■ki k §j§ ÉS!... ÜSI Hi Hi „MASSIFICATIE" mmm m mmm um Om ïatniJUzWad jfyrmrv Mevue Vrijdag 9 October 1953 Pagina 4 Mijn beste nichtjes en neven, Nu heb ik' het restje- van de brie ven, die no^ rgen te wachten, een beurtje gegeven en toen schoot er net nog een klein hoekje over om jullie met nieuwe raadsels aan het werk te zetten. Maar ik begrijp wel, dat ik er zo niet afkom. Daarom vertel ik maar gauw, dat de prijs deze keer naar Nachteg-al in Heinkenszand zal gaan. En dan maar weer eens kijken, wie de volgende keer mijn prijzenhoekje een beetje leger zal maken. Hoe staat het met de herfstvacanties? Al voorbij of net begonnen? Voor deze keer ga ik gauw stoppen, want anders krijgt alles geen beurt. Dus gegroet van jullie tante TRUUS. Kolibrie te Grijpskerke. Jij had haast een brief kunnen vullen, alleen al met het opnoemen van je verjaars- cadeaux. Wat héb jij veel gekregen. Zo'n Bijbeltje is ook een fijn cadeau. Heb je al meer planten in de herba rium? Heb je een leuke avond gehad met je vriendinnetjes? Nu komt Gil lisje zeker niet zoveel meer buiten? Sneeuwklokje te Wolfaartsdijk. Ik was werkelijk blij, toen ik een brief van je kreeg en nog veel meer toen ik al dat goede nieuws las. Dat overkomt lang niet iedereen hoor, dat ze zomaar een vacantie in Engeland mag door brengen. Je hebt alleen me nog niet verteld hoe het ging met de taal. Kon je jezelf nog al verstaanbaar maken met het Engels? Ik ben ook eens ge weest op de plaats, waar jij ben wezen zwemmen. Daar is het fijn hè? Ja, het eten in het buitenland is altijd een beetje anders dan moeder het thuis klaarmaakt. Maar ik ben het met je eens, er zijn in ieder geval ook heel lekkere dingen bij. Aan veel andere moet je wennen en dan gaat het ook best smaken. Dat vind ik tenminste. Maar dat nieuws aan het slot van je brief was ook heerlijk. Hoe gaat het met de kleine broer? En dan ook nog een prachtig ver jaarcadeau. Het goede nieuws kon bij jou niet op. Hulst besje te Oudelande. Ik vind het, net als jij, 's avonds zo echt gezellig in de huiskamer als de lamp brandt. Dan is het een leuk werkje om onder de lamp al die plaatjes in die album in te plak ken. Heb je het al gedaan? Fijn, dat je het zo goed naar je zin hebt op school. Wat ben je thuis aan het bor duren? Gelukkig, dat die hoofdpijn niet zo lang je geplaagd heeft, want dan kun je niets doen hé. Edelweiss te Colijnsplaat. Ja, ik wil best naar dat kussen komen kijken, maar als het dan maar niet zo stormt, want dan krijg je mij niet op de fiets. Dan zeg ik net als jij, brrrr. Mochten jullie nog komen op dat gezellig avondje? Ik hoop maar van ja hoor, want zulke avondjes zijn zo leuk. Ik heb ook maar gauw een lekker warm vestje opge zocht, want die najaarskilte, alweer, brrrr. We zullen dan maar gauw zor gen, dat de vacantie van de kachel ook voorbij is. Ik ben blij dat het boek zo naar je zin is. Al gewend aan de nieuwe leraar? Nachtegaal te Hein kenszand. Nou jij hebt heel wat te doen voor school. Nu ben ik dubbel blij, dat je er de tijd nog voor neemt om me te schrijven. Dat patroonmaken van papier lijkt me een voorzichtig werkje, want natuurlijk, als je papier even te wild aanpakt, scheukt het. Hoe heb jij het er af gebracht. Waar ben jij bramen wezen zoeken? Ik ben ook dol op bramensap. Jammer genoeg heb ik geen tijd gehad om bramen