Openluchtsamenkomst
De boeiende dierenwereld
EEN MOOIE EN LEERZAME
van onze jonge Chr. Boeren en Boerinnen
Vrijdag 3 JtiÏÏ f953
■T^EBBWSCFr WEEKEND
Pagina 2
-nie gebroken te worden. Vooral as je
al een bietje op leeftied komt.
Ik sprak ook nog mensen op Brn-
nisse, die me vertellende dat ze bang
waren asdat in 't land Zeeland eigenlik
al weer een bietje vergeten was. Wan
neer je mensen spreekt uut aere per-
vinsies, dan kennen ze je vraegen
doeë, die der op wiezen dat ze van de
toestand in Zeeland niet de minste be
sef a. En dat somtieds tot in de rege-
ïingsburoos toe. Ambtenaeren bevo-
beeld die gestierd worden nae durpen
op Schouwen en Duveland die nog
elemael onder waeter staen. De kranten
schrieven der nog wel is over, mae dat
gaet toch mae terloops. Het enige wat
je dan meestal nog mae leest is over
werk an de dieken. En natuurlik is dat
ook belangrik genogt, mae oe dat de
mensen die der weunen 't noe eigenlik
ebben, daer lees je niet veul meer van.
'tis allegaer eel begriepelik. Der bin
weer aere dingen die de andacht vrae
gen. Mae de mensen di der zitten, eb
ben 't er toch ieleke dag mee te doen
en die der spulletjes vo goed kwiet bin
en met de benen onder een ander
mans tafel motten zitten, ebben 't
erg slecht, ook al ebbe ze een uutste-
kend best kosthuus.
Ons bin met die inweuner van Bru-
nisse ook nog bie de graeven eweest
van de slachtoffers, die verdronken bin
in Duveland. Der waeren der meer as
honderd. Twee lange riejen, bedekt
met zwarte ikrwaen, waerdat de naem
van het slachtoffer op staet met z"n
gebdorte datum. Der waeren ook graf-
fies bie van kinders van nog geen vier
jaar oud en ook nog inkele waerdat
boven stong: onbekende man, of on
bekende vrouw. As je daer zo bie staet
word je stil. In welk een verschrikke
lijke doodsnood ebben al deuze men
sen in die rampnacht geleefd? Wie zal
't ooit navertellen? Der waeren der
bie, waervan zowat dè ele fermilie be
graven lag. Zo kwam ik op veul kru-
zen de naem van Van Driel teugen,
man en vrouw en grootvader en kin
ders. Allemaele in één nacht wegge
rukt uut het leven.
Toen ons weer in de auto zatten en
Flipsland uutreje, was je der nog stil
van. En wat een overgang nae dat
mooie land rondom Bergen, waerdat
alles in de riekste bloei staat en de
zeumer volop z'n weelde te genieten
geeft. Der bluuft bie dat alles nog mae
één wens in je ziele over: God geve dat
't allemael nie tevergeefs is geweest,
mae dat 't nog mag meewerken vo 't
zielheil van degenen die der door ge
troffen bin. Er zal van zo'n verschrik-
kelike nacht toch een spraeke motte
uutgaan tot ons allemael. Want de na
tuurkrachten bin zo goed as alles in
Gods and en God beschikt der over
naer Zien welbehaegen. Dat bin julder
aÜegaere toch wel met me seens?
FLIP BRAMSE.
door Alan Devoe, bewerkt door
Dr P. J. Velsen, uitgave van
Uitgeverij Drukkerij Hollan-
dia te Baarn.
De oorspronkelijke titel van dit
werk luidt: „This fascinating Animal
World".
