■ki
k
§j§
ÉS!...
ÜSI Hi Hi
„MASSIFICATIE"
mmm
m
mmm
um
Om
ïatniJUzWad
jfyrmrv Mevue
Vrijdag 9 October 1953
Pagina 4
Mijn beste nichtjes en neven,
Nu heb ik' het restje- van de brie
ven, die no^ rgen te wachten, een
beurtje gegeven en toen schoot er net
nog een klein hoekje over om jullie
met nieuwe raadsels aan het werk te
zetten. Maar ik begrijp wel, dat ik er
zo niet afkom. Daarom vertel ik maar
gauw, dat de prijs deze keer naar
Nachteg-al in Heinkenszand zal gaan.
En dan maar weer eens kijken, wie de
volgende keer mijn prijzenhoekje een
beetje leger zal maken. Hoe staat het
met de herfstvacanties? Al voorbij of
net begonnen? Voor deze keer ga ik
gauw stoppen, want anders krijgt alles
geen beurt. Dus gegroet van jullie
tante TRUUS.
Kolibrie te Grijpskerke. Jij had
haast een brief kunnen vullen, alleen al
met het opnoemen van je verjaars-
cadeaux. Wat héb jij veel gekregen.
Zo'n Bijbeltje is ook een fijn cadeau.
Heb je al meer planten in de herba
rium? Heb je een leuke avond gehad
met je vriendinnetjes? Nu komt Gil
lisje zeker niet zoveel meer buiten?
Sneeuwklokje te Wolfaartsdijk. Ik was
werkelijk blij, toen ik een brief van
je kreeg en nog veel meer toen ik al
dat goede nieuws las. Dat overkomt
lang niet iedereen hoor, dat ze zomaar
een vacantie in Engeland mag door
brengen. Je hebt alleen me nog niet
verteld hoe het ging met de taal. Kon
je jezelf nog al verstaanbaar maken
met het Engels? Ik ben ook eens ge
weest op de plaats, waar jij ben wezen
zwemmen. Daar is het fijn hè? Ja, het
eten in het buitenland is altijd een
beetje anders dan moeder het thuis
klaarmaakt. Maar ik ben het met je
eens, er zijn in ieder geval ook heel
lekkere dingen bij. Aan veel andere
moet je wennen en dan gaat het ook
best smaken. Dat vind ik tenminste.
Maar dat nieuws aan het slot van je
brief was ook heerlijk. Hoe gaat het
met de kleine broer? En dan ook nog
een prachtig ver jaarcadeau. Het goede
nieuws kon bij jou niet op. Hulst
besje te Oudelande. Ik vind het, net
als jij, 's avonds zo echt gezellig in de
huiskamer als de lamp brandt. Dan is
het een leuk werkje om onder de lamp
al die plaatjes in die album in te plak
ken. Heb je het al gedaan? Fijn, dat
je het zo goed naar je zin hebt op
school. Wat ben je thuis aan het bor
duren? Gelukkig, dat die hoofdpijn
niet zo lang je geplaagd heeft, want
dan kun je niets doen hé. Edelweiss
te Colijnsplaat. Ja, ik wil best naar
dat kussen komen kijken, maar als het
dan maar niet zo stormt, want dan
krijg je mij niet op de fiets. Dan zeg
ik net als jij, brrrr. Mochten jullie nog
komen op dat gezellig avondje? Ik
hoop maar van ja hoor, want zulke
avondjes zijn zo leuk. Ik heb ook maar
gauw een lekker warm vestje opge
zocht, want die najaarskilte, alweer,
brrrr. We zullen dan maar gauw zor
gen, dat de vacantie van de kachel
ook voorbij is. Ik ben blij dat het boek
zo naar je zin is. Al gewend aan de
nieuwe leraar? Nachtegaal te Hein
kenszand. Nou jij hebt heel wat te
doen voor school. Nu ben ik dubbel
blij, dat je er de tijd nog voor neemt
om me te schrijven. Dat patroonmaken
van papier lijkt me een voorzichtig
werkje, want natuurlijk, als je papier
even te wild aanpakt, scheukt het.
