K UIT MIJN KLAS Pagina 2 <D,e ïïleAel UIT DE CAMERA Hoe gedraagt een vrouw zich in noodsituaties DeJ enmars op Vrijdag 25 September 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND lijkheden zijn, eerst eens naar Louwe kijken, om te horen of die wat te zeggen heeft. Dit brengt voor Louwe benauwende con sequenties mee. Het is een heilig gebod voor de Urkers op Zondag niet te varen. De Belgische reder, onder wie men is uitge varen naar Argentinië, heeft beloofd, dat hij zich ook hieraan zou houden. Als goed „Katholiek" nietwaar, zou hij zelf niet an ders willen? Toen echter de contracten kwamen was dit punt daarin niet vastge legd. Louwe aarzelt om te tekenen, maar er wordt veel goeds van de reder gezegd door personen, die inlichtingen omtrent hem had den ingewonnen. Louwe tekent ook omdat als hij niet direct het contract tekende, dit waarschijnlijk moeilijkheden zou veroorza ken voor allen. Na de lange moeilijke tocht over de oce aan gaat men vissen in Argentinië. Alles loopt tegen. De zorgen worden zo groot dat ze van diaconiegelden van een Argentijns- Hollandse gemeente een tijdlang moeten le ven. Er zijn evenwel na de moeiten kansen op verbetering, mits men op Zondag wil vissen. Nee, zegt Louwe Brands, Gods ge bod geldt voor de hele aarde, en niet alleen voor Urk. 17* In opdracht van de Stichting Zee land voor Maatschappelijk en Cultu reel werk heeft er in begin Maart een onderzoek plaats gehad naar de sociale gevolgen van de ramp, welke in de nacht van 1 Februari ook over een groot deel van ons gewest kwam. In „De Linie" worden enkel hoofdzaken weergegeven van hetgeen daarover ge schreven is in het Maandblad voor de geestelijke Volksgezondheid, door J. L. Haverda. Dat ik deze keer eens over zo'n officieel rapport ga schrijven, komt hierdoor, omdat men in dat rap port ook wat over ons, vrouwen, te zeggen heeft. Wij krijgen wel even te horen, dat wij het geheel niet zo goed overzien, maar verder is er alle waar dering over het aanpakken van de vrouw in fatale ogenblikken. Ik zal het u zelf eens laten lezei). Natuurlijk knopen geleerde heren er weer uit gebreide beschouwingen aan vast en trekken daaruit weer logische conclu sies. Dat hoort er nu eenmaal bij. Maar hoofdzaak is de waardering voor onze daadkracht, waarmee onze ge zinnen tenslotte het meest bij gebaat zijn. Het artikel van J. L. Haverda be handelt, aldus „De Linie" de reacties der getroffenen zowel in de bange da gen der overstromingen zelf, als in hun evacuatie-milieu's, en zegt dan: De drie punten die ons het meest hebben getroffen, betreffen het ver schil in houding tussen de mannen en de vrouwen, de diepgaande invloed op hun gedrag die, ook in de meest cri- tieke situaties, van hun maatschappe lijke relaties (groeps- en vooral ge- Sledrts één van de groep loopt over naar de reder en zal vissen op Zondag. Louwes zoon met de eerst wat dwarse Kleusien blijven ook achter. Maar zij samen zullen onder heel armelijke omstandigheden, zonder te vissen op Zondag, toch pogen een bestaan te verovereu. Louwes zoon heeft het innerlijk wel moeilijk gehad. Is vissen op Zondag dan zo erg? Maar het voorbeeld van vader helpt de jongen en als vader terugkeert naar Urk en Jurrie achter blijft, is hij er innerlijk ook rijp voor om al léén met Kleusien te worden achtergelaten. De figuur, die we tè mooi gemaakt vinden, is Jurries meisje de kleine Marretje Paster kamp. Die is wat tè bezadigd en bezonnen en beslist voor zo'n jong klein ding. We zouden dit boek, dat ons duidelijk laat zien de worsteling om een nieuw be staan te vinden in de vreemde, maar ook welk een zegen reeds een enkel leven om zich verspreidt als er een trouw leven naar Gods Woord is, in veler handen wensen. De stijl van Terpstra is sober, passend bij het onderwerp, dat hij koos. De technische uitvoering is zeer goed, en de stofomslag is zelfs buitengewoon mooi te noemen. r@c zinsverhoudingen) bleek te blijven uitgaan, en