Voor zover wij kunnen nagaan is dit
werk uitstekend vertaald, het is al
thans in vlot en prettig te lezen Neder
lands overgebracht. Ook de inhoud is
inderdaad soms „fascinerend". We le
ven in de dierenwereld in en we krijgen
antwoord op honderd vragen, die, on
beantwoord, het dierenrijk voor ons zo
veelszins tot een terra incognito hou
den. De schrijver zegt in zijn inleidend
woord, ter illustratie van de onbe
kendheid der mensen met het dieren
leven, en dat terwijl toch de begeerte
aanwezig is om iets meer van het die
renleven te weten en te begrijpen, dat
hjj vele brieven kreeg met b.v. de vol
gende vragen: „Hoeveel verschillende
soorten dieren zijn er? Kunnen vissen
buiten het water ook zien? Kunnen
vogels kleuren onderscheiden? Hoe be
weegt een slang zich vooruit? En hoe
snel? Ademen insecten net als wij door
hun neus en mond? Wat is nu eigen
lijk het verschil tussen een mot en een
vlinder? Hoeveel eten jonge vogels?
Hebben zoogdieren dezelfde tempera
tuur als wij? Hoe kunnen nachtdieren
in het donker zien? Hoe komt het dat
vissen 's nachts en in modderig water
eich niet tegen alles stoten, wat hun
in de weg komt? Wat is het grootste
eoogdier ter wereld? En zijn er ook
vogels, die achteruit kunnen vliegen?
Hoe zorgen vogels er voor, dat elk
van hun jongen evenveel voedsel
krijgt?
Enz., honderd vragen voor een. En
dit populair boek wil daarop nu het
antwoord geven en de weetgierigen te
vreden stellen. En dat het bij het be
antwoorden van die vragen je soms
gaat duizelen, bemerken we reeds op
pag. 9 van het boek, waar we te lezen
krijgen: „Onze aarde krioelt als het
ware van de ongewervelde dieren. De
nietige protozoën tellen minstens vijf
tien duizend soorten. Er zijn bijna
vierduizend soorten rondwormen en
nog meer soorten platwormen en een
complete lijst van slaksoorten zou bij
na honderdduizend nummers bevatten.
Geen bioloog kan ook maar bij bena
dering schatten hoeveel insecten er
zijn; minstens zevenhonderd vijftig
duizend zijn er reeds gevonden en van
een naam voorzien, maar nog dagelijks
woeden, er nieuwe ontdekt, zodat we
het totale aantal slechts kunnen gis
sen".
Wanneer men dit leest en zo ontzag
lijk veel meer, zou een mens onwille
keurig de neiging hebben- om met
Psalm 104 te spreken: „Hoe groot zijn
Uw werken, o HERE! Gij hebt ze allen
met wijsheid gemaakt; het aardrijk is
vol van Uw goederen".
Maar ons grote bezwaar tegen dit
boek is, dat de auteur helemaal niet
terecht komt bij deze psalmist om met
hem mede in te stemmen in de lof van
de Schepper. Integendeel. Het schep
pingsverhaal is volgens hem slechts te
verklaren uit „de primitieve kennis
der natuur bij het oude Joodse volk",
waaruit dan ook te verklaren is, dat de
Bijbel is gaan spreken van een begin
van alle dingen en van een Schepper,
die alles gemaakt heeft, in een' bepaald
tijdperk, (bladz. 14).
De schrijver voelt meer voor de evo
lutietheorie en zegt ons op pagina 15:
„Wanneer ontstonden de eerste vogels
en zoogdieren? Waarschijnlijk hon
derdvijftig tot honderdnegentig mil-
lioen jaar geleden. Tal van zoogdieren
schijnen de eigenschappen die nu ken
merkend voor hun soort zijn, pas der
tig of veertig millioen jaar geleden
ontwikkeld te hebben. En wij mensen?
Het lichaam van de mens heeft
zoveel anatomische overeenkomst met
de hogere dieren, dat het mogelijk is,
dat wij die anatomische eigenschappen
van het dier erfden. Bovendien kre
gen we daarbij de schitterende gees-
teseigenschappen, die ons van het dier
onderscheiden. Het tijdstip waarop die
afsplitsing begon, is volgens geologen
zeker zes of zeven millioen jaar gele
den. Maar denken we aan de mens,
volledig uitgegroeid tot mens naar
lichaam en geest, zoals die is voorge
steld in de figuur van Adam in Gene
sis, dan is het toch ook zeker een mil
lioen jaar geleden, dat deze ontstond."