te zoeken. Ander waren we elkaar mis schien nog tegen gekomen. De oplossingen zijn: I. Kana-Gaza-Zoar-Berea. II. Maar één boterham, want dan is het verder geen heel brood meer. III. Haarkam Ro-tkfaeApAtkUiq „Petri, het Eekhoorntjedoor Felix Salten. Vertaald door Henk Cornelissen. Uitgave van de Zuid- Hollandsche Uitgeversmijte Den Haag. „Goudhals de Edelmartel", door E. Karst Jr. Uitgave J. H. Kok N.V. te Kampen. Beide boeken, hierboven genoemd, door verschillende schrijvers geschreven, uitge komen bij verschillende uitgevers vertonen zulk een opmerkelijke overeenkomst, dat we beiden tegelijk maar onder de loupe nemen, In beide boeken krijgen we de ge schiedenis van een diertje dat in onze bos sen leeft. Ontegenzeggelijk ,is het vertaalde boek, „Perri" beter, Wat beide boeken waardevol maakt is, daf we in zeer boeiende vorm een stukje natuurleven meemaken. We zien, dat zowel het leven van een eekhoorntje als van de aartsrover, de marter, een voortdu rende strijd om het bestaan is. Maar in het leven van Perri, het eekhoorntje zien we ook veel liefelijks. De uitbundige levenslust van de jonge* eekhoorntjes moet zich ont laden in dolle, dwaze renpartijen langs zwiepende takken en door boomkruinen. Het is werkelijk prachtig dit te lezen. In Perri is de natuurbeschrijving buitengewoon mooi. Enkele pagina's zoals pag. 113 en 114, waarin de komende herfst in 't bos be schreven wordt, zijn subliem. Hinderlijk vind ik echter in dit boek de wijze, waarop over de mens geschreven wordt. De mens wordt steeds aangeduid als Hij of Hem. Altijd met een hoofdletter geschreven. Als men dan leest (pag. 16): „Maar hij is het machtigst", of verder: „Zie je kind, juist wat Hem be treft kun je gerust zijn. Ons kleinen doet Hij geen leed. Integendeel Hij bevrijdt ons soms van onze vijanden", kan men vrezen, dat jeudige lezers en lezeressen uit onze Christelijke kring zouden kunnen denken, dat het over Christus gaat. Ons bezwaar tegen beide boeken is ook, dat men de die ren op te menselijke wijze ten tonele voert. In „Goudhals de Edelmarter" is- dit wel het sterkst. Opmerkelijk is, dat de grote over eenkomst in beide boeken zelfs zovetgaat, dat waar in „Perri" het geweer van de ja ger de donderhand wordt genoemd, dit in „Goudhals de Edelmarter", de donderstok wordt geheten. Mogen we grif toegeven dat de wijze van beschrijving van dit stuk natuurleven mooi is, we zien weer als punt van overeenkomst in beide boeken, dat het gaat over de schepping, zonder dat de Schepper ook maar even genoemd wordt. Nu behoeft men werkelijk geen stichtelijke preken tussen het verhaal in te lassen om het boek een „vroom" cachet te geven, maar in een boek, dat bij Kok wordt uitge geven kan men toch wel verwachten, dat waar men een heel boek geeft over het na tuurleven, men toch de Schepper niet als een quantité negligeable beschouwt. Vooral in „Goudhals" is het toedichten van menselijke gevoelens en reacties aan de „held" van het verhaal zeer sterk. Is in „Perri" het vrolijke eekhoorntje een aan trekkelijk wezentje, Goudhals is een, om het ook maar eens „menselijk" uit te drukken een perverse moordenaar, aan wie we geen greintje sympathie kunnen verspillen, on danks het feit, dat hij de zorg voor „zijn kroost", dat door de dood van de moeder, onverzorgd achter is gebleven, op zich neemt