n Ons fi TcmiUeHad C TOTIUS lil liillLni.. i„ IJl „in., lil Ik VOOR DE JEUGD. r GODS LEIDING III n "II'"'1!" 7lw\\ Ml ..x... rijdag 17 Jbfi 1953 'T ZEhuwaCh WbE\END Pagina 4 zoals zü het verleden jaar verknoeid heeft. Ik heb alle waardering voor haar arbeid en ik geloof, dat zij er gerust niet boven hoeft te zetten, dat de mannen haar geschrijf ook mogen lezen (dat zal toch wel eens gebeuren), maar van zo'n laatste artikeltje vóór de vacantie brengt zij niets terecht. Wat ik u bewijzen zal. U zult het Week-nd van verleden jaar, dat het laatste was vóór de vacantie, niet meer hebber., maar u zou daarin lezen, dat de vrouwen rubriek aan de vacanties gewijd was. Heel begrijpelijk staat daar dan te lezen, dat menige moeder toch wel een beetje zucht over» die hoog geroemde vacantietijd, als ze haar kroost voor een aantal weken thuis krijgt. Het zal voor vele moeders ex tra aanpakken zijn. Kans op logé's, de melkboer met vacantie, zodat de melk gehaald moet worden, enz., enz. Dit zijn allemaal dingen, die volkomen waar zijn. Maar nu dacht ik, verleden jaar al toen ik dit las, dat voor die vele huismoeders nu dan de oplossing voor dit vacantie-probleem aan de hand gedaan zou worden. Maar niets daarvan. Weet u welke oplossing uit de bus kwam: een paar smakelijke zomerrecepten, die gemakkelijk te be reiden waren, waardoor moeder gauw klaar zou zijn, Van Yoghurt-pudding en zo. Kijk, dat vonden we nou helemaal geen oplossing. Want daarmee had moeder, die het toch zeker niet in de laatste plaats toekomt, nóg geen va cantie. De zorg voor de kinderen, die al die tijd geen school hebben, bleef toch op haar drukken. En daarom vond ik dit laatste artikel slecht ge slaagd. Zo heb ik nu de stoute schoenen aangetrokken om er eens iets over te zeggen. Als verzachtende omstan digheid van het feit, dat, wat ik er nu over ga zeggen, door onze schrijf ster verleden jaar niet gezegd is, wil ik aanvoeren, dat hieruit spreekt de vrouwelijke bescheidenheid. Die vrou wen menen al gered te zijn met een paar eenvoudige recepten!! Doch ik zou nu dit naar voren wil len brengen en dit aan alle mannen willen zeggen: laten wij er -nu voor zorgen, dat moeder de vrouw ook eens, al is het dan maar enkele dagen, va cantie krijgt. Werkelijk vacantie. Wij mannen verkeren allen in de gelukkige omstandigheid, dat wij, hetzij korter of langer, vacantie hebben. En nu is het altijd niet mogelijk om er met het hele gezin op uit te trekken. Trouwens ook dan blijft de zorg voor de kinderen aan de vrouw. Nee, als het enigszins mogelijk is, laten wij nu van onze va cantie er eens enkele dagen afnemen, om die zorg op ons te nemen. Het zal een beetje onbeholpen gaan, en er zal weieens wat sneuvelen van het servies, en het eten zal misschien niet zo per fect wezen, maar dat overleven we best. De vrouw er eens een paar dagen uit Velen hebben wel familie of een vriendin elders, waar men van harte welkom is. Dit alles geldt natuurlijk alleen voor die gezinnen, waar dit nodig is. Is er 'n andere oplossing, dan des te beter. Doch het gaat hier maar om, dat, in welke vorm dan ook, de vrouw eens even ontheven is van de dagelijkse zorgen. Zo'n paar dagen eruit doet wonderen. U gelooft het niet? Wel, ik spreek uit ervaring! Ik hoor hier en daar al mompelen: wat een ideaal man is dat. Vergist u zich echter niet. Want