Bij ons thuis Om TofnttUttlod De Klokken van „Ter-Goes" De nieuwe toren van Babel...." Vrijdag 3 Juli 1953 'T ZEEUWSCH WEt .END Pagina 4 Ingevolge het reeds eerder genoemd bestek8) zou de aannemer gehouden zijn het gehele werk op te leveren in twee termijnen, waarvan de laatste verstreken zou zijn 1 November 1621. Het werk zou, zoveel als dit mogelijk was, worden uitgevoerd ten huize van de aannemer en tot zijn lasten en kos ten vervoerd en op de toren gesteld worden. Anthoni Huyssen en Jan Stapelen, schepenen van Goes, hadden van de Magistraat de vererende opdracht ge kregen om samen met de stadssecre taris, Mr. Cornelis Brune, zich te be raden over het vervaardigen van het nieuwe „horologium". Krachtens hun commissie ontboden zij uit Delft een zekere Cornelis, „precysdraeyer ende ingenieur" en Mr. Jan Thomas van de Brande, om met hen te onderhandelen en tot het afsluiten van een leverings contract te komen. Boven vergoeding voor gemaakte onkosten voor reis en verblijf, ontvingen de heeren VIII gr. VI. Wat betreft het eigenlijke uurwerk, zoals dit in het hier besproken bestek beschreven werd, heette het: „Het gaende werck sal hebben, tot preser- vatie desselffs, een stercke yseren schijve met een metaelen harte daer in gegoten. En alle de asschen des voorss. werckx sullen gesloten worden met een metaelen panne 'T voorss. werck sal wysen met vyer distincte wysers, dyemen aen de vyer syden des vs. Toorens stellen sal, daer van den Aennemer gehouden is te leveren alle de ysere wysers ofte handen met- schaeders de spillen ende alle 't gene daer toe noodich is, maer het yser, dienende omme de wyserberden te becleeden (ingevalle men deselve van cooper begeert te maecken) blyven buytten het bestecke ende is den Aen nemer daerinnen nyet gehouden". De houten klokkestoel, waar op het geheel gemonteerd zou worden, kwam ten laste van de stad. Voor het geval de aannemer kwam te overlijden vóórdat het werk vol tooid en opgeleverd was, zou men dit, ter verdere voltooiing, besteden „aen alsulcken meester als men van stads wege goedvinden sal, om te volmae- cken". De betaling van het werk zou geschieden per gewicht en wel tegen 7 ponden, 16 schellingen, acht groten Vlaamsch voor iedere 100 ponden ge- wichts, op voorwaarde, dat het totaal gewicht de 9000 a 9500 ponden niet zou te boven gaan. De betaling van de halve aanneemsom zou geschieden, zodra het gehele werk op de toren zou zijn gesteld en de andere helft zou voldaan worden, zodra het werk door deskundigen gekeurd en geschat was. Ongehouden deze bepalingen zou de aannemer gedurende twee jaren voor zijn werk instaan en binnen deze ter mijn vallende reparatiën en herstel lingen om niet voor zijn rekening ne men. Als financiële waarborg zou hij de som van 600 Carolusgulden, zijnde een gedeelte van het door hem be dongen loon, laten staan, waarvan hem echter door de stad een intrest ad 6'A 's jaars, gedurende deze twee jaren zou worden uitgekeerd s). Ter tjergadering van de vroedschap werd op 20 April 1620 conform beslo ten. Waar, zoals reeds opgemerkt de „uuyerclocke" belandde, die in 1618, volgens het toen gemaakt bestek, van de stadhuistoren zou worden verwij derd, blijkt verder niet. Wellicht is deze voorwaarde van hét bestek niet uitgevoerd en ging dit uurwerk ver loren bij de stadhuisbrand van 166510) In 1616, 's Maandags de 18de Janu ari, zien wij, hoe door de