Hoe heb jij het er af gebracht. Waar
ben jij bramen wezen zoeken? Ik ben
ook dol op bramensap. Jammer genoeg
heb ik geen tijd gehad om bramen te
zoeken. Ander waren we elkaar mis
schien nog tegen gekomen.
De oplossingen zijn:
I. Kana-Gaza-Zoar-Berea.
II. Maar één boterham, want dan is
het verder geen heel brood meer.
III. Haarkam
Ro-tkfaeApAtkUiq
„Petri, het Eekhoorntjedoor
Felix Salten. Vertaald door Henk
Cornelissen. Uitgave van de Zuid-
Hollandsche Uitgeversmijte Den
Haag.
„Goudhals de Edelmartel", door E.
Karst Jr. Uitgave J. H. Kok N.V. te
Kampen.
Beide boeken, hierboven genoemd, door
verschillende schrijvers geschreven, uitge
komen bij verschillende uitgevers vertonen
zulk een opmerkelijke overeenkomst, dat
we beiden tegelijk maar onder de loupe
nemen, In beide boeken krijgen we de ge
schiedenis van een diertje dat in onze bos
sen leeft.
Ontegenzeggelijk ,is het vertaalde boek,
„Perri" beter, Wat beide boeken waardevol
maakt is, daf we in zeer boeiende vorm een
stukje natuurleven meemaken. We zien, dat
zowel het leven van een eekhoorntje als
van de aartsrover, de marter, een voortdu
rende strijd om het bestaan is. Maar in het
leven van Perri, het eekhoorntje zien we
ook veel liefelijks. De uitbundige levenslust
van de jonge* eekhoorntjes moet zich ont
laden in dolle, dwaze renpartijen langs
zwiepende takken en door boomkruinen.
Het is werkelijk prachtig dit te lezen. In
Perri is de natuurbeschrijving buitengewoon
mooi. Enkele pagina's zoals pag. 113 en
114, waarin de komende herfst in 't bos be
schreven wordt, zijn subliem. Hinderlijk vind
ik echter in dit boek de wijze, waarop over
de mens geschreven wordt. De mens wordt
steeds aangeduid als Hij of Hem. Altijd met
een hoofdletter geschreven. Als men dan
leest (pag. 16): „Maar hij is het machtigst",
of verder: „Zie je kind, juist wat Hem be
treft kun je gerust zijn. Ons kleinen doet
Hij geen leed. Integendeel Hij bevrijdt ons
soms van onze vijanden", kan men vrezen,
dat jeudige lezers en lezeressen uit onze
Christelijke kring zouden kunnen denken,
dat het over Christus gaat. Ons bezwaar
tegen beide boeken is ook, dat men de die
ren op te menselijke wijze ten tonele voert.
In „Goudhals de Edelmarter" is- dit wel het
sterkst. Opmerkelijk is, dat de grote over
eenkomst in beide boeken zelfs zovetgaat,
dat waar in „Perri" het geweer van de ja
ger de donderhand wordt genoemd, dit in
„Goudhals de Edelmarter", de donderstok
wordt geheten. Mogen we grif toegeven
dat de wijze van beschrijving van dit stuk
natuurleven mooi is, we zien weer als punt
van overeenkomst in beide boeken, dat het
gaat over de schepping, zonder dat de
Schepper ook maar even genoemd wordt.
Nu behoeft men werkelijk geen stichtelijke
preken tussen het verhaal in te lassen om
het boek een „vroom" cachet te geven,
maar in een boek, dat bij Kok wordt uitge
geven kan men toch wel verwachten, dat
waar men een heel boek geeft over het na
tuurleven, men toch de Schepper niet als
een quantité negligeable beschouwt.
Vooral in „Goudhals" is het toedichten
van menselijke gevoelens en reacties aan
de „held" van het verhaal zeer sterk. Is in
„Perri" het vrolijke eekhoorntje een aan
trekkelijk wezentje, Goudhals is een, om het
ook maar eens „menselijk" uit te drukken
een perverse moordenaar, aan wie we geen
greintje sympathie kunnen verspillen, on
danks het feit, dat hij de zorg voor „zijn
kroost", dat door de dood van de moeder,
onverzorgd achter is gebleven, op zich
neemt zolang, tot het voor zichzelf kan zor
gen. Het gaat alles door zulke orgiën van
bloed, dat men er van huivert, al is het
dan maar het bloed van die kleine wezen
tjes, die onze bossen bevolken. Maar het
gaat er alles zo genadeloos naar toe.