zolang, tot het voor zichzelf kan zor gen. Het gaat alles door zulke orgiën van bloed, dat men er van huivert, al is het dan maar het bloed van die kleine wezen tjes, die onze bossen bevolken. Maar het gaat er alles zo genadeloos naar toe. Wie als oudere belang stelt in het natuur leven, zal deze boeken met interesse lezen. Ik denk, dat jongeren, Goudhals niet zullen uitlezen, omdat de jachtavonturen van Goudhals zo talloos velen zijn en dat alles er nogal grof naar toe gaat. Ons voor naamste bezwaar, vooral voor een boek, dat van de persen van Kok komt is, dat er behalve in één zin, enkel maar over de toe komst van de jachtopziener, geen Christe lijke gedachte in te vinden is. Beide uitgevers zorgden voor een voor treffelijke verzorging van het uiterlijk ge waad. Nieuwe raadsels: I. Verborgen vogelnamen. Moet je die kamer elke dag een beurt geven? Je moet die lijst er afnemen, anders kun je de plaat niet goed zien. De kachel wilde met die kwaliteit steenkool meestal niet best branden. Waren die appels niet goed meer? Ik heb Emma de laarsjes al aangetrok ken. II. De eerste en tweede lettergreep geven een ander woord voor bossen. De derde lettergreep heeft het tegen overgestelde van een dal. De drie lettergrepen samen zeggen de naam van een plaats in Nederland. III. Met m is het een dier. Met w komt het van een dier. Met s kom je bij de muziek te recht. Met t kun je er mee spelen. Met b is het niet vlak. Wat is het? De oplossingen kunnen tot Zaterdag 17 October met vermelding van voor naam, naam, schuilnaam (als je die hebt), leeftijd en adres worden gezon den aan Tante Truus, Redactie Zeeuwsch Weekend, Goes. Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6 te Middelburg. ELK WAT WILS. Ditmaal voor elk wat. Partij-stelling- eindspel en problemen. Gaarne ontvangen wij weer partijen door de lezers gespeeld. Hier een kort maar aardig partijtje. Wit: P. Zwart: M. 1. Pgl—f3 d7^d5 2. c2—c4 d5~d4 3. e2—e3 c7—c5 4. b2~b4! f7—f6 5. b5xc5 e7—e5 6. Pf3xe5 (Wit offert zijn Paard voor 4 pionnen). 6f6xe5 7. Ddl— h5f Ke8—e7 8. Dh5xe5f Ke7~P \9. De5~f4f? (Beter was hier Dd4: nu raakt Wit in de knel) 9Pg8—f6 10. e3xd4 g7g5! 11. Df4—e3 (Wit kan niet op g5 siaa.n wegens Dd4:, Pc3:, Lc5: enz.) 1 1Lf8xc5! (Nu dreigt Te8 met Dame winst) 12 De3xg5 Dd8xd4 13. Pbl—c3 Th8~g8! 14. Dg5-h6 Dd4xf2t 15. Kei-dl Tg8~g6! (De witte Dame is gevangen. Wit gaf op. Er zou nog kunnen volgen Pe4—Lg4f, Kc2—Lf5 enz.). En nu een partijstelling. Zet U eens de volgende stand op: Wit: Kf2, De3, Tbl, Thl, Le2, Pd5, Pe7; pionnen c4, e4, f3, g2, h5. Zwart: Kg7, Da3, Ta8, Tf8, Lc8, Pd4, Pe6; pionnen c5, d6, d7, f7, g6, h7. Wit aan zet. Zoals men ziet staat Wit prachtig, zijn Paarden hebben zich in de Zwarte stelling geplaatst en de zwarte stukken die voor de verdediging nodig zijn, staan juist verkeerd. Toch is de beslissing nog niet gemakkelijk te vinden. Er volgde: 1. De3—h6f!, Kg7xh6 (Gedwongen. Op Kh8 volgt hg6: enz.) 2. h5xg6f Kh6-g5 3. Thl-h5t (een mooi offer, bedoeld om de Koning in de lijn van Le2 te brengen) 3 Kg5xh5 4! f3—f4t Pd4xe2 (of Kh6, Thl, Kg7, Th7 en mat) 5. Pd5-f6t Kh5-h6 6. Tbl—hlf, Kh6—g7 7. Pf6—e8f!I (Inderdaad een prachtzet) 8] Thlxh7f Kg7—f6 9. Th7xf7 en mat. Een fraaie combinatie. Nu nog een eindspel. Zet II maar op. Wit: Kb6, Thl, Lc6; pi: b4, f7. Zwart: Kd8, Th7, Lg7; pi: h2. Wit aan zet wint. 1. f7—f8Df Lg7xf8 2. Thl—el en wint. Wanneer nu Zwart Le7 speelt om het mat op e8 te beletten volg? Tal en Zwart kan nu niet Tc7 spelen, aangezien de zwarte Toren is afgesloten. Speelt Zwart '2Te7 inplaats van Le7, dan volgt 3. Tdl, Kc8 4. Tal en nu kan Lf8 niet te hulp komen, doordat het veld e7 bezet is. Het is niet uitgesloten dat ook 1. Tdl wint, maar na Ld4f en Tf7: zal het toch niet zo een voudig gaan. U kunt het eens proberen. En nu de ladderwedstrijd. De oplossingen der vorige problemen wa ren als volgt: Probleem 81: 1. Pf6». Lg7 2. Pe8!, Lh6 3. Df8f, Lf8 4. Tf8f mat. Probleem 82: 1. Tf6!, Lf6 2. Db5f, g6 3. Lg6f, hg6 4. Dg6f, Ke7 5. Lc5f mat; of 1. 2.-3Kf8 4. Dh6f, Lg7 5. Lc5f, Pe7 6. Tflf, Kg8 7. Lh7+, Th7 8. Dh7f mat. De nieuwe opgaven zijn als volgt: Probleem 83 (zie diagram 83). Wit: Kg2, De7, Tf5, Pe2, Lc3. Zwart: Kd3, Ldl; pion c4. Wit aan zet geeft mat in 2 zetten (2 punten) Probleem 84 (zie diagram 84): Wit: Kd3, Te5, Pa6, Lg3, pi: b5, f6. Zwart: Kd6, Lb7, Td5; pi: d7, d4, e6. Wit aan zet geeft mat in 3 zetten (3 punten) Oplossingen in te zenden 10 dagen na verschijning van deze rubriek. Probleem 83. Probleem 84. S///AZ(V/ ■e abedet g h Diagram 84. HET DUEL Dit was een van de lievelings-anec- doten van Bernard Shaw: Een Engelsman en een Fransman zul len duelleren op het pistool in een stik donkere kamer. De Engelsman schuift grootmoedig naar de schouw, schiet door de schoorsteenen haalt de Fransman naar beneden. „Ais ik deze anecdote in Frankrijk vertel, laat ik altijd de Engelsman van Wet dak vallen", zo besloot Shaw zijn verhaal altijd, als zijn Engelse vrienden in vrolijk gelach uitbarstten. van Vrijdag 9 October 1953, No. 2602 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eeuu/sc, u/eemrn Dat woord hebben we deze week kunnen lezen in onze dagbladen, die verslagen gaven van het congres, dat in Duitsland werd gehouden. Er wordt mede bedoeld de gelijk schakeling van de massa, de nivelle ring van het menselijk geslacht, waar bij deze massa geregeerd wordt door een kleine groep dictatoren, die de richting aanwijzen en het in hun hand hebben, de middelen te kiezen om de massa tot cadaver-gehoorzaamheid te dwingen. Op dat congres werd tegen deze richting, waarheen de wereld drijft, op grond van principiële bezwaren zéér positief stelling genomen. Een predi kant uit Zwitserland, Ds H. Bernouilli, stelde tegenover de richting, die de wereld vandaag kiest, het standpunt dat de Bijbel inneemt. Deze twee staan diametraal tegenover elkander, zo be toogde hij. Want de Bijbel ziet de mens als beelddrager Gods, wel als lid van de gemeenschap, maar tevens ook als individu met een eigen persoon lijkheid en verantwoordelijkheid je gens de Schepper en de naaste. Deze woorden mogen vandaag wel eens bizondere klemtoon ontvangen. Ze vertolken wat er eeuwen geleden leefde in 't hart onzer vaderen, die in ons nationaal volkslied, dezelfde belijde nis hebben geponeerd, toen zij daarin de dichter, Marnix van St Aldegonde, met hart en mond nazongen: Voor God wil ik belijden En Zijner hoogste macht, Dat ik tot gene tijden, Den Koning heb veracht. Dan dat ik God, de Here, En Zijner hoogste Majesteit Heb moeten obedieeren, In der gerechtigheid. Uit deze belijdenis blijkt, dat de mens nooit restloos slavenmens, mas