Vroedschap „op request ende 't versouck van Am- rosius van den Boomgart", diens be loning als „clockstelder" wordt be paald op 20 Gr. VI. per jaar, hem jaarlijks uit te betalen „uuyt stadts- burse"11). Bij resolutie van Vrijdag 26 Juli 1624, wordt een, of misschien wel dè opvolger van Ambrosius, door de Vroedschap aangewezen, te weten enen Hendryck Laureyss de Coster. Maar hij heeft zich met heel wat min- II. der tevreden te stellen en ontvangt jaarlijks slechts XII VI. En hij was tóch verplicht om dagelijks te stellen en te onderhouden ,,'t groot uuyer- werck, sulcx dat behoirde" en hij zou het bedoelde werk „wèl, suyver, reyn ende nedt" houden 12). Deze resolutiën leren ons, hoe er, ruim twee jaren vóór de kerkbrand van 1618 en bijna zes jaren daarna nog geen sprake is van een carillon bespeler, die zou zijn aangesteld ten behoeve van een nieuw klokkenspel in de stadhuistoren of in de nieuw opgebouwde dakruiter van de Maria- Magdalenakerk. Vooral de laatst aangehaalde resolu tie doet dqidelijk uitkomen, dat een „clockstelder" of „orologiemaker", zo als de desbetreffende man in de aan tekening van 1499 genoemd wordt, hoofdzakelijk zich bepaalde tot de controle van de juiste gang van het uurwerk en tot het schoonhouden daarvan13). Maar op het einde van 1631, ter Vroedschapsvergadering van Zondag 28 December van dat jaar, zien wij plots hoe „is aengenomen tot klock- speelder om te speelen op de clocke ende het voorslach te doen spelen en de versteken, naer behooren, met ver- anderinghe van spel, soodat tot noch- toe by Mr. Charles Tourion is gedaen" een zekere Marinus, zonder verdere naamsaanduiding. Zjjn gage zou bedragen 16 13 sch. 4 gr. VI. en zulks met ingang van 1 Januari 1632. De nieuwe functiona ris had, zoals de resolutie laat ver staan, de betrekking van klokkenist reeds enige tijd waargenomen, waar voor hem extra een som van VIII 6 sch. 8 gr. VI. voor ééns wordt toege legd. Hij werd, zoals het er uitdrukke lijk bij vermeld staat, „gehouden dic- maels ende langhe te spelen""). Uit de resolutiën blijkt niet, of de voorganger van Marinus, Mr. Charles Tourion, de eerste beiaardier van Goes is geweest, die na het gereedkomen van het klokkespel op de kerktoren, dit ambt bekleedde. De stadsresolutiën geven geen antwoord hierop en ver melden wèl de aanstelling van de „clockestelder" Hendryck Laureynss Ter Vroedschapsvergadering van Zondag 10 Juni 1640 werd tot „klock- speelder" aangesteld de Vlissinger Jan Fockedeyc, op een gage van 200,— 's jaars. De man bezat wellicht bijzondere muzikale gaven, want de Heren van de Edele Vroedschap beloofden, „Al- soo hij wèl op den oirgel speelt, dat, als wanneer de Heeren eens in de kercke sullen comen te stellen, hem vóór anderen te praefereren. Niets minder dus dan een toezegging van voorkeur, bij eventuele benoeming van een nieuwe organist16). Reeds op 30 December 1641 werd deze benoeming tot een feit en werd de klokkenist, tevens organist, met verdubbeling van zijn tot dusverre genoten gage, zodat hij voortaan ƒ400 's jaars zou ontvangen. Maar een sine cure was deze bediening dan ook niet, want er werd geconditioneerd, dat de nieuwe functionaris „dagelix soo op de clock als den orgel, so haest den selven sal syn opgemaect, gehouden sal sijn te spelen, op sulcke tijden en de stonden alst mijne heeren sullen goetvinden, sonder eenich tegenspre ken" Intussen verwisselde men in de loop der jaren nog een aantal malen van „horologiemaecker", die in de loop der jaren zijn honorarium óók zag stijgen. Op Maandag 11 Januari 1655, be sloot de vroedschap „op de requeste van Jan Ockerman, tenderende omme te hebben augmentatie van das selfs iaerlijcks tractement", dit te brengen van 20 gr. VI., op 25 gr. VI. Er staat bij opgetekend, dat „Ocker man voorss. maendelijcs het doekspel T.a.p. folio XglX en volgende. Zie noot Nr. 8. 