K
UIT MIJN KLAS
Pagina 2
<D,e ïïleAel
UIT DE CAMERA
Hoe gedraagt een vrouw zich in noodsituaties
DeJ
enmars op
Vrijdag 25 September 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
lijkheden zijn, eerst eens naar Louwe kijken,
om te horen of die wat te zeggen heeft.
Dit brengt voor Louwe benauwende con
sequenties mee. Het is een heilig gebod
voor de Urkers op Zondag niet te varen. De
Belgische reder, onder wie men is uitge
varen naar Argentinië, heeft beloofd, dat
hij zich ook hieraan zou houden. Als goed
„Katholiek" nietwaar, zou hij zelf niet an
ders willen? Toen echter de contracten
kwamen was dit punt daarin niet vastge
legd. Louwe aarzelt om te tekenen, maar er
wordt veel goeds van de reder gezegd door
personen, die inlichtingen omtrent hem had
den ingewonnen. Louwe tekent ook omdat
als hij niet direct het contract tekende, dit
waarschijnlijk moeilijkheden zou veroorza
ken voor allen.
Na de lange moeilijke tocht over de oce
aan gaat men vissen in Argentinië. Alles
loopt tegen. De zorgen worden zo groot dat
ze van diaconiegelden van een Argentijns-
Hollandse gemeente een tijdlang moeten le
ven. Er zijn evenwel na de moeiten kansen
op verbetering, mits men op Zondag wil
vissen. Nee, zegt Louwe Brands, Gods ge
bod geldt voor de hele aarde, en niet alleen
voor Urk.
17*
In opdracht van de Stichting Zee
land voor Maatschappelijk en Cultu
reel werk heeft er in begin Maart een
onderzoek plaats gehad naar de sociale
gevolgen van de ramp, welke in de
nacht van 1 Februari ook over een
groot deel van ons gewest kwam. In
„De Linie" worden enkel hoofdzaken
weergegeven van hetgeen daarover ge
schreven is in het Maandblad voor de
geestelijke Volksgezondheid, door J. L.
Haverda. Dat ik deze keer eens over
zo'n officieel rapport ga schrijven,
komt hierdoor, omdat men in dat rap
port ook wat over ons, vrouwen, te
zeggen heeft. Wij krijgen wel even te
horen, dat wij het geheel niet zo goed
overzien, maar verder is er alle waar
dering over het aanpakken van de
vrouw in fatale ogenblikken. Ik zal
het u zelf eens laten lezei). Natuurlijk
knopen geleerde heren er weer uit
gebreide beschouwingen aan vast en
trekken daaruit weer logische conclu
sies. Dat hoort er nu eenmaal bij.
Maar hoofdzaak is de waardering voor
onze daadkracht, waarmee onze ge
zinnen tenslotte het meest bij gebaat
zijn.
Het artikel van J. L. Haverda be
handelt, aldus „De Linie" de reacties
der getroffenen zowel in de bange da
gen der overstromingen zelf, als in
hun evacuatie-milieu's, en zegt dan:
De drie punten die ons het meest
hebben getroffen, betreffen het ver
schil in houding tussen de mannen en
de vrouwen, de diepgaande invloed op
hun gedrag die, ook in de meest cri-
tieke situaties, van hun maatschappe
lijke relaties (groeps- en vooral ge-
Sledrts één van de groep loopt over naar
de reder en zal vissen op Zondag.
Louwes zoon met de eerst wat dwarse
Kleusien blijven ook achter. Maar zij samen
zullen onder heel armelijke omstandigheden,
zonder te vissen op Zondag, toch pogen
een bestaan te verovereu. Louwes zoon
heeft het innerlijk wel moeilijk gehad. Is
vissen op Zondag dan zo erg? Maar het
voorbeeld van vader helpt de jongen en als
vader terugkeert naar Urk en Jurrie achter
blijft, is hij er innerlijk ook rijp voor om al
léén met Kleusien te worden achtergelaten.
De figuur, die we tè mooi gemaakt vinden,
is Jurries meisje de kleine Marretje Paster
kamp. Die is wat tè bezadigd en bezonnen
en beslist voor zo'n jong klein ding.
