&M
"famUMad
MODERN APOSTOLAAT
De Klokken van „Ter-Goes"
Vrijdag 26 Juni 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
me een kaart stuurde. Heel veel dank
daarvoor.
Een werkje voor de nichtjes.
Toevallig kreeg ik van verschillende
nichtjes de vraag om eens een randje
te geven. Nu, deze rand kan voor
bbbbbbbbb
ma u
a a
bbbbb
b b
b
bbbbb b
b bb
S
v
b babi
b
b a
bbbbbb
bbb bbbbbi
meer dan één doel gebruikt worden.
Je ziet, dit werk is bedoeld voor de
kruissteek. Het zijn eigenlijk twee
randen door elkaar geslingerd. Je
kunt alles natuurlijk in een kleur hou
den, maar het is ook wel aardig als je
twee verschillende kleuren neemt.
Voor een slabbe is het leuk heel hel
dere kleurtjes te nemen. Het nichtje
dat een rand wilde hebben voor een
kleedje over de theetafel, zal goed
doen eerst eens aan moeder raad te
vragen, welke kleuren moeder het
liefst wil hebben. En dan kan deze
rand ook dienst doen, om onderaan 't
jurkje van kleine zus te worden ge
werkt. Zo zien jullie wel, dat ik heel
wat vliegen in een klap sla. Doe je
best en laat me eens horen of het goed
gelukt is. Werk plezierig.
bbbbb
De oudste en meest bekende plaats,
waar te Goes een door menselijk ver
nuft uitgedacht uurwerk werd opge
steld, moet wel het „stedehuus" ge
weest zijn.
Baljuw, Burgemeester, Schepenen
en raden van de stede van ter Goes,
oorkonden reeds ten jare 1332, dat zij
met Jacob Hustgesone, goudsmit, een
overeenkomst hebben aangegaan,
waarbij aan hem de zorg wordt toe
vertrouwd van het uurwerk, dat hij
zelf vervaardigd had, nadat dit een
plaats aan of op het' stadhuis ontvan
gen had. 1)
Jacob zou zijn kostbaar en vernuftig
maaksel, zoo luidde de overeenkomst,
„bewaeren met syn lijve, syn leven
lanck duurende, dat se immer altijd
gangbaer en wel bewaert is".
Hij zou hiervoor door de Vroedschap
beloond worden met „vier pondt groo-
ten 's jaers payments, schellingen ende
penningen als altijde ter Goes gemeen-
lijck gangbaer wezen zullen, duurende
alsoo lange als Jacob voorsijt bij den
wille Gods aflijvigh geworden is".
Eerst in den jare 1499 wordt in het
oudste, ons overgebleven „Voorgebo-
denboek" van Goes melding gemaakt
van een opvolger van Jacob Hugen-
sone. Het betreft hier Jacob Clippel,
geboortig uit Hontenisse, „orologie-
maker ende smit", die door de vroed
schap wordt aangesteld „omme te be
waren ende te stellen de urclocke de-
ser stede, ende zal tzelve urwerck ver
maken ende repareren naden heech
vanden wercke".
Wat de beloning betreft zoo moest
hij het met drie pond Vlaamseh stel
len, waar Jacob Hugens er vier geno
ten had. 2)
Omstreeks 1519 is er sprake van het
aannemen van een klokluider. Uit de
instructie, die voor hem door de
Vroedschap werd opgesteld, blijkt, dat
hij ook voor de misdiensten moest
luiden en evenzoo bij begrafenissen.
De luidklok, die hiervoor gebruikt
moest worden, hing waarschijnlijk in
een klokkestoel, opgesteld aan de
westzijde van het tegenwoordige kerk
plein. Oorspronkelijk toch moet de
bedoeling hebben bestaan aan de
Westzijde van de Maria-Magdalena-
kerk een toren te bouwen, waarin de
in 1519 ter sprake komende luidklok
zou zijn opgehangen. Door de omstan
digheden kwam deze bouw echter nim
mer tot stand'en werd de klok, waar
voor in den kleinen dakruiter der
kerk geen plaats te vinden was, in la
ter jaren naar de stadhuistaren over
gebracht.
Merkwaardig is het, dat de nieuw
aan te stellen klokkenluider van te vo
ren verplicht werd tot het stellen van
een voldoenden waarborg, tegen even
tueel door hem aan te richten schade
aan de klok. Immers: „Eerst zoo ral
deghene, die de clocken annempt te
Groot Privilegeboek der stad Goes,
12661704, Folio 35 en 35 vso. Voorl.
