Openluchtsamenkomst De boeiende dierenwereld EEN MOOIE EN LEERZAME van onze jonge Chr. Boeren en Boerinnen Vrijdag 3 JtiÏÏ f953 ■T^EBBWSCFr WEEKEND Pagina 2 -nie gebroken te worden. Vooral as je al een bietje op leeftied komt. Ik sprak ook nog mensen op Brn- nisse, die me vertellende dat ze bang waren asdat in 't land Zeeland eigenlik al weer een bietje vergeten was. Wan neer je mensen spreekt uut aere per- vinsies, dan kennen ze je vraegen doeë, die der op wiezen dat ze van de toestand in Zeeland niet de minste be sef a. En dat somtieds tot in de rege- ïingsburoos toe. Ambtenaeren bevo- beeld die gestierd worden nae durpen op Schouwen en Duveland die nog elemael onder waeter staen. De kranten schrieven der nog wel is over, mae dat gaet toch mae terloops. Het enige wat je dan meestal nog mae leest is over werk an de dieken. En natuurlik is dat ook belangrik genogt, mae oe dat de mensen die der weunen 't noe eigenlik ebben, daer lees je niet veul meer van. 'tis allegaer eel begriepelik. Der bin weer aere dingen die de andacht vrae gen. Mae de mensen di der zitten, eb ben 't er toch ieleke dag mee te doen en die der spulletjes vo goed kwiet bin en met de benen onder een ander mans tafel motten zitten, ebben 't erg slecht, ook al ebbe ze een uutste- kend best kosthuus. Ons bin met die inweuner van Bru- nisse ook nog bie de graeven eweest van de slachtoffers, die verdronken bin in Duveland. Der waeren der meer as honderd. Twee lange riejen, bedekt met zwarte ikrwaen, waerdat de naem van het slachtoffer op staet met z"n gebdorte datum. Der waeren ook graf- fies bie van kinders van nog geen vier jaar oud en ook nog inkele waerdat boven stong: onbekende man, of on bekende vrouw. As je daer zo bie staet word je stil. In welk een verschrikke lijke doodsnood ebben al deuze men sen in die rampnacht geleefd? Wie zal 't ooit navertellen? Der waeren der bie, waervan zowat dè ele fermilie be graven lag. Zo kwam ik op veul kru- zen de naem van Van Driel teugen, man en vrouw en grootvader en kin ders. Allemaele in één nacht wegge rukt uut het leven. Toen ons weer in de auto zatten en Flipsland uutreje, was je der nog stil van. En wat een overgang nae dat mooie land rondom Bergen, waerdat alles in de riekste bloei staat en de zeumer volop z'n weelde te genieten geeft. Der bluuft bie dat alles nog mae één wens in je ziele over: God geve dat 't allemael nie tevergeefs is geweest, mae dat 't nog mag meewerken vo 't zielheil van degenen die der door ge troffen bin. Er zal van zo'n verschrik- kelike nacht toch een spraeke motte uutgaan tot ons allemael. Want de na tuurkrachten bin zo goed as alles in Gods and en God beschikt der over naer Zien welbehaegen. Dat bin julder aÜegaere toch wel met me seens? FLIP BRAMSE. door Alan Devoe, bewerkt door Dr P. J. Velsen, uitgave van Uitgeverij Drukkerij Hollan- dia te Baarn. De oorspronkelijke titel van dit werk luidt: „This fascinating Animal World". Voor zover wij kunnen nagaan is dit werk uitstekend vertaald, het is al thans in vlot en prettig te lezen Neder lands overgebracht. Ook de inhoud is inderdaad soms „fascinerend". We le ven in de dierenwereld in en we krijgen antwoord op honderd vragen, die, on beantwoord, het dierenrijk voor ons zo veelszins tot een terra incognito hou den. De schrijver zegt in zijn inleidend woord, ter illustratie van de onbe kendheid der mensen met het dieren leven, en dat terwijl toch de begeerte aanwezig is om iets meer van het die renleven te weten en te begrijpen, dat hjj vele brieven kreeg met b.v. de vol gende vragen: „Hoeveel verschillende soorten dieren zijn er? Kunnen vissen buiten het water ook zien? Kunnen vogels kleuren onderscheiden? Hoe be weegt een slang zich vooruit? En hoe snel? Ademen insecten net als wij door hun neus en mond? Wat is nu eigen lijk het verschil tussen een mot en een vlinder? Hoeveel eten jonge