misschien spreekt uit deze „maatregel" nog wel wat eigenbelang. Ze zeggen nu een maal, dat wij, mannen, egoïstisch zijn. Goed, ik neem dat. Want we zijn er nu eenmaal bij gebaat, dat in het gewone alledaagse leven het gezin goed reilt en zeilt. En dat onze vrou wen het werk dus aan kunnen. Mis schien is het daarom ook wel een beetje, dat ik ze een paar vacantie- dagen gun. Fn misschien is daarom dit laatste artikeltje vóór de vacantie nog wel minder geslaagd dan dat van vorig jaar, dat aan alle eigenbelang ge speend was. Het zij zo. Want, wij mannen.... Maar goed, laten we het eens pro beren als het enigszins kan. Prettige vacantie, moedersals u er tenminste mee accoord gaat. Want daar had ik nog helemaal niet aan gedacht, dat u het ook nog moet willen GRimnse BRieuen We spreken wel eens van Gods leiding in ons leven. Ik geloof dat alle kinderen Gods die kunnen opmerken, wanneer ze slechts voldoende aandacht aan hun leven besteden, wat bij menigeen wel eens wat te wensen overlaat, geloof ik. Maar wel zeer opmerkelijk is het verhaal, dat mij dezer dagen ter ore kwam. Een foto graaf, die buiten New York woont, was ge woon iedere dag met een bepaalde trein van de Brookline Subway naar zijn kan toor te gaan. Op een morgen echter, besloot hij een trein vroeger te nemen, omdat hij het plan had een zekere vriend in de stad nog even tussen acht en negen uur te be zoeken. In die trein zag hij, in de overvolle wagen een man een krant zitten lezen, een in het Hongaars gedrukte Amerikaanse krant. Dat in Amerika ook kranten in vreemde talen gedrukt worden is niets vreemds, als men weet dat Amerika gevuld is met mensen uit alle oorden van de wereld, waarvan er ve len zijn, die altijd nog graag hun krant in hun eigen taal lezen willen. Nu was die fotograaf zelf ook van Hongaarse afkomst en daarom stelde hij onwillekeurig belang in deze Hongaarse lezer. Hij maakte contact met hem zodra er aan een volgend station meer plaatsruimte kwam. Het eerste gesprek liep over het Hongaarse nieuwsblad, het tweede over de plaatsen in Hongarije waar zij beiden gewoond hadden. Tenslotte begon het gesprek over de wreedheden welke de Duitse Nazi's in Hongarije had den verricht. Ook in Hongarije hadden ze hun gaskampen gehad, waar de duizenden onschuldigen vermoord werden. De man, die de krant zat te lezen vertelde de foto graaf, dat hij als krijgsgevangene van de Russen, als eerste taak kreeg de Duitse ge sneuvelde soldaten te begraven. Hij zag kans om te ontvluchten en kwam na dagen rondzwalken eindelijk bij zijn oude huis, waar hij nog zijn vrouw en kinderen hoopte te ontmoeten. Hij vond ze evenwel niet en vreemden woonden thans in zijn woning. Deze mensen vertelden hem, dat zijn vrouw en kinderen door de Nazi's in een wagen geladen waren en weggevoerd. Maar zij wisten niet waarheen. Het enige dat hij zich kon indenken was, dat ook zij naar een der concentratiekampen waren gebracht. Hij vreesde dan ook, dat zij gestorven waren. Hij werd weer door de Russen opgepakt en gedwongen voor de Russen in een munitie fabriek te gaan werken. Toen hij zijn kans schoon zag vluchtte hij evenwel opnieuw en zag gelegenheid om in het door de Ame rikanen bezette Duitsland te komen. Zo kreeg hij ook gelegenheid om naar Amerika te komen. En dat dankte hij, zei hij, aan Gods Voorzienigheid, Die over zijn leven