Maar het meest gaat het ons duize
len, wanneer we dan verder lezen
(pag. 18), dat deze evolutietheorie
volstrekt niet in strijd komt met wat
de Bijbel zegt. Immers, zo zegt de
auteur, de principiële Bijbelse ideeën
worden hiermede niet aangetast. En zo
meent hij, met de 1 ij bel in de hand,
de stelling te kunnen verkondigen:
„Wat ons de evolutie leert is, dat zowel
ons lichaam, als de mensapen afstam
men van een gemeenschappelijke voor
vaderlijke oervorm. Maar dat is ge
weest in ver vervlogen tijd, toen de
aardse tuin nog niet zo dicht bevolkt
was, noch door gorilla's noch door na
tuuronderzoekers. Tenslotte, na vele
eeuwen, ontstond uit de ene vorm de
gorilla en uit de andere vorm, na nog
veel meer eeuwen, de mens, waarbij
De zomer maakt een mens bepaald
een beetje lichtzinnig. Dat zeg ik maar
vooraf, want ik ga alweer vertellen,
dat ik huis en haard in de steek liet
om er op uit te gaan. En dit keer nog
al met „jong volk". Ik kon het een
voudig niet laten, toen ik het aantrek
kelijk programma gezien had van de
openluchtmeeting van de Christ. Boe
rinnen en Plattelandsvrouwenbond en
van de Chr. Jonge Boeren en Tuin-
dersbond. De tocht ging naar „West-
hove", het mooie buiten bij Oostka-
pelle, dus in dat deel van Walcheren,
't welk gelukkig in de rampen van nu
en in de oorlog gespaard bleef voor
het zoute water. Niettegenstaande de
zon verstek liet gaan was er een echte
zonnige sfeer. Hoe zou het ook anders
gekund hebben. De voorzitter van de
mannelijke bond, drs Knibbe, had de
leiding. Zijn openingswoord, waarvoor
hij de gedachten gegrepen had uit
Prediker 12, bepaalde de geest van
deze bijeenkomst. Verblijden in de
jeugd, dat is goed, maar toch zo, dat
Gods gericht er over kan gaan. Het
werd een blijde middag, al hebben we
in een ogenblik van diepe stilte hen
herdacht, die van ons heengingen in
de rampnacht van dit jaar.
Na samenzang kreeg de heer Kievid
het woord, die in een vlotte causerie
ons iets ging vertellen over de „good-
het onderscheid met de dieren door de
geestesontwikkeling van de mens wel
een van de duidelijkste verschilpunten
was".
Nu, dan weten we zo langzamerhand
wel waar we aan toe zijn met dit boek.
Het is heel jammer, dat de vertaler
en de uitgever juist dit uit Amerika
hebben laten overkomen om ons Ne
derlandse volk als de hoogste en de
laatste wijsheid voor te zetten. Het
sch.'„nt mode te zijn, dat wat uit Ame
rika komt al a priori boven alle lof ver
heven moet zijn. Maar naar onze ge
dachten, hebben we hier met een stuk
rasechte Amerikaanse oppervlakkig
heid te doen, die er maar op los rede
neert en wijsheden naar ons doet over
waaien, die in Europa zelf al lang als
volstrekt ouderwets en ondeugdelijk,
aan kant zijn gezet. Darwin heeft voor
de wetenschap in Europa al lang afge
daan.
Natuurlijk wil dat niet zeggen, dat
we in het Scheppingsverhaal het schep-
pingsbericht van stap tot stap in we
tenschappelijke termen kunnen over
zetten. Zeer terecht heeft Prof. G. J.
Sizoo eens gezegd, als we dat gaan
doen, dan blijkt elke eerste stap
een struikeling en daarmee een
bewijs voor de ongerijmdheid van
dit pogen. Maar dat includeert
nog volstrekt niet, dat we nu ook
noodwendig tot de conclusie van de
schrijver van dit boek moeten komen
en de suggestie moeten aanvaarden,
dat de mens niet veel meer is dan een
verheven diersoort, dat in het ver ver
leden van het dier afstamde. De Bij
bel leert ons wel heel nadrukkelijk in
de geslachtsregisters, dat Adam de
zoem van God was, en niet de zoon van
een dier. Wel kan de mens in zijn
eigenwaan en verdwazing zover ver
dierlijken, dat hij er de voorkeur aan
geeft een dier tot voorvader te aan
vaarden in plaats God zelf hls zijn
„Vader" aan te roepen. Maar dat daar
mee de „wetenschap" gered zou zijn,
nemen we evenmin aan.