de sterke neiging die zjj, overigens door de pers gestimuleerd, vertoonden, om „schuldigen" (voor het onheil) te zoeken, en hun ontstel tenis in verwijten, te ontladen. Ten aanzien van het tweede en het derde punt moge een vermelding vol staan. Het is goed, te beseffen met het oog namelijk op onze eerbied voor de fundamentele wetten van het hu welijk, die tegelijk de wetten van het gozin zijn in welke mate wij naar lichaam en ziel van het gezin afhanke lijk zijn. Het is wellicht goed eraan te worden herinnerd hoe gemakkelijk het gebeurt dat verwijten, die wij tegen anderen andere mensen en instan ties richten, niets anders zjjn dan uitingen van onverwachte eigen on rust. En welk een geestelijk-zuiveren de rol de pers, als zij haar taak serieus vervult, kan spelen. Wat het verschil in houding tussen de mannen en de vrouwen betreft onderwerp, dat eveneens voor ons in zicht in de huwelijkswetten van be lang is kan men zeggen, dat, als men op deze studie kan afgaan, vrou wen beter tegen noodsituaties zijn op gewassen dan mannen. Zij tonen ook meer zelfvertrouwen. Er zijn voor dit verschijnsel ongetwijfeld verklaringen, bijvoorbeeld dat de vrouwen in zulke situaties meer nabije en onmiddellijk dringende zorgen hebben voor hun kinderen en hun huis, en dat zij de omvang van het gevaar minder over zien, maar het feit is er dan toch. Het kan ons weer eens beter doen beseffen wat de vrouw die moeder is, daardoor voor haar man betekent. Verstolen, gebukt, Had hij bessen geplukt. Hij liep langs de kanten Der aardbeienplanten. En snoepte en pikte, Vloog op en verschrikte, Bij kindergegil, En zat dan weer stil. Ik zag 'em wel turen, Zijn kraaloogjes gluren. Hij fluitte zijn lief, De dof-zwarte dief! Toen snoepten ze samen, Daar vlak voor mijn ramen. Door mijn armen geplaagd, Heb ik ze verjaagd, Hun ei'ren gevonden, Het nestje geschonden, Wat netten gespannen. Ik moest je verbannen Door mijn bessen verkwikt, Heb je mij zéér gepikt. Toen de dag ging besluiten, En 't stil werd daar buiten, Zat hij op de draad, Voor mijn raam aan de straat. Met cadans in zijn fluiten, Zijn tonen te spuiten, Tevrêe en verblijd. Toen had ik weer spijt'. Zijn jub'lende klanken! Het leek me wel danken! En heb ik gezeid: „Je fluiten is goed, De avond is zoet. Je jub'lende tonen Zijn blinkende kronen, Voor moeder natuur. In 't stil avonduur. Blijf wat bij me wonen, Ik zal je belonen, Met een bes en een vrucht. 't Is vreugd met een zucht. Jij dof-zwarte makker, Je fluit me maar wakker, Kom morgen maar vroeg, Ik heb er genoeg! Maar steel ze niet meer. En.fluit nog een keer! POOT Jr. Het is officieel vastgesteld, dus zal het wel zo zijn. Ik hoop alleen maar, dat er geen grote gebeurtenissen ko men, waarin we kunnen bewijzen, wat we waard zijn, intussen hebben we in onze gezinnen altijd gelegenheid te over om onze eigenschappen te de monstreren, want daar zijn nogal eens van die kleine noodgevalletjes waarin we één, twee, drie moeten aanpakken, om te redden wat er te redden valt, al zijn dan die „noodgevalletjes" geluk kig niet steeds zo tragisch. Maar aan pakken is bij ons in onze huishoudens met al de variaties wel dikwijls een eerste vereiste. Maar we schijnen er tegenop gewassen te zijn. En dat is al veel waard. Het is officieel vastgesteld. KAuinmg&tt We stonden aan de buitenkant van Krui- ningen op de bemodderde puinhoop van zijn woning. Hij was er al meer geweest, om te zien of er nog iets te redden was. Maar zijn vrouw was er nu voor de eerste keer. Van de weg af, die glibberig was van de modder, wees de vrouw mij naar een der twee bomen, die nog voor de vernielde woning overeind stonden. Hun dorre, kale takken staken erbarmelijk, als in een sme kend gebaar omhoog. Ten dode opgeschre ven. Maar in één dezer takken hingen de flarden van een japon. Een der kledingstuk ken uit de kast van de vrouw Met enige moeite stuntelden we over de brokken steen en de glibberige modder naar