Bechr. Nr 2.
S). Voorgebedenboek van Goes, 1499
1508, foBo 78 vso. Voorl. Beschr.
Nr. 5.
luyden zekerheyt dairvoer stellen,
souffisante genouch voir al ongeval
ende inconventiën, die dairup bij
huerlyder schulden of negglegentie
moghen comen".
Bij het vaststellen van de tarieven
voor het luiden, door de stedelijke
overheid, wordt onderscheid gemaakt
tussen niet minder dan drieërlei klok
ken, waarbij voor elke klok afzonder
lijke tarieven gelden. 3) Het is niet gé-
heel duidelijk of hier ook sprake is
van klokken, elders opgehangen dan
in de reeds genoemde klokkenstoel.
De grootste van de tot dusverre ge
noemde klokken was in deze tijd wel
da thans nog bestaande z.g. „Doove
Klok". Deze was als kerkklok in 1484
gegoten door Symoen Waghevens uit
Mechelen en werd, na afbraak van de
genoemde klokkestoel, in de gesloten
glazen koepel van het verbouwde stad
huis opgehangen.
De glazen wanden van de torenkoe
pel dempten en dempen nóg haar ge
luid, wat haar de bijnaam van de
„Doove Klok" beeft bezorgd. In haar
randschrift vertelt zij zelve haar naam
en haar wordingsgeschiedenis: „Mer-
ten het ic en ben geghoten van Sy
moen Waghevenste Mechelen,
binnen/loeft god ut rechter minnen int
jaer ons Heeren MCCCCLXXXIIH"
Hoe het hierboven vermelde „orolo-
gie" de stormen van de tijd heeft ge
trotseerd, is ons helaas niet met volle
zekerheid bekend. Waarschijnlijk vond
het een ontijdig einde bij de stadhuis
brand van 1665.
Vóór de ramp, die op Dinsdag 11
September 1618 de Maria-Magdalena-
kerk trof, waardoor een groot gedeelte
van dit machtige bouwwerk wel on
herstelbaar werd verwoest, moet zich
midden op het kerkedak een kleine
houten dakruiter bevonden hebben, té
klein om een behoorlijke luiklok te
bergen. Wél bevond zich in dit toren
tje een uurwerk met „bel", te luiden
voor kerkelijke diensten en plechtig
heden. Na de brand werd dit torentje
vervangen door de tegenwoordige, veel
grotere dakruiter. Om en nabij de pe
riode van de brand is jr van enig
klokkenspel nog geen sprake 5).
In de rekening, betreffende de op
bouw van de gedeeltelijk afgebrande
Maria-Magdalenakerk lezen we, bij de
inleidende beschouwingen, die aldaar
ten beste worden gegeven, hoe „eenen
Hans, de schailledecker, die ordinaer-
lycken aende kercke deser stede was
werckende", door zijn onvoorzichtig
optreden oorzaak was van de vreselij
ke brand, die op de 11de September
1618, „wesende eenen dyncxendach",
ende dientvolgende marcktdach",
binnejj enkele uren het trotse bouw
werk tot een ruïne maakte.
Hij liet, toen hij voor de middagrust
Voorgebodenboek van Goes, 1472
1568, fol. 70. Voorl. Beschr. Nr. 118.
4). H. Vissers, Aantekeningen over het
klokkenspel van de toren der Maria-
Magdalenakerk (Grote Kerk) te Goes
car van andere in Goes aanwezige klok.
ken, 1935. bladz. 30.
*J. H. Vissers, ta.p„ bladz. 8.
naar huis ging, „eenen yseren vier-
waghen met vier om zyne ysers heet
te maecken", brandende ,p het kerke
dak achter en, noodlottigerwijze „heeft
de windt in syn absentie daerop ge
speelt", met het bekende rampzalige
gevolg. De uitslaande brand, die hier
op volgen, was dermate hevig, dat
„alsment gewaer werde, men 't selve
wél met bedroufde ooghen heeft moe
ten aensien, maar niet heeft connen
gehelpen" 6).
Er viel niets beters te doen, dan
zich spoedig te beraden tot de weder
opbouw en dit deden de vroede vade
ren dan ook met loffelijke ijver.