vogels? Hebben zoogdieren dezelfde tempera tuur als wij? Hoe kunnen nachtdieren in het donker zien? Hoe komt het dat vissen 's nachts en in modderig water eich niet tegen alles stoten, wat hun in de weg komt? Wat is het grootste eoogdier ter wereld? En zijn er ook vogels, die achteruit kunnen vliegen? Hoe zorgen vogels er voor, dat elk van hun jongen evenveel voedsel krijgt? Enz., honderd vragen voor een. En dit populair boek wil daarop nu het antwoord geven en de weetgierigen te vreden stellen. En dat het bij het be antwoorden van die vragen je soms gaat duizelen, bemerken we reeds op pag. 9 van het boek, waar we te lezen krijgen: „Onze aarde krioelt als het ware van de ongewervelde dieren. De nietige protozoën tellen minstens vijf tien duizend soorten. Er zijn bijna vierduizend soorten rondwormen en nog meer soorten platwormen en een complete lijst van slaksoorten zou bij na honderdduizend nummers bevatten. Geen bioloog kan ook maar bij bena dering schatten hoeveel insecten er zijn; minstens zevenhonderd vijftig duizend zijn er reeds gevonden en van een naam voorzien, maar nog dagelijks woeden, er nieuwe ontdekt, zodat we het totale aantal slechts kunnen gis sen". Wanneer men dit leest en zo ontzag lijk veel meer, zou een mens onwille keurig de neiging hebben- om met Psalm 104 te spreken: „Hoe groot zijn Uw werken, o HERE! Gij hebt ze allen met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen". Maar ons grote bezwaar tegen dit boek is, dat de auteur helemaal niet terecht komt bij deze psalmist om met hem mede in te stemmen in de lof van de Schepper. Integendeel. Het schep pingsverhaal is volgens hem slechts te verklaren uit „de primitieve kennis der natuur bij het oude Joodse volk", waaruit dan ook te verklaren is, dat de Bijbel is gaan spreken van een begin van alle dingen en van een Schepper, die alles gemaakt heeft, in een' bepaald tijdperk, (bladz. 14). De schrijver voelt meer voor de evo lutietheorie en zegt ons op pagina 15: „Wanneer ontstonden de eerste vogels en zoogdieren? Waarschijnlijk hon derdvijftig tot honderdnegentig mil- lioen jaar geleden. Tal van zoogdieren schijnen de eigenschappen die nu ken merkend voor hun soort zijn, pas der tig of veertig millioen jaar geleden ontwikkeld te hebben. En wij mensen? Het lichaam van de mens heeft zoveel anatomische overeenkomst met de hogere dieren, dat het mogelijk is, dat wij die anatomische eigenschappen van het dier erfden. Bovendien kre gen we daarbij de schitterende gees- teseigenschappen, die ons van het dier onderscheiden. Het tijdstip waarop die afsplitsing begon, is volgens geologen zeker zes of zeven millioen jaar gele den. Maar denken we aan de mens, volledig uitgegroeid tot mens naar lichaam en geest, zoals die is voorge steld in de figuur van Adam in Gene sis, dan is het toch ook zeker een mil lioen jaar geleden, dat deze ontstond." Maar het meest gaat het ons duize len, wanneer we dan verder lezen (pag. 18), dat deze evolutietheorie volstrekt niet in strijd komt met wat de Bijbel zegt. Immers, zo zegt de auteur, de principiële Bijbelse ideeën worden hiermede niet aangetast. En zo meent hij, met de 1 ij bel in de hand, de stelling te kunnen verkondigen: „Wat ons de evolutie leert is, dat zowel ons lichaam, als de mensapen afstam men van een gemeenschappelijke voor vaderlijke oervorm. Maar dat is ge weest in ver vervlogen tijd, toen de aardse tuin nog niet zo dicht bevolkt was, noch door gorilla's noch door na tuuronderzoekers. Tenslotte, na vele eeuwen, ontstond uit de ene vorm de gorilla en uit de andere vorm, na nog veel meer eeuwen, de mens, waarbij De zomer maakt een mens bepaald een beetje lichtzinnig. Dat zeg ik maar vooraf, want ik ga alweer vertellen, dat ik huis en haard in de steek liet om er op uit te gaan. En dit keer nog al met „jong volk". Ik kon het een voudig niet laten, toen ik het