10). H. Vissers, Aantekeningen enz. bladz. 7. Vroedschapsresolutiën, 16141634, folio XXII Voorl. Beschr. Nr 124. 12Alsvorenfolio XCVII vso. 13). Voorgebodenboek van Goes, 1472 1568, folio 70 vso. 15Vroedschapsresolutiën, 16141634, folio 169 vso. Voorl. Beschr. 124. 15). Alsv. folio 169 vso. 16). Vroedschapsresolutiën, 16341645, folio 78 vso. Voorl. Beschr. Nr 125. Alsv. folio 102 vso. Mijn beste ^nichtjes en neven, Een paar weken geleden beloofde ik jullie, dat ik voor een mooi vacan- tie-werkje zou zorgen. Nou dan, daar komt het. Omdat er nogal verschil in leeftijd is bij mijn raadselfamilie, zal ik twee verschillende wedstrijden ge ven. De eerste is een Aardrijkskundige wedstrijd. Maar een heel wonderlijke. Zoek in Nederland plaatsnamen, die ook gewone woorden zijn, bv. Dieren, Haren, en maak dan een zin, waarin je die plaatsnaam verwerkt. Het hierbo ven genoemde Dieren zal ik als voor beeld maar eens voor jullie gebruiken. Zo dus: Het is heel erg als Dieren worden gemarteld. Wie de meeste van zulke plaatsna men vindt en die in een zin gebruikt, krijgt een prijs. En ook degene, die op één na het grootste aantal weet op te diepen. Voor onze jongere nichtjes en neef jes zou dat een moeilijke wedstrijd zijn, daarom moeten die maar eens naar de mooie plaat kijken, die hier onder staat. Bij kijken moeten jullie het echter niet laten, want daar geef ik geen prijs voor hoor. Als je eerst eens goed gekeken hebt, ga je kwiek je kleurtjes opzoeken en dan verander je de plaat in een prachtig gekleurd schilderij. Je ziet, voor de liefhebbers is dit dus een Kleurenwedstrijd. Ook hiervoor ga ik twee prijzen in het hoekje van mijn kast klaarleggen. Nu weten jullie wat je doen kunt als het eens giet van de regen. Je gaat maar gezellig bij tafel zitten, hebt een prettig werkje te doen en.... kans daarmee een fijn boek te ver dienen. Op zo'n manier is een regen buitje niet eens erg meer. Jullie heb ben er alle tijd voor, want ik heb ge duld tot Zaterdag 29 Augustus. Wie klaar is met het werk, hoeft natuur lijk niet zo lang te wachten met het inzenden. Dat kun je altijd doen aan het gewone adres: Tante Truus, Re dactie Zeeuwsch Weekend - Goes. Verder ben ik ook altijd klaar om lange brieven van jullie te lezen. Deze keer heb ik er al een ontvangen. Die komt me een beetje vertroosten in de eenzaamheid nu ik jullie vacantie heb gegeven. Maar nu moet ik stoppen. Veel groeten van jullie tante Truus. Kolibrie te Grijpskerke. Jij bent nu eigenlijk een heel deftig nichtje, want je houdt er een secretaresse op na. Zo ver heb ik het nog niet gebracht. Ik moet alle brieven zelf schrijven. Maar ik denk, dat je die deftigheid graag heel gauw aan de kant zou willen zet ten als je mdar kon. Doe je pols nog veel pijn? Aan bessentrekken kom ik niet toe hoor. Het goed van die jurk is snoezig. Zou ik ook best een zomer japonnetje van willen hebben. Die nieuwe juffrouw ken ik