Wie als oudere belang stelt in het natuur
leven, zal deze boeken met interesse lezen.
Ik denk, dat jongeren, Goudhals niet zullen
uitlezen, omdat de jachtavonturen van
Goudhals zo talloos velen zijn en dat alles
er nogal grof naar toe gaat. Ons voor
naamste bezwaar, vooral voor een boek,
dat van de persen van Kok komt is, dat er
behalve in één zin, enkel maar over de toe
komst van de jachtopziener, geen Christe
lijke gedachte in te vinden is.
Beide uitgevers zorgden voor een voor
treffelijke verzorging van het uiterlijk ge
waad.
Nieuwe raadsels:
I. Verborgen vogelnamen.
Moet je die kamer elke dag een beurt
geven?
Je moet die lijst er afnemen, anders
kun je de plaat niet goed zien.
De kachel wilde met die kwaliteit
steenkool meestal niet best branden.
Waren die appels niet goed meer?
Ik heb Emma de laarsjes al aangetrok
ken.
II. De eerste en tweede lettergreep
geven een ander woord voor bossen.
De derde lettergreep heeft het tegen
overgestelde van een dal.
De drie lettergrepen samen zeggen de
naam van een plaats in Nederland.
III. Met m is het een dier.
Met w komt het van een dier.
Met s kom je bij de muziek te
recht.
Met t kun je er mee spelen.
Met b is het niet vlak.
Wat is het?
De oplossingen kunnen tot Zaterdag
17 October met vermelding van voor
naam, naam, schuilnaam (als je die
hebt), leeftijd en adres worden gezon
den aan Tante Truus, Redactie
Zeeuwsch Weekend, Goes.
Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6 te
Middelburg.
ELK WAT WILS.
Ditmaal voor elk wat. Partij-stelling-
eindspel en problemen. Gaarne ontvangen
wij weer partijen door de lezers gespeeld.
Hier een kort maar aardig partijtje.
Wit: P. Zwart: M.
1. Pgl—f3 d7^d5
2. c2—c4 d5~d4
3. e2—e3 c7—c5
4. b2~b4! f7—f6
5. b5xc5 e7—e5
6. Pf3xe5
(Wit offert zijn Paard voor 4 pionnen).
6f6xe5
7. Ddl— h5f Ke8—e7
8. Dh5xe5f Ke7~P
\9. De5~f4f?
(Beter was hier Dd4: nu raakt Wit in de
knel)
9Pg8—f6
10. e3xd4 g7g5!
11. Df4—e3
(Wit kan niet op g5 siaa.n wegens Dd4:,
Pc3:, Lc5: enz.)
1 1Lf8xc5!
(Nu dreigt Te8 met Dame winst)
12 De3xg5 Dd8xd4
13. Pbl—c3 Th8~g8!
14. Dg5-h6 Dd4xf2t
15. Kei-dl Tg8~g6!
(De witte Dame is gevangen. Wit gaf op.
Er zou nog kunnen volgen Pe4—Lg4f,
Kc2—Lf5 enz.).
En nu een partijstelling. Zet U eens de
volgende stand op:
Wit: Kf2, De3, Tbl, Thl, Le2, Pd5, Pe7;
pionnen c4, e4, f3, g2, h5.
Zwart: Kg7, Da3, Ta8, Tf8, Lc8, Pd4,
Pe6; pionnen c5, d6, d7, f7, g6, h7.
Wit aan zet.
Zoals men ziet staat Wit prachtig, zijn
Paarden hebben zich in de Zwarte stelling
geplaatst en de zwarte stukken die voor de
verdediging nodig zijn, staan juist verkeerd.
Toch is de beslissing nog niet gemakkelijk
te vinden. Er volgde:
1. De3—h6f!, Kg7xh6
(Gedwongen. Op Kh8 volgt hg6: enz.)
