jeugdige maat
schappij, waarbij ze mij dan ten onrechte
aan de verkeerde kant plaatsen. Het moet
je maar tegen zitten.
Binnen steekt Marjanneke haar vingertje
op en vraagt lief: „Juffrouw mag ik al de
boekies netjes legge in de kast
Gelukkig zijn de schuifdeuren gesloten
tussen mijn lokaal en dat van onze jongste
collega!
SNELHEID.
Een Engelsman, een Amerikaan en
een Nederlander zaten in de zelfde af
deling van de expressetrein Berlijn-
Lutjebroek.
„Sjonge", zei de Nederlander, „dat
gaat met een vaartje hè!"
„Ja", antwoordde de Engelsman,
„maar bij ons heb ik eens in een snel
trein gezeten, die zó hard reed, dat ik
dacht dat de telefoonpalen langs de
spoorweg een hek vormden."
„Bij ons gaat het nog harder",
pochte de Amerikaan, „daar klitten
onder het rijden de mijlpalen tot één
lange grafsteen aaneen".
„Dat is nog niets vergeleken met
onze expressetrein AmsterdamMaas
tricht", zei de Nederlander droog, „we
reden in die trein onlangs langs een
aardappelveld, een wortelveld, een
veld met kool en tenslotte langs een
vijver, en wat dacht iedereen?"
999»
„Dat het groentesoep was!"
PIJN
„Trekt U altijd zonder pijn?", vraagt
een patiënt aan de tandarts.
„Ja zeker."
„Altijd?
„Dat is te zeggen: verleden week ver
stuikte ik mijn pols, toen ik eèn ver
standskies moest trekken."
De Haze, een fiere leeuw, in 't Brit-
[sche zeegevecht,
Stond pal in 't midden der gepreste
[waterhonden,
Tot hem een kogel heeft vooruit
[naar God gezonden,
Om wraak te vordren van 't ge
schonden waterregt.
Sta Vreemdeling! en zeg, tot glorie
[van de Zeeuwen
Dat hier de hazen zelfs, veranderen
[in leeuwen.
Dewijl nu de gehele kneep van dit
gedicht in de zinspeling op het woord
Haze bestond, besloot men een proef
van Beronicius bekwaamheid te ne
men door hem hetzelve voor te leggen.
Hij las het, prees het ongemeen, en
zeide: Wat iet mij dat ik het niet ter
stond in het Latijn overzet. Hiertoe
aangezet, vroeg hij eerst de beduidenis
van sommige Nederduitse woorden,
als bij voorbeeld het woord pal. Toen
hem dit uitgelegd was, scheen hij in 't
eerst wat verlegen met het woord De
Haze, doch zich een ogenblik bedacht
hebbende, riep hij uit: Ik heb het al
gevonden, ik zal hem Dasypus heten,
want dat woord betekent met nadruk
een dier, dat ruige poten heeft, en
wordt ook bjj de Grieken voor een
haas genomen. Lees mij maar twee
regels te gelijk voor, en ik zal er u
Latijn van maken, waarop hij het
ogenblikkelijk aldus overzette:
Egregia Dasypus referens virtute
[leonem
In bello, adversus Britonas super
[aequoragesto,
Impavidus pelago stetit, aggrediente
[molossum
Agmene, quem tandem glans ferrea
misit ad astra,
Vindictae cupidum violato jure pro
fundi.
Advena, quisquis ades, Zelandae en-
[comia gentis.
Ista refer: lepores demta quod pella
[leonem
Assumant, nostro quotquot versantur
[in orbe.
Zodra hij dit vers opgezegd had, be
gon hij te lachen, dat het schaterde, en
3 stak zijn twee vingers vooruit, de spot
stekende met het gezelschap, omdat
hij het, tegen deszelfs verwachting, zo
wel uitgevoerd had.
Toen een ieder zijn vertaling ten
sterkste prees, kreeg hij lust, om ook
in 't Grieks.te beproeven hetgeen hij,
in 't Latijn zo meesterlijk had gedaan.
Daar is het in 't Grieks! riep hij een
ogenblik daarna, en ziende hoe ver
steld een ieder stond over zijn onge
mene vaardigheid, begon hij opnieuw,
meer dan een kwartier te lachen en te
schateren. Jammer is het, dat men van
dat Griekse vers geen afschrift heeft,
omdat hij het te schielijk uitsprak,
doch Professor Gijmnich, die er bij
tegenwoordig was, verklaarde, dat hij
zijn Griekse overzetting nog fraaier
dan de Latijnse oordeelde.
Uit welk land deze Beronicius ge
boortig was, heeft men nimmer kun
nen ontdekken; wanneer het hem ge
vraagd werd, gaf hij steeds ten ant
woord: dat ieder mens zijn vaderland
had, waar het hem wel ging. De een
zeide, dat hij in Frankrijk Professor,
de ander dat hij een Jezuit en een dei-
de, dat hij een Monnik geweest was,
doch dit zijn alle louter gissingen; vast
gaat het, dat hij lange jaren in Frank
rijk, Engeland en voornamelijk in ons
Nederland omgezworven heeft. Als de
een of ander hem somtijds te gemoet
voerde, dat hij een hoogleraarsplaats
waardig was, gaf hij ten antwoord, dat
hij in zulk een wormachtig leven geen
zin had.
Nadat hij in die armoedige staat
enige jaren in Middelburg geleefd had,
is hij eindelijk aldaar dood gevonden,
in water en slijk gesmoord, zodat hij
waarschijnlijk niet nuchter gestorven
is, maar zijn drift tot de drank hem
het leven heeft gekost.
Enige weinige van zijn Latijnse ge
dichten heeft men, na zijn dood uitge
geven, waarvan het voornaamste is de
beschrijving van een krijgstocht der
boeren tegen hunne overheid, of het
innemen van de stad Middelburg door
de' boeren in het jaar 1672, 't welk in
proza in het Nederduits vertaald en
gedrukt is.
De dichter Buisero heeft het vol
gende puntige Grafschrift op deze
zonderlinge en talentrijke schoorsteen
veger gemaakt:
Hier ligt een wonderlijke geest;
Hij leefde en stierf gelijk een beest;
Het was een misselijke sater;
Hij leefde in wijn en stierf in water.