Nog in hetzelfde jaar werden de no
dige bestekken gemaakt en waar men
nu tóch aan het plannen maken was
rees de gedachte om óók het oude ver
brande dakruitertje te vervangen door
een groter en nieuw bouwsel, waarin
een „belfront" zou worden aangebracht
„om één off meer kloeken in te han
gen, swaer naer het goetvinden van
de heeren of anders naer den eysch,
énde sal oock gehouden syn d' selve
kloeken als oockmeede alle de kloeken
vant speelwerck aende merct aff te
doen ende inden tooren van de kercke
te hangen. „Verder zou de aannemer
en uitvoerder van deze werkzaamhe
den nog gehouden zijn „de tegenwoor
dige uuyerklocke op stadshuystoren
uuyt te doen ende op een ander plaet-
Rekening van de opbouw van de
afgebrande kerk te Goes, 16181621,
ongefolieerd blad vóór folio 1 van de
eigenlijke rekening. Voorl. Beschr.
Nr. 71.
se te hangen uert de heeren zullen
ordonneren" 7).
Uit de hier genoemde voorwaarden
van het bestek valt met zekerheid vast
te stellen, dat klaarblijkelijk in 'het
eerste kwart van de 17e eeuw het
Goessche stadhuis in het bezit was van
een stadsuurwerk, waarschijnlijk nog
altijd dat van Jacob Hugensone, gere
pareerd en verbeterd naar de eisen des
tijds, én dat men, sedert 1618, met
ernstige plannen rondloopt om in de
nieuwe torenbouw van de te restaure
ren Maria-Magdalenakerk een aantal
speel- en luidklokken aan te brengen.
Of de hier beschreven voorwaarden
werden uitgevoerd, voor zoverre het
betrof het „uuyt-doen" van de uuyer
klocke" op de stadhuistoren en het
verplaatsen van deze klok naar elders
is zéér de vraag. Nergens blijkt hier
van iets.
Waar door de loop der omstandig
heden tóch alles moest worden ver
nieuwd, vond de Magistraat van Goes
hét wenselijk, wat de voorzieningen
aan de klokken en het carillon in de
nieuwe kerktoren, een dakruiter, be
trof, deze op royale en onbekromDen
wijze te doen uitvoeren. Dus werd "be
sloten tot aanbrengen van een geheel
nieuw „horologium". Hieronder was
dus te verstaan een slag- én speel
werk.
7). Register van Bestekken, gemaakt
in overleg met de Magistraat tot we
deropbouw van de door brand ver
woeste Maria-Magdalenakerk, 1618, fo
lio XII, Voorl. Beschr. Nr 70.
Wordt vervolgd.
Redacteur: H. M. SLABBEKOORN.
Het Zeeuwse kampioenstiental „Mid
delburg" heeft in de demi-finale club
kampioenschap van Nederland een
best figuur geslagen. Het sterke
„Constant" uit Rotterdam moest zich
tevreden stellen met 1010 en kon
slechts een nederlaag ontkomen, door
dat een voor hun verloren staande
partij nog door een onnauwkeurigheid
van een Middelburgse speler, remise
werd.
Hierbij een partij, gespeeld in de
wedstrijd 's HertogenboschMiddel
burg.
Zwart: J. Craane, 's Hertogenbosch.
1. 31—27, 17—21; 2. 37—31, 21—26;
3. 41—37, 19—23; 4. 33—28, 14—19; 5.
39—33, 10—14; 6. 34—30, 20—24; 7.
44—39,
Waarschijnlijk speelde wit op een
schijf winst welke in deze opening als
volgt kan ontstaan, (14—20) 3025
(914) 3934 en zwart die nu denkt
een schijf te winnen speelt (24—30)
35x24 (19X39) 28x10 (39X28) maar
komt bedrogen uit, daar wit nu laat
volgen 25x14! (4—9 gedw.) 32x23
(15x3 gedw.) 433933 wint een
schijf.
Nu kan wit uit de opsluiting gera
ken en maakt een gunstig gebruik
daarvan.
711—17; 8. 27—22, ...,x....;
9XX....; 10. 36—31,
13—18; 11. 46—41, 9—13; 12. 41—36,
1—6; 13. 30—25, 17—21; 14. 31—27, 7—
11; 15. 40—34, 4—9; 16. 34—30, 4—9;
17X...., 26—31; 18x
....X-.--; 19- 50x23—28; 20.