2. h5xg6f Kh6-g5
3. Thl-h5t
(een mooi offer, bedoeld om de Koning in
de lijn van Le2 te brengen)
3 Kg5xh5
4! f3—f4t Pd4xe2
(of Kh6, Thl, Kg7, Th7 en mat)
5. Pd5-f6t Kh5-h6
6. Tbl—hlf, Kh6—g7
7. Pf6—e8f!I
(Inderdaad een prachtzet)
8] Thlxh7f Kg7—f6
9. Th7xf7 en mat.
Een fraaie combinatie.
Nu nog een eindspel. Zet II maar op.
Wit: Kb6, Thl, Lc6; pi: b4, f7.
Zwart: Kd8, Th7, Lg7; pi: h2.
Wit aan zet wint.
1. f7—f8Df Lg7xf8
2. Thl—el
en wint. Wanneer nu Zwart Le7 speelt om
het mat op e8 te beletten volg? Tal en
Zwart kan nu niet Tc7 spelen, aangezien
de zwarte Toren is afgesloten. Speelt Zwart
'2Te7 inplaats van Le7, dan volgt 3.
Tdl, Kc8 4. Tal en nu kan Lf8 niet te hulp
komen, doordat het veld e7 bezet is. Het
is niet uitgesloten dat ook 1. Tdl wint, maar
na Ld4f en Tf7: zal het toch niet zo een
voudig gaan. U kunt het eens proberen.
En nu de ladderwedstrijd.
De oplossingen der vorige problemen wa
ren als volgt:
Probleem 81: 1. Pf6». Lg7 2. Pe8!, Lh6
3. Df8f, Lf8 4. Tf8f mat.
Probleem 82: 1. Tf6!, Lf6 2. Db5f, g6 3.
Lg6f, hg6 4. Dg6f, Ke7 5. Lc5f mat; of 1.
2.-3Kf8 4. Dh6f, Lg7 5. Lc5f,
Pe7 6. Tflf, Kg8 7. Lh7+, Th7 8. Dh7f
mat.
De nieuwe opgaven zijn als volgt:
Probleem 83 (zie diagram 83).
Wit: Kg2, De7, Tf5, Pe2, Lc3.
Zwart: Kd3, Ldl; pion c4.
Wit aan zet geeft mat in 2 zetten (2
punten)
Probleem 84 (zie diagram 84):
Wit: Kd3, Te5, Pa6, Lg3, pi: b5, f6.
Zwart: Kd6, Lb7, Td5; pi: d7, d4, e6.
Wit aan zet geeft mat in 3 zetten (3
punten)
Oplossingen in te zenden 10 dagen na
verschijning van deze rubriek.
Probleem 83.
Probleem 84.
S///AZ(V/
■e
abedet g h
Diagram 84.
HET DUEL
Dit was een van de lievelings-anec-
doten van Bernard Shaw:
Een Engelsman en een Fransman zul
len duelleren op het pistool in een stik
donkere kamer. De Engelsman schuift
grootmoedig naar de schouw, schiet
door de schoorsteenen haalt de
Fransman naar beneden.
„Ais ik deze anecdote in Frankrijk
vertel, laat ik altijd de Engelsman van
Wet dak vallen", zo besloot Shaw zijn
verhaal altijd, als zijn Engelse vrienden
in vrolijk gelach uitbarstten.
van
Vrijdag 9 October 1953, No. 2602
Uitgave van
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
eeuu/sc,
u/eemrn
Dat woord hebben we deze week
kunnen lezen in onze dagbladen, die
verslagen gaven van het congres, dat
in Duitsland werd gehouden.
Er wordt mede bedoeld de gelijk
schakeling van de massa, de nivelle
ring van het menselijk geslacht, waar
bij deze massa geregeerd wordt door
een kleine groep dictatoren, die de
richting aanwijzen en het in hun hand
hebben, de middelen te kiezen om de
massa tot cadaver-gehoorzaamheid te
dwingen.
Op dat congres werd tegen deze
richting, waarheen de wereld drijft, op
grond van principiële bezwaren zéér
positief stelling genomen. Een predi
kant uit Zwitserland, Ds H. Bernouilli,
stelde tegenover de richting, die de
wereld vandaag kiest, het standpunt
dat de Bijbel inneemt. Deze twee staan
diametraal tegenover elkander, zo be
toogde hij. Want de Bijbel ziet de
mens als beelddrager Gods, wel als lid
van de gemeenschap, maar tevens ook
als individu met een eigen persoon
lijkheid en verantwoordelijkheid je
gens de Schepper en de naaste.