niet. Jammer, anders kon ik de groeten aan jou mee geven. Het secretaresje bedankt voor het schrijven van die lange fijne brief. ADKtbboo,* precise sal te versteken hebben ende hem in sijnen dienst soodanich te qui- ten gelijck een goet ende getrouw clockspeelder toestaet ende behoort te doen" ls). Hoe voortreffelijk het nieuwe klok kenspel ook geweest moge zijn, in de loop der jaren begon het allengs de gebreken van zijn ouderdom te ver tonen. Het werd in de 17e en 18e eeuw gedurende de Dinsdaagse marktdagen, en in de Sylvesteravond en de vroege de laatste avond van de maand April Nieuwjaarsmorgen bespeeld. Maar steeds meer klokken berstten en ten slotte was het carillon niet meer te bespelen. In de Oudejaarnacht van 1761 zong het oude klokkenspel zijn Alsv. 1646—12657, folio 181, Voorl. laatste zang over het stille stadje De Vroedschap was echter tijdig op alles voorbereid geweest en had reeds in haar zitting van Zaterdag 6 Juni 1761 in beginsel het maken van een nieuw klokkenspel aanvaard. De be kende Goesse burgemeester Mr. F. N. Keetlaer deed gedurende deze verga dering verslag van hetgeen hij be sproken had met een zekere Alexius Petit. Mr. klokkengieter te Someren 20). Het betrof hier het gieten van een geheel nieuw klokkenspel en de plaat sing daarvan in de dakruiter van de Maria-Magdalenakerk. (slot volgt). H. Vissers, Aantekeningen enz. bladz. 14. 20Stadsresolutiën, 17571762, folio 212, Voorl. Beschr. Nr. 146. van Vrijdag 3 Juli 1953, No. 2518 Uitgave van Oosterbaan Le Colntre N.V. Goes eeuu/scH u/eetxe/ïD it Een zeer merkwaardig artikel ver scheen verleden week in het R. Kath. weekblad „De Linie". Het was de weergave van een vraaggesprek, dat een der redacteuren heeft gehad met Otto van Habsburg, de zoon van kei zer Karei van Oostenrijk, erfgenaam der Habsburgse dynastie. Dit gesprek had plaats in Frankrijk. Het onderwerp was de organisatie der Verenigde Naties. Wat deze Rooms-Katholiek daar als zijn oordeel over gaf was niet vleiend yoor deze wereldorganisatie. Maar het opmerke lijke was wel, dat wat hij er van zei uiterst principiëel was, recht op de man af, eerlijke taal, en ditmaal taal uit de mond van een Rooms-Katholiek, waar we het voor de volle honderd procent mee eens kunnen zijn. Al te weinig, ook in onze eigen kring worden de zaken zo streng principieel gesteld als deze vorst het deed. Hij is een man van grote en brede ontwikke-'1 ling, studeerde aan de R.K. Universi teit te Leuven en doctoreerde aldaar met grote onderscheiding in de poli tieke en sociale wetenschappen. Hij noemde de Verenigde Naties eenvoudig een „vereniging met hei dense conceptie", een kind van het heidendom. We nemen het volgende uit het gesprek hier over en men oor- dele zelf: Een heidense conceptie. Hoe geheel anders was de werke- kelijkheid en zij moest wel anders zijn. Want de Verenigde Naties zijn een kind van het heidendom. Zij zijn de stad der mensen, die zich in hoog moed plaatsen wil tegenover de Stad Gods. Vroeger was de aanhef van alle internationale tractaten al tijd een aanroeping .van God. Op de conferentie van Dumbarton Oaks, waaruit de Verenigde Naties zijn voortgekomen, werd er voor gepleit, dit ook thans te doen. Maar het goddeloze sovjetisme was op zijn hoede. Bij monde van Litwinow ver zette Rusland zich er tegen, dat de naam van God zou worden genoemd. Waarom zich beroepen op God, aan gezien