V EEN AARDIG PATROON Za£iqheid Vrijdag 9 October 1953 liefgehad, is zelf een groot toneelspe ler, heeft het jonge meisje op de plan ken gebracht en kan nu niet over dit sterfgeval heenkomen. Dan komt de wereldoorlog er tus sen met al de ellende en tenslotte de bevrijding ,die voor hem geen bevrij ding is, maar een andere vorm van gevangenschap. Hij leeft onder de ban van het sterfgeval van het meisje, wier portret bij hem in huis hangt en dan komt het mediteren, over de mogelijk heid van een -leven na dit leven, zodat het met deze éne worsteling niet af gelopen zal zijn. Tenslotte komt hij dan ook tot dit „geloof" op de manier zoals we hier boven geciteerd hebben. Wat moeten wij van dit alles zeg gen? Wat is dat voor een „geloof"? We zijn in dit boek beland bij een categorie mensen, wier wereld door de oorlog is ineen gestort. Dat was hun wereld, een wereld, die ze zichzelf ge bouwd hadden; een wereld van de lach, de weelde, en de zonde. Wan neer dat bouwsel ineenstort hebben deze mensen ook niets meer, en staan ze voor de vraag: loopt nu met die éne voorstelling die we geven mochten al les af? Is het eind dan de dood en de» vreselijkheid van het graf, de vernie tiging? En dan breekt het „geloof" door, dat er een hier „namaals" is, waar dan op de een of andere manier hün wereld weer wordt voortgezet. De doorbreking van dit „geloof" is dan hun „bekering" als men dit zo noemen wil. Maar is dat wel een „bekering", een verandering van gezindheid, een vernieuwing van het leven, een om keren van het ojude? We geloven het niet. Dit „geloor' is het geloof der wanhoop. Men kan het graf niet ver werken en men ziet, dat ook het beste van deze wereld daar toch in eindigen gaat. En daarom komt er een „geloof" in een hiernamaals aan te pas. Een ge loof waarin het leven, dat men op aarde zo liefhad, zal worden geconti nueerd. We zien dat op de laatste pagina van het boek. Want wanneer de hoofdfiguur uit dit verhaal, tenslotte tot het geloof in dat hiernamaals gekomen is, en dus gelooft dat het gestorven toneelspeel- stertje leeft, dan kan hij ook weer in dit leven verder. Hij zit niet langer op de puinhoop van zijn leven. Hij gaat de wereld weer in. Er liggen stapels brieven en telegrammen, die hij nu gaat beantwoorden en hij gaat de wereld van de film en het toneel, van het vermaak en genot als een nieuw mens aanvaarden en beleven. Dit boek is daarom van zo grote be tekenis, omdat het ons laat zien, wat de eigenlijke reactie van de grote massa der mensheid is op, wat we in de oorlogsjaren hebben meegemaakt. Er is geen afbreking van de zonde, geen berouw, geen boetvaardigheid. De zonde wordt niet als zonde gezien en beleden. Er wordt dan ook geen slaande hand Gods ontdekt in wat over ons kwam. Men filosofeert wat over dood en eeuwigheid en zoekt naar een levenshouding, die tenslotte in de we reldellende nog enige bevrediging ge ven kan. Maar men herbouwt zijn ge- In het jaar 1672, leefde er te Mid delburg een klein, zwart, rond, dik, ventje, Beronicius geheten, die nau welijks kleren aan het lijf had. Wan neer hij geld had, zat hij dagen achter een in herbergen en kroegen, doch als hij gebrek had, won hij de kost met schoorsteenvegen of scharen en mes sen te slijpen; Somtijds speelde hij ook wel onder het gemene volk voor goo chelaar of hansworst, en dit was zijn aangenaamste bedrijf. Hij sprak ver scheidene talen even vaardig, als of het zijne moedertaal was, voorname lijk het Italiaans, Frans en Engels. Wat de Latijnse taal betreft, daarin was hij zo ervaren, dat de vermaarde Johan Frederik Gronovius somtijds schroomde met hem Latijn te