de plaats waar het huis gestaan had. Het was, gelijk met de fundamenten,- als door een gigantische hand weggemaaid. Wat nog overeind stond was alleen de aanrecht in de keuken. De kastdeurtjes konden ge makkelijk geopend worden. Er stonden nog flessen en jampotjes in, wat keukengerei. Op de grond, vóór de aanrecht lag een klein theelepeltje. De vrouw raapte het op en veegde het met de vingers schoon. Daar na stak ze het in haar mantelzak. De man strompelde over de plaats waar eens de schuur gestaan had. Hij vond een door de roest aangevreten tuinschaar, een haak, waarmee het prikkeldraad wordt aangetrokken bij het maken van een hei-* 'ning, een nijptang, een spanzaag, een riek. Alles verteerd door de roest. De man nam een stuk boomtak en bukte zich over de met modderig water volgelopen kelder, naast de keuken. Hij peilde de bodem, en schudde het hoofd. „Hier probeerde ik nog op die Zondag m'n appels uit te redden, maar ik was al te laat, het water stroomde de kel der in", zei hij. Hij baggerde over de plaats waar eens zijn schuur stond naar de achter zijde van het erf en keek over de plaats waar zijn fruitkwekerij stond. De bruin grijze slikbodem was een golvend veld, alsof een zee plots in één moment verstard was in een dodelijke verstijving. Op de éne plaats lag het slip- tot bij de kroon van de boom, terwijl op een andere plaats het wor telstelsel was bloot gewoeld. Verdord gras, rottend stro en zeewier hing als verteerde draperij, druilend in het dorre takken gestel omlaag, de lijn accentuerend van de hoog ste waterstand. De man keek over zijn eigendom en schudde toen het hoofd. Toen we ons omkeerden zag ik de vrouw nog staan op een uit de muur gevallen steenklomp op de plaats waar eens de huis kamer was. Ze zag heel bleek en ze was stil. Ze keek naar haar man en sprak toen: „Hier hebben we vijf en twintig jaar ge woond, man". Hij antwoordde: „Ja vrouw en nou is alles wegHij reikte haar de hand om haar over de ongelijke steen- brokken heen te helpen, die her en der ver spreid lagen. Bij het weer teruggaan naar de weg, wees hij haar op een stapeltje bloempotten en sprak: „Kijk, die heb ik de vorige keer nog heel gevonden onder het puin. Die zullen we straks weer kunnen ge bruikenEen matte glimlach was haar antwoord. Toen ik hen volgde naar de weg, bukte ik mij en tilde een brok steen op. Een school jonge krabben werd opgeschrikt uit haar rust en zocht een goed heenkomen. Zonder nog om te zien gingen de man en de vrouw weg van de plaats waar ze, mét God gebouwd hadden aan hun levens geluk. ONS KORT VERHAAL Ongelukkige re» v«m hel franse sclaap „Ca MoJeste' In een oud reisjournaal troffen we onder- Staan verslag van een schipbreuk: „De 13e September 1766 verliet ik, (dus luidt het verhaal van de kapitein) de rede van Marseille, om met het schip la Modeste, voerende vierentwintig stukken en zeventig mannen, naar kaap Francais te zeilen. Van die dag tot de 19de des avonds tien uur, hadden wij een stijve Oosten- en Noord oosten wind. Omtrent half twaalf van die zelfde nacht sloeg de bliksem in het schip. Het merendeel van het volk werd omver gesmeten, en verscheidene matrozen wer den gekwetst, zo dat zij zich nauwelijks konden oprichten; echter verloor geen schepsel het leven buiten twee paarden, die wij, in bet schip hadden, en welke dood ge slagen werden. Nadat wij een weinig tot onszeiven gekomen waren, gaf ik last dat men het schip nauwkeurig zoude onderzoe ken. Mien ontdekte nergens enig spoor dat het vuur zoude hebben gevat; doch nauwe lijks begonnen wij ons gerust te stellen, of wij Werden een zwavelreuk gewaar, die ons voor de gevolgen deed vrezen. Kort daar op zagen wij een dikke rook opgaan, die allengs vermeerderde, voortkomende uit het hol van het schip. Men riep terstond om water, dat men er met alle macht in liet lopen, maar de rook nam van tijd tot tijd toe. Ik liet daarop het kruid overboord werpen en onze twee boten