gewaakt had. Daarop vroeg de fotograaf hem: bent u een Christen? Aan welke kerk behoort U? Hij antwoordde dat hij Luthers was. Toen vroeg de fotograaf: „En hoe is ujv naam?" Hij antwoordde: „Paskin". De fotogreef was zelf ook aangesloten bij een Lutherse kerk en meende zich te herinneren, dat hij deze naam in eigen gemeente meer gehoord had. Hij zei, toen ze aan het station aankwamen: ,,U moet eens even wachten. Ik moet even telefoneren". Dat gebeurde. De fotograaf belde de Lutherse predikant op en vroeg of hij geen lid in zijn gemeente had die Paskin heette. Het antwoord was: Inderdaad, ik heb een vrouw in mijn ge meente, met kinderen, die Paskin heet, Ma ria Paskin. De fotograaf belde af en zocht op het perron de Hongaar weer op. „Hoe heet uw vrouw van haar voornaam?" vroeg hij. „Maria" was het antwoord. „Dan ge loof ik, dat ik uw vrouw gevonden heb. Ga naar de telefooncel en bel dat en dat num mer op, dan komt u meer te weten". En dat gebeurde. De dominé gaf het telefoon nummer waaronder deze vrouw te vinden was en het bleek, dat zij zijn vrouw was. Ze riep door de telefoon: „O, Bela, kom toch gauw. Mijn gebeden worden dus toch nog verhoord!" De fotograaf zette de ontstelde man in een taxi en ging zijns weegs. Hij peinsde over de vraag: „Waarom moest ik juist deze morgen een trein vroeger naar de stad? Waarom moest ik contact zoeken met deze man, die een Hongaarse krant zat te lezen? Hij wist er maar één antwoord op: God leidde dit zo, om de gebeden van twee mensen die beiden voor elkaar in het gebed gebleven waren, op deze wijze verhoring te schenken. Gods Voorzienigheid, zij gaat over alle dingen, zegt onze belijdenis terecht. OOM CEES. IIIIH|| III mull l „ll.ll,, Redacteur: H. M. SLABBEKOORN. Jeugdkampioenschap van Nederland. Zwart: J. Dallinga. Wit: C. Nuwerra. 1. 31—27 18—23, 2. 36—31 17—21, 3. 34—30 21—26, 4. 41—36 12—18, 5. 30—25 20—24, 6. 40—34 7—12, 7. 33— 28 1—7, 8. 34—30 7—11 (11—17?), 9. 27—22 ..X.., 10. ..X.., 11. 36—31 17—22, 12. ..X.. ..X.., 13. 39—33 21—27, 14. ..X.. 23—28, 15. ..X.. ..X.., 16. ..X.. -X14, 17. 37—32 7—12, 18. 44—39 10—14, 19. 50—44 12—18, 20. 46—41 2—7, 21. 44—40 7—12, 22. 32—27 14—19, 23. 41—37 37—32, 24. 15—20 33—28, 25. 20—24 26. 39—33 4—9, 27. 43—39 17—21, 28. 42—38 12—17, 29. 40—34 17—22, 30. ..X.. ..X.., 31. 33—28 5—10, 32. 34—30 10—15, 33. 49^4 24—29, 34. 48—43 18—22, 35. X8—12, 36. ..X.. ..X... 37. 43—38 14—20, 38. ..X.. ..X... 39. 39—33 10—14, 40. 14—20 ..X.., 41. 44—39 ..X.., 42. 45—40 9—14, 43. 30—25 14—19, 44. 35—30 31—26, 45. 40—35 16—21, 46. 39—34 ..X.., 47. ..X.. 21—27, 48. ..X.. ..X.., 49. 44—39 17—22, 50. 31—24 ..X.., 51. ..X.. 27—32, 52. 38—33 28—32. Zwart geeft op. Zwart: C. de Koning. Wit: J. Dallinga 1. 32—24 20—24, 2. 34—30 17—21, 3. 31—26 14—20, 4. ..X.. ..X22, 5. ..X.. ..X... 6. 30—25 19—23, 7. ..X ..X.., 8. 37—32 5—10, 9. 41—37 10—14, 10. 36—31 21—26, 11. 46—41 7—12, 13. 33—28 1—7, 13. 31—27 7—11, 14. 41—36 11—17, 15. 39—33 17—21, OPPLAKKEN OP DUN CARTON. Uitknippen en dan zodanig leggen, dat een oud heertje gevormd wordt, dat op z'n stok leunt. 16. 44—39 2—7, 17. 39—34, 7—11, 18. 49—44 12—17, 19. 44—39 17—22, 20. ..X.. ..X.., 21. ..X.. 22—28, 22. ..X.. ..X.., 23. ..X.. ..X.., 24. 42—37 13—18, 25. 50—44 9—13, 26. 48—42 4—9, 27. 34—29 14—20, 28. 38 —32 20—25, 29. ..X.. -.Xl4, 30. 36— 31 6—11, 31. 