&M "famUMad MODERN APOSTOLAAT De Klokken van „Ter-Goes" Vrijdag 26 Juni 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 me een kaart stuurde. Heel veel dank daarvoor. Een werkje voor de nichtjes. Toevallig kreeg ik van verschillende nichtjes de vraag om eens een randje te geven. Nu, deze rand kan voor bbbbbbbbb ma u a a bbbbb b b b bbbbb b b bb S v b babi b b a bbbbbb bbb bbbbbi meer dan één doel gebruikt worden. Je ziet, dit werk is bedoeld voor de kruissteek. Het zijn eigenlijk twee randen door elkaar geslingerd. Je kunt alles natuurlijk in een kleur hou den, maar het is ook wel aardig als je twee verschillende kleuren neemt. Voor een slabbe is het leuk heel hel dere kleurtjes te nemen. Het nichtje dat een rand wilde hebben voor een kleedje over de theetafel, zal goed doen eerst eens aan moeder raad te vragen, welke kleuren moeder het liefst wil hebben. En dan kan deze rand ook dienst doen, om onderaan 't jurkje van kleine zus te worden ge werkt. Zo zien jullie wel, dat ik heel wat vliegen in een klap sla. Doe je best en laat me eens horen of het goed gelukt is. Werk plezierig. bbbbb De oudste en meest bekende plaats, waar te Goes een door menselijk ver nuft uitgedacht uurwerk werd opge steld, moet wel het „stedehuus" ge weest zijn. Baljuw, Burgemeester, Schepenen en raden van de stede van ter Goes, oorkonden reeds ten jare 1332, dat zij met Jacob Hustgesone, goudsmit, een overeenkomst hebben aangegaan, waarbij aan hem de zorg wordt toe vertrouwd van het uurwerk, dat hij zelf vervaardigd had, nadat dit een plaats aan of op het' stadhuis ontvan gen had. 1) Jacob zou zijn kostbaar en vernuftig maaksel, zoo luidde de overeenkomst, „bewaeren met syn lijve, syn leven lanck duurende, dat se immer altijd gangbaer en wel bewaert is". Hij zou hiervoor door de Vroedschap beloond worden met „vier pondt groo- ten 's jaers payments, schellingen ende penningen als altijde ter Goes gemeen- lijck gangbaer wezen zullen, duurende alsoo lange als Jacob voorsijt bij den wille Gods aflijvigh geworden is". Eerst in den jare 1499 wordt in het oudste, ons overgebleven „Voorgebo- denboek" van Goes melding gemaakt van een opvolger van Jacob Hugen- sone. Het betreft hier Jacob Clippel, geboortig uit Hontenisse, „orologie- maker ende smit", die door de vroed schap wordt aangesteld „omme te be waren ende te stellen de urclocke de- ser stede, ende zal tzelve urwerck ver maken ende repareren naden heech vanden wercke". Wat de beloning betreft zoo moest hij het met drie pond Vlaamseh stel len, waar Jacob Hugens er vier geno ten had. 2) Omstreeks 1519 is er sprake van het aannemen van een klokluider. Uit de instructie, die voor hem door de Vroedschap werd opgesteld, blijkt, dat hij ook voor de misdiensten moest luiden en evenzoo bij begrafenissen. De luidklok, die hiervoor gebruikt moest worden, hing waarschijnlijk in een klokkestoel, opgesteld aan de westzijde van het tegenwoordige kerk plein. Oorspronkelijk toch moet de bedoeling hebben bestaan aan de Westzijde van de Maria-Magdalena- kerk een toren te bouwen, waarin de in 1519 ter sprake komende luidklok zou zijn opgehangen. Door de omstan digheden kwam deze bouw echter nim mer tot stand'en werd de klok, waar voor in den kleinen dakruiter der kerk geen plaats te vinden was, in la ter jaren naar de