samens kan worden. Alle macht, zo zegt Gods Woord is van God, en de mens heeft slechts afgeleid gezag, en de vorsten regeren „bij de gratie Gods". Niemand kan dan ook na wil lekeur over zijn onderdanen heersen. Hij heeft de mens te zien als beeld drager Gods en dies zijn individuele persoonlijkheid te respecteren. Deze Schriftuurlijke gedachte past niet meer in de moderne tijd. We noemen onze eeuw wel eens „de eeuw van de democratie", de „volks wil" zou in onze Westerse cultuur re geren. Het is er net zover vandaan als in het eind der Middeleeuwen, toen West-Europa gebonden lag in de strikken van het roomse collectivis me. Toen het ook een halsmisdaad was, wanneer men zich verzette te gen de machten. De geest die thans openbaar wordt, zowel in het Wes ten als in het Oosten wordt beheerst door dezelfde tendenz. We praten tegenwoordig veel over eenheid en ecumeniciteit. Er wordt ge praat over de „eenheid" die komen moet over het ganse Westen en wee degene, die uit een andere geest spreekt en tegen de heersende opinie wil in gaan. Hij is de spelbreker, de wanklank in het koor, de dissonant, die tot zwijgen moet worden gebracht. In het Oosten leeft men onder de dictatuur van het communisme. De mens is daar volkomen uitgeschakeld als beelddrager Gods, hij is verleng stuk van de staatsmachine, een nietig radertje, dat gemakkelijk en goed koop te vervangen is, wanneer hij on bruikbaar wordt hetzij wegens in validiteit, of wegens persoonlijk ver zet. Maar al leven we in West-Europa en in Amerika niet onder deze dwang en al heten we te leven onder het regime van de democratie, laat ons niet de illusie scheppen, alsof de be geerte naar de massaficatie onder ons zou ontbreken, en we niet langs „we gen van gelijdelijkheid" worden heen geschoven naar de toestand, waarin de „massa-mens" tenslotte als eind product zal resulteren. Hoe groot is onder ons nog het getal, dat persoon lijk denkt en oordeelt? Waar loopt de massa onder ons warm voor? Nog voor iets anders dan voor een goed, tijdelijk bestaan, korte arbeidsdagen, comfort, brood en spel? Wie geeft zich nog de moeite zich persoonlijk te oriënteren in hogere, geestelijke be langen. Wie interesseert zich nog voor ideële vraagstukken, voor de geeste lijke nood, wie maakt zich zorg over de secularisatie, de verwereldlijking van ons volk, voor de algemene geestelijke afval. Voor de nood der Christenheid? De oppervlakkigheid is groot en ontstellend, het bekrompen veld van geestelijke waarneming, be nauwend. En waar ,de mentaliteit zo onder ons gaat worden, is de mens zelve al gepredisponeerd, voorbeschikt om zich tot een massa-product te laten degra deren. Wanneer we deze verontrusten de situatie eens vergelijken, met de geest, die ons volk in zijn ontstaan en in de eerste* eeuw van zijn bestaan be zield heeft, dan zien we het verschil. Ons volk is groot en sterk geworden, door zijn individuele kracht en zijn persoonlijke rotsvaste overtuiging. Het wist wat het geloofde en wat het be leed, waar het voor streed en des noods de dood inging. Het stond voor zijn overtuiging. Zulk volk is niet geschikt om een massa-product te worden. We zijn vandaag soms 'critisch op wat de regering doet. En terecht. Het gaat verkeerd. Maar geldt ook van daag niet de regel: elk volk heeft de overheid die het verdient? Wanneer