spreken; maar bovenal was hij in het Grieks zeer bedreven. Op zekere tijd met de Heer Johan Frederik Gijmnich, toen Professor in de Griekse taal te Duis Vorige week vertelde ik, dat ik een voorproefje kreeg van de Handwerk- tentoonstelling, die georganiseerd werd door de Bond van Christen Boerinnen, Boerendochters, Plattelandsvrouw en en -meisjes in Nederland. Nu van de week heb ik van het hele gerecht ge noten. Daarvan moet ik toch nog wat vertellen. De tentoonstelling werd door Mevrouw Ten Cate, echtgenote van onze Goese Burgemeester, geopend, die zulks deed in de plaats van Me vrouw Baronesse De Casembroot, die verhinderd was dit te doen. Er wer den door verschillende dames, in hun diverse bestuursfuncties goede woor den gesproken bij de opening van de tentoonstelling. Er voerden ook enkele heren het woord. *Lo onder ons ge zegd, had ik eerst een beetje mede lijden met hen, die tot zulk een taak geroepen werden, want ze moesten zich wat onwennig voelen, dacht ik, op dit hen zo vreemde terrein. Natuurlijk was dit medelijden onnodig, want men onthield zich wijselijk van een „vak technische" discours, maar sprak van de waardering, die men heeft voor handwerkende vrouwen. Drs Knibbe maakte in zijn pittige speech de te genstelling tussen het jagende, geme chaniseerd leven van deze tijd en de rust, die er uitgaat van een handwer kende vrouw. Een van de dames, die het woord voerde maakte de goede op merking, dat er uit handwerk, dat men vervaardigt, ook iets van ons karakter spreekt. Ik geloof, dat in deze beider woorden inderdaad is uitgedrukt wat van wezenlijk belang is in onze wel aardige, maar schijnbaar toch onbe langrijke bezigheid. Als we deze din gen in gedachten houden, heeft een rondgang door een zo uitgebreide tentoonstelling ons wel iets te zeggen. Jaren geleden las ik eens het Duitse boek: „De heilige en haar Nar". Een kostelijk exempel van echte ouderwet se romantiek, maar ook daarin was toch de gedachte verwerkt, dat in het handwerk van de vrouw heel wat tot ruïneerde leven op een kruiend oever zand. Er ligt geen vast fundament on der. Wat „religeus" lijkt, is niet an ders dan zelfhandhaving, tegen de vloedgolf van een wereld van leed in. Daarom is dit boek ontstellend arm en leeg. Voor wie critisch lezen kan, gunt het een diepe blik in een wereld van klatergoud, schijn-geluk en gepolijste leegheid, waarin de woorden Gods: „Want Gij hebt de woorden van eeuwig leven", in een critiek moment van uiterste wanhoop, wel geciteerd, maar niet begrepen zijn. Omdat dit „geloof" tenslotte de geraffineerdste wijze van zich-zelf-handhavend onge loof is. burg, lang in 't Grieks gesproken heb bende, eindigde hij het gesprek met te zeggen: Ik krijg er verdriet in, langer Grieks met u te praten, want waar achtig mijn leerlingen, die maar een jaar bij mij geleerd hebben, zouden het beter spreken. Hij gaf gelijk uit dit antwoord blijkt, ook nu en dan aan jonge lieden les in de talen. Dan, hoe lomp en onbeschoft hij zich somtijds, zelfs jegens mannen van aanzien, uit drukte, bleek het echter, dat hij een goede op/voeding moest genoten heb ben en wel onderwezen zijn; althans, hij kon de voornaamste Griekse en Latijnse schrijvers met een ongemene vlugheid beoordelen. Hij wist echte en onechte schriften met een gezond oor deel van, elkander te schiften, en met ongemaji» spitsvondigheid de goede en kwade'rfipfeekwijzen te onderscheiden. Hij had een weergaloos geheugen, de gehele Horatius, Virgilius, Plinius, uitdrukking kan worden gebracht. In dat boek trachtte de heldin van het verhaal heel haar nood en strijd tot uitdrukking te brengen