XX21. 38—32, 19
23; 22. 4238, 1419. Deze zet kan
mij niet bekoren. Waarom een van
wit's randschijven opgelost?
23XX10; 24. 39—33,
10—14; 25. 36—31, 5—10; 26. 31—26,
14—19; 27. 33—28, 15—20; 28. 49—44,
20—24; 29. 44—39, 10—14; 30. 47—42,
12—18; 31. 39—33, 8—12; 32. 27—21,
XDoor gebrek aan tempo
is wit wel gedwongen tot uitruil over
te gaan, b.v. 4339 (28) 3934 (8
12) 4843 (6—11) en nu moet wit
toch tot die uitruil besluiten 33x
X-... 34x6—11;
35. 33—28, 24—29. Dreigt 27—22 en
28—23. Op 18—23 volgt 21—16 en op
1117 kan eveneens 2722 volgen,
maar na 4 om 4 ruil is de stand van
wit minder goed. Rest nog 1116 voor
zwart waarop gevolgd zou zijn 2722.
36. 42—38, 11—17. Er dreigde 38—
33 en vervolgens 21—16. 37. 4842,
27. Gedwongen, daar zwart op de
volgende zet een schijf dreigt ie win
nen. 38. 4540 gedw. 3—8. De uitruil
door 1822 en 13x33 levert zwart
niets op. Wit zou dan geheel los ko
men en zelfs nog een betere stand
hebben. Ons inziens is 711 toch be
ter dan 38. Immers wit kan 2116
niet spelen door 1823, 13x31 en 23
X41. Op 711 kan wit wel 4339 la
ten volgen dreigende schijf 29 te win
nen, doch zwart kan dat tegengaan
door (18—23) 38—32 (13—18) en nu
is wit verplicht tot 4034, waarna
zwart 1116 laat -volgen.
39. 4034 gedwx 40X
14—20; 41. 30—25, 20—24; 42.
38—33, 7—11 of (9—14) 42—38 (7—
11) 2116 zou zwart geen goede zet
meer hebben 711 is dus gedwongen.
43. 21—16, 19—14; 44X
X....; 45. 43—39, 8—12; 46. 42—38,
16. Niet goed zou zijn 17. Wit zou
dan gespeeld hebben 2722 en 2823.
47. 27—21, 18—22; 48. 38—32, 13—18;
49. 21—16, 6—11; 50X....,
X....; 51. 32—27X--..; 52
X...., 1—7; 53. 39—34, 18—23; 54. 34
29, remise.
Na afloop van de partij meende
zwart, dat bij de 49ste zet geen winst
te bereiken was door te spelen 14
20 en 18X27, daar wit dan laat vol
gen 26—21 (22x33) 21x32 (33—28)
32x43, maar de overgebleven stand
is wel degelijk voor zwart gewonnen,
bv. (17—22) 43—38 (22—27) 39—33
(27—31) 38—32 (31—36) 32—27 (36—
41) 33—28 (41—47—29!) wint.
Of ziet een van de lezers nog een
remise-variant?
Ter oplossing:
I. PORREY
Schoondijke (Z.)
J3e Gelderlander".
ran
Vrjjdag 26 Juni 1953, No. 2512
Uitgave van
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
eeuu/scH
u/eexem
Men kan tegenwoordig in christe
lijke kringen vaak het woord „aposto
laat" tegenkomen. Men wil er dit
mee aanduiden, dat men met elkan
der als verschillende kerken, even
als eertijds de apostelen, de wereld
in moet om die onder beslag van het
Evangelie te brengen. Want in deze
taak toch, zegt men, vindt de kerk
haar primaire roeping ja, het maakt
zelfs het wezen der kerk uit. De kerk
immers is er om de wereld; niet om
de kerk, doch om die wereld uiteinde
lijk gaat het.
Voor dit apostolaatswerk moet nu
zoveel mogelijk ingeschakeld worden.
We werden daar opmerkzaam op ge
maakt, toen we onlangs op een Zon
dagavond via de radio een uitzending
van het I.K.O.R. beluisterden. Daarin
werd een reportage gegeven van een
conferentie, die belegd was om zich
op deze dingen te bezinnen. Het was
frappant de professorale toespraak aan
te horen, die gehouden wetd. De spre
ker bezon zich daarin op de taak van
de radio als middel van het aposto-
met deze wereld; zoek daarvoor de
mid-'elen, want een kerkdienst heeft
apostolair geen enkel effect.