stadhuistaren over gebracht. Merkwaardig is het, dat de nieuw aan te stellen klokkenluider van te vo ren verplicht werd tot het stellen van een voldoenden waarborg, tegen even tueel door hem aan te richten schade aan de klok. Immers: „Eerst zoo ral deghene, die de clocken annempt te Groot Privilegeboek der stad Goes, 12661704, Folio 35 en 35 vso. Voorl. Bechr. Nr 2. S). Voorgebedenboek van Goes, 1499 1508, foBo 78 vso. Voorl. Beschr. Nr. 5. luyden zekerheyt dairvoer stellen, souffisante genouch voir al ongeval ende inconventiën, die dairup bij huerlyder schulden of negglegentie moghen comen". Bij het vaststellen van de tarieven voor het luiden, door de stedelijke overheid, wordt onderscheid gemaakt tussen niet minder dan drieërlei klok ken, waarbij voor elke klok afzonder lijke tarieven gelden. 3) Het is niet gé- heel duidelijk of hier ook sprake is van klokken, elders opgehangen dan in de reeds genoemde klokkenstoel. De grootste van de tot dusverre ge noemde klokken was in deze tijd wel da thans nog bestaande z.g. „Doove Klok". Deze was als kerkklok in 1484 gegoten door Symoen Waghevens uit Mechelen en werd, na afbraak van de genoemde klokkestoel, in de gesloten glazen koepel van het verbouwde stad huis opgehangen. De glazen wanden van de torenkoe pel dempten en dempen nóg haar ge luid, wat haar de bijnaam van de „Doove Klok" beeft bezorgd. In haar randschrift vertelt zij zelve haar naam en haar wordingsgeschiedenis: „Mer- ten het ic en ben geghoten van Sy moen Waghevenste Mechelen, binnen/loeft god ut rechter minnen int jaer ons Heeren MCCCCLXXXIIH" Hoe het hierboven vermelde „orolo- gie" de stormen van de tijd heeft ge trotseerd, is ons helaas niet met volle zekerheid bekend. Waarschijnlijk vond het een ontijdig einde bij de stadhuis brand van 1665. Vóór de ramp, die op Dinsdag 11 September 1618 de Maria-Magdalena- kerk trof, waardoor een groot gedeelte van dit machtige bouwwerk wel on herstelbaar werd verwoest, moet zich midden op het kerkedak een kleine houten dakruiter bevonden hebben, té klein om een behoorlijke luiklok te bergen. Wél bevond zich in dit toren tje een uurwerk met „bel", te luiden voor kerkelijke diensten en plechtig heden. Na de brand werd dit torentje vervangen door de tegenwoordige, veel grotere dakruiter. Om en nabij de pe riode van de brand is jr van enig klokkenspel nog geen sprake 5). In de rekening, betreffende de op bouw van de gedeeltelijk afgebrande Maria-Magdalenakerk lezen we, bij de inleidende beschouwingen, die aldaar ten beste worden gegeven, hoe „eenen Hans, de schailledecker, die ordinaer- lycken aende kercke deser stede was werckende", door zijn onvoorzichtig optreden oorzaak was van de vreselij ke brand, die op de 11de September 1618, „wesende eenen dyncxendach", ende dientvolgende marcktdach", binnejj enkele uren het trotse bouw werk tot een ruïne maakte. Hij liet, toen hij voor de middagrust Voorgebodenboek van Goes, 1472 1568, fol. 70. Voorl. Beschr. Nr. 118. 4). H. Vissers, Aantekeningen over het klokkenspel van de toren der Maria- Magdalenakerk (Grote Kerk) te Goes car van andere in Goes aanwezige klok. ken, 1935. bladz. 30. *J. H. Vissers, ta.p„ bladz. 