aantrek kelijk programma gezien had van de openluchtmeeting van de Christ. Boe rinnen en Plattelandsvrouwenbond en van de Chr. Jonge Boeren en Tuin- dersbond. De tocht ging naar „West- hove", het mooie buiten bij Oostka- pelle, dus in dat deel van Walcheren, 't welk gelukkig in de rampen van nu en in de oorlog gespaard bleef voor het zoute water. Niettegenstaande de zon verstek liet gaan was er een echte zonnige sfeer. Hoe zou het ook anders gekund hebben. De voorzitter van de mannelijke bond, drs Knibbe, had de leiding. Zijn openingswoord, waarvoor hij de gedachten gegrepen had uit Prediker 12, bepaalde de geest van deze bijeenkomst. Verblijden in de jeugd, dat is goed, maar toch zo, dat Gods gericht er over kan gaan. Het werd een blijde middag, al hebben we in een ogenblik van diepe stilte hen herdacht, die van ons heengingen in de rampnacht van dit jaar. Na samenzang kreeg de heer Kievid het woord, die in een vlotte causerie ons iets ging vertellen over de „good- het onderscheid met de dieren door de geestesontwikkeling van de mens wel een van de duidelijkste verschilpunten was". Nu, dan weten we zo langzamerhand wel waar we aan toe zijn met dit boek. Het is heel jammer, dat de vertaler en de uitgever juist dit uit Amerika hebben laten overkomen om ons Ne derlandse volk als de hoogste en de laatste wijsheid voor te zetten. Het sch.'„nt mode te zijn, dat wat uit Ame rika komt al a priori boven alle lof ver heven moet zijn. Maar naar onze ge dachten, hebben we hier met een stuk rasechte Amerikaanse oppervlakkig heid te doen, die er maar op los rede neert en wijsheden naar ons doet over waaien, die in Europa zelf al lang als volstrekt ouderwets en ondeugdelijk, aan kant zijn gezet. Darwin heeft voor de wetenschap in Europa al lang afge daan. Natuurlijk wil dat niet zeggen, dat we in het Scheppingsverhaal het schep- pingsbericht van stap tot stap in we tenschappelijke termen kunnen over zetten. Zeer terecht heeft Prof. G. J. Sizoo eens gezegd, als we dat gaan doen, dan blijkt elke eerste stap een struikeling en daarmee een bewijs voor de ongerijmdheid van dit pogen. Maar dat includeert nog volstrekt niet, dat we nu ook noodwendig tot de conclusie van de schrijver van dit boek moeten komen en de suggestie moeten aanvaarden, dat de mens niet veel meer is dan een verheven diersoort, dat in het ver ver leden van het dier afstamde. De Bij bel leert ons wel heel nadrukkelijk in de geslachtsregisters, dat Adam de zoem van God was, en niet de zoon van een dier. Wel kan de mens in zijn eigenwaan en verdwazing zover ver dierlijken, dat hij er de voorkeur aan geeft een dier tot voorvader te aan vaarden in plaats God zelf hls zijn „Vader" aan te roepen. Maar dat daar mee de „wetenschap" gered zou zijn, nemen we evenmin aan. Jammer van dit boek, dat overigens mooie cn interessante dingen uit het dierenleven vertelt Wanneer de auteur er de fratsen van die duizenden en millioenen jaren had afgelaten, zou het aan te bevelen zijn geweest. Nu past het niet in onze christelijke gezin nen. will-reizen", welke Prins Bernhard ondernam naar Zuid-Amerika. Voor we aan het „meereizen" toe kwamen vertelde de heer Kievid iets over dat grote, voor ons zo onbekende werelddeel. Het is zo groot zo groot, dat wij geen begrip van die afstanden kunnen krijgen. En de bodem is zo rijk, dat, wie weinig eisen aan het le ven stelt er gerust zijn gemak van kan nemen en toch wel in leven kan blij ven. Spr. illustreerde dit zo; de na tuur geeft daar zo overvloedig, dat men maar eens aan een boompje schudt, er vallen dan allicht genoeg vruchtjes naar beneden, dat men er een paar dagen van leven kan. Wel nu, na een paar dagen kan men weer eens schudden en dan komen er gewis weer genoeg naar beneden, dat men een dag of wat vooruit kan. Waarom zou men zich dan zo druk maken? Nergens voor nodig. De overvloed maakt, dat men er