in haar bor duursel. Natuurlijk het is een ro man was daar weer de held van het verhaal, die deze sprake verstond. En fin, dat was dan ook een kunstenaar. Nu zijn wij in de regel zo gelukkig niet dat wij zo klaar verstaan worden in de sprake die er uitgaat van onzer handen werk. Toch de gedachte is wel juist, dat er uit onze handwerken veel kan blijken hoe we zijn. Met grove wol en grof stramien kan men inder daad zeer aardige handwerken maken, die men in een enkele dag klaar kan hebben, maar wie op zich neemt een fijn kraagje van frivolité te vervaardi gen, geeft al blijk heel wat vasthou- denheid in haar karakter te hebben, anders begint men aan zo'n precisieus werkje niet. Daaraan moest ik den ken, toen ik zo'n kraagje in dit hand werk een waar kunststukje be wonderde. Merkwaardig is, dat de kruissteek zich steeds handhaaft. Veel handwerktechnieken raken in de loop der tijden op de achtergrond, maar de kruissteek vindt men steeds opnieuw als er ergens handwerken te bewonde ren vallen. Men heeft met deze tech niek ook grote mogelijkheden. Persoon lijke smaak komen bij de kleurencom binaties en patroonkeuze sterk uit. Vrouwen met een natuurlijk gevoel voor verhouding en kleur hebben hier veel moois gewrocht, vaak in het uit beelden van een fragment uit de Bij belse geschiedenis. Het schilderij in deze steek uitgevoerd, voorstellende een het Laatste Avondmaal, van Leo- nardi da Vinci, is wel een handwerkje dat langdurige beschouwing waard is. Deze zending uit Borssele is zeker wel een waardevolle bijdrage voor de tëntoonsteling. Doch ook andere aspecten van de vervaardigsters komen naar voren. Vo rige maal noemde ik al even het wand kleed met de negertjes. Men moet over een goede portie humor beschikken om zoiets geestigs te kunnen vervaar digen. Werkelijk over zo'n tentoonstel ling van handwerken zou men een boek kunnen schrijven. Een hoofdstuk apart zou dan te wijden zijn aan de ontbijtlakens. Met zo'n kleed op de ta fel de dag aan te vangen, maakt een feestelijk begin. Dit onderdeel geeft zeer veel goeds te bewonderen. En dan denk je weer, wie zoveel tijd wil be steden voor verfraaiing van het huise lijk interieur, geeft blijk van liefde voor dit eigen gebied. Wie zo de hand- werktentoonstelling heeft gezien, be seft, dat dit niet alleen maar gaat over wat handwerken van vrouwen, maar hierin vertoont zich ook een cultureel bezit van ons volk. Het is jammer, dat deze tentoon stelling slechts enkele dagen kon du- Juvenalis en meer andere schrijvers kende hij niet alleen van buiten, maar wist ook allerlei plaatsen uit die schrijvers, met aanwijzing van het boek, hoofddeel en vers op te geven. De Griekse dichter Homerus en enige kluchtspelen van Aristophanes had hij vast in zijn geheugen geprent. Het gebeurde eens, dat de ver maarde dichter Antonides zich te Mid delburg bevortd, en aldaar in een ge zelschap, door een jong heer, die een leerling van Beronicius was, zeer hoog hoorde opgeven van de vaardigheid en het ongelofelijke geheugen van zijn meester, zodat de dichter en alle aan wezigen begeerig werden, deze man te zien, weshalve er terstond om Bero nicius gezonden werd. Ieder stond versteld een man van wie men zoveel gehoord had, in zulk een slordig gewaad te zien; doch toen men hem nader bezag, toonden zijn glinsterende ogen en de verhevenheid van zijn wezen, dat er iets ongemeens in hem verscholen lag. Gevraagd zijn de, of alles waar was, wat men van hem verteld had? zeide hij: Ja, dat is alles zo! doch toen men hem toevoeg de, dat zulks ongeloofelij k was, schold Pagina 2 fAant Ergens aan een frontlijn zaten Samen in