8. naar huis ging, „eenen yseren vier- waghen met vier om zyne ysers heet te maecken", brandende ,p het kerke dak achter en, noodlottigerwijze „heeft de windt in syn absentie daerop ge speelt", met het bekende rampzalige gevolg. De uitslaande brand, die hier op volgen, was dermate hevig, dat „alsment gewaer werde, men 't selve wél met bedroufde ooghen heeft moe ten aensien, maar niet heeft connen gehelpen" 6). Er viel niets beters te doen, dan zich spoedig te beraden tot de weder opbouw en dit deden de vroede vade ren dan ook met loffelijke ijver. Nog in hetzelfde jaar werden de no dige bestekken gemaakt en waar men nu tóch aan het plannen maken was rees de gedachte om óók het oude ver brande dakruitertje te vervangen door een groter en nieuw bouwsel, waarin een „belfront" zou worden aangebracht „om één off meer kloeken in te han gen, swaer naer het goetvinden van de heeren of anders naer den eysch, énde sal oock gehouden syn d' selve kloeken als oockmeede alle de kloeken vant speelwerck aende merct aff te doen ende inden tooren van de kercke te hangen. „Verder zou de aannemer en uitvoerder van deze werkzaamhe den nog gehouden zijn „de tegenwoor dige uuyerklocke op stadshuystoren uuyt te doen ende op een ander plaet- Rekening van de opbouw van de afgebrande kerk te Goes, 16181621, ongefolieerd blad vóór folio 1 van de eigenlijke rekening. Voorl. Beschr. Nr. 71. se te hangen uert de heeren zullen ordonneren" 7). Uit de hier genoemde voorwaarden van het bestek valt met zekerheid vast te stellen, dat klaarblijkelijk in 'het eerste kwart van de 17e eeuw het Goessche stadhuis in het bezit was van een stadsuurwerk, waarschijnlijk nog altijd dat van Jacob Hugensone, gere pareerd en verbeterd naar de eisen des tijds, én dat men, sedert 1618, met ernstige plannen rondloopt om in de nieuwe torenbouw van de te restaure ren Maria-Magdalenakerk een aantal speel- en luidklokken aan te brengen. Of de hier beschreven voorwaarden werden uitgevoerd, voor zoverre het betrof het „uuyt-doen" van de uuyer klocke" op de stadhuistoren en het verplaatsen van deze klok naar elders is zéér de vraag. Nergens blijkt hier van iets. Waar door de loop der omstandig heden tóch alles moest worden ver nieuwd, vond de Magistraat van Goes hét wenselijk, wat de voorzieningen aan de klokken en het carillon in de nieuwe kerktoren, een dakruiter, be trof, deze op royale en onbekromDen wijze te doen uitvoeren. Dus werd "be sloten tot aanbrengen van een geheel nieuw „horologium". Hieronder was dus te verstaan een slag- én speel werk. 7). Register van Bestekken, gemaakt in overleg met de Magistraat tot we deropbouw van de door brand ver woeste Maria-Magdalenakerk, 1618, fo lio XII, Voorl. Beschr. Nr 70. Wordt vervolgd. Redacteur: H. M. SLABBEKOORN. Het Zeeuwse kampioenstiental „Mid delburg" heeft in de demi-finale club kampioenschap van Nederland een best figuur geslagen. Het sterke „Constant" uit Rotterdam moest zich tevreden stellen met 1010 en kon slechts een nederlaag ontkomen, door dat een voor hun verloren staande partij nog door een onnauwkeurigheid van een Middelburgse speler, remise werd. Hierbij een partij, gespeeld in de wedstrijd 's HertogenboschMiddel burg. Zwart: J. Craane, 's Hertogenbosch. 1. 31—27, 17—21; 2. 37—31, 21—26; 3. 41—37, 19—23; 4. 33—28, 14—19; 5. 39—33, 10—14; 6. 34—30, 20—24; 7. 