Deze woorden mogen vandaag wel
eens bizondere klemtoon ontvangen.
Ze vertolken wat er eeuwen geleden
leefde in 't hart onzer vaderen, die in
ons nationaal volkslied, dezelfde belijde
nis hebben geponeerd, toen zij daarin
de dichter, Marnix van St Aldegonde,
met hart en mond nazongen:
Voor God wil ik belijden
En Zijner hoogste macht,
Dat ik tot gene tijden,
Den Koning heb veracht.
Dan dat ik God, de Here,
En Zijner hoogste Majesteit
Heb moeten obedieeren,
In der gerechtigheid.
Uit deze belijdenis blijkt, dat de
mens nooit restloos slavenmens, mas
samens kan worden. Alle macht, zo
zegt Gods Woord is van God, en de
mens heeft slechts afgeleid gezag, en
de vorsten regeren „bij de gratie
Gods". Niemand kan dan ook na wil
lekeur over zijn onderdanen heersen.
Hij heeft de mens te zien als beeld
drager Gods en dies zijn individuele
persoonlijkheid te respecteren.
Deze Schriftuurlijke gedachte past
niet meer in de moderne tijd.
We noemen onze eeuw wel eens „de
eeuw van de democratie", de „volks
wil" zou in onze Westerse cultuur re
geren. Het is er net zover vandaan
als in het eind der Middeleeuwen,
toen West-Europa gebonden lag in de
strikken van het roomse collectivis
me. Toen het ook een halsmisdaad
was, wanneer men zich verzette te
gen de machten. De geest die thans
openbaar wordt, zowel in het Wes
ten als in het Oosten wordt beheerst
door dezelfde tendenz.
We praten tegenwoordig veel over
eenheid en ecumeniciteit. Er wordt ge
praat over de „eenheid" die komen
moet over het ganse Westen en wee
degene, die uit een andere geest
spreekt en tegen de heersende opinie
wil in gaan. Hij is de spelbreker, de
wanklank in het koor, de dissonant,
die tot zwijgen moet worden gebracht.
In het Oosten leeft men onder de
dictatuur van het communisme. De
mens is daar volkomen uitgeschakeld
als beelddrager Gods, hij is verleng
stuk van de staatsmachine, een nietig
radertje, dat gemakkelijk en goed
koop te vervangen is, wanneer hij on
bruikbaar wordt hetzij wegens in
validiteit, of wegens persoonlijk ver
zet.
Maar al leven we in West-Europa
en in Amerika niet onder deze dwang
en al heten we te leven onder het
regime van de democratie, laat ons
niet de illusie scheppen, alsof de be
geerte naar de massaficatie onder ons
zou ontbreken, en we niet langs „we
gen van gelijdelijkheid" worden heen
geschoven naar de toestand, waarin
de „massa-mens" tenslotte als eind
product zal resulteren. Hoe groot is
onder ons nog het getal, dat persoon
lijk denkt en oordeelt? Waar loopt
de massa onder ons warm voor? Nog
voor iets anders dan voor een goed,
tijdelijk bestaan, korte arbeidsdagen,
comfort, brood en spel? Wie geeft zich
nog de moeite zich persoonlijk te
oriënteren in hogere, geestelijke be
langen. Wie interesseert zich nog voor
ideële vraagstukken, voor de geeste
lijke nood, wie maakt zich zorg over
de secularisatie, de verwereldlijking
van ons volk, voor de algemene
geestelijke afval. Voor de nood der
Christenheid? De oppervlakkigheid is
groot en ontstellend, het bekrompen
veld van geestelijke waarneming, be
nauwend.
En waar ,de mentaliteit zo onder
ons gaat worden, is de mens zelve al
gepredisponeerd, voorbeschikt om zich
tot een massa-product te laten degra
deren. Wanneer we deze verontrusten
de situatie eens vergelijken, met de
geest, die ons volk in zijn ontstaan en
in de eerste* eeuw van zijn bestaan be
zield heeft, dan zien we het verschil.
Ons volk is groot en sterk geworden,
door zijn individuele kracht en zijn
persoonlijke rotsvaste overtuiging. Het
wist wat het geloofde en wat het be
leed, waar het voor streed en des
noods de dood inging. Het stond voor
zijn overtuiging.