Jammer van dit boek, dat overigens
mooie cn interessante dingen uit het
dierenleven vertelt Wanneer de auteur
er de fratsen van die duizenden en
millioenen jaren had afgelaten, zou
het aan te bevelen zijn geweest. Nu
past het niet in onze christelijke gezin
nen.
will-reizen", welke Prins Bernhard
ondernam naar Zuid-Amerika.
Voor we aan het „meereizen" toe
kwamen vertelde de heer Kievid iets
over dat grote, voor ons zo onbekende
werelddeel. Het is zo groot zo groot,
dat wij geen begrip van die afstanden
kunnen krijgen. En de bodem is zo
rijk, dat, wie weinig eisen aan het le
ven stelt er gerust zijn gemak van kan
nemen en toch wel in leven kan blij
ven. Spr. illustreerde dit zo; de na
tuur geeft daar zo overvloedig, dat
men maar eens aan een boompje
schudt, er vallen dan allicht genoeg
vruchtjes naar beneden, dat men er
een paar dagen van leven kan. Wel
nu, na een paar dagen kan men weer
eens schudden en dan komen er gewis
weer genoeg naar beneden, dat men
een dag of wat vooruit kan. Waarom
zou men zich dan zo druk maken?
Nergens voor nodig. De overvloed
maakt, dat men er ook niet zoveel op
uit trekt naar andere landen om za
ken te doen. En toch liggen er genoeg
kansen voor het zakenleven. Onze
grote concurrenten op de wereldmarkt
hebben dit al veel eerder begrepen,
dan wij in ons land. Deze vonden, als
Zuid-Amerika dan niet naar Europa,
naar Engeland, naar Spanje, of waar
dan ook heenkomt, dan gaan wij daar
heen. Maar zaken doen zullen we. Zo
heeft Duitsland daar al aardig vaste
voet gekregen. En nu zijn ook wij in
ons land op de gedachte gekomen,
daar eens een kans te wagen voor onze
bedrijven, van welke aard^ die ook
zijn. We komen wel een paar eeuwen
later, maar we hebben er evenwel nog
grote kansen en dit wel door de good-
will-reizen van onze Prins.
De heer Kievid kan over die reizen
heel wat verhalen, want hij was overal
met de neus er bovenop. Dit moest
ook wel, omdat hij de radioreporter op
die tochten was. Kostelijk heeft hij
daarvan verteld en we genoten zeker
van de geestige voorvallen, waaraan
de reis zo rijk was. Doch door al die
leutige verhalen heen kregen we toch
wel het besef, dat onze Prins de moei
lijke opdracht met een ongekende be
kwaamheid en ook met de waardig
heid in overeenstemming met zijn hoge
positie, heeft volbracht. Trouwens de
uitkomsten bewijzen dit nu al reeds,
want spr. kon vertellen, dat ons land
een groot aantal spoorwagons moet
leveren, in een andere staat zal door
onze mensen een heel telefoonnet wor
den aangelegd. Er zijn ook staten, waar
onze aardappelen vrij mogen worden
ingevoerd. Deze resultaten geeft de
burger moed. Wij moeten nu eenmaal
in ons land, nu we Indië prijsgaven,
wel alle zeilen bijzetten, om niet ge
heel en al te verpauperen. Gelukkig,
dat we een Prins hebben, die ons volk
daarin niet alleen wil helpen, maar er
ook toe in staat is. Er is op die toch
ten ook over emigratie gesproken. Er
schijnen kansen genoeg te wezen, om
naar Zuid-Amerika te vertrekken, al
leen maar, hoe zal het daar gaan. Er
emigreert al 'n belangrijk aantal, maar
wie naar Canada, Australië of waar
dan ook heentrekt, die vindt er toch
altijd weer een stukje leven, dat aan
past bij „thuis". Dit is niet zo in Zuid-
Amerika. Dat vraagt wel een bijzonder
soort emigranten. Een emigrant is al
tijd wel een mens met een extra dosis
energie, maar wie naar Zuid-Amerika
wil gaan, moet een ongekend grote
dosis wilskracht, en nog veel meer be
zitten anders gaat bet mis.