uitzetten. Doch zulks geschiedde met zoveel overhaasting, en het volk wierp er zich met zoveel drift in, dat er zelfs een man door over boord geraakte. Ik liet vervolgens openingen ma ken in het slag van het schip, waardoor het water van èlle zijden in het hol drong, maar alles was tevergeefs. Het vuur won aan alle kanten veld, en zelfs geraakte de sloep in brand, die orize enigste en laatste toevlucht was. Op dit gezicht ontzonk ons de moed, de brand werd hand over hand heviger, de grote mast viel half verbrand neer, het achterschip geraakte ook in brand, en het droevig overschot van het scheepsvolk en de passagiers drong dicht op elkander, en trachtte zich al bevend op de voorsteven te redden. Schoon wij niet ver van land waren, liet de wind echter niet toe, dat wij derwaarts dreven; weshalve er niet anders overschoot dan te verbranden, of zich in zee te werpen. Tussen twaalf en één uur verjoeg ons ook de vlam van de voorsteven, wanneer ik tevens hoorde roepen: Kapitein! red u; het is nu nog tijd! Wij moedigden elkander nu onderling aan, om, ware het mogelijk, nog een middel van behoud uit te denken. Wij liepen van het ene touw naar het an dere, ons niet anders van het water ver wijderende, dan om tot het ander element te naderen, hetgeen gereed was ons te ver branden. Eindelijk besloten wij op het afge brande stuk van de grote mast, hetwelk met zijn want nog vast was aan de andere masten, en met de ra en zeilen een soort van vlot uitmaakte, zee te kiezen. Met het aanbreken v$n de dag vond ik dat wij te samen vijfendertig zielen sterk waren; doch gedurende de vier dagen, die ■wij in deze allerijselijkste toestand door brachten, verminderde ons getal tot negen tien. De kinderen en scheepsjongens stier ven het eerst, de zwaksten volgden de een na de ander, en hun dood voorspelde ons, dat wij welhaast hetzelfde lot stonden te ondergaan. Wij verwachtten niets anders dan ons laatste ogenblik, en het einde van deze lange en droevige dag ziende naderen, vlei den wij ons niet, het een nog veel langere en ondragelijkere nacht te zullen uithouden. Sommige ongelukkigen, die door de koorts aan het ijlen geraakt waren, vroegen mij: Wie van ons' het eerst zou geslacht worden, om zijn medemakkers tot voedsel te verstrekken? Een ander vroeg op een on verschillige toon, geld om brood en levens middelen *e gaan kopen. Door de plof die wij nu en dan in het water hoorden, bemerkten wij, dat de een na de ander afgemat en verkleumd van het 25 September T953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 Iemand, die het persoonlijk meemaak te, vertelde het volgende in een onzer weekbladen: Een der meest tragische gebeurtenis sen van de Koreaanse oorlog had best vermeden kunnen worden. Ik doel hier op die verschrikkelijke lijdenstocht, bekend geworden onder de naam van Dodenmars. Toen Generaal MacArthur zijn ver maarde landing uitvoerde achter de frontlinie der Roden en van het Zui den uit tot de tegenaanval overging, stichtte hg volledige verwarring onder de Korc se troepen. De Amerikanen rukten in snel tempo op naar de Yaloe- rivier. Het Noord-Koreaanse leger, uit zijn evenwicht geslagen, werd snel uit eengedreven en in de pan gehakt. Ons had men naar de bergen getranspor teerd, maar met het einde van de oor log in zicht lieten zelfs de bewakers ons in de steek. Wij begonnen uit te zien naar de Amerikaanse bevrijders. Wij moeten vlak bij hen in de buurt zijn geweest. Als ons leger geweten had, waar wij zaten, of wij hen hadden kunnen vin den, zouden wij zeker bevrijd zijn. Maar in plaats van onze bevrijders za gen wij de Chinese communisten de Yaloe oversteken om ons opnieuw ge vangen te nemen. Onze nieuwe comandant was een Noord-Koreaanse majoor, die om zijn wreedheid de bijnaam „Tijger" kreeg. Hij gaf commando tot een geforceerde mars van acht dagen om ons op een veilige afstand van de Amerikanen te brengen. De Tijger haatte ons omdat wij afkomstig waren uit