We zouden dit boek, dat ons duidelijk
laat zien de worsteling om een nieuw be
staan te vinden in de vreemde, maar ook
welk een zegen reeds een enkel leven om
zich verspreidt als er een trouw leven naar
Gods Woord is, in veler handen wensen.
De stijl van Terpstra is sober, passend
bij het onderwerp, dat hij koos.
De technische uitvoering is zeer goed, en
de stofomslag is zelfs buitengewoon mooi
te noemen.
r@c
zinsverhoudingen) bleek te blijven
uitgaan, en de sterke neiging die zjj,
overigens door de pers gestimuleerd,
vertoonden, om „schuldigen" (voor
het onheil) te zoeken, en hun ontstel
tenis in verwijten, te ontladen.
Ten aanzien van het tweede en het
derde punt moge een vermelding vol
staan. Het is goed, te beseffen met
het oog namelijk op onze eerbied voor
de fundamentele wetten van het hu
welijk, die tegelijk de wetten van het
gozin zijn in welke mate wij naar
lichaam en ziel van het gezin afhanke
lijk zijn. Het is wellicht goed eraan te
worden herinnerd hoe gemakkelijk het
gebeurt dat verwijten, die wij tegen
anderen andere mensen en instan
ties richten, niets anders zjjn dan
uitingen van onverwachte eigen on
rust. En welk een geestelijk-zuiveren
de rol de pers, als zij haar taak serieus
vervult, kan spelen.
Wat het verschil in houding tussen
de mannen en de vrouwen betreft
onderwerp, dat eveneens voor ons in
zicht in de huwelijkswetten van be
lang is kan men zeggen, dat, als
men op deze studie kan afgaan, vrou
wen beter tegen noodsituaties zijn op
gewassen dan mannen. Zij tonen ook
meer zelfvertrouwen. Er zijn voor dit
verschijnsel ongetwijfeld verklaringen,
bijvoorbeeld dat de vrouwen in zulke
situaties meer nabije en onmiddellijk
dringende zorgen hebben voor hun
kinderen en hun huis, en dat zij de
omvang van het gevaar minder over
zien, maar het feit is er dan toch.
Het kan ons weer eens beter doen
beseffen wat de vrouw die moeder is,
daardoor voor haar man betekent.
Verstolen, gebukt,
Had hij bessen geplukt.
Hij liep langs de kanten
Der aardbeienplanten.
En snoepte en pikte,
Vloog op en verschrikte,
Bij kindergegil,
En zat dan weer stil.
Ik zag 'em wel turen,
Zijn kraaloogjes gluren.
Hij fluitte zijn lief,
De dof-zwarte dief!
Toen snoepten ze samen,
Daar vlak voor mijn ramen.
Door mijn armen geplaagd,
Heb ik ze verjaagd,
Hun ei'ren gevonden,
Het nestje geschonden,
Wat netten gespannen.
Ik moest je verbannen
Door mijn bessen verkwikt,
Heb je mij zéér gepikt.
Toen de dag ging besluiten,
En 't stil werd daar buiten,
Zat hij op de draad,
Voor mijn raam aan de straat.
Met cadans in zijn fluiten,
Zijn tonen te spuiten,
Tevrêe en verblijd.
Toen had ik weer spijt'.
Zijn jub'lende klanken!
Het leek me wel danken!
En heb ik gezeid:
„Je fluiten is goed,
De avond is zoet.
Je jub'lende tonen
Zijn blinkende kronen,
Voor moeder natuur.
In 't stil avonduur.
Blijf wat bij me wonen,
Ik zal je belonen,
Met een bes en een vrucht.
't Is vreugd met een zucht.
Jij dof-zwarte makker,
Je fluit me maar wakker,
Kom morgen maar vroeg,
Ik heb er genoeg!
Maar steel ze niet meer.
En.fluit nog een keer!
POOT Jr.