Een beetje jammer is dit wel, want
er zijn wel zoveel kansen, dat wij op
een goede dag allemaal ons boeltje
zouden kunnen pakken en een plaatsje
ergens daar in het zuiden zoeken. Denk
eens in, toen in Ecuador over de mo
gelijkheid van opname van emigran
ten gesproken werd, kreeg men gul
Vrijdag 3 Jfl» W53
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
Om bij Oostkapelle te komen moe
ten we het Noorden in, en daarom
rijden we op een mooie dag maar weer
eens de Noord weg op, om via de
dorpjes St. Laurens en Serooskerke
ons doel te bereiken.
Ja, heus, onze tekenaar leidt ons
deze keer over de grote weg, zonder
om- en zijwegen of de door hem ge
liefde binnenpaadjes. Dat dit een oor
zaak heeft valt te vermoeden, en iets
ervan gaan we begrijpen als hij ons
gaat vertellen van deze weg die vroe
ger (onze tekenaar praat graag over
„vroeger") zo'n drukke en voorname
weg was. Behalve het verkeer tussen
de dorpen onderling, en de dagjes
mensen uit de stad was hier zelfs in
ternationaal verkeer. Hier passeerden
hoge buitenlandse gasten, die in Dom
burg hun rust kwamen genieten.
Langs deze weg reed eenmaal
Carmen Sylva, de Roemeense konin
gin, en de Prins van Wales, vertelde
hij met een eerbiedig timbre in zijn
stem.
En nu rjjden wij ervervolg
de hij.
We begrepen niet goed of hij dit
laatste bedoelde als tegenstelling, of
dat hij ons ook zo belangrijk vond. In
elk geval wisten we nu waarom hij
niet van deze weg wilde afwijken. Hij
wilde blijkbaar in het voetspoor van
grote mannen en vrouwen gaan.
Voor we het wisten hadden we de
eerste huisjes van Oostkapelle al be
reikt, en weldra zouden we midden
in de bebouwde kom zijn. We hadden
echter buiten de waard, of beter, bui
ten onze gids gerekend, want onver
wachts gaf hij het sein, dat we rechts
af moesten. Rechtsaf! beval hij kort
weg, terwijl hij zijn hand uitstak.
Maarwe zijn hier toch bij
Oostkapelle? protesteerden we. Nu
moet je toch geen zijweg meer in?
Daar is óók Oostkapelle, maar
dan op z'n mooist, weerlegde hij, ter
wijl hij de bocht pikte. We gaan
naar t' bos, de duinen, 't strand en
de zee, verklaarde hij nader. En dan
die mooie buitenplaatsen: Zeeduin,
Duno, Overduin, Duinbeek, Westhove,
Berkenbosch
We volgden gedwee, verleid door al
het schoons, dat ons werd voorgeto
verd. Al gauw gingen we begrijpen
waarom Oostkapelle zo geliefd is bij
vacantiegangers en touristen. Hoe
mooi is het hier, die slingerende bos-
wnnnmnnmiinuun—nwn—«i»i»miwMnnani—iim—wmaim
ten antwoord: „Stuur maar een
5.000.000 Nederlanders." Nee, die zes
nullen zijn geen drukfout. Ze willen
daar wel een vijf millioen van ons
soort hebben. Je zou bij zo'n aanbod je
koffertje al gaan pakken, alser
geen „maartjes" bij te pas kwamen.