landen, die het zijne de overwinning afhandig hadden gemaakt en het een van de meest ver pletterende militaire nederlagen in de geschiedenis toegebracht. Aan zijn am bities en dromen was de bodem inge slagen en hij kende geen genade meer. De Dodenmars viel in een periode van winterse kou. Wij hadden acht da gen nodig om door de bergen een af stand van ongeveer honderdvijftig ki lometer af te leggen. Het was een lij denstocht, waarvan men zich eenvou dig geen voorstelling kan maken. Soms sneeuwde het, en het vroor aan één stuk. De wind gierde om onze hoofden Naast ons liep aldoor een Noord-Kore aanse bewaker, het geweer in de aan slag om ieder die uitviel neer te schie ten. Vier nachten sliepen wij buiten in de kou langs de weg. De andere nach ten werden wij als een kudde in hui zen bijeen gedreven, soms zo dicht op elkaar gepakt, dat wij ons zelf niet konden verroeren. De stoet van ellende gaf het volgen de beeld te zien. Er waren 725 GI's van wie velen gewond, allemaal ver zwakt, sommigen met blote voeten. Er was een groep van functionarissen uit buitenlandse diplomatieke diensten. Voorts wij, 59 gewone burgers, man nen, vrouwen en kinderen. Allen uit gehongerd en totaal uitgeput door di- arrhee en dysenterie. De vullingen van onze tanden vielen uit door ondervoe ding. Wij waren vel over been en had den gemiddeld vijftig pond van ons gewicht verloren. Zelf woog ik geen honderd pond meer. Stel U eens een kale bergpas voor. Zie de stoet van zieke, halfverhonger- de mensen, die zich langs de steile helling omhoog worstelen. De koude wind maakt zijn arme slachtoffers ge voelloos. De neerdwarrelende sneeuw camoufleert de ellende voor je en ach ter je ietwat, maar niet voldoende om te verbergen wat er voorvalt. Op de met sneeuw bedekte, spiegelgladde hellingen laten de blote verwonde voe ten een bloedspoor achter. Meter na meter zwoegen wij verder. Aan jong en oud valt dezelfde behandeling ten deeL Ik zie het groepje Carmelitessen voor mij. Haar dunne sandalen zijn be smeurd met bloed uit de blote voeten. Meelijwekkend strompelen zij voort, haar armzalige bezittingen, een wollen deken, kommen en lepels, vast omklem mend. Een van de zusters is blind en moet geleid worden. Een andere, t.b.c.- patiënte, wordt telkens gepijnigd door de hoest. Weer een ander, die lijdt aan zeer acute diarrhee, dreigt te bezwij ken. Zuster Beatrice, de moeder-overste van het klooster St Paulus van Char- tres te Seoel, kan zich nauwelijks staande houden. Haar lotgenote Zuster Eugenie en anderen proberen haar mee te slepen. Deze zeventigjarige heeft te veel te verduren. Zij vergt van haar helpsters wier krachten snel afnemen, het uiterste. Dan wankelt zij en valt neer aan de kant van de weg, niet meer in staat om op te staan. Een Noord-Koreaanse bewaker snelt toe. Er gaat een geweer af. Zuster Beatrice's stoffelijk overschot wordt van de weg af geduwd. Het rolt de steile helling af om met een doffe bons te belanden in het ravijn aan de voet van de berg. Boven het geraas van de wind uit weerklinkt het gelach van de Noord-Koreaanse bewaker over de kloof. Dat was de Dodenmars. Dezelfde dag waarop Zuster Beatrice stierf, vie len eveneens 21 GI's uit, die allen werden neergeschoten. Hetzefde lot was beschoren aan een Wit-Russische vrouw. De stoet was een dodenstoet. In die acht dagen stierven 98 Ameri kaanse soldaten. Zelfs toen de mars ten einde was, vergde de verzwakking, die hij teweeg 1 id gebracht, nog een aantal slacht offers. Eerst Pater Villemote, daarna Pater Antoine Gombert, en weer een dag later, Pater Julien Gombert. Verder bisschop Patrick Byrne, Pater Joseph Cadars, Pater Joseph Bulteau, Pater Canavan. Tal van zusters, gewone bur gers en nog veel meer soldaten. Het lijden, ondergaan in de maanden tus sen de invasie van Zuid-Korea en het einde van de eerste winter, kent nau welijks zijn gelijke. Aan alle kanten loerde de dood. Van de dertien Paters der Parijse