Het is officieel vastgesteld, dus zal
het wel zo zijn. Ik hoop alleen maar,
dat er geen grote gebeurtenissen ko
men, waarin we kunnen bewijzen, wat
we waard zijn, intussen hebben we in
onze gezinnen altijd gelegenheid te
over om onze eigenschappen te de
monstreren, want daar zijn nogal eens
van die kleine noodgevalletjes waarin
we één, twee, drie moeten aanpakken,
om te redden wat er te redden valt, al
zijn dan die „noodgevalletjes" geluk
kig niet steeds zo tragisch. Maar aan
pakken is bij ons in onze huishoudens
met al de variaties wel dikwijls een
eerste vereiste. Maar we schijnen er
tegenop gewassen te zijn. En dat is al
veel waard. Het is officieel vastgesteld.
KAuinmg&tt
We stonden aan de buitenkant van Krui-
ningen op de bemodderde puinhoop van
zijn woning. Hij was er al meer geweest,
om te zien of er nog iets te redden was.
Maar zijn vrouw was er nu voor de eerste
keer. Van de weg af, die glibberig was van
de modder, wees de vrouw mij naar een
der twee bomen, die nog voor de vernielde
woning overeind stonden. Hun dorre, kale
takken staken erbarmelijk, als in een sme
kend gebaar omhoog. Ten dode opgeschre
ven. Maar in één dezer takken hingen de
flarden van een japon. Een der kledingstuk
ken uit de kast van de vrouw
Met enige moeite stuntelden we over de
brokken steen en de glibberige modder naar
de plaats waar het huis gestaan had. Het
was, gelijk met de fundamenten,- als door
een gigantische hand weggemaaid. Wat
nog overeind stond was alleen de aanrecht
in de keuken. De kastdeurtjes konden ge
makkelijk geopend worden. Er stonden nog
flessen en jampotjes in, wat keukengerei.
Op de grond, vóór de aanrecht lag een
klein theelepeltje. De vrouw raapte het op
en veegde het met de vingers schoon. Daar
na stak ze het in haar mantelzak.
De man strompelde over de plaats waar
eens de schuur gestaan had. Hij vond een
door de roest aangevreten tuinschaar, een
haak, waarmee het prikkeldraad wordt
aangetrokken bij het maken van een hei-*
'ning, een nijptang, een spanzaag, een riek.
Alles verteerd door de roest. De man nam
een stuk boomtak en bukte zich over de met
modderig water volgelopen kelder, naast
de keuken. Hij peilde de bodem, en schudde
het hoofd. „Hier probeerde ik nog op die
Zondag m'n appels uit te redden, maar ik
was al te laat, het water stroomde de kel
der in", zei hij. Hij baggerde over de plaats
waar eens zijn schuur stond naar de achter
zijde van het erf en keek over de plaats
waar zijn fruitkwekerij stond. De bruin
grijze slikbodem was een golvend veld,
alsof een zee plots in één moment verstard
was in een dodelijke verstijving. Op de éne
plaats lag het slip- tot bij de kroon van de
boom, terwijl op een andere plaats het wor
telstelsel was bloot gewoeld. Verdord gras,
rottend stro en zeewier hing als verteerde
draperij, druilend in het dorre takken gestel
omlaag, de lijn accentuerend van de hoog
ste waterstand. De man keek over zijn
eigendom en schudde toen het hoofd.
Toen we ons omkeerden zag ik de vrouw
nog staan op een uit de muur gevallen
steenklomp op de plaats waar eens de huis
kamer was. Ze zag heel bleek en ze was
stil. Ze keek naar haar man en sprak toen:
„Hier hebben we vijf en twintig jaar ge
woond, man". Hij antwoordde: „Ja vrouw
en nou is alles wegHij reikte haar
de hand om haar over de ongelijke steen-
brokken heen te helpen, die her en der ver
spreid lagen. Bij het weer teruggaan naar
de weg, wees hij haar op een stapeltje
bloempotten en sprak: „Kijk, die heb ik de
vorige keer nog heel gevonden onder het
puin. Die zullen we straks weer kunnen ge
bruikenEen matte glimlach was haar
antwoord.