de nacht Twee verregende soldaten In een gat op wacht. Ieder had zijn huis verlaten, Beider waren zij nu grauw, Rond hen barstten de granaten En ze scholden op de kou. De een ontdekte nog twee peuken En de ander had een pak Lucifertjes in de kreuken Van zijn klef-doorweekte zak. Diepweg in zijn kraag gekropen Streek hij vlug een houtje af Maar zijn jas woei even open Toen hij zich een vuurtje gaf Hij heeft het niet eens geweten Zo vlug haalde hem de dood Toen hij werd vaneen gereten Door een straal wit-gloeiend lood Want een eindje verder zaten Natter nog dan hij misschien Twee haast ééndere soldaten En één had zijn licht gezien. Uit: „Lïbertas ex Vertiate" R. H. F. Zaligheid is: overgave Langs de weg van smart en pijn. Sterven om te kunnen leven; Gebroken toch: gelukkig zijn. Zaligheid is: los te laten Vreugde, die slechts ijdel is. Wonen wil God alle dagen Bij hém, die verbrijzeld is. Met U bouwt Hij aan een woning, Tot Zijn eer en heerlijkheid. Hij maakt bedelaar tot Koning. Overgave is Zaligheid. POOT Jr. ren. Ik zou wel gewenst hebben, dat dit langer was, opdat al wat vrouwe lijk was, er een kijkje had kunnen nemen. Wat men uit het hele land b:i- een bracht, was wel zeer de moeite waard, doch verblijdend is ook, dat het Zeeuwse deel daarbij zeker niet min der was. Als ons Weekend weer op uw tafel komt, zijn de tentoonstellingsdagen weer voorbij, maar ik hoop van harte, dat deze een succes geweest zijn, wat dan een aansporing moge zijn voor de organisatrices om dit na verloop van tijd te herhalen. Intussen moeten wjj zo in verloren ogenblikjes maar voort gaan iets moois, wat gecombineerd kan worden, met iets practisch te maken. Vergeten we niet, denk aan de woor den van Drs Knibbe, dat het in dit voortgejaagde leven voor de mannen in hun weinige ogenblikken van echte rust, een prettige gewaarwording is, een vrouw stillekens bezig te zien aan iets wat mooi zal worden. Reeds dat geeft voldoening. hij het ganse gezelschap dapper uit, zeggende: dat zij maar een hoop bees ten en ezels waren; want ongelukkig had hij die dag te veel gedronken. Toen hij zag, dat men aan zijn zeggen weinig geloof sloeg, begon hij te snoe ven, en vertelde: dat hij de man was, die het grote woordenboek van Cale- pinus met achthonderd woorden had vermeerderd; dat hij alles, wat hij maar eens gehoord had, op staande voet in zuivere verzen kon stellen, en eindelijk, dat hij dikwijls de Couran ten staande weg in Griekse en Latijnse dichtmaat had overgezet; maar ziende, dat men noch het een noch het ander geloofde, werd hij boos, en liep al vloekend het huis uit. 'sAnderendaags was hetzelfde gezel schap weer bijeen, wanneer Beronicius met zijn leerling terug kwam, zich verontschuldigende over hetgeen er de vorige dag gebeurd was, en verzoe kende, dat men hem alles wat hij, toen dronken, gezegd had, wilde ten beste houden. Toevallig had Antonides even te voren het volgende grafschrift ge maakt op de Zeeuwse zeekapitein De Haze, die destijds in een gevecht tegen de Engelsen gesneuveld was: ONS KORT VERHAAL gdcerJc sdiccvslcettwegcr Vrijdag 9 October 1953 'T ZEEUWSCH WEE <END Pagina 3 We hebben nu geleefd in de dagen van veel belangstelling voor handwer ken. dank zjj de mooie tentoonstelling die pas gehouden is. Het is dus geen wonder, dat we eens keken naar een patroon voor ons hoekje om de hand werkenden onder ons aan het werk te zetten. Dit-patroon kan op verschillende ma nier worden gebruikt. Wie aan haken de voorkeur geeft, kan dit op die ma nier werken. De open vlakjes wörden dan stokjes en lossen. Voor kruissteek liefhebsters is er natuurlijk ook de