Congregatie van de Vreem de Missiën, door de Roden gearres teerd, bleef er maar één in leven, die twee jaar later naar zijn vaderland terugkeerde. Men heeft mij de vraag gesteld, hoe het mogelijk is dat mensen, al zijn zij communisten, jiun medemensen zo konden doen lijden, tijdens deze Do "1 o OVER, ENBE& TA ATNi ET/VNA AR.TO CH ij EL-O VEN VEL- ENE. RA-AN. -1 Onder het prevelen van vreemde woorden volbracht deze Arabier allerlei kunststukjes. Wat hij echter zeide begreep ik niet, maar wat hij prevelde heb ik op bovenstaand plaatje opgeschreven. Kunnen jullie nu ontcijferen wat die oude Arabier toch sprak? vlot afviel. Ondertussen moedigde ik de overigen aan, die nog gelijk ik, hun ver stand behouden hadden; maar mijn stem, die ik tot heden toe niet weder gekregen heb, begaf mij met mijn krachten. De hemel verleende ons intussen, als een eerste gunst, een kalmte, die ons zachtkens tussen leven en dood deed drijven. Gedu rende twee nachten zagen wij de vlammen van het brandende fregat, en wanneer de vlam bij het geschut kwam, moesten wij ook nog het vuur van ons eigen kanon uit staan. Wij vernamen niets van het volk dat met de boten gevlucht was, en evenmin iets van diegenen, welke zich op het een of ander wrak van het schip konden gered hebben. Eindelijk ontdekten twee van onze ma trozen 's nachts bij het licht der maan, een klein vaartuig, dat zij tevergeefs toeriepen, waarop zich twee matrozen moedig te wa ter begaven om ware het mogelijk, naar dat schip te zwemmen. Echter zich op hun weinig overgebleven krachten niet kunnende verlaten, namen zij tot hun behulp een ra om zich te ondersteunen, en roeiden zo voort tot aan het Engelse schip, alwaar zij mensen vonden, die gereed waren hun on gelukkige medemensen hulp te verlenen. De kapitein Thomas Hubbert, welke dit schip voerde, zette terstond zijn boot uit, en des morgens om negen uur, werden wij 19 in getal, met alle menslievendheid aan boord van het schip ontvangen. De kapitein gaf mij terstond een glas wijn om mij te ver kwikken, doch ik kon er niet meer als enige droppels van door krijgen, even alsof mijn slokdarm verlamd ware. Men gaf daarop het glas aan de heer Fauquette, een sterk jongman; hij bracht het aan de mond, maar scheen terstond door een soort van stuip trekking aangetast te worden. Hij hield het glas enige ogenblikken met de tanden vast, beet het aan stukken, en viel dood voor onze voeten neer. De Engelse kapitein bracht ons vervol gens de 30ste September te Marseille aan wal, en kort daarna kreeg men in een brief van Genua bericht, dat daar een Hollands schip was aangekomen, met nog zeven an dere personen van ons schip. Eindelijk kreeg men in November ook uit Algiers de tijding, dat daar de 29ste October, een Turkse gal joot was aangekomen, aan welks boord zich een motroos, twee scheepsjongens en een vrouwspersoon van ons schip bevonden. Deze vier personen waren de dood op een buitengewone als onverwachte wijze ont komen. Het verhaal dat zij daarvan aan de Franse Consul te Algiers deden, en door hem aan het hof gezonc1 n is, kwam hierop neer. Toen het ongelukkige scheepsvolk van het schip la Modeste zag, dat het on mogelijk was de voortgang van de brand, die reeds een groot gedeelte van het schip verteerd had, te stuiten, nam men het be sluit om de sloepen uit te zetten; doch het groot getal personen, dat er zich inwierp, en de overhaasting met welke dit geschied de, deed de sloep ogenblikkelijk zinken. De grote mast en de mast van de boegspriet van onder afgebrand, vielen over boord, en dienden tot een toevlucht voor diegenen, welke zich daaraan konden vasthouden. Terwijl de kapitein met 34 mensen zich van de grote mast bediende, hechtten zich vijf tien andere, waaronder de vier, die te Al giers zijn aangekomen, aan de boegspriet, op welke zij 6 dagen lang, zonder klederen of voedsel dreven, niets tot hun onderhoud gebruikende als hun eigen water, of nu en dan een weinig zeewater. Tien van deze ongelukkigen stierven kort op elkander. De denmars. Het antwoord luidt: omdat het communistisch heidendom door en door materialistisch is. „Tussen de ziel van een mens en die van een dier bestaat geen ver schil", snauwde een der bewakers mij toe tijdens de tocht.