Toen ik hen volgde naar de weg, bukte
ik mij en tilde een brok steen op. Een school
jonge krabben werd opgeschrikt uit haar
rust en zocht een goed heenkomen.
Zonder nog om te zien gingen de man
en de vrouw weg van de plaats waar ze,
mét God gebouwd hadden aan hun levens
geluk.
ONS KORT VERHAAL
Ongelukkige re» v«m hel franse
sclaap „Ca MoJeste'
In een oud reisjournaal troffen we onder-
Staan verslag van een schipbreuk:
„De 13e September 1766 verliet ik, (dus
luidt het verhaal van de kapitein) de rede
van Marseille, om met het schip la Modeste,
voerende vierentwintig stukken en zeventig
mannen, naar kaap Francais te zeilen. Van
die dag tot de 19de des avonds tien uur,
hadden wij een stijve Oosten- en Noord
oosten wind. Omtrent half twaalf van die
zelfde nacht sloeg de bliksem in het schip.
Het merendeel van het volk werd omver
gesmeten, en verscheidene matrozen wer
den gekwetst, zo dat zij zich nauwelijks
konden oprichten; echter verloor geen
schepsel het leven buiten twee paarden, die
wij, in bet schip hadden, en welke dood ge
slagen werden. Nadat wij een weinig tot
onszeiven gekomen waren, gaf ik last dat
men het schip nauwkeurig zoude onderzoe
ken. Mien ontdekte nergens enig spoor dat
het vuur zoude hebben gevat; doch nauwe
lijks begonnen wij ons gerust te stellen, of
wij Werden een zwavelreuk gewaar, die ons
voor de gevolgen deed vrezen. Kort daar
op zagen wij een dikke rook opgaan, die
allengs vermeerderde, voortkomende uit het
hol van het schip. Men riep terstond om
water, dat men er met alle macht in liet
lopen, maar de rook nam van tijd tot tijd
toe. Ik liet daarop het kruid overboord
werpen en onze twee boten uitzetten. Doch
zulks geschiedde met zoveel overhaasting,
en het volk wierp er zich met zoveel drift
in, dat er zelfs een man door over boord
geraakte. Ik liet vervolgens openingen ma
ken in het slag van het schip, waardoor
het water van èlle zijden in het hol drong,
maar alles was tevergeefs. Het vuur won
aan alle kanten veld, en zelfs geraakte de
sloep in brand, die orize enigste en laatste
toevlucht was.
Op dit gezicht ontzonk ons de moed, de
brand werd hand over hand heviger, de
grote mast viel half verbrand neer, het
achterschip geraakte ook in brand, en het
droevig overschot van het scheepsvolk en
de passagiers drong dicht op elkander, en
trachtte zich al bevend op de voorsteven
te redden. Schoon wij niet ver van land
waren, liet de wind echter niet toe, dat wij
derwaarts dreven; weshalve er niet anders
overschoot dan te verbranden, of zich in
zee te werpen.
Tussen twaalf en één uur verjoeg ons
ook de vlam van de voorsteven, wanneer
ik tevens hoorde roepen: Kapitein! red u;
het is nu nog tijd! Wij moedigden elkander
nu onderling aan, om, ware het mogelijk,
nog een middel van behoud uit te denken.
Wij liepen van het ene touw naar het an
dere, ons niet anders van het water ver
wijderende, dan om tot het ander element
te naderen, hetgeen gereed was ons te ver
branden. Eindelijk besloten wij op het afge
brande stuk van de grote mast, hetwelk
met zijn want nog vast was aan de andere
masten, en met de ra en zeilen een soort
van vlot uitmaakte, zee te kiezen.
Met het aanbreken v$n de dag vond ik
dat wij te samen vijfendertig zielen sterk
waren; doch gedurende de vier dagen, die
■wij in deze allerijselijkste toestand door
brachten, verminderde ons getal tot negen
tien. De kinderen en scheepsjongens stier
ven het eerst, de zwaksten volgden de een
na de ander, en hun dood voorspelde ons,
dat wij welhaast hetzelfde lot stonden te
ondergaan.