33—28 17—21, 32. 31—27 11—17, 33. 40—34 15—20, 34. 43—38 20—24, 35. 38—33 17—22, 36. ..X.. ..X.., 37. 33—29 ..X.., 38. ..X.. 14—20, 39. 42—37 20—24, 40. 44—39 9—14, 41. 45—40 18—23, 42. 34—30 3—8, 43. 40—34 12—18, 44. 30—25 8—12, 45. 34—30 12—17, 46. 33—28 17—22, 47. ..X.. 23—29, 48. 32—28 ..X.., 49. 39—33 ..X.., 50. 28—23 Wit wint. lste klasse kampioenschap van Zeeland. Wit: P. Brasser. Zwart: R. Davidse. 1. 32—28 18—23, 2. 33—29 ..X.., 3. X28 16—21, 4. 41—37. Wit vliegt er dus niet in met 3933, waarna 21—27 enz. 21—26, 5. 37—32 ..x.., 6. -X41 19—24, 7. 39—33 14—19, 8. 44—39 20—25, 9. ..X.. ..X14, 10. 41—37 15—20, 11. 46—41 10—15, 12. 37—32 4—10, 13. 41—37 12—18, 14. 50—44 7—12, 15. 37—31 2—7, 16. 42— 37 18—23, 17. 34—29 ..X.., 18. ..X29 20—24, 19. ..X.. X 24, 20. 47—42 12—18, 21. 44—40 7—12, 22. 40—34 1—7, 23. 34—29 10—15, 24. X X 24, 25. 49—44 5—10, 26. 44—40 10—15, 27. 40—34 17—22, 28. ..X.. ..X22, 29. 31—27 ..X.. 30X27 6—11, 31. 37—31 18—23, 32. 42—37 11—17, 33. 48—42 15—20, 34. 34—30 20—25, 35. 33—28 ..X.. 36. ..X-. 13—18; 12—18 gaat niet wegens 2722 enz., 37. 4339 8—13, 38. 39—33 3—8, 39. 30—25 23— 29, 40. 45—40 7—11, 41. 40—34 ..X.., 42. ..X.. 11—16, 43. 44—40 (44—39 zou doorbraak geweest zijn door 24 29, 1822, 812 en 18x44, al zou het offer nogal groot ge' »est zijn), 17— 21, 44. 31—26 18—23, 45. ..X-. ..X.., 46. 27—22 21—26. Er is nu, althans voor een 2e klas- ser een aardige stelling ontstaan, waarin het voor beiden op tempo aankomt. Wit speelde in deze stad 47. 4034 zijn enigste zet, waarop Zwart direct antwoordt met 2430, waardoor Wit in een benarde positie geraakt, im mers 3429 geeft Zwart doorbraak. Wit besloot ten einde raad tot 48. 2217, wat hem een schijf kostte ..X.. 49. ..X.. door 16—21, 50. 28—22 ..X... De stand is nu Zwart 8 sch. op 8, 9, 12, 13, 14, 19, 23 en 26. Wit 7 sch. op 22, 25, 32, 37, 38, 42 en 44. 51. 32—27 23—29, 52. 37—32 12—18 (belet 22—17 door 29—33 en 18—23), 53. 32—28 29—34, 54. 42—37 19—24, 55. 38—32 14—19, 56. 37—31 ..X.., 57. ..x.. 24—30, 58. 41—36 30—35, 59. 36—31 34—40, 60. 44—39 40—45, 61. 25—20 35—40, 62. 20—15 9—14, 63. 31—26 18—23, 64. 27—21 ..X.., 65. 21—17 8—12, 66. ..X.. ..X.., 67. 22—17 45—50, 68. 15—10. Deze plakker had ik wel gezien maar wist dat ik door overmacht zou winnen. ..x6 10—4 en Wit gaf op. van Vrjjdag 17 Juli 1953, No.2530 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eeuu/scff u/ee/cem *3 We hebben de vorige week in ons blad kunnen lezen, dat de bekende Zuid-Afrikaanse dichter Totius is overleden. Deze christendichter, leer ling van Bilderdijk en Da Costa is van genoegzame betekenis geweest voor de litteratuur van „Nederlandse stam", om ook op deze plaats zijn verscheiden te herdenken. Immers, wat mannen als Guido Gezelle voor de Vlaamse taal, Vondel, Bilderdijk en Da Costa voor de Ne derlandse taal zijn geweest, dat is Totius geweest voor het Zuid-Afri kaans. In 1924 is er een bloemlezing van zijn gedichten verschenen, voorzien van een korte biografie van de hand van de bekende Zuid-Afrikaanse hoogleraar L. J. Du Plessis, te Pot- chefstroom. Daarin zegt deze: „Dis die fysieke lydensgeskiedenis van sy vaderland wat Totius tot digter ge- maak het. En daardeur is dan ook sy grootste werk geïnspireer.Die lydensgeskiedenis van die oorlog bring vanself tot die vraag: Waarom? Waar toe? As God ons