44—39, Waarschijnlijk speelde wit op een schijf winst welke in deze opening als volgt kan ontstaan, (14—20) 3025 (914) 3934 en zwart die nu denkt een schijf te winnen speelt (24—30) 35x24 (19X39) 28x10 (39X28) maar komt bedrogen uit, daar wit nu laat volgen 25x14! (4—9 gedw.) 32x23 (15x3 gedw.) 433933 wint een schijf. Nu kan wit uit de opsluiting gera ken en maakt een gunstig gebruik daarvan. 711—17; 8. 27—22, ...,x....; 9XX....; 10. 36—31, 13—18; 11. 46—41, 9—13; 12. 41—36, 1—6; 13. 30—25, 17—21; 14. 31—27, 7— 11; 15. 40—34, 4—9; 16. 34—30, 4—9; 17X...., 26—31; 18x ....X-.--; 19- 50x23—28; 20. XX21. 38—32, 19 23; 22. 4238, 1419. Deze zet kan mij niet bekoren. Waarom een van wit's randschijven opgelost? 23XX10; 24. 39—33, 10—14; 25. 36—31, 5—10; 26. 31—26, 14—19; 27. 33—28, 15—20; 28. 49—44, 20—24; 29. 44—39, 10—14; 30. 47—42, 12—18; 31. 39—33, 8—12; 32. 27—21, XDoor gebrek aan tempo is wit wel gedwongen tot uitruil over te gaan, b.v. 4339 (28) 3934 (8 12) 4843 (6—11) en nu moet wit toch tot die uitruil besluiten 33x X-... 34x6—11; 35. 33—28, 24—29. Dreigt 27—22 en 28—23. Op 18—23 volgt 21—16 en op 1117 kan eveneens 2722 volgen, maar na 4 om 4 ruil is de stand van wit minder goed. Rest nog 1116 voor zwart waarop gevolgd zou zijn 2722. 36. 42—38, 11—17. Er dreigde 38— 33 en vervolgens 21—16. 37. 4842, 27. Gedwongen, daar zwart op de volgende zet een schijf dreigt ie win nen. 38. 4540 gedw. 3—8. De uitruil door 1822 en 13x33 levert zwart niets op. Wit zou dan geheel los ko men en zelfs nog een betere stand hebben. Ons inziens is 711 toch be ter dan 38. Immers wit kan 2116 niet spelen door 1823, 13x31 en 23 X41. Op 711 kan wit wel 4339 la ten volgen dreigende schijf 29 te win nen, doch zwart kan dat tegengaan door (18—23) 38—32 (13—18) en nu is wit verplicht tot 4034, waarna zwart 1116 laat -volgen. 39. 4034 gedwx 40X 14—20; 41. 30—25, 20—24; 42. 38—33, 7—11 of (9—14) 42—38 (7— 11) 2116 zou zwart geen goede zet meer hebben 711 is dus gedwongen. 43. 21—16, 19—14; 44X X....; 45. 43—39, 8—12; 46. 42—38, 16. Niet goed zou zijn 17. Wit zou dan gespeeld hebben 2722 en 2823. 47. 27—21, 18—22; 48. 38—32, 13—18; 49. 21—16, 6—11; 50X...., X....; 51. 32—27X--..; 52 X...., 1—7; 53. 39—34, 18—23; 54. 34 29, remise. Na afloop van de partij meende zwart, dat bij de 49ste zet geen winst te bereiken was door te spelen 14 20 en 18X27, daar wit dan laat vol gen 26—21 (22x33) 21x32 (33—28) 32x43, maar de overgebleven stand is wel degelijk voor zwart gewonnen, bv. (17—22) 43—38 (22—27) 39—33 (27—31) 38—32 (31—36) 32—27 (36— 41) 33—28 (41—47—29!) wint. Of ziet een van de lezers nog een remise-variant? Ter oplossing: I. PORREY Schoondijke (Z.) J3e Gelderlander". ran Vrjjdag 26 Juni 1953, No. 2512 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eeuu/scH u/eexem Men kan tegenwoordig in christe lijke kringen vaak het woord „aposto laat" tegenkomen. Men wil er dit mee aanduiden, dat men met elkan der als verschillende kerken, even als eertijds de apostelen, de wereld in moet om die onder beslag van het Evangelie te brengen. Want in deze taak toch, zegt men, vindt de kerk haar primaire roeping ja, het maakt zelfs het wezen der kerk uit. De kerk immers is er om de wereld; niet om de kerk, doch om die wereld uiteinde lijk gaat het. Voor dit apostolaatswerk moet nu zoveel mogelijk ingeschakeld worden. We werden daar opmerkzaam op ge maakt, toen we onlangs op een Zon