we zien, dat we tot num- TJIT DE SCHRIFT - „Mijne tijden zijn in Uwe hand" Psalm 31:16a Ons leven is vol wisseling. Wij kennen dat allen. Er zijn blijde da gen. Er zijn ook droeve dagen. Dan weer is er hoop. Een volgend ogen blik worden we weer bevangen door vrees. Voorspoed en tegenspoed wis selen elkaar af. Zo zouden we door kunnen kaan. De dichter van onze psalm weet daarvan mee te praten. Of, praten is het niet meer. Het is een biddend getuigen en een belijdend beleven. David is in nood wanneer hij deze psalm zingt. Hij wordt aan alle zij den benauwd. Wanneer we deze psalm lezen dan treft ons de wisse ling van donker en licht. David worstelt om boven de benauwdheid van zijn leven uit te komen. Maar hij doet het niet in eigen kracht. Wij willen het altijd zelf eerst proberen. Deze tijd, waarin wij nu leven, is er één vol nood. Daarin staan wij. Wij zijn ermee solidair. We maken er deel van uit. Maar nu is het de vraag of wij er zelf mee klaar kunnen komen. Overal is er een zoeken naar verlossing, naar wegen om het lijden, de nood te ver minderen of ook weg te nemen. Dit streven wordt in het wereldgebeu- ren gevonden en ook in ons persoon lijk leven. De mens zonder God wil het zelf doen, om in de nood van zijn leven, van deze wereld verande ring te brengen. Maar al deze po gingen mislukken. Ze geven geen blijvende verbetering. David weet, dat hij niet in eigen kracht zichzelf zal kunnen verlos sen. Ook hij worstelt met veel nood. Hij wordt vervolgd, in het nauw ge dreven. Zijn levensgeluk schijnt verloren. Is er nog een God, die alles leidtAlles bestuurtAlles regeert Dat is zijn diepste nood, waarin hij zich bevindt. Maar hij worstelt zich heen naar God. Hij blijft op Hem vertrouwen. Dan wordt het licht. Dan ziet hij alles anders. Dan komt er licht ook in zijn diepste nood. „Op U betrouw ik, Here. Mijn tijden zijn in Uw hand". Dit is geloofstaal. Hij vertrouwt op de Here, zijn God. Hij geeft zich aan Hem over. En hij ont vangt de zekerheid, dat zijn leven niet tevergeefs, niet ijdel is, ook niet nu hij van alle zijden benauwd wordt Want de Here is hem nabij. Hij bidt zich naar God toe. Hem klaagt hij zijn nood. En hij vindt de ware rust en vrede, want niet David en evenmin wij maken onze tijden. De Here is het, die ons leven houdt. De Here is het, die ons leven veilig in Zijn trouwe Vaderhand houdt. Dat is de troost van ieder, die tot de Here zijn toevlucht neemt. Die alles voor deze en de toekomen de tijd van Hem alleen verwacht. Wat ons zal overkomenHij zal het alles ten beste keren. Zo is het al leen mogelijk om te leven tot eer van God, gelovig vertrouwend op de Here en biddend voor onze wereld in nood. Geersdij k Ds ALER. mers, tot een massa-product worden gelijkgeschakeld, laat ons dan begin nen met de hand in eigen boezem te steken en te zeggen: hebben we er soms zélf schuld aan? Zijn we ons nog persoonlijk bewust wat de inhoud is van het zwaargeladen woord: Beeld drager Gods te zijn? MARNIX. int v-o-o-llte£(tttiq" door Willy Corsari. Uitgave van „De Bezige Bij", te Amsterdam. De roman van een in bepaalde krin gen, bekende schrijfster, speelt in wat men zou kunnen noemen „de grote wereld". Het gaat hier over toneel spelers, filmsterren, en de wereld van het publiek vermaak. Het is de wereld van de lach, de jool en luchthartigheid, ook