volk so verbrysel, moet ons vergaan? Of het ons 'n be stemming? Totius kon slegs een ant woord gee: Daar moet vir die Afri kaanse volk 'n bestemming wees in hierdie groot land. Hy soek vanself bevestiging daarvoor en voorligting daardoor in die verlede, en met name by die Groot Trek, seker nie sonder invloed van Preller se Piet Retief nie, wat 'n paar jaar tevore verskijn het". Zoals in het hachelijk tijdsgewricht van het ontstaan van onze natie het Wilhelmus werd geboren en een Ge zelle de Vlaamse-beweging heeft ge red door zijn verzen, zo heeft Totius het Afrikaans, juist door het dal der d'epste beproevingen heen, door zijn verzen het stempel van zelfstandig heid, van onafhankelijkheid inge drukt. We hebben onlangs in de litteraire revue van dit blad, de critiek kunnen lezen op een pas verschenen boek, dat in romantische inkleding de „Op stand" van Afrika tegen de Engelsen beschrijft in het jaar 1914 en 1915. Totius heeft deze strijd persoonlijk fel beleefd en in deze nationale figuur is de tragedie van deze opstand tegen de Engelsen geestelijk dieper en na tionaal feller doorleefd, dan de schrij ver van deze roman het vermocht uit te beelden. Het was het moment, dat Zuid-Afrika, dat in zijn rechtvaardige oorlog tegen het landrovend en goud- dorstig geland, zo dapper en zo eensgezind gestreden had, onderling verteerd werd door een broedertwist, omdat een deel zich op Engeland oriënteren ging en een ander deel ge trouw wenste te blijven aan de eigen nationale traditie. Totius, ofschoon r?lf nimmer actief deelnemend in deze "ampzalige twist, heeft naar de geest positief de zijde van de laatsten gekozen. En dat r grond van diep geestelX.e motieven. In de „Unie" zag hij niet anders dan een nationale zelfverloochening. En het heeft het leven van Totius versomberd, toen hij ervaren moest hoe tenslotte de grote meerderheid van zijn volk overstag ging. Du Plessis zegt hiervan: „Die twee rigtings het tot hulle kragtigste openbaring gekom, in die Duitswes- geskiedenis en die Opstand van 1914 15. Hierdie botsing van die twee prinsiepes het, aan die één kant, die konsiliasiegees van die Unie gebring tot die uiterste konsekwensies van nasionale self verloochening en aan die ander kant, die verset daarteen aangewakker tot hoogste nationale geesdrif en vryheidsug." Zijn vers „Trekkerswee", is een aanklacht tegen de Godloze politiek van de Unie en een aanwijzing van de rechte weg. Het is alsof men Bil derdijk hoort in diens beroemde „Af scheid", waarin hij zegt stervend in de toekomst de herrijzenis van het onder de Franse tyrannie vertrapte Nederland, te aanschouwen: „Maar eenmaal kom die nasie reg, dis wat ek sterwend nog voorseg. En eenmaal word die heuwels klein as God se eer weer groot sal skyn!" Hij toont zich hier kind van zijn vader. Dominé Du Toit had immers reeds in 1882 gewaarschuwd: „Als Transvaal Jehova alleen de eer geeft, Hem blijft vereren en dienen, dan zal de verlossing blijvend, de vrede duurzaam, en de voorspoed groot zijn.... Maar als zij de eer beginnen te delen tussen de Here en hun moed, of tussen de Here en hun net-schie- ten.... dan zal de Here spreken: „Mijn eer zal Ik aan geen ander 'geven". Totius zag zijn, leven bij het ouder .worden verdonkerd door de afval van zijn volk, het knie-buigen voor het Engels imperialisme en het over nemen van de