Zulk volk is niet geschikt om een
massa-product te worden.
We zijn vandaag soms 'critisch op
wat de regering doet. En terecht. Het
gaat verkeerd. Maar geldt ook van
daag niet de regel: elk volk heeft de
overheid die het verdient?
Wanneer we zien, dat we tot num-
TJIT DE SCHRIFT -
„Mijne tijden zijn in Uwe hand"
Psalm 31:16a
Ons leven is vol wisseling. Wij
kennen dat allen. Er zijn blijde da
gen. Er zijn ook droeve dagen. Dan
weer is er hoop. Een volgend ogen
blik worden we weer bevangen door
vrees. Voorspoed en tegenspoed wis
selen elkaar af. Zo zouden we door
kunnen kaan.
De dichter van onze psalm weet
daarvan mee te praten. Of, praten
is het niet meer. Het is een biddend
getuigen en een belijdend beleven.
David is in nood wanneer hij deze
psalm zingt. Hij wordt aan alle zij
den benauwd. Wanneer we deze
psalm lezen dan treft ons de wisse
ling van donker en licht. David
worstelt om boven de benauwdheid
van zijn leven uit te komen. Maar
hij doet het niet in eigen kracht.
Wij willen het altijd zelf eerst
proberen. Deze tijd, waarin wij nu
leven, is er één vol nood. Daarin
staan wij. Wij zijn ermee solidair. We
maken er deel van uit. Maar nu is
het de vraag of wij er zelf mee
klaar kunnen komen. Overal is er
een zoeken naar verlossing, naar
wegen om het lijden, de nood te ver
minderen of ook weg te nemen. Dit
streven wordt in het wereldgebeu-
ren gevonden en ook in ons persoon
lijk leven. De mens zonder God wil
het zelf doen, om in de nood van
zijn leven, van deze wereld verande
ring te brengen. Maar al deze po
gingen mislukken. Ze geven geen
blijvende verbetering.
David weet, dat hij niet in eigen
kracht zichzelf zal kunnen verlos
sen. Ook hij worstelt met veel nood.
Hij wordt vervolgd, in het nauw ge
dreven. Zijn levensgeluk schijnt
verloren. Is er nog een God, die alles
leidtAlles bestuurtAlles regeert
Dat is zijn diepste nood, waarin hij
zich bevindt. Maar hij worstelt zich
heen naar God. Hij blijft op Hem
vertrouwen. Dan wordt het licht.
Dan ziet hij alles anders. Dan komt
er licht ook in zijn diepste nood. „Op
U betrouw ik, Here. Mijn tijden zijn
in Uw hand". Dit is geloofstaal. Hij
vertrouwt op de Here, zijn God. Hij
geeft zich aan Hem over. En hij ont
vangt de zekerheid, dat zijn leven
niet tevergeefs, niet ijdel is, ook niet
nu hij van alle zijden benauwd
wordt Want de Here is hem nabij.
Hij bidt zich naar God toe. Hem
klaagt hij zijn nood. En hij vindt
de ware rust en vrede, want niet
David en evenmin wij maken onze
tijden. De Here is het, die ons leven
houdt. De Here is het, die ons leven
veilig in Zijn trouwe Vaderhand
houdt. Dat is de troost van ieder,
die tot de Here zijn toevlucht neemt.
Die alles voor deze en de toekomen
de tijd van Hem alleen verwacht.
Wat ons zal overkomenHij zal het
alles ten beste keren. Zo is het al
leen mogelijk om te leven tot eer
van God, gelovig vertrouwend op de
Here en biddend voor onze wereld
in nood.
Geersdij k
Ds ALER.
mers, tot een massa-product worden
gelijkgeschakeld, laat ons dan begin
nen met de hand in eigen boezem te
steken en te zeggen: hebben we er
soms zélf schuld aan? Zijn we ons nog
persoonlijk bewust wat de inhoud is
van het zwaargeladen woord: Beeld
drager Gods te zijn?
MARNIX.
int v-o-o-llte£(tttiq"
door Willy Corsari. Uitgave van
„De Bezige Bij", te Amsterdam.