ook niet zoveel op uit trekt naar andere landen om za ken te doen. En toch liggen er genoeg kansen voor het zakenleven. Onze grote concurrenten op de wereldmarkt hebben dit al veel eerder begrepen, dan wij in ons land. Deze vonden, als Zuid-Amerika dan niet naar Europa, naar Engeland, naar Spanje, of waar dan ook heenkomt, dan gaan wij daar heen. Maar zaken doen zullen we. Zo heeft Duitsland daar al aardig vaste voet gekregen. En nu zijn ook wij in ons land op de gedachte gekomen, daar eens een kans te wagen voor onze bedrijven, van welke aard^ die ook zijn. We komen wel een paar eeuwen later, maar we hebben er evenwel nog grote kansen en dit wel door de good- will-reizen van onze Prins. De heer Kievid kan over die reizen heel wat verhalen, want hij was overal met de neus er bovenop. Dit moest ook wel, omdat hij de radioreporter op die tochten was. Kostelijk heeft hij daarvan verteld en we genoten zeker van de geestige voorvallen, waaraan de reis zo rijk was. Doch door al die leutige verhalen heen kregen we toch wel het besef, dat onze Prins de moei lijke opdracht met een ongekende be kwaamheid en ook met de waardig heid in overeenstemming met zijn hoge positie, heeft volbracht. Trouwens de uitkomsten bewijzen dit nu al reeds, want spr. kon vertellen, dat ons land een groot aantal spoorwagons moet leveren, in een andere staat zal door onze mensen een heel telefoonnet wor den aangelegd. Er zijn ook staten, waar onze aardappelen vrij mogen worden ingevoerd. Deze resultaten geeft de burger moed. Wij moeten nu eenmaal in ons land, nu we Indië prijsgaven, wel alle zeilen bijzetten, om niet ge heel en al te verpauperen. Gelukkig, dat we een Prins hebben, die ons volk daarin niet alleen wil helpen, maar er ook toe in staat is. Er is op die toch ten ook over emigratie gesproken. Er schijnen kansen genoeg te wezen, om naar Zuid-Amerika te vertrekken, al leen maar, hoe zal het daar gaan. Er emigreert al 'n belangrijk aantal, maar wie naar Canada, Australië of waar dan ook heentrekt, die vindt er toch altijd weer een stukje leven, dat aan past bij „thuis". Dit is niet zo in Zuid- Amerika. Dat vraagt wel een bijzonder soort emigranten. Een emigrant is al tijd wel een mens met een extra dosis energie, maar wie naar Zuid-Amerika wil gaan, moet een ongekend grote dosis wilskracht, en nog veel meer be zitten anders gaat bet mis. Een beetje jammer is dit wel, want er zijn wel zoveel kansen, dat wij op een goede dag allemaal ons boeltje zouden kunnen pakken en een plaatsje ergens daar in het zuiden zoeken. Denk eens in, toen in Ecuador over de mo gelijkheid van opname van emigran ten gesproken werd, kreeg men gul Vrijdag 3 Jfl» W53 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 Om bij Oostkapelle te komen moe ten we het Noorden in, en daarom rijden we op een mooie dag maar weer eens de Noord weg op, om via de dorpjes St. Laurens en Serooskerke ons doel te bereiken. Ja, heus, onze tekenaar leidt ons deze keer over de grote weg, zonder om- en zijwegen of de door hem ge liefde binnenpaadjes. Dat dit een oor zaak heeft valt te vermoeden, en iets ervan gaan we begrijpen als hij ons gaat vertellen van deze weg die vroe ger (onze tekenaar praat graag over „vroeger") zo'n drukke en voorname weg was. Behalve het verkeer tussen de dorpen onderling, en de dagjes mensen uit de stad was hier zelfs in ternationaal verkeer. Hier passeerden hoge buitenlandse gasten, die in Dom burg hun rust kwamen genieten. Langs deze weg reed eenmaal Carmen Sylva, de Roemeense konin gin, en de Prins van Wales, vertelde hij met een eerbiedig timbre in zijn stem. En nu rjjden wij ervervolg de hij. We begrepen niet goed of hij dit laatste bedoelde als tegenstelling, of dat hij ons ook zo belangrijk vond. In elk geval wisten we nu waarom hij niet van deze weg wilde afwijken. Hij wilde blijkbaar in het voetspoor van grote