Engelse, wereldse mode. Du Plessis zegt .hiervan: „Nie- teenstaande sy politieke lentelied na aanleiding van die nasionale ontwa king wat gevolg het op die treurige toestande van 191415, het Totius hom tog nou in teleurstelling van die politieke afgekeer en sy vaderlandse verse verstom in die klag: „O sanger, jy 't geen vaderland", gepubliseer in „Jong Suidafrika". Totius is in zijn levensverwachting gedesillusioneerd. Du Plessis zegt: „dit was vir hom 'n tijd waarin illu sies een na ander onherroepelik ver- dwyn het, illusies van Kristelike po litiek, vryheid van onderwys, nasio nale onafhankelikheid". Wanneer het juist is dat slechts uit het diepste zielelijden de schoonste verzen geboren worden, dan kunnen we de Zuid-Afrikaanse dichter Totius tot dit dichtercorps rekenen. Met meer recht waarschijnlijk dan Douwes Dekker, kan deze christen-dichter van zichzelf zeggen „multatuli" ik heb veel geleden. Geleden, niet in de eer ste plaats in eigen persoonlijke moei te en verdriet, ofschoon hij ook dat ruimschoots als zijn deel zag toege wezen, in de Wijsheid Gods, die dit nodig keurde in zijn leven, maar ge leden vooral ook, omdat hij zozeer heeft liefgehad, liefgehad zijn land en volk, zijn kerk, zijn christen-natie. Wanneer hij het diepe leed ervaart, dat b.v. de vrouwen en de meisjes in de gruwelijke Engelse concentratie kampen, hebben ondergaan waar zij niet alleen de dood werden ingejaagd, maar evenzeer ten prooi waren aan de wellust der soldaten, dan klaagt hij die vrouwen-ontering uit, met de woorden van Klaagl. 3:51: „Mijn oog doet mijn ziel moeite aan wegens al de dochteren mijner stad" en hij dicht dit ontroerend vers: 'n Knapie sien 'n rosie staan, 'n rosie in die gaarde. „Nou", dink hy, „kom my planne reg: die howenier is eind'Iik weg; nou sal ek haar gaan afpluk daar, die blommetjie van waarde". UIT DE SCHRIFT .die den Here verwachten zullen de kracht vernieuwen Jesaja 40 31 a. De vacantie brengt een welkome afwisseling in het gewone leven. En met vreugde zien wij de tijd tege moet, dat wij gaan genieten van bos en hei, van zee en strand. We hunkeren er naar om de frisse buitenlucht in te ademen en om niet gebonden te zijn aan onze gewone arbeid. En wij hebben het nodig, want wij zijn levende mensen, die van tijd tot tijd de gewone arbeid moeten kun nen onderbreken, om daarna met nieuwe kracht het werk weer te kunnen hervatten. Telkenmale heeft ons lichaam krachtsvernieuwing nodig omdat blijkt, dat de in de vacantie verwon nen kracht niet bestendig en niet voldoende is. In het leven zijn immers zo veel spanningen en komen zoveel zorgen voor, dat spoedig blijkt dat onze kracht te weinig is om dat alles te dragen. Er komt een vermoeidheid. Onze kracht is verteerd. Niet alleen het lichaam, maar ook onze ziel maakt tijden van uitput ting en inzinking door. Als wij zien op de gebeurtenissen in het volkerenleven dan grijpt be nauwdheid ons aan. Er is strijd. Er is ziekte en dood. En het blijkt zo spoedig, dat wij eigen kracht en eigen wijsheid overschat hebben. De worstelingen des levens zijn zwaarder dan wij dachten en de zor gen en noden en de verzoekingen uit de wereld zijn groter dan wij ooit hadden kunnen denken. En wij worden zo moe van de spanningen in ons leven. Er komt een geeste lijke uitputting. En vacantie-houden helpt ons niet om die periode