Wij verwachtten niets anders dan ons
laatste ogenblik, en het einde van deze
lange en droevige dag ziende naderen, vlei
den wij ons niet, het een nog veel langere
en ondragelijkere nacht te zullen uithouden.
Sommige ongelukkigen, die door de
koorts aan het ijlen geraakt waren, vroegen
mij: Wie van ons' het eerst zou geslacht
worden, om zijn medemakkers tot voedsel
te verstrekken? Een ander vroeg op een on
verschillige toon, geld om brood en levens
middelen *e gaan kopen.
Door de plof die wij nu en dan in het
water hoorden, bemerkten wij, dat de een
na de ander afgemat en verkleumd van het
25 September T953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
Iemand, die het persoonlijk meemaak
te, vertelde het volgende in een onzer
weekbladen:
Een der meest tragische gebeurtenis
sen van de Koreaanse oorlog had best
vermeden kunnen worden. Ik doel hier
op die verschrikkelijke lijdenstocht,
bekend geworden onder de naam van
Dodenmars.
Toen Generaal MacArthur zijn ver
maarde landing uitvoerde achter de
frontlinie der Roden en van het Zui
den uit tot de tegenaanval overging,
stichtte hg volledige verwarring onder
de Korc se troepen. De Amerikanen
rukten in snel tempo op naar de Yaloe-
rivier. Het Noord-Koreaanse leger, uit
zijn evenwicht geslagen, werd snel uit
eengedreven en in de pan gehakt. Ons
had men naar de bergen getranspor
teerd, maar met het einde van de oor
log in zicht lieten zelfs de bewakers
ons in de steek.
Wij begonnen uit te zien naar de
Amerikaanse bevrijders. Wij moeten
vlak bij hen in de buurt zijn geweest.
Als ons leger geweten had, waar wij
zaten, of wij hen hadden kunnen vin
den, zouden wij zeker bevrijd zijn.
Maar in plaats van onze bevrijders za
gen wij de Chinese communisten de
Yaloe oversteken om ons opnieuw ge
vangen te nemen.
Onze nieuwe comandant was een
Noord-Koreaanse majoor, die om zijn
wreedheid de bijnaam „Tijger" kreeg.
Hij gaf commando tot een geforceerde
mars van acht dagen om ons op een
veilige afstand van de Amerikanen te
brengen. De Tijger haatte ons omdat
wij afkomstig waren uit landen, die het
zijne de overwinning afhandig hadden
gemaakt en het een van de meest ver
pletterende militaire nederlagen in de
geschiedenis toegebracht. Aan zijn am
bities en dromen was de bodem inge
slagen en hij kende geen genade meer.
De Dodenmars viel in een periode
van winterse kou. Wij hadden acht da
gen nodig om door de bergen een af
stand van ongeveer honderdvijftig ki
lometer af te leggen. Het was een lij
denstocht, waarvan men zich eenvou
dig geen voorstelling kan maken. Soms
sneeuwde het, en het vroor aan één
stuk. De wind gierde om onze hoofden
Naast ons liep aldoor een Noord-Kore
aanse bewaker, het geweer in de aan
slag om ieder die uitviel neer te schie
ten. Vier nachten sliepen wij buiten in
de kou langs de weg. De andere nach
ten werden wij als een kudde in hui
zen bijeen gedreven, soms zo dicht op
elkaar gepakt, dat wij ons zelf niet
konden verroeren.
De stoet van ellende gaf het volgen
de beeld te zien. Er waren 725 GI's
van wie velen gewond, allemaal ver
zwakt, sommigen met blote voeten. Er
was een groep van functionarissen uit
buitenlandse diplomatieke diensten.
Voorts wij, 59 gewone burgers, man
nen, vrouwen en kinderen. Allen uit
gehongerd en totaal uitgeput door di-
arrhee en dysenterie. De vullingen van
onze tanden vielen uit door ondervoe
ding. Wij waren vel over been en had
den gemiddeld vijftig pond van ons
gewicht verloren. Zelf woog ik geen
honderd pond meer.
Stel U eens een kale bergpas voor.