mannen en vrouwen gaan. Voor we het wisten hadden we de eerste huisjes van Oostkapelle al be reikt, en weldra zouden we midden in de bebouwde kom zijn. We hadden echter buiten de waard, of beter, bui ten onze gids gerekend, want onver wachts gaf hij het sein, dat we rechts af moesten. Rechtsaf! beval hij kort weg, terwijl hij zijn hand uitstak. Maarwe zijn hier toch bij Oostkapelle? protesteerden we. Nu moet je toch geen zijweg meer in? Daar is óók Oostkapelle, maar dan op z'n mooist, weerlegde hij, ter wijl hij de bocht pikte. We gaan naar t' bos, de duinen, 't strand en de zee, verklaarde hij nader. En dan die mooie buitenplaatsen: Zeeduin, Duno, Overduin, Duinbeek, Westhove, Berkenbosch We volgden gedwee, verleid door al het schoons, dat ons werd voorgeto verd. Al gauw gingen we begrijpen waarom Oostkapelle zo geliefd is bij vacantiegangers en touristen. Hoe mooi is het hier, die slingerende bos- wnnnmnnmiinuun—nwn—«i»i»miwMnnani—iim—wmaim ten antwoord: „Stuur maar een 5.000.000 Nederlanders." Nee, die zes nullen zijn geen drukfout. Ze willen daar wel een vijf millioen van ons soort hebben. Je zou bij zo'n aanbod je koffertje al gaan pakken, alser geen „maartjes" bij te pas kwamen. Ecuador is voor 70 pet. nog bevolkt door Indianen. Nu behoef je daar a priori nog niet zo van te schrikken, want wat ik van Indianen in de Noord- Amerikaanse staten zag is niet zo af schrikwekkend, maar ik geloof, dat die Ecuadorse Indianen nog wel een tikje achterstaan bij hun broeders uit het Noorden, want de heer Kievid vertelde er bij, dat 66 pet. van de Ecuadorse bevolking nog analphabeet is. Bovendien wordt dat land oók nog genoemd als een van de warmste der aarde. Kijk, als je dat hoort, zakt de emigratiekoorts tot beneden het vries punt. Maar nu is Ecuador niet het hele Zuid-Amerika. Het is er zelfs maar een heel klein stukje van. Doch een beetje van die bezwaren zal wel in elk gebied te vinden zijn, terwijl in de andere gebieden de bevolking voor de grote meerderheid katholiek is. Evenwel voor een kerel met handen ban het lijf en een gezond stel hersens en een beetje meer volhardingsvermo gen dan een doorsnee mens heeft, zijn er goede kansen. De heer Kievid zag niet veel heil in het emigreren in groepsverband. Er zijn er die daar an ders over denken. Het best zou zijn vooraf eens polshoogte te gaan nemen. Dat het werken op deze tochten met paadjes, die golvende duinenrijen, en dan, de zee, met het altijd bewegelijke bruisen van de branding. Boven op het duin gingen we zit ten. Even moesten we genieten van de rust en het uitzicht op de eindeloze watervlakte van de Noordzee. Maar we moesten weer spoedig ver der, voor ons was het nog geen vacan- tie. Onze tekenaar werd ook ongeduldig, want tot nu toe stak zijn tekenmap nog ongebruikt in zijn bagagedrager. 1 We probeerden hem over te halen om hier wat van te tekenen, maar daar wilde hij niets van weten. De toren moest hy hebben natuurlijk. Hoe kun nen de mensen anders weten dat het Oostkapelle was dat hij tekende! Nog een laatste blik op de zee, en toen peddelden we weer terug, met het voornemen om, als het enigszins kon vanwege onze portemonnaie, hier gauw terug te komen voor één of meer we ken met vacantie. de Prins, het vele reizen en de warmte geen schade deed aan de goede geest, bleek wel uit de verhalen der ver schillende belevenissen op sommige „critieke" ogenblikken, als er auto's zoek raakten of tentoonstellingen op tijd moesten worden geopend, of acte de presence moest worden gegeven op een receptie, die ver uit de buurt ge houden werd. Onze jonge mensen toon den hun waardering voor dit relaas in een spontaan applaus. Musica van Noord-Beveland en een reislustig paar, dat naar de Bondsdag in Ommen was geweest, droegen on getwijfeld bij tot het slagen van deze middag. Ook Ds Brederveld van Sou burg deed met zijn slotwoord een goe de