Ecuador is voor 70 pet. nog bevolkt
door Indianen. Nu behoef je daar a
priori nog niet zo van te schrikken,
want wat ik van Indianen in de Noord-
Amerikaanse staten zag is niet zo af
schrikwekkend, maar ik geloof, dat
die Ecuadorse Indianen nog wel een
tikje achterstaan bij hun broeders uit
het Noorden, want de heer Kievid
vertelde er bij, dat 66 pet. van de
Ecuadorse bevolking nog analphabeet
is. Bovendien wordt dat land oók nog
genoemd als een van de warmste der
aarde. Kijk, als je dat hoort, zakt de
emigratiekoorts tot beneden het vries
punt. Maar nu is Ecuador niet het hele
Zuid-Amerika. Het is er zelfs maar
een heel klein stukje van. Doch een
beetje van die bezwaren zal wel in
elk gebied te vinden zijn, terwijl in
de andere gebieden de bevolking voor
de grote meerderheid katholiek is.
Evenwel voor een kerel met handen
ban het lijf en een gezond stel hersens
en een beetje meer volhardingsvermo
gen dan een doorsnee mens heeft, zijn
er goede kansen. De heer Kievid zag
niet veel heil in het emigreren in
groepsverband. Er zijn er die daar an
ders over denken. Het best zou zijn
vooraf eens polshoogte te gaan nemen.
Dat het werken op deze tochten met
paadjes, die golvende duinenrijen, en
dan, de zee, met het altijd bewegelijke
bruisen van de branding.
Boven op het duin gingen we zit
ten. Even moesten we genieten van de
rust en het uitzicht op de eindeloze
watervlakte van de Noordzee.
Maar we moesten weer spoedig ver
der, voor ons was het nog geen vacan-
tie.
Onze tekenaar werd ook ongeduldig,
want tot nu toe stak zijn tekenmap
nog ongebruikt in zijn bagagedrager.
1
We probeerden hem over te halen om
hier wat van te tekenen, maar daar
wilde hij niets van weten. De toren
moest hy hebben natuurlijk. Hoe kun
nen de mensen anders weten dat het
Oostkapelle was dat hij tekende!
Nog een laatste blik op de zee, en
toen peddelden we weer terug, met het
voornemen om, als het enigszins kon
vanwege onze portemonnaie, hier gauw
terug te komen voor één of meer we
ken met vacantie.
de Prins, het vele reizen en de warmte
geen schade deed aan de goede geest,
bleek wel uit de verhalen der ver
schillende belevenissen op sommige
„critieke" ogenblikken, als er auto's
zoek raakten of tentoonstellingen op
tijd moesten worden geopend, of acte
de presence moest worden gegeven op
een receptie, die ver uit de buurt ge
houden werd. Onze jonge mensen toon
den hun waardering voor dit relaas in
een spontaan applaus.
Musica van Noord-Beveland en een
reislustig paar, dat naar de Bondsdag
in Ommen was geweest, droegen on
getwijfeld bij tot het slagen van deze
middag. Ook Ds Brederveld van Sou
burg deed met zijn slotwoord een goe
de greep, toen hij de jonge mensen
confronteerde met de woorden van
hun Bondsliederen. Wat heb ik naar
dit slotwoord met gretige aandacht
geluisterd, want het is niet alleen voor
jonge mensen eens goed als onder de
aandacht wordt gebracht, dat er syn
these moet zijn tussen de woorden van
ons lied en het leven dat wij leiden.
Met deze woorden kon jong en oud
naar huis gaan. Als wij ons allen daar
door laten leiden, zal ons gewest hier
van de zegen ondervinden. Dat is toch
volgens ds Brederveld, de dienst, die
wij onze naaste en zo ons hele volk
bewijzen. Zo'n openluchtmeeting voor
het jonge volk is toch maar een best
ding en het is wel aardig, dat er bij de
ruimte in het open veld, voor de oude
ren ook nog wel een plaatsje open
blijft.
Langs de Duinweg bereikten we het
dorp weer, en wandelden daarna door
de Dorpsstraat in de richting van de
toren.
Daar heb je de toren, zeg....
waarschuwden we onze tekenaar in
een opwelling om op onze beurt( ook
hem van dienst te zijn. Moet je hier
niet tekenen?
Nee, aan de andere kant van 't
dorp wil ik wezen, antwoordde hij.