Zie de stoet van zieke, halfverhonger-
de mensen, die zich langs de steile
helling omhoog worstelen. De koude
wind maakt zijn arme slachtoffers ge
voelloos. De neerdwarrelende sneeuw
camoufleert de ellende voor je en ach
ter je ietwat, maar niet voldoende om
te verbergen wat er voorvalt. Op de
met sneeuw bedekte, spiegelgladde
hellingen laten de blote verwonde voe
ten een bloedspoor achter. Meter na
meter zwoegen wij verder. Aan jong
en oud valt dezelfde behandeling ten
deeL
Ik zie het groepje Carmelitessen voor
mij. Haar dunne sandalen zijn be
smeurd met bloed uit de blote voeten.
Meelijwekkend strompelen zij voort,
haar armzalige bezittingen, een wollen
deken, kommen en lepels, vast omklem
mend. Een van de zusters is blind en
moet geleid worden. Een andere, t.b.c.-
patiënte, wordt telkens gepijnigd door
de hoest. Weer een ander, die lijdt aan
zeer acute diarrhee, dreigt te bezwij
ken.
Zuster Beatrice, de moeder-overste
van het klooster St Paulus van Char-
tres te Seoel, kan zich nauwelijks
staande houden. Haar lotgenote Zuster
Eugenie en anderen proberen haar
mee te slepen. Deze zeventigjarige
heeft te veel te verduren. Zij vergt
van haar helpsters wier krachten snel
afnemen, het uiterste. Dan wankelt zij
en valt neer aan de kant van de weg,
niet meer in staat om op te staan.
Een Noord-Koreaanse bewaker snelt
toe. Er gaat een geweer af. Zuster
Beatrice's stoffelijk overschot wordt
van de weg af geduwd. Het rolt de
steile helling af om met een doffe
bons te belanden in het ravijn aan de
voet van de berg. Boven het geraas
van de wind uit weerklinkt het gelach
van de Noord-Koreaanse bewaker over
de kloof.
Dat was de Dodenmars. Dezelfde
dag waarop Zuster Beatrice stierf, vie
len eveneens 21 GI's uit, die allen
werden neergeschoten. Hetzefde lot
was beschoren aan een Wit-Russische
vrouw. De stoet was een dodenstoet.
In die acht dagen stierven 98 Ameri
kaanse soldaten.
Zelfs toen de mars ten einde was,
vergde de verzwakking, die hij teweeg
1 id gebracht, nog een aantal slacht
offers.
Eerst Pater Villemote, daarna Pater
Antoine Gombert, en weer een dag
later, Pater Julien Gombert. Verder
bisschop Patrick Byrne, Pater Joseph
Cadars, Pater Joseph Bulteau, Pater
Canavan. Tal van zusters, gewone bur
gers en nog veel meer soldaten. Het
lijden, ondergaan in de maanden tus
sen de invasie van Zuid-Korea en het
einde van de eerste winter, kent nau
welijks zijn gelijke. Aan alle kanten
loerde de dood. Van de dertien Paters
der Parijse Congregatie van de Vreem
de Missiën, door de Roden gearres
teerd, bleef er maar één in leven, die
twee jaar later naar zijn vaderland
terugkeerde.
Men heeft mij de vraag gesteld, hoe
het mogelijk is dat mensen, al zijn zij
communisten, jiun medemensen zo
konden doen lijden, tijdens deze Do
"1 o OVER,
ENBE& TA
ATNi ET/VNA AR.TO
CH ij EL-O VEN VEL-
ENE. RA-AN.
-1
Onder het prevelen van vreemde woorden volbracht
deze Arabier allerlei kunststukjes. Wat hij echter zeide
begreep ik niet, maar wat hij prevelde heb ik op
bovenstaand plaatje opgeschreven. Kunnen jullie nu
ontcijferen wat die oude Arabier toch sprak?
vlot afviel. Ondertussen moedigde ik de
overigen aan, die nog gelijk ik, hun ver
stand behouden hadden; maar mijn stem,
die ik tot heden toe niet weder gekregen
heb, begaf mij met mijn krachten.