mo gelijkheid om het op die manier te doen. Naar gelang men min of minder grof materiaal gebruikt zal het kleedje natuurlijk groter of kleiner worden. Het is alleraardigst om het op een pre senteerblaadje te gebruiken. Ik hoop, dat ik net als vorige malen, weer zal horen van die en gene, of het werk goed gelukt is. M I BB I BB ■■■■■■■IB s v v ■1 SBB SHE SBB BB MB 1 MB MSB 1 BBS MB HES 'iSBB 1 SBB I IBB h&mbb 35.S !.SSS. RELATIVITEIT. Op een avondpartij werd Einstein eens door de gastvrouw gevraagd, haar de relativiteitstheorie te verklaren. „Mevrouw", zo begon de grote ge leerde, „ik wandelde eens met een blinde op het land en vertelde deze dat ik zin had in een glas melk." „Zin begrijp ik", zei de blinde, „maar wat is melk?" „Melk is een witte vloeistof." „Vloeistof begrijp ik, maar wat is wit?" „Wit is de kleur van een zwanen- veer." „Een veer ken ik wel, maar wat is een zwaan?" „Een vogel met een gebogen hals." Waarop de blinde weer: „Een hals, die ken ik, maar wat is gebogen9" Toen verloor 'k mijn geduld, greep de blinde zijn arm, strekte hem en zei: „dat is recht", daarna boog ik hem en legde hem uit: dat is gebogen." „Aha", sprak de blinde begrijpend, nu weet ik wat U met melk bedoeld:" Het komt zeker door het mooie weer, maar we zijn haast allemaal vroeg present op het plein. Zelfs de baas is een tikje vroeger dan gewoonlijk en dat zegt wat. Niemand onzer maakt aanstalten om naar binnen te gaan. We genieten van de serene stille herfstlucht. Zelfs de jeugd is niet zo rumoerig als anders. Onze jongste collega schaamt zich niet om te zeggen, dat het eigenlijk te mooi is om naar binnen te gaan. Ons aller stilzwijgen geeft instemming te kennen, wat deze collega moed geeft tegen de baas te zeggen, dat z'n horloge weieens een heel stuk voor kon zijn. Nu kun je van de baas hetzelfde zeggen als Hildebrand in zijn Camera van Stastok zegt: hij was een man van de klok en stond diensvolgens al tijd om zes uur op, met deze variatie echter, dat onze baas om acht uur altijd naast de radio staat om te controleren of zijn horloge somsNee op een paar minuten respijt hoeven we niet te rekenen, al is het nog zulk prachtig herfstweer. Klein Marjanneke, dat aan mijn arm hangt en tegen me aan- knuffelt als een aanhalig poesje, ontgaat onze diepzinnige conversatie, waarin we laten zien, dat we soms geen haar beter zijn dan de jeugd, die wij moeten opvoeden tot Als we even stil zijn en er op het plein ook een opmerkelijke rust is, wordt dit gave ogenblik doorbroken door vinnige kloppen op kleden of bedden op het erf van onze buurman-boer. Dat schijnen voor mijn klein Marjanneke bekende klanken te zijn want opeens veert ze op en vertelt mij, maar ten aanhore van al mijn mannelijke collega's de baas incluis: „Me moeder is ook an de schoonmaak en ik 'eb er gister zo gehel- lept!" Ik moet me opwerken 'tot een blijmoe dig prijzend woord, want mijn hospita is ook aan de schoonmaak ziet u...... Riek uit klas zevefi komt net aangelopen. Ze of freert de baas een kostelijke bos asters maar vraagt meteen: „Meneer, mag ik de borde es goed schoonmake?" „As je me nou", zegt de jongste collega in prachtig Hollands pro za. ,,'t Moet al muizen, wat van katten komt en het moet al schoonmaken wat vrouw is", en hij kijkt mij daarbij aan alsof ik verantwoordelijk ben voor al die schoon makende vrouwen. Klein Marjanneke hangt weer verstild aan mijn arm, maar het bijde- haride Riekje snapt wel wat er aan de hand is en ze zegt vrijmoedig: „Lekker nog maar een paar maandjes en dan mag ik van school af en dan gaat me zus trouwe en dan mag ik me moeder hellepe en dan gane