Vanaf de Domburgse kant, daar is het
erg aardig bij die bocht in de weg.
Dus liepen we door, tot voorbij de
toren.
En toen.... Plotseling stond de te
kenaar stil, als vastgenageld aan de
grond.
Wat doe jezeiden we een
tikje verbaasd.
De weg.is weg.orakelde hij.
Voor ons lag een keurige, nette
straatweg, strak en vlak, zonder ge
breken.
't Is hier niks meer, zei hij toen
spijtig. Ze hebben hier een nieuwe
weg gelegd. Toen draaide hij zich
vastberaden om. Ik ga wat ouds
zoeken, zei hij dan. Kijk maar wat
De zonnige zomermorgen heeft me
puur verleid, om te lang op het plein
te toeven, dies moet ik me haasten om
mijn „bordenwerk" klaar te krijgen.
Zo komt het, dat ik nog steeds ach
terstevoren voor de klas sta, als de
bel mijn schare naar binnen drijft. Ik
hoor het gewone geroezemoes aan, dat
gaat verstommen, net als ik het laat
ste rijtje heb opgeschreven. Opeens
doet echter een veelstemmig en veel-
tonig „ooooo" me kwiek een halve slag
draaien. Daar zie ik in'de deuropening
twee „verpleegsters" staan, een beetje
hijgend nog van het harde lopen en
met vuurrode wangetjes van opwin
ding. Wat schuchter vragend kijken ze
naaar mij om eens te onderzoeken,
hoe dit experiment zal worden opge
vat. Ik kan niet anders doen dan mee
zingen in het „ooo" koor. Maar haastig
krijgen mijn goede manieren weer de
overhand en zeg ik beleefd: „Dag zus
ters." Mieke straalt nu naar haar „col
lega" Ansje, die van de weeromstuit
een zonnig knikje in mijn richting
geeft. Dan schrijden de „zusters" naar
hun plaatsje. Voorlopig is de zaak af
gedaan, want al ben ik wel eens licht
zinnig door eens een minuut of wat
te verpraten met mijn kroost, dat doe
ik toch nooit ten koste van ons Bijbels
onderwijs. Daarna zegt ons lesrooster
gebiedend „Rekenen" maardan
is ook mijn geweten weer wat ruimer,
daarom zeg ik: „Zusters, hier zijn geen
zieke mensen hoor. Ga maar gerust
weg." Op slag is de hele klas „er in".
Ze keren zich allemaal naar Mieke en
Ansje, die nogal achter in de klas zit
ten. Mieke en Ansje zijn nichtjes, Mie-
kes moeder is vroeger verpleegster ge
weest, weet ik. Zo de ouden zongen...
dus. Mieke noch Ansje hebben even
wel mijn ontslagaanzegging aanvaard.
Ze blijven kalmpjes zitten en van
Ansje krijgen we het verhaal, dat ze
samen spelen gaan elke avond bij
Mieke thuis. Daar zijn poppen in ledi-
kantjes en dat zijn zieke kindertjes.
Mieke bevestigt het relaas met knik
ken. Maar eindelijk krijgt ze ook haar
kans om het woord te voeren. Zij ver
telt, dat ze van moeder leren hoe ze
zieke kindertjes beter moeten maken.
„Moeder het vroeger wel honderd
duizend kindertjes beter gemaakt",
zegt Mieke met een eerlijk en ernstig
gezichtje. Dat geloven we allemaal.
Maar als Mieke er nog een schepje op
gooit door te zeggen, dat moeder alle
zieken mensen beter kan maken,
wordt het toch onze rechtzinnige Ar-
jaan te bar. Hij draait zich nog iets
verder om, zodat hij Mieke goed in
het gezicht kan zien en zegt met eeh
boos gezicht: „Dat ken vast niet, dat
ken alleen de Here. Maar en as je de
laaste ziekte het, kan geen mens je
beter make, alleen de Here, dat het de
juffrouw zellef gezeit toen."
Mieke en Ansje kijken nu ook ern
stig vragend naar mij. Ik zwijg nog
even, want eerlijk gezegd moet ik pie
keren over „die laatste ziekte" van
Arjaan, wat ik volgens hem zellef ge
zegd heb. Ziet Arjaan mijn aarzeling?