De hemel verleende ons intussen, als een
eerste gunst, een kalmte, die ons zachtkens
tussen leven en dood deed drijven. Gedu
rende twee nachten zagen wij de vlammen
van het brandende fregat, en wanneer de
vlam bij het geschut kwam, moesten wij
ook nog het vuur van ons eigen kanon uit
staan. Wij vernamen niets van het volk
dat met de boten gevlucht was, en evenmin
iets van diegenen, welke zich op het een
of ander wrak van het schip konden gered
hebben.
Eindelijk ontdekten twee van onze ma
trozen 's nachts bij het licht der maan, een
klein vaartuig, dat zij tevergeefs toeriepen,
waarop zich twee matrozen moedig te wa
ter begaven om ware het mogelijk, naar dat
schip te zwemmen. Echter zich op hun
weinig overgebleven krachten niet kunnende
verlaten, namen zij tot hun behulp een ra
om zich te ondersteunen, en roeiden zo
voort tot aan het Engelse schip, alwaar zij
mensen vonden, die gereed waren hun on
gelukkige medemensen hulp te verlenen. De
kapitein Thomas Hubbert, welke dit schip
voerde, zette terstond zijn boot uit, en des
morgens om negen uur, werden wij 19 in
getal, met alle menslievendheid aan boord
van het schip ontvangen. De kapitein gaf
mij terstond een glas wijn om mij te ver
kwikken, doch ik kon er niet meer als enige
droppels van door krijgen, even alsof mijn
slokdarm verlamd ware. Men gaf daarop
het glas aan de heer Fauquette, een sterk
jongman; hij bracht het aan de mond, maar
scheen terstond door een soort van stuip
trekking aangetast te worden. Hij hield het
glas enige ogenblikken met de tanden vast,
beet het aan stukken, en viel dood voor
onze voeten neer.
De Engelse kapitein bracht ons vervol
gens de 30ste September te Marseille aan
wal, en kort daarna kreeg men in een brief
van Genua bericht, dat daar een Hollands
schip was aangekomen, met nog zeven an
dere personen van ons schip. Eindelijk kreeg
men in November ook uit Algiers de tijding,
dat daar de 29ste October, een Turkse gal
joot was aangekomen, aan welks boord zich
een motroos, twee scheepsjongens en een
vrouwspersoon van ons schip bevonden.
Deze vier personen waren de dood op een
buitengewone als onverwachte wijze ont
komen. Het verhaal dat zij daarvan aan
de Franse Consul te Algiers deden, en door
hem aan het hof gezonc1 n is, kwam hierop
neer.
Toen het ongelukkige scheepsvolk van
het schip la Modeste zag, dat het on
mogelijk was de voortgang van de brand,
die reeds een groot gedeelte van het schip
verteerd had, te stuiten, nam men het be
sluit om de sloepen uit te zetten; doch het
groot getal personen, dat er zich inwierp,
en de overhaasting met welke dit geschied
de, deed de sloep ogenblikkelijk zinken. De
grote mast en de mast van de boegspriet
van onder afgebrand, vielen over boord,
en dienden tot een toevlucht voor diegenen,
welke zich daaraan konden vasthouden.
Terwijl de kapitein met 34 mensen zich van
de grote mast bediende, hechtten zich vijf
tien andere, waaronder de vier, die te Al
giers zijn aangekomen, aan de boegspriet,
op welke zij 6 dagen lang, zonder klederen
of voedsel dreven, niets tot hun onderhoud
gebruikende als hun eigen water, of nu en
dan een weinig zeewater. Tien van deze
ongelukkigen stierven kort op elkander. De
denmars. Het antwoord luidt: omdat
het communistisch heidendom door en
door materialistisch is.
„Tussen de ziel van een mens en
die van een dier bestaat geen ver
schil", snauwde een der bewakers mij
toe tijdens de tocht.„In feite is het een
reactionnaire gedachte van lager orde
dan het physieke".
Zo zijn de mensen die de wereld
willen regeren.