we fijn same schoonmake, zegt me moeder! „En daar geven wij nou ons bloed en zweet voor", zegt de jongste collega met* een snik in zijn stem. Ik voel me wat benauwd tussen al dat manvolk, want ze kijken me allemaal mis prijzend aan, want tenslotte ben ik dan toch maar een vrouw, zie je. Ik mis ditmaal de moed om het voor mijn zusteren op te ne men. En nog is mijn leed niet geleden, want Piet, ook al uit zeven komt met een vaart het plein opgerend, maar richt zich een tikje nijdig tot de collega uit vijf. „Meester onze Dien ken nie komme, want me moeder is gevalle, de trap gong kepot toen me moe der stond te schoonmake en toen is ze ge valle en toen het ze d'r been gebroke en nou mot Dien op ons kleine zussie passé en het ete koke". Piet heeft haastig z'n 'boodschap er uitge- gegooid en als hij zich omkeert om zich bij zijn jaargenoten te voegen, lucht hij nog even zijn wrevel over de huiselijke stoornis. „Mc vader zeit, dat komp nou van die gekke schoonmaak!" De jongste collega, die meestal het hoog ste woord voert zegt weer: „Mijn vrouw mag.later niet schoonmaken", waarop dat nest van een Riekje hem hartelijk uitlacht en al vol levenswijsheid zegt: „Dat doet ze tóch as uwes naar school ben". De col lega uit vier, die ook een pupil in zijn nabij heid heeft zegt: „Jij moet dan maar niet schoonmaken hoor, als je groot bent", waar op deze echt vrouwelijk enkel maar met een lief lachje reageert. Jasper uit mijn klas, die me wat wil komen vertellen, hoort zo iets van. groot zijn en het schijnt, dat hij voor die tijd zijn plannen ook al klaar heeft, want vastberaden verkondigt hij ons, dat hij later smid gaat worden, net als vader. „Dat is mannentaal, naar mijn hart, prijst onze jongste collega weer en hij trekt Jasper goedkeurend aan zijn steile Huif, wat Jasper verheerlijkt naar meester doet opkijken. De baas grijpt naar zijn horloge. Wij schuifelen gelijk met ons kroost naar binnen, maar Jasper haakt niet in zoals gewoonlijk. Hij heeft ervaren, dat hij bij de mannen hoort. Zo maakt het pro- en contra de schoon maak al scheiding in onze jeugdige maat schappij, waarbij ze mij dan ten onrechte aan de verkeerde kant plaatsen. Het moet je maar tegen zitten. Binnen steekt Marjanneke haar vingertje op en vraagt lief: „Juffrouw mag ik al de boekies netjes legge in de kast Gelukkig zijn de schuifdeuren gesloten tussen mijn lokaal en dat van onze jongste collega! SNELHEID. Een Engelsman, een Amerikaan en een Nederlander zaten in de zelfde af deling van de expressetrein Berlijn- Lutjebroek. „Sjonge", zei de Nederlander, „dat gaat met een vaartje hè!" „Ja", antwoordde de Engelsman, „maar bij ons heb ik eens in een snel trein gezeten, die zó hard reed, dat ik dacht dat de telefoonpalen langs de spoorweg een hek vormden." „Bij ons gaat het nog harder", pochte de Amerikaan, „daar klitten onder het rijden de mijlpalen tot één lange grafsteen aaneen". „Dat is nog niets vergeleken met onze expressetrein AmsterdamMaas tricht", zei de Nederlander droog, „we reden in die trein onlangs langs een aardappelveld, een wortelveld, een veld met kool en tenslotte langs een vijver, en wat dacht iedereen?" 