de wereld van de zonde en de zondedienst. In deze wereld valt de tweede oor log, letterlijk en figuurlijk als een bommenregen. De toneelhelden ko men in concentratiekampen terecht en de wereld van de lach spat uiteen als een rijk gekleurde zeepbel. Na de oorlog vinden ze elkaar terug, maar het is op de ruïne van wat zij voor de oorlog hebben opgebouwd. In deze ruïne valt het zinnetje, dat we vinden op pagina 200 van dit boek, en dat de sleutel van het verhaal is en tegelijk de verklaring van de titel van dit boek: „Na lange tijd zei Chita: „Het is mijn straf. Misschien beter, dat-ik die nu krijg, dan laterals ik dood ben. „Geloof je dan, dat er nog iets komt later?" „Chita keek haar eens aan, opeens met de oude, kinderlijke uitdruk king in de ogen en zei eenvoudig: „Natuurlijk geloof ik dat! Dit alles kan toch niet zijn voorvoor die éne voorstelling?" Ook verder in dit boek komen „re- ligieuse zaken ter sprake. Zo b.v. op pagina 262, waar we lezen: „Maar die gedachten konden zijn geloof niet meer verdrijven. Het was in hem te ruggekeerd. Er bestond een gebed om' volharding in het geloof. Hij had niet geloofd het was zijn gelóóf dat in hem volhard had Tenslotte vinden we op een der laatste pagina's van dit boek nog de volgende korte dialoog: Michel heft het hoofd op. „Geloof je dan toch nog? Geloof je, dat er werkelijk nog iets anders is dan dithier? Dit alles? En dat zij niet wérkelijk dood is.... dat zij nog ergens Michel keek in die ogen, waarin hoop oplichtte. Wat deed het er toe, of hij misschien onwaarheid sprak? Als iemand en niets een mens kan helpen dan God, is het dan niet be ter zelf te liegen, dat men in Hem gelooft? Hij zei: „Ja, dat geloof ik. Dat wéét ik". En als barstte zijn hart open en vloeide opeens vol licht en warmte, werden zijn woorden waarheid voor hem, toen hij ze had uitgesproken. Uit verre jaren keerden woorden te rug, ééns zo vertrouwd en toen ver loochend en vergeten. Hij sprak ze langzaam uit, met kinderlijke ver wondering en een zo diep genot als dronk hij ze in onder het uitspreken, zoals een verdorstende het zuivere water uit een klare bron: „Want Gij hebt woorden van eeuwig leven". Dat lijkt allemaal heel aardig en de schrijfster meent het vanzelfsprekend best. De bedoelingen zijn boven alle verdenking verheven. Maar wanneer we nu dit boek eens gaan ontleden, dan blijkt pas wat de bedoelingen van deze auteur zijn met dit boek. De figuur waar het hier over gaat, is een jong meisje, dat in de toneel wereld een primaire rol heeft gespeeld. Een groot talent, met rijke beloften. Zij raakt verliefd op een rijke jonge man, die ofschoon er trouwbeloften liggen, toch een meisje uit „eigen stand" trouwt en uit dit huwelijk kin deren heeft. Later ontmoetten beiden elkaar weer en wordt overspel ge pleegd. Tenslotte die jonge man it een misselijke zwakkeling zal hij van zijn wettige vrouw gaan scheiden en de toneelspeelster gaan trouwen. Wanneer het echter zover zal komen krabbelt hij voor de zoveelste maal te rug en laat het meisje opnieuw in de steek. Dat trekt zij zich zo aan, dat ze eerst zich bedrinkt en zich afgeeft met een ander en tenslotte, bij een onge luk, zichzelf doodschiet. De man, waar het verhaal nu eigen lijk om draait, heeft dit meisje altijd

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 3