De roman van een in bepaalde krin
gen, bekende schrijfster, speelt in wat
men zou kunnen noemen „de grote
wereld". Het gaat hier over toneel
spelers, filmsterren, en de wereld van
het publiek vermaak.
Het is de wereld van de lach, de jool
en luchthartigheid, ook de wereld van
de zonde en de zondedienst.
In deze wereld valt de tweede oor
log, letterlijk en figuurlijk als een
bommenregen. De toneelhelden ko
men in concentratiekampen terecht en
de wereld van de lach spat uiteen als
een rijk gekleurde zeepbel.
Na de oorlog vinden ze elkaar terug,
maar het is op de ruïne van wat zij
voor de oorlog hebben opgebouwd. In
deze ruïne valt het zinnetje, dat we
vinden op pagina 200 van dit boek,
en dat de sleutel van het verhaal is
en tegelijk de verklaring van de titel
van dit boek:
„Na lange tijd zei Chita: „Het is mijn
straf. Misschien beter, dat-ik die nu
krijg, dan laterals ik dood
ben.
„Geloof je dan, dat er nog iets komt
later?"
„Chita keek haar eens aan, opeens
met de oude, kinderlijke uitdruk
king in de ogen en zei eenvoudig:
„Natuurlijk geloof ik dat! Dit alles
kan toch niet zijn voorvoor die
éne voorstelling?"
Ook verder in dit boek komen „re-
ligieuse zaken ter sprake. Zo b.v. op
pagina 262, waar we lezen: „Maar die
gedachten konden zijn geloof niet
meer verdrijven. Het was in hem te
ruggekeerd. Er bestond een gebed om'
volharding in het geloof. Hij had niet
geloofd het was zijn gelóóf dat in
hem volhard had
Tenslotte vinden we op een der
laatste pagina's van dit boek nog de
volgende korte dialoog:
Michel heft het hoofd op.
„Geloof je dan toch nog? Geloof je,
dat er werkelijk nog iets anders is
dan dithier? Dit alles? En dat
zij niet wérkelijk dood is.... dat zij
nog ergens
Michel keek in die ogen, waarin
hoop oplichtte. Wat deed het er toe,
of hij misschien onwaarheid sprak?
Als iemand en niets een mens kan
helpen dan God, is het dan niet be
ter zelf te liegen, dat men in Hem
gelooft?
Hij zei: „Ja, dat geloof ik. Dat wéét
ik".
En als barstte zijn hart open en
vloeide opeens vol licht en warmte,
werden zijn woorden waarheid voor
hem, toen hij ze had uitgesproken.
Uit verre jaren keerden woorden te
rug, ééns zo vertrouwd en toen ver
loochend en vergeten. Hij sprak ze
langzaam uit, met kinderlijke ver
wondering en een zo diep genot als
dronk hij ze in onder het uitspreken,
zoals een verdorstende het zuivere
water uit een klare bron:
„Want Gij hebt woorden van eeuwig
leven".
Dat lijkt allemaal heel aardig en de
schrijfster meent het vanzelfsprekend
best. De bedoelingen zijn boven alle
verdenking verheven.
Maar wanneer we nu dit boek eens
gaan ontleden, dan blijkt pas wat de
bedoelingen van deze auteur zijn met
dit boek.
De figuur waar het hier over gaat,
is een jong meisje, dat in de toneel
wereld een primaire rol heeft gespeeld.
Een groot talent, met rijke beloften.
Zij raakt verliefd op een rijke jonge
man, die ofschoon er trouwbeloften
liggen, toch een meisje uit „eigen
stand" trouwt en uit dit huwelijk kin
deren heeft. Later ontmoetten beiden
elkaar weer en wordt overspel ge
pleegd. Tenslotte die jonge man it
een misselijke zwakkeling zal hij
van zijn wettige vrouw gaan scheiden
en de toneelspeelster gaan trouwen.
Wanneer het echter zover zal komen
krabbelt hij voor de zoveelste maal te
rug en laat het meisje opnieuw in de
steek. Dat trekt zij zich zo aan, dat ze
eerst zich bedrinkt en zich afgeeft met
een ander en tenslotte, bij een onge
luk, zichzelf doodschiet.
De man, waar het verhaal nu eigen
lijk om draait, heeft dit meisje altijd