dagavond via de radio een uitzending van het I.K.O.R. beluisterden. Daarin werd een reportage gegeven van een conferentie, die belegd was om zich op deze dingen te bezinnen. Het was frappant de professorale toespraak aan te horen, die gehouden wetd. De spre ker bezon zich daarin op de taak van de radio als middel van het aposto- met deze wereld; zoek daarvoor de mid-'elen, want een kerkdienst heeft apostolair geen enkel effect. Het spreekt vanzelf dat dit niet alleen het aangeprezen recept is voor het toekomstig radio-apostolaat, doch dat deze methode over de gehele linie nagevolgd wil zijn. Maar hierop moet zich toch onze critiek inzetten. Zeker, .en is bewo gen om de schare, die van God en Zijn Evangelie vervreemdt. Doch we vin den het juist vanwege die bewogen heid zo tragisch, dat men middelen gaat aanwenden' die op de duur erger zullen blijken dan de kwaal. Men verstaat er op deze manier niets meer van, dat het Evangelie niet is naar de raens, al is het altijd voor de mens. Maar dit laatste altijd op een bepaalde manier Men wü het Evangelie gaan „vertalen", d.w.z. gaan brengen op een wijze,die heel goed aans' '.it bij wat er in de wereld ge vonden wordt (drama enz.) En dan moet het er allemaal niet te dik op- liggen. Men maakt zich zo veel moge- laat. Immers, zo zei hij, met de 2,2 jyk solidair met deze wereld, om die _:i,:'te benaderen. Doch het Evangelie is een boodschap, waar niet mee gebe deld kan worden en waarvoor men zich niet in allerlei bochten mag wringen, doch het is proclamatie met bevel van geloof en bekering. En daarom met een eigen taal, die de kerk naspreekt. Iemand heeft er on langs al eens op gewezen, dat de :o- derne apostolaatsgedachte hiermee geen rekening houdt. Al is het zeker waar, zo zegt hij, dat de kerk zoveel mogelijk verstaanbaar moet spreken dat neemt toch niet weg, dat er grenzen zijn. Ze heeft eigen woorden, die niet te vervangen zijn. Laten we maar eens denken aan de taal der apostelen, die toch in een zendingswereld geschreven zijn! Men zal er voor hebben op te passen dat UIT DE SCHRIFT „Want gij zijt geroepen, broeders, om vrij te zijn; gebruikt echter die vrijheid niet als een aanleiding poor het vlees, maar dient elkander door de liefde." Galaten 5:13. Tegenwoordig wordt er veel ge- Paulus' tijd te gronde te gaan. Daar- klaagd over de moeilijkheden, waar- om zien wij in de Corinthenbnef in het christendom verkeert. En in Paulus de ruzies bestrijden (1 Cor. dit klagen zit heel stevk de toondat 1 vooval) en in de Galatenbviej het in onze tijd bijzonder erg gesteld vecht hij tegen allerlei misverstan- is. Vroeger zou het altijd beter zijn den onderlingtegen allerlei ver- geweest. draaiingen van het geloof. Dit is een grote en gevaarlijke In orthodoxe kringen wordt veel vergissing. Wij verdedigen deze tijd uit Paulus gelezen. Dat is prachtig, helemaal niet, maar willen van het maar laat men hem ook goed lezen verleden zeggen: „Ook toen was het in de hierboven aangehaalde pun- moeilijk voor de christenen en on- ten. Hier in de Galatenbrief loopt der de christenen." Kijken we maar zijn betoog in hoofdstuk 5 uit in naar de tijd van Paulus. Wij leven onze tekst. in een wereld die voor een heel Paulus is een man van de vrij- groot deel vijandig of onverschillig heid. De vrijheid die hij heeft door