Het spreekt vanzelf dat dit niet
alleen het aangeprezen recept is voor
het toekomstig radio-apostolaat, doch
dat deze methode over de gehele linie
nagevolgd wil zijn.
Maar hierop moet zich toch onze
critiek inzetten. Zeker, .en is bewo
gen om de schare, die van God en Zijn
Evangelie vervreemdt. Doch we vin
den het juist vanwege die bewogen
heid zo tragisch, dat men middelen
gaat aanwenden' die op de duur erger
zullen blijken dan de kwaal.
Men verstaat er op deze manier
niets meer van, dat het Evangelie niet
is naar de raens, al is het altijd voor
de mens. Maar dit laatste altijd op
een bepaalde manier Men wü het
Evangelie gaan „vertalen", d.w.z. gaan
brengen op een wijze,die heel goed
aans' '.it bij wat er in de wereld ge
vonden wordt (drama enz.) En dan
moet het er allemaal niet te dik op-
liggen. Men maakt zich zo veel moge-
laat. Immers, zo zei hij, met de 2,2 jyk solidair met deze wereld, om die
_:i,:'te benaderen. Doch het Evangelie is
een boodschap, waar niet mee gebe
deld kan worden en waarvoor men
zich niet in allerlei bochten mag
wringen, doch het is proclamatie met
bevel van geloof en bekering. En
daarom met een eigen taal, die de
kerk naspreekt. Iemand heeft er on
langs al eens op gewezen, dat de :o-
derne apostolaatsgedachte hiermee
geen rekening houdt. Al is het zeker
waar, zo zegt hij, dat de kerk zoveel
mogelijk verstaanbaar moet spreken
dat neemt toch niet weg, dat
er grenzen zijn. Ze heeft eigen
woorden, die niet te vervangen zijn.
Laten we maar eens denken aan de
taal der apostelen, die toch in een
zendingswereld geschreven zijn! Men
zal er voor hebben op te passen dat
UIT DE SCHRIFT
„Want gij zijt geroepen, broeders, om vrij te zijn; gebruikt
echter die vrijheid niet als een aanleiding poor het vlees, maar
dient elkander door de liefde." Galaten 5:13.
Tegenwoordig wordt er veel ge- Paulus' tijd te gronde te gaan. Daar-
klaagd over de moeilijkheden, waar- om zien wij in de Corinthenbnef
in het christendom verkeert. En in Paulus de ruzies bestrijden (1 Cor.
dit klagen zit heel stevk de toondat 1 vooval) en in de Galatenbviej
het in onze tijd bijzonder erg gesteld vecht hij tegen allerlei misverstan-
is. Vroeger zou het altijd beter zijn den onderlingtegen allerlei ver-
geweest. draaiingen van het geloof.
Dit is een grote en gevaarlijke In orthodoxe kringen wordt veel
vergissing. Wij verdedigen deze tijd uit Paulus gelezen. Dat is prachtig,
helemaal niet, maar willen van het maar laat men hem ook goed lezen
verleden zeggen: „Ook toen was het in de hierboven aangehaalde pun-
moeilijk voor de christenen en on- ten. Hier in de Galatenbrief loopt
der de christenen." Kijken we maar zijn betoog in hoofdstuk 5 uit in
naar de tijd van Paulus. Wij leven onze tekst.
in een wereld die voor een heel Paulus is een man van de vrij-
groot deel vijandig of onverschillig heid. De vrijheid die hij heeft door
staat tegenover het christelijk ge- de waarachtige gemeenschap met
loof. In zulk een wereld leefde Pau- Jezus Christus. Dat is voor hem geen
lus ook. Wij leven in een wereld vorm, geen leuze, maar leven. Hij
waarin het christendom in de groot- leeft uit Christus' verzoening, uit
ste verwarring verkeert door aller- Christus vergevende liefde, die Hij
lei onderlinge ruzies en misverstan- van dag tot dag nodig heeft. Chris-
den. Zo was het in Paulus' dagen tus dient hem, zo weet hij, Paulus,
ook. En door die ruzies en misver- anderen te dienen, voor anderen te
standen dreigde het christendom in leven. J- K-
millioen radiotoestellen in Nederland,
is het toch zo, dat elk de kans krijgt
om via de aether een ande te ont
moeten. Maar, het zou een grandioze
vergissing zijn, te menen, dat door de
radio-kerkdiensten de kerk ineens
„apostolair" zou bezig zijn. Het is de
vraag of er wel eens iemand) door tot
bekering komt. Enquetes in binnen-
en buitenland hebben aangetoond dat
90 pet. van de gewone kerkdiensten
apostolair vrijwel geen effect hebben.