deze God toch niet bestond? Rusland kreeg zijn zin door zwak heid, lafheid en (ook nog verkeerd begrepen) opportunisme. Ongetwijfeld niet zonder protes ten. Op de zogenaamde tweede con ferentie van 1945 te San Francisco, die feitelijk de eerste was, verzoch ten de Arabische Staten, onder steund door Zuid-Amerikaanse, met nadruk dat aan het hoofd van het Charter een- aanroeping Gods zou worden geplaatst. Dit voorstel werd met grote meerderheid verworpen. Wij staan voor een nieuwe toren van Babel. Het enkele feit van het bestaan der Verenigde Naties in haar huidige vorm is een voortdurende godslastering. De volkeren kunnen niet leven zonder de bescherming van God. Waarom zou God een or ganisatie onder Zijn bescherming nemen, waarvan de promotoren of vervuld waren van haat jegens Hem, of te weinig vervuld van moed om het voor Hem te durven opnemen? Ik geloof, dat wie nog bij zijn Bijbel leeft, op elk woord dat hier gezegd wordt hartgrondig zijn „amen" uit spreekt. Helaas, wordt het, ook in pro testantse kring nog maar al te weinig zó principiëel bezien. En toch ligt de zaak precies zoals zij hier gesteld wordt. Wij leven in de praktijk van ons bestaan nog maar al te vaak uit een scheiding tussen natuur en genade. We willen dan wel graag ons geeste lijk bestaan onder beslag laten bren gen van de eisen van Gods gebod, maar het natuurlijke leven houden we er betrekkelijk buiten. We spreken dan nog wel over „christelijke begin selen", maar die zijn dan slechts „af geleid" en niet rechtstreeks geput uit Gods Woord. We zijn in het natuur lijke leven op het terrein van het com promis, van het menselijk bereikbare, daar gelden de opportuniteitsbeginse len en overheerst de vraag: hoe ver kunnen we gaan en wat kunnen we bereiken? Dat het ook in de natuur lijke zaken van ons bestaan gaat om het „alles of niets", is een stelling die we vaak bedenkelijk achten en in de praktische toepassing meestal een voudig onmogelijk. En toch staan de zaken zó. God blijft Souverein ook over het natuurlijke le ven, d.w.z. over uw bedrijf, uw eigen dom, uw gaven en talenten, uw pen en uw keuken, uw slaapkamer en uw kantoor, maar ook over uw politiek- en sociaal bestaan, ook over de staat kunde, nationaal en internationaal. Er is inderdaad geen duimbreed gronds in heel de schepping waarvan de Christus Gods, niet, als Gebieder en hoogste Souverein, zou zeggen: „MIJN!" Wanneer we een verenigde Natie organisatie gaan opbouwen, waarbij dit niet 't leidende en alles beheersen de beginsel is, negéren we God en Diens Majesteit en staat bij voorbaat vast, dat „Wie in de hemel woont zal lachen". Want God laat zich eenvou dig niet negéren, nergens niet en door niemand niet. Hij eist erkenning, aan bidding, eerbied voor Zijn geboden. En al heffen we nu nog zulke vrome humanistische leuzen aan, wanneer dit alles niet tot basis heeft de aanbidding van Gods Souvereiniteit over al het geschapene, zal al dat werken ijdel zijn. We zingen soms in de kerk (mis schien al te weinig): Maar d' Opperheer, die Zijn geduchte stoel Op starren sticht en grondvest op de wolken, Zal lachen met dat vruchteloos gewoel, UIT DE SCHRIFT In de schaduw van Uw vleugelen zal ik vrolijk zingen. Psalm 638b. De vluchtheuvel op de drukke verkeersweg geeft de voetganger een wijkplaats, waar hij zich bergen kan. Het raast dan aan hem voorbij, maar hij is juist even buiten de