999» „Dat het groentesoep was!" PIJN „Trekt U altijd zonder pijn?", vraagt een patiënt aan de tandarts. „Ja zeker." „Altijd? „Dat is te zeggen: verleden week ver stuikte ik mijn pols, toen ik eèn ver standskies moest trekken." De Haze, een fiere leeuw, in 't Brit- [sche zeegevecht, Stond pal in 't midden der gepreste [waterhonden, Tot hem een kogel heeft vooruit [naar God gezonden, Om wraak te vordren van 't ge schonden waterregt. Sta Vreemdeling! en zeg, tot glorie [van de Zeeuwen Dat hier de hazen zelfs, veranderen [in leeuwen. Dewijl nu de gehele kneep van dit gedicht in de zinspeling op het woord Haze bestond, besloot men een proef van Beronicius bekwaamheid te ne men door hem hetzelve voor te leggen. Hij las het, prees het ongemeen, en zeide: Wat iet mij dat ik het niet ter stond in het Latijn overzet. Hiertoe aangezet, vroeg hij eerst de beduidenis van sommige Nederduitse woorden, als bij voorbeeld het woord pal. Toen hem dit uitgelegd was, scheen hij in 't eerst wat verlegen met het woord De Haze, doch zich een ogenblik bedacht hebbende, riep hij uit: Ik heb het al gevonden, ik zal hem Dasypus heten, want dat woord betekent met nadruk een dier, dat ruige poten heeft, en wordt ook bjj de Grieken voor een haas genomen. Lees mij maar twee regels te gelijk voor, en ik zal er u Latijn van maken, waarop hij het ogenblikkelijk aldus overzette: Egregia Dasypus referens virtute [leonem In bello, adversus Britonas super [aequoragesto, Impavidus pelago stetit, aggrediente [molossum Agmene, quem tandem glans ferrea misit ad astra, Vindictae cupidum violato jure pro fundi. Advena, quisquis ades, Zelandae en- [comia gentis. Ista refer: lepores demta quod pella [leonem Assumant, nostro quotquot versantur [in orbe. Zodra hij dit vers opgezegd had, be gon hij te lachen, dat het schaterde, en 3 stak zijn twee vingers vooruit, de spot stekende met het gezelschap, omdat hij het, tegen deszelfs verwachting, zo wel uitgevoerd had. Toen een ieder zijn vertaling ten sterkste prees, kreeg hij lust, om ook in 't Grieks.te beproeven hetgeen hij, in 't Latijn zo meesterlijk had gedaan. Daar is het in 't Grieks! riep hij een ogenblik daarna, en ziende hoe ver steld een ieder stond over zijn onge mene vaardigheid, begon hij opnieuw, meer dan een kwartier te lachen en te schateren. Jammer is het, dat men van dat Griekse vers geen afschrift heeft, omdat hij het te schielijk uitsprak, doch Professor Gijmnich, die er bij tegenwoordig was, verklaarde, dat hij zijn Griekse overzetting nog fraaier dan de Latijnse oordeelde. Uit welk land deze Beronicius ge boortig was, heeft men nimmer kun nen ontdekken; wanneer het hem ge vraagd werd, gaf hij steeds ten ant woord: dat ieder mens zijn vaderland had, waar het hem wel ging. De een zeide, dat hij in Frankrijk Professor, de ander dat hij een Jezuit en een dei- de, dat hij een Monnik geweest was, doch dit zijn alle louter gissingen; vast gaat het, dat hij lange jaren in Frank rijk, Engeland en voornamelijk in ons Nederland omgezworven heeft. Als de een of ander hem somtijds te gemoet voerde, dat hij een hoogleraarsplaats waardig was, gaf hij ten antwoord, dat hij in zulk een wormachtig leven geen zin had. Nadat hij in die armoedige staat enige jaren in Middelburg geleefd had, is hij eindelijk aldaar dood gevonden, in water en slijk gesmoord, zodat hij waarschijnlijk niet nuchter gestorven is, maar zijn drift tot de drank hem het leven heeft gekost. Enige weinige van zijn Latijnse ge dichten heeft men, na zijn dood uitge geven, waarvan het voornaamste is de beschrijving van een krijgstocht der boeren tegen hunne overheid, of het innemen van de stad Middelburg door de' boeren in het jaar 1672, 't welk in proza in het Nederduits vertaald en gedrukt is. De dichter Buisero heeft het vol gende puntige Grafschrift op deze zonderlinge en talentrijke schoorsteen veger gemaakt: Hier ligt een wonderlijke geest; Hij leefde en stierf gelijk een beest; Het was een misselijke sater; Hij leefde in wijn en stierf in water.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 4