greep, toen hij de jonge mensen confronteerde met de woorden van hun Bondsliederen. Wat heb ik naar dit slotwoord met gretige aandacht geluisterd, want het is niet alleen voor jonge mensen eens goed als onder de aandacht wordt gebracht, dat er syn these moet zijn tussen de woorden van ons lied en het leven dat wij leiden. Met deze woorden kon jong en oud naar huis gaan. Als wij ons allen daar door laten leiden, zal ons gewest hier van de zegen ondervinden. Dat is toch volgens ds Brederveld, de dienst, die wij onze naaste en zo ons hele volk bewijzen. Zo'n openluchtmeeting voor het jonge volk is toch maar een best ding en het is wel aardig, dat er bij de ruimte in het open veld, voor de oude ren ook nog wel een plaatsje open blijft. Langs de Duinweg bereikten we het dorp weer, en wandelden daarna door de Dorpsstraat in de richting van de toren. Daar heb je de toren, zeg.... waarschuwden we onze tekenaar in een opwelling om op onze beurt( ook hem van dienst te zijn. Moet je hier niet tekenen? Nee, aan de andere kant van 't dorp wil ik wezen, antwoordde hij. Vanaf de Domburgse kant, daar is het erg aardig bij die bocht in de weg. Dus liepen we door, tot voorbij de toren. En toen.... Plotseling stond de te kenaar stil, als vastgenageld aan de grond. Wat doe jezeiden we een tikje verbaasd. De weg.is weg.orakelde hij. Voor ons lag een keurige, nette straatweg, strak en vlak, zonder ge breken. 't Is hier niks meer, zei hij toen spijtig. Ze hebben hier een nieuwe weg gelegd. Toen draaide hij zich vastberaden om. Ik ga wat ouds zoeken, zei hij dan. Kijk maar wat De zonnige zomermorgen heeft me puur verleid, om te lang op het plein te toeven, dies moet ik me haasten om mijn „bordenwerk" klaar te krijgen. Zo komt het, dat ik nog steeds ach terstevoren voor de klas sta, als de bel mijn schare naar binnen drijft. Ik hoor het gewone geroezemoes aan, dat gaat verstommen, net als ik het laat ste rijtje heb opgeschreven. Opeens doet echter een veelstemmig en veel- tonig „ooooo" me kwiek een halve slag draaien. Daar zie ik in'de deuropening twee „verpleegsters" staan, een beetje hijgend nog van het harde lopen en met vuurrode wangetjes van opwin ding. Wat schuchter vragend kijken ze naaar mij om eens te onderzoeken, hoe dit experiment zal worden opge vat. Ik kan niet anders doen dan mee zingen in het „ooo" koor. Maar haastig krijgen mijn goede manieren weer de overhand en zeg ik beleefd: „Dag zus ters." Mieke straalt nu naar haar „col lega" Ansje, die van de weeromstuit een zonnig knikje in mijn richting geeft. Dan schrijden de „zusters" naar hun plaatsje. Voorlopig is de zaak af gedaan, want al ben ik wel eens licht zinnig door eens een minuut of wat te verpraten met mijn kroost, dat doe ik toch nooit ten koste van ons Bijbels onderwijs. Daarna zegt ons lesrooster gebiedend „Rekenen" maardan is ook mijn geweten weer wat ruimer, daarom zeg ik: „Zusters, hier zijn geen zieke mensen hoor. Ga maar gerust weg." Op slag is de hele klas „er in". Ze keren zich allemaal naar Mieke en Ansje, die nogal achter in de klas zit ten. Mieke en Ansje zijn nichtjes, Mie- kes moeder is vroeger verpleegster ge weest, weet ik. Zo de ouden zongen... dus. Mieke noch Ansje hebben even wel mijn ontslagaanzegging aanvaard. Ze blijven kalmpjes zitten en van Ansje krijgen we het verhaal, dat ze samen spelen gaan elke avond bij Mieke thuis. Daar zijn poppen in ledi- kantjes en dat zijn zieke kindertjes. Mieke bevestigt het relaas met knik ken. Maar eindelijk krijgt ze ook haar kans om het woord te voeren. Zij ver telt, dat ze van moeder leren hoe ze zieke kindertjes beter moeten maken. „Moeder het vroeger wel honderd duizend kindertjes beter gemaakt", zegt Mieke met een eerlijk en ernstig gezichtje. Dat geloven we allemaal. Maar als Mieke er nog een schepje op gooit door te zeggen, dat moeder alle zieken mensen beter kan