Waar het 'm in zit, weet ik niet,
misschien wel in de pittige najaars
lucht, maar ik vind mijn span nogal
geladen. Ik heb moeite om de onder
linge vrede te bewaren. Dat zag je
vorige week al, toen onze nieuwe vuil
niswagen haast oorlog bracht tussen
twee knapen uit mijn klas. En nu, 't
kan niet erger, ruzie tussen twee ja
rige meisjes. Dat we verjaardagen
vieren weet ge al lang. We zuigen ge-
zamelijk op de zuurtjes of knabbelen
eensgezind op pepermuntjes, want de
tractatie moet immer bescheiden blij
ven. Verder mag het feestvarken de
erebaantjes verrichten. Dat is bekend.
Verjaardagen zijn voor mij nooit een
verrassing, want weken te voren moet
ik meehelpen rekenen, hoeveel nacht
jes er nog dient geslapen te worden.
Dus ben ik er ook op voorbereid twe«
jarigen tegelijk te hebben. Zoiets kan
natuurlijk gebeuren met een talrijk
kroost als ik heb. Jaantje Jansen en
Dini van Doom zouden tegelijk hun
nieuwe jaar binnengaan. Jaantje is
het eerst op het plein. Eergisteren heb
ik nog met haar uitgerekend, dat ze
nog twee nachtjes moest slapen, maar
nu gilt ze al van verre, alsof ik er nog
nooit van hoorde: „Juffrouw ik ben
jarig vandaag." Dat zet mij subiet in
een feeststemming. Ik neem de zak
met de tractatie van haar over, .wijl zij
al maar vertelt. Eerst al, wat er in de
zak zit, dan wat al cadeaux ze kreeg.
Dat er natuurlijk een nieuwe haar-
strik bij is, behoeft niet eens gezegd te
worden, dat kan een kind al zien. Het
is een prachtstrik, dan diept ze uit
haar mantelzakje twee gloednieuwe
zakdoekjes op, waarop een compleet
verhaal is uitgebeeld. Jaantje verze
kert me, dat het Roodkapje en de
wolf is, iets wat ik op haar gezag di
rect aanneem, te meer daar er iets
met vier poten op te zien is. Op de
andere zakdoek staat volgens Jaantje
de Koningin, wat ik ook alweer ge
loof. Maar het mooist van alles is de
ring aan Jaantjes vinger van heuselijk
zilver!!! Nou vraag ik je: is Jaantje
jarig of niet? Natuurlijk is er eea
kringetje om ons heen, wat Jaantje's
glorie verhoogt. In ieder geval, we zijn
allemaal blij met zo'n verjaardag. Net
ben ik aan het eind van de ceremonie,
of daar zie ik Dini het plein opstap
pen, met zo'n onzegbaar stralend
snuitje, dat ik ook echt helemaal bÜj
word. Zij heeft een zak bij zich, die ze
met beide handjes stevig omklemd
tegen haar buik houdt. Ik verwacht
een nieuwe explosie van verjaar-
cadeaux. Evenals enkele ogenblikken
te voren, jubelt er weer over het plein:
zesde dag ontdekten de vijf, welke in deze
allerafgrijselijkste toestand nog in leven ge
bleven waren, een Algerijns galjoot, het
welk het kort daarop naderde, als wanneer
zij door de Reis of kapitein, met de grootste
menslievendheid aan boord ontvangen wer
den. De Algerijn vernemende dat er mis
schien hier of daar nog enige mensen op
de grote mast, of op enig ander wrak van
het schip zouden drijven, zeilde meer dan
twee mijlen daar omstreeks, om ook die on
gelukkigen, ware het mogelijk, te redden.
Hij ontdekte inderdaad ook de grote mast,
doch zonder mensen daarop, waarover hij
zijn hartzeer betuigde, wetende dat hij ze
allen had kunnen redden. Niettegenstaande
de zorg welke de edele Turk voor hen
droeg, stierf één van de vijf de tweede dag
nadat zij bij hem aan boord gekomen wa
ren. De vier overigen te Algiers aan land
gekomen zijnde, werden door de Reis aan
de Dey voorgesteld, die hen terstond naar
de Franse Consul zond, aan wie zij het hier
geleverde vers' xj van hun noodlot gaven".
V