„In feite is het een reactionnaire gedachte van lager orde dan het physieke". Zo zijn de mensen die de wereld willen regeren. Waar het 'm in zit, weet ik niet, misschien wel in de pittige najaars lucht, maar ik vind mijn span nogal geladen. Ik heb moeite om de onder linge vrede te bewaren. Dat zag je vorige week al, toen onze nieuwe vuil niswagen haast oorlog bracht tussen twee knapen uit mijn klas. En nu, 't kan niet erger, ruzie tussen twee ja rige meisjes. Dat we verjaardagen vieren weet ge al lang. We zuigen ge- zamelijk op de zuurtjes of knabbelen eensgezind op pepermuntjes, want de tractatie moet immer bescheiden blij ven. Verder mag het feestvarken de erebaantjes verrichten. Dat is bekend. Verjaardagen zijn voor mij nooit een verrassing, want weken te voren moet ik meehelpen rekenen, hoeveel nacht jes er nog dient geslapen te worden. Dus ben ik er ook op voorbereid twe« jarigen tegelijk te hebben. Zoiets kan natuurlijk gebeuren met een talrijk kroost als ik heb. Jaantje Jansen en Dini van Doom zouden tegelijk hun nieuwe jaar binnengaan. Jaantje is het eerst op het plein. Eergisteren heb ik nog met haar uitgerekend, dat ze nog twee nachtjes moest slapen, maar nu gilt ze al van verre, alsof ik er nog nooit van hoorde: „Juffrouw ik ben jarig vandaag." Dat zet mij subiet in een feeststemming. Ik neem de zak met de tractatie van haar over, .wijl zij al maar vertelt. Eerst al, wat er in de zak zit, dan wat al cadeaux ze kreeg. Dat er natuurlijk een nieuwe haar- strik bij is, behoeft niet eens gezegd te worden, dat kan een kind al zien. Het is een prachtstrik, dan diept ze uit haar mantelzakje twee gloednieuwe zakdoekjes op, waarop een compleet verhaal is uitgebeeld. Jaantje verze kert me, dat het Roodkapje en de wolf is, iets wat ik op haar gezag di rect aanneem, te meer daar er iets met vier poten op te zien is. Op de andere zakdoek staat volgens Jaantje de Koningin, wat ik ook alweer ge loof. Maar het mooist van alles is de ring aan Jaantjes vinger van heuselijk zilver!!! Nou vraag ik je: is Jaantje jarig of niet? Natuurlijk is er eea kringetje om ons heen, wat Jaantje's glorie verhoogt. In ieder geval, we zijn allemaal blij met zo'n verjaardag. Net ben ik aan het eind van de ceremonie, of daar zie ik Dini het plein opstap pen, met zo'n onzegbaar stralend snuitje, dat ik ook echt helemaal bÜj word. Zij heeft een zak bij zich, die ze met beide handjes stevig omklemd tegen haar buik houdt. Ik verwacht een nieuwe explosie van verjaar- cadeaux. Evenals enkele ogenblikken te voren, jubelt er weer over het plein: zesde dag ontdekten de vijf, welke in deze allerafgrijselijkste toestand nog in leven ge bleven waren, een Algerijns galjoot, het welk het kort daarop naderde, als wanneer zij door de Reis of kapitein, met de grootste menslievendheid aan boord ontvangen wer den. De Algerijn vernemende dat er mis schien hier of daar nog enige mensen op de grote mast, of op enig ander wrak van het schip zouden drijven, zeilde meer dan twee mijlen daar omstreeks, om ook die on gelukkigen, ware het mogelijk, te redden. Hij ontdekte inderdaad ook de grote mast, doch zonder mensen daarop, waarover hij zijn hartzeer betuigde, wetende dat hij ze allen had kunnen redden. Niettegenstaande de zorg welke de edele Turk voor hen droeg, stierf één van de vijf de tweede dag nadat zij bij hem aan boord gekomen wa ren. De vier overigen te Algiers aan land gekomen zijnde, werden door de Reis aan de Dey voorgesteld, die hen terstond naar de Franse Consul zond, aan wie zij het hier geleverde vers' xj van hun noodlot gaven". V

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 12