En daarom slaat leze hoogleraar voor,
dat we „juist omdat we apostolair wil
len bezig zijn, anders moeten gaan
handelen en spreken dan het kerk
volk in het algemeen gewend is. Veel
inniger, directer.... zonder de aan
houdende zorg voor respectabele def
tigheid, die zo vaak al het apostolaat
heeft verlamd. In de ontkerstende we
reld zal een kerkdienst niet aanslaan.
Men verstaat ook de taal van de kerk
niet meer. Deze zou moeten worden
„vertaald". In de woorden van de do
minee hoort men de stem van een
„beroepsgodsdienstige" die nu eenmaal
bij die andere club hoort en daarom
dus als goed partijlid het program
van deze club verdedigt. De dominee
wordt in een apostolair program de
grote uitzondering; apostolaat is al
lereerst lekenwerk. Men moet in de
ander een lot- en strijdgenoot horen,
die niet preekt of met de massa „de-
mogoochelt", maar zakelijk van man
tot -nan praat, alsof hij met hem aan
dezelfde huistafel zit. En de con
clusie, waartoe de hoogleraar komt is
dan deze, dat we in gelijkenissen moe
ten gaan spreken zonder nu al te
spoedig deze gelijkenis te gaan ver
klaren of te verzekeren, dat dit een
moderne illustratie is van het een of
andere bijbelwoord. En zo acht hij
bv. het drama (wanneer het maar niet
een opgelegd christelijk drama is!)
van grote betekenis.
Wij kunen uit dit alles wel de con
clusie trekken, dat men volgens deze
moderne apostolaats-gedachte de we
reld in wil, niet met de gewone Evan
gelieprediking maar met iets „wat er
op lijkt" (gelijkenis), waarbij het er
niet te dik op moet liggi Een kerk
dienst, waarin, volgens de „wereld",
een „beroepsgodsdienstige" aan het
woord is, doet het niet meer. Het moet
de richting op van het drama, wat dan
verder wel aangevuld zal kunnen wor
den met iets dergelijks. Het komt
hier op neer, dat men zoveel mogelijk
de taal van de wereld moet spreken,
haar methoden volgt, om tenminste
nog contact te krijgen. Daarom is de
eis: wordt zoveel mogelyk solidair
men in zijn „vertaling" de eigen bij-
h Ise inhoud niet gaat verlie^ Want
het is nu eenmaal een feit, dat hoe
meer de verwereldlijking toeneemt,
des te minder verstaanbaar de taal
van het Evangelie wordt. Moet men
zich dan maar blijven aanpassen?
De bijbel laat ons veen geluid horen,
dat hier vierkant tegenover staat. Het
is alleen door de dwaasheid van de
prediking, die onverzwakt gehand
haafd moet worden in haar evangeli
sche taal, waardoor het God belieft
zalig te maken, die gelooft. Het zal
blijken, dat de Schrift zich juist bij
verdergaande afval helemaal niet aan
past nóch in de methode, nóch in de
taal, die dan gesproken moet worden.
Marnix.
Een oud spreekwoord, dat de ouwer-
wesse mensen vroeger nogal is ge-
bruukten, was: kleine kinders kleine
zurgen, grote kinders grote zurgen.
Daeran most ik dezer dagen dinke,
toen ik in de krante las van 'n doom-
nie die in z'n kerkbode z'n gemeen-
teleje waerschouwende, asdat ze der
dochters niet zo maer zonder meer in
de verkansietied van uus mosten lae-
tën gaen. Het schient teugesworig de
geweunte te wezen, dat de meisen met
of zonder verloofde der mae op uut-
trekken en geen ouwer weet waerdat
ze bluven of waerdat ze een trekken.