van verzwakking te boven te komen. En toch is er voor onze ziel een vernieuwing van krachten. Want Gods Woord zegt: Hij geeft den moeden kracht en Hij vermenigvul digt de sterkte, dien, die geen krachten heeft. Daar is een vernieu wing van kracht voor al degenen, die de Here verwachten. Zij mogen voortgaan van kracht tot kracht tot dat het einde van hun leven bereikt is. Zij worden sterk en fris gemaakt te midden van alle zwarigheden des levens. Hun kracht wordt „ver nieuwd". Dat betekent een algehele vernieuwing van hun kracht en maar niet een bijwerken van de kracht die versleten en verbruikt is. Voor elke strijd met de zonde heb ben zij nieuwe kracht. Door elke moeilijkheid in het leven komen zij heen, want al hun steun en al hun wijsheid en al hun moed verwachten zij van de Here. Er is krachtsvernieuwing! Maar alleen voor die mens, die de Here verwacht. Dit verwachten is niet het bouwen van zijn hoop op mensen of een steunen op eigen kracht. Dit verwachten is een uitzien naar de Here, Die alleen een Helper en een Redder is. Dit verwachten is een erkenning: „Ik ben zwak, maar God is machtig". En wie dit doorleeft, die mag ge troost zijn. Hij wordt waarlijk ge sterkt. Want God geeft de moede kracht en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien die geen krachten heeft. Tholen. v. d. WIED. In de Boerenoorlog waren plm. 3000 Boeren gesneuveld. Maar in de verschrikkelij ke concentratiekampen stierven 4113 vrouwe:', en 22.357 kin deren. Die knapie nader langsaam aan die rosie in die gaarde. „Og, laat my staan, Og, laat my staan! Die howenier het weggegaan! Moet my nie breek!" so bid en smeek die blommetjie van waarde. Maar nee, hy wou haar nie laat staan die rosie van die gaarde. Die ruwe knapie breek haar steel, en werp sy modder op haar geel. „Bly nou maar leg, ek gaan weer weg!" so spreek hy, die ontaarde. Die howenier besoek toe weer sy rosie en sy gaarde. Daar lee sy op die slingerpad; en snikkend see die blommeskat: „Og, was u hier, o howenier, dan had ek nog my waarde." Sy hart die breek, as hy dié taal hoor opklim uit sy gaarde. „My rosekind, ek moés van hier, ek moés," so spreek die howenier, en neem haar op, sy roseknop, sy blommetjie van waarde. Lang staar hy op sy blommekind, die skoonste van sy gaarde; maar ag, g'n tuinmanskuns kan heel die eenmaal afgebroke steel; g'n traneplas die modder was en gee haar weer haar waarde.' MARNIX. CORRESPONDENTIE Zoals we gewoon zijn geven we ook aan ons familieblad 't ZEEUW SCH WEEKEND, weer enkele weken va cantie, en wel met ingang van dit nummer. De Uitgeefster. Wij moeten zo bezig zijn, dat wij geen tijd hebben er over na te den ken of wij gelukkig zijn. Uw eigen ar beid, naar behoren volbracht, heeft een oneindige interesse, een voortdu rende ontroering, die niets anders U bezorgen kan. Het zou jammer zijn, als zekere din gen door zekere mensen begrepen werden. Bedrog doet groter schade aan de bedrieger dan aan de bedrogene. Veel begeren is veel ontberen. Men kan zekere landgenoten voor altijd begoochelen; men kan alle land genoten voor zekere tijd begoochelen; maar men kan niet een geheel volk voor altijd begoochelen. De mensen moeten nu eenmaal wrij vingen met elkander hebben; beleefd heid is het vet dat het onaangename daarvan vermindert.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 7