vaart. Hij kan het gadeslaan, zonder dat het hem „grijpt". Althansals zich geen stoor nissen voordoen. Want, als er in die wilde jacht iets gebeurt, dan kan het ook op de vluchtheuvel onveilig worden. Deze „berging" is maar ten dele. Met dit beeld voor ogen wordt de Schrift heerlijk, die van een volko men beveiliging spreekt. Bij God. In de schaduw van Zijn vleugelen, waar God beschermend Zich over ons le ven uitbreidt. Dat is het gelukkige rustpunt, te midden van de bewegelijke levens stroom. In jongeren, en ten dele ook ouderen, zit de vaart van de tijd. Het moét verder. Wij willen immers „slagen"! In dit zich vooruit bewegen ont breekt echter de beveiliging. Daar om brengt de jacht naar hoger en naar méér, niet het blijde lied voort. Vrolijk zingen kan alleen hij, die in nerlijk tot rust kwam. Dat gebeurt in de schaduw van Gods vleugelen. Ziet u die schaduw vallen, in elke dienst, waarin Jezus' naam louterend en reddend wordt bekend gemaakt? Daar moet u zijn, ofkomen! Dicht bij de Heer! Uit de bruisende levensstroom opgetild naar God. Als de Bijbel dat uitwerkt, dan wordt het goed. Dan kunt u het leven de monstreren van één, die tot rust kwam. En u leert vrolijk zingen in de Heer! Goes. C. STAM. En spotten met de waan der dwaze volken. God zal Zijn wraak ontdekken voor hun ogen: Straks gloeit de lucht door 't vlammend bliksemlicht 't Is God die spreekt; Hij dondert uit de hogen, En jaagt- de schrik Zijn haat'ren in 't gezicht. Bij God is geen scheiding tussen na tuur en genadeleven. Ze zijn bij Hem volstrekt één. Dat geldt van uw klei ne plaatselijke vakorganisatie, maar dat geldt in precies dezelfde mate van de vereniging waar de hoogste macht hebbers dezer wereld elkander ont moeten. Wie Hem daar negeert, zal door Hem. genegeerd worden. En vre selijker vloek dan dit bestaat er niet. We zullen goed doen ons deze waar heid, ook al wordt zij nu eens door een Rooms Katholiek gezegd, helder voor de aandacht te houden. MARNIX. Verleje weke ad ik gelegentheid met een goeie vrind van me mee te rieje nae Flipsland en Brunisse en ik wil julder daer ietewat van vertellen, want ons eit nie allegaer die gelegentheid om dat te doee. Brunisse is noe, zo as julder wel weten, weer beweund. Toen ons daer ankwam, waeren nog een oop mensen bezig der boeltje schoon te maeken van al de rommel, die ze in der uzen gekregen a. 't Is daer nog al een treurig gezicht. As je daer zo in 't art je van de zeumer ankomt rieje en je ziet dan de tuuntjes en bongerds persies eender asdat je ze in 't artje van December ziet, dor en kael, met geen sprietje dat op groen liekent, dan ken ik begriepen wat die inweuner in Brunisse mien vertellende, datte ze blied waeren dat ze weer in der eigen uusie zitten, mae dat ze der eigen toch as in een verbanningsoord voelen. En dan zie je ook nog bie ieleke deur tei len en emmers en kannen en tonnen staen om het drinkwaeter in ontvangst te nemen, dat met een tenkboot wordt angevoerd. Want de drinkwaeterlei- ding is ook al kapot. En toen ons daer kwam, vertellende ze, dat ze nae die Woensdag die weke geen waeter meer konden kriegen omdat de tenkboot ke- pot was. Er is dus nog ellende genogt, daer in dat durp. Ons bin ook nog we zen kieken bie de werkzaamheden an de Rampaerse diek. Daer rieje ze met de duks, deur het waeter over de hoofdweg, met vrachtwagens zand der achteran. 