Dat logeert saemen mae in jeugdher
bergen en trekken somtieds 't buten-
land in en in geen daegen, soms we
ken weten de ouwers waerdat ze uut-
hangen. Ik ken me begriepe asdat die
doomnie zin eigen bezurgd maekte
over dat verschiensel, dat sommigte
ouwers al aerdig geweun schienen te
vinden. Der bin der ook zat die er met
of zonder vriendinnen op uuttrekken
en al liftende overal' een trekken. Ik
las van de weke in een kerkelik blad
een artikel, dat gong over 't zelfde
verschiensel en waerdat boven stong:
wanneer de wereld verandert, veran
deren ook de gezinnen. Ik vo mien zou
't toch mae liever omkeren en zeggen,
as de gezinnen veranderen dan ver
andert ook de waereld. Der ben teu
gesworig een oop mensen, die der
eigen van afmaeken met te zeggen:
zo is noe een keer de tied en daer ken
je as ouwer wezende niks an doeë.
Noe daer bin ik 't nie met seens. De
waereld maekt nie de gezinnen, mae
de gezinnen maeken de waereld. Ons
mot de dingen nie op z'n kop gaen
zetten. Wanneer vroeger in mien jon
ge tied, een van ons jonges of meisen
een nachie van uus wasse, dan mosten
de ouwelui sekuur weten waerdat ons
vertoeven'den. En het most al een eel
vertrouwd adres wezen as ons der
's nachts mochten bluven. Dat ons zo
mae op eigen gelegenheid ons gang
gongen en zien waerdat ons terecht
kwammen, daer was geen spraeke
van. Moeders zou eel de nacht geen
oog dicht gedaen ebben. Mae teuges
worig schient dat in de gezinnen ver
anderd te wezen. De kinders vraegen
nie meer an der ouwerlui, mag ik ier
of daer nae toe. Ze zeggen eenvoudig,
ons bin van plan de verkansie daer of
daer deur te bringen en julder zalle
wel zieë wanneer ons weer boven
waeter komt. Mae bin de ouwers der
van af met te zeggen: de waereld is
noe een keer zo en wat zal ons daer
an veranderen? Der leit een belofte,
bie d'n doop afgelegd, dat was een
eed vo Gods Aangezicht en eel de
gemeente. Wanneer het er noe zo nae
toe mot, datons het met onze eden
nie zo krek meer nemen, dan ken ik
begriepen dat de kinders aeres gaen
worden as het vroeger was. Mae dan
leit de schuld nie bie de kinders mae
bie de ouwers. Die bin en bluven
verantwoordelik. En die kinders blu
ven het eigendom des Heren, ook al
gaen ze' het verkeerde pad op. God
klaegt het verbondsvolk Israël an,
vanwege het gebrek an opvoeding, dat
ze der kinders geven en dan zeit de
Here: Gij hebt Mijn kinderen geno
men en ze aan de Moloch geofferd.
Kiek, zo staet de zaek. De kinders die
ons gegeven bin, bin het eigendom des
Heren en zalle van onze and geëist
worden en dan zal niemand z'n eigen
kennen verontschuldigen met de dood
doener: mae de waereld was noe een
keer zo en ons kon der niks an doeë.
Ik geve die doomnie groot geliek as
ie z'n gemeente waarschouwt en op
ter plichten wiest. Onze jonges en
meisjen motten onder controle bluven.
Ook van hen geldt onze beliedenis:
ongeschikt tot enig goed en geneigd
tot alle kwaed. Alle kwaed. Dat eit
nog al wat in. En het zal zaek wezen
datte-we daer is goed overnae dinken.
Ook noe de verkansies weer beginnen
en der allerlei plannen gemaekt wor
den.
Het kwaed vreet deur, ook in onze
christelike gezinnen en de praktiek
begint al aerdig zo te worden datte
me geen verschil meer kennen zien
tussen een waerelds en een christelijk
gezin. En asse me dan zeggen: de wae
reld is noe een keer zo, dan is er te
meer reden datte ons as christen we
zende, gaen zeggen: in mien gezin zal
't zo nie wezen. Ons zal de Here die
nen, zodat ons straks met vrijmoedig
heid zalle kennen zeggen, wanneer da
tied is angebroken: Zie hier Here, ons
en de kinderen die Gij ons gegeven
hebt. Want ons ken, om de kinders
te plezieren ze noe een tiedje der zin
geven en der gang laeten gaen. Het
is een verkeerde liefde die geen liefde
is, want straks zalle die kinders ons
met een eeuwig verwiet overstelpen,
datte we nie beter vo der gezurgd
ebben. Ik bin 't goed met die doomnie
seens en ope van arte: julder alle-
gaer. Flip Bramse.