maken, wordt het toch onze rechtzinnige Ar- jaan te bar. Hij draait zich nog iets verder om, zodat hij Mieke goed in het gezicht kan zien en zegt met eeh boos gezicht: „Dat ken vast niet, dat ken alleen de Here. Maar en as je de laaste ziekte het, kan geen mens je beter make, alleen de Here, dat het de juffrouw zellef gezeit toen." Mieke en Ansje kijken nu ook ern stig vragend naar mij. Ik zwijg nog even, want eerlijk gezegd moet ik pie keren over „die laatste ziekte" van Arjaan, wat ik volgens hem zellef ge zegd heb. Ziet Arjaan mijn aarzeling? Hij verduidelijkt tenminste zijn bewe ring door te zeggen: „Juffrouw, die rijke meneer uut de verte had toch rond hier, ik zal wat ouds tekenen! Met grote stappen verdween hij uit het gezicht. Het valt niet mee om het iedereen naar de zin te maken, dachten we. Wat de één mooi en goed vind, noemt de ander lelijk en slecht. Enfin, de teke naar is ook niet iedereen. We rustten een poosje uit op een bank midden in 't dorp, en genoten van de gezellige drukte op de weg. Tot het tijd werd om onze metgezel eens op te gaan zoeken. We vonden hem op de weg naar Grijpskerke. EnHeb je wat ouds vroegen we benieuwd. Als antwoord duwde hij de bijna voltooide tekening ons onder de neus. Kijk! zei hij grimmig. We keken, en, nu ja, U ziet het nu ook wat het geworden is, beste lezer. Zelden zagen we zo'n oude, scheve schuur als deze. Maar heus, we kun nen er ook niets aan doen/dat het zo geworden is, terwijl er toch zo veel schoons in Oostkapelle te genieten valt. Aan de kuren van een artiest valt nu eenmaal niet te ontkomen! de laaste ziekte en toen het die boze knecht 'm gekregen, omdat ie zo ge- leugend had. En toen het u zellevers gezeid, dat alleen de Here die laaste ziekte beter ken make." Plotseling daagt het voor me. „De laaste ziekte" is Arjaans vertaling van de melaats heid van Naaman de Syriër. Ik geef Arjaan volkomen gelijk, maar ik vertel dan ook maar, dat de Here natuurlijk alle mensen zomaar kan beter maken, maar Hij wil liever hebben, dat wij ook wat met Hem meewerken, door die zieke mensen op te passen. En dat heeft Miekes moeder vroeger gedaan en dat wil, geloof ik Mieke en Ansje later ook gaan doen en nou leren ze het alvast een beetje. Nu zijn Mieke, Ansje en Arjaan tege lijk tevreden gesteld. Ansje moet dan toch nog even iets loslaten over de „opleiding". Ze hebben hun gezamen lijk poppenbezit bij Mieke gebracht, zo hebben ze heel wat „patiënten". Als ze erge pijn in de buik hebben krijgen de zieken een pepermuntje en „dat magge wij dan opeten", laat Ansje er dan nuchter op volgen, wat een verrassend licht werpt op de ani mo voor het verpleegstersvak bij de „zusters". Zulke voordelen heb je als schooljuffrouw toch maar nooit. Jam mer genoeg dat omschakelen een heel ding voor me is, maar andersdan kreeg je verhalen van „uit mijn zieke- zaaltje". Voorlopig gaan we maar som metjes maken en zal Hansje me waar moeten maken, dat zeven en drie tien is. /tyJPwAiimeri Het achterdencken schrickt voor 't ritselen van een bladt. De adelaar vecht tegen geen kikkers. Achting maakt niet steeds vriend schap; maar vriendschap kan niet be staan zonder achting; dit is een van haar voordelen boven liefde. Afwezigheid nu en dan is in de lief de van goede invloed en houdt haar klaar en stralend. Het schijnt minder zeldzaam te zijn van antipathie over te gaan tot liefde dan tot vriendschap. Hoe vaak heeft de ziel al afscheid genomen, eer nog de lippen het laatst vaarwel uitspreken. In goed geregeerde staten worden de ambten van mensen, in slecht gere geerde de mensen van ambten voor zien. Het getuigt van weinig geest, ant woorden te vinden op vragen, waar geen antwoord op is. Armoede aan geld is ongelukkig; ar moede aan geest is ongelukkiger, maar armoede aan gemoedsleven is het on gelukkigste van alles.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 4