'tBin maer kleine vrachies die ze mee nemen. En ik eb me laeten vertellen dat die duks an huur alleen al f 23 per uur kosten, 'k Ebbe de reke ningen netuurlijk nie gezieë en ik mot op mien zegsman ofgaen, maer die bleek ook op aere punten nogal aerig goed ingelicht te wezen. Trouwens, daer in Brunisse bin ze niet zo eel goed te spreken over het werk an het herstel. De mensen zitten met angst en vrezen te wachten op wat er straks in 't naejaer weer ken gebeuren as vo dien tied de boel niet grondig versterkt is. En as je noe zo is een alf uur bie die werkzaemheden staet te kieken, die deur de Grondmaetschappie wordt verricht, dan kom je der niet van on der de indruk, dat er een noodtoestand is en er met man en macht an gewerkt mot worden om binnen zo kort meuge- like tied de boel vo mekaer te ebben. Ik eb ze de zakkies zand, die op z'n oogst vuuf en twintig of dertig kilo wegen mekaere zien opgeven, en dat deje ze met twee man en de derde kreeg ze dan op z'n schoere en liep ér mee weg. Ik kon met gemak zo'n zakkie met zand met één and optillen, en as julder mien ken, zal je niet zeg gen, dat ik een Goliath bin. 'k Bin mae een ele geweun maijpeke met niks meer kracht in nie spieren as een deursnee Zeeuwse keuterboer. Daer kwam nog bie dat alles op z'n dooie gemak gong. Eer datte ze moei waeren zaten ze al weer met mekaere te keu velen op de zakken met zand en rol den eel bedaerd een sigeretje. 't Gong alles even kalmpies, opdat 't lientje niet zou kommen te breken. Der kon geen kip over de weg loape of 't ad der andacht, En een kaerels dat ter bie waeren, meest Brabanders, liet ik me vertellen, die ieleke aevond met de bus van Ziepe gehaeld wieren en nae uus gongen. Der waeren der meer as zat. En noe weet ik best dat grond werk niet van de allerlichtste karwei tjes bin en as 't werm weer is raek je der gauw van in 't zweet. En ik ken ook, best begriepen, dat ze zo tussen de bedrieven deur is een sigeretje wil len rollen. Wat dat anbelangt ken ik best 't zunnetje in 't waeter zien schie- nen. Mae zoas ik 't daer zag, meer as een alf uur an mekander, leek 't mien meer op 'n troep lui die op eskursie waeren, en is bie 't werk kwammen kieken, dan op werkvolk, dat zelf be zig is om Brunisse van 'n nieuwe eva- kuasie te redden. De stemming in t durp vong ik dan ook beneje nul. Zoas ik zee, de angst zit ter in, dat 't nog weer mis ken lopen, as van 't naejaer de boel niet vo mekaer is. Je mot die toestand kennen begriepe om de on- tevrejenheid te kennen vatten, die er is over de slechte vortgang van t werk, zoas ullie dat dan beschouwen. Der was bie die werkzaamheden ook nog een boer, die met z'n dochter is kwam kieken. Ie was noe geëvakueerd in De Bilt en kwam er is kieken oe t stong met 't droogmaeken van de pol der. Nie dat ie er direkt belang bie ad, want zien boerderie is totaal verdws- nen. Ie wees mien 't plekkie an waer- dat ie gestaen ad, juust in een bocht van de butendiek. Der was letterlik niks meer van te zieë, nog geen booin- pie of een brokkie muur. De vloedgolf ad alles van de aerdbodem wegge- vaegd. 't Enigste wat dat er nog stong -..as een boerenwaegen. De man uut Brunisse die bie me stong, zee asdat die boer der ouwer van geworden was. Noe dat ken ik be griepen. Wanneer je levenswerk zo op een nacht wordt stukgeslogen, dan is ter meer as mensenkracht vo nodig om

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 3