Hij verduidelijkt tenminste zijn bewe
ring door te zeggen: „Juffrouw, die
rijke meneer uut de verte had toch
rond hier, ik zal wat ouds tekenen!
Met grote stappen verdween hij uit
het gezicht.
Het valt niet mee om het iedereen
naar de zin te maken, dachten we. Wat
de één mooi en goed vind, noemt de
ander lelijk en slecht. Enfin, de teke
naar is ook niet iedereen.
We rustten een poosje uit op een
bank midden in 't dorp, en genoten
van de gezellige drukte op de weg.
Tot het tijd werd om onze metgezel
eens op te gaan zoeken.
We vonden hem op de weg naar
Grijpskerke.
EnHeb je wat ouds
vroegen we benieuwd.
Als antwoord duwde hij de bijna
voltooide tekening ons onder de neus.
Kijk! zei hij grimmig.
We keken, en, nu ja, U ziet het nu
ook wat het geworden is, beste lezer.
Zelden zagen we zo'n oude, scheve
schuur als deze. Maar heus, we kun
nen er ook niets aan doen/dat het zo
geworden is, terwijl er toch zo veel
schoons in Oostkapelle te genieten
valt. Aan de kuren van een artiest
valt nu eenmaal niet te ontkomen!
de laaste ziekte en toen het die boze
knecht 'm gekregen, omdat ie zo ge-
leugend had. En toen het u zellevers
gezeid, dat alleen de Here die laaste
ziekte beter ken make." Plotseling
daagt het voor me. „De laaste ziekte"
is Arjaans vertaling van de melaats
heid van Naaman de Syriër.
Ik geef Arjaan volkomen gelijk,
maar ik vertel dan ook maar, dat de
Here natuurlijk alle mensen zomaar
kan beter maken, maar Hij wil liever
hebben, dat wij ook wat met Hem
meewerken, door die zieke mensen op
te passen. En dat heeft Miekes moeder
vroeger gedaan en dat wil, geloof ik
Mieke en Ansje later ook gaan doen
en nou leren ze het alvast een beetje.
Nu zijn Mieke, Ansje en Arjaan tege
lijk tevreden gesteld. Ansje moet dan
toch nog even iets loslaten over de
„opleiding". Ze hebben hun gezamen
lijk poppenbezit bij Mieke gebracht,
zo hebben ze heel wat „patiënten".
Als ze erge pijn in de buik hebben
krijgen de zieken een pepermuntje en
„dat magge wij dan opeten", laat
Ansje er dan nuchter op volgen, wat
een verrassend licht werpt op de ani
mo voor het verpleegstersvak bij de
„zusters". Zulke voordelen heb je als
schooljuffrouw toch maar nooit. Jam
mer genoeg dat omschakelen een heel
ding voor me is, maar andersdan
kreeg je verhalen van „uit mijn zieke-
zaaltje". Voorlopig gaan we maar som
metjes maken en zal Hansje me waar
moeten maken, dat zeven en drie tien
is.
/tyJPwAiimeri
Het achterdencken schrickt voor 't
ritselen van een bladt.
De adelaar vecht tegen geen kikkers.
Achting maakt niet steeds vriend
schap; maar vriendschap kan niet be
staan zonder achting; dit is een van
haar voordelen boven liefde.
Afwezigheid nu en dan is in de lief
de van goede invloed en houdt haar
klaar en stralend.
Het schijnt minder zeldzaam te zijn
van antipathie over te gaan tot liefde
dan tot vriendschap.
Hoe vaak heeft de ziel al afscheid
genomen, eer nog de lippen het laatst
vaarwel uitspreken.
In goed geregeerde staten worden
de ambten van mensen, in slecht gere
geerde de mensen van ambten voor
zien.
Het getuigt van weinig geest, ant
woorden te vinden op vragen, waar
geen antwoord op is.
Armoede aan geld is ongelukkig; ar
moede aan geest is ongelukkiger, maar
armoede aan gemoedsleven is het on
gelukkigste van alles.