staat tegenover het christelijk ge- de waarachtige gemeenschap met loof. In zulk een wereld leefde Pau- Jezus Christus. Dat is voor hem geen lus ook. Wij leven in een wereld vorm, geen leuze, maar leven. Hij waarin het christendom in de groot- leeft uit Christus' verzoening, uit ste verwarring verkeert door aller- Christus vergevende liefde, die Hij lei onderlinge ruzies en misverstan- van dag tot dag nodig heeft. Chris- den. Zo was het in Paulus' dagen tus dient hem, zo weet hij, Paulus, ook. En door die ruzies en misver- anderen te dienen, voor anderen te standen dreigde het christendom in leven. J- K- millioen radiotoestellen in Nederland, is het toch zo, dat elk de kans krijgt om via de aether een ande te ont moeten. Maar, het zou een grandioze vergissing zijn, te menen, dat door de radio-kerkdiensten de kerk ineens „apostolair" zou bezig zijn. Het is de vraag of er wel eens iemand) door tot bekering komt. Enquetes in binnen- en buitenland hebben aangetoond dat 90 pet. van de gewone kerkdiensten apostolair vrijwel geen effect hebben. En daarom slaat leze hoogleraar voor, dat we „juist omdat we apostolair wil len bezig zijn, anders moeten gaan handelen en spreken dan het kerk volk in het algemeen gewend is. Veel inniger, directer.... zonder de aan houdende zorg voor respectabele def tigheid, die zo vaak al het apostolaat heeft verlamd. In de ontkerstende we reld zal een kerkdienst niet aanslaan. Men verstaat ook de taal van de kerk niet meer. Deze zou moeten worden „vertaald". In de woorden van de do minee hoort men de stem van een „beroepsgodsdienstige" die nu eenmaal bij die andere club hoort en daarom dus als goed partijlid het program van deze club verdedigt. De dominee wordt in een apostolair program de grote uitzondering; apostolaat is al lereerst lekenwerk. Men moet in de ander een lot- en strijdgenoot horen, die niet preekt of met de massa „de- mogoochelt", maar zakelijk van man tot -nan praat, alsof hij met hem aan dezelfde huistafel zit. En de con clusie, waartoe de hoogleraar komt is dan deze, dat we in gelijkenissen moe ten gaan spreken zonder nu al te spoedig deze gelijkenis te gaan ver klaren of te verzekeren, dat dit een moderne illustratie is van het een of andere bijbelwoord. En zo acht hij bv. het drama (wanneer het maar niet een opgelegd christelijk drama is!) van grote betekenis. Wij kunen uit dit alles wel de con clusie trekken, dat men volgens deze moderne apostolaats-gedachte de we reld in wil, niet met de gewone Evan gelieprediking maar met iets „wat er op lijkt" (gelijkenis), waarbij het er niet te dik op moet liggi Een kerk dienst, waarin, volgens de „wereld", een „beroepsgodsdienstige" aan het woord is, doet het niet meer. Het moet de richting op van het drama, wat dan verder wel aangevuld zal kunnen wor den met iets dergelijks. Het komt hier op neer, dat men zoveel mogelijk de taal van de wereld moet spreken, haar methoden volgt, om tenminste nog contact te krijgen. Daarom is de eis: wordt zoveel mogelyk solidair men in zijn „vertaling" de eigen bij- h Ise inhoud niet gaat verlie^ Want het is nu eenmaal een feit, dat hoe meer de verwereldlijking toeneemt, des te minder verstaanbaar de taal van het Evangelie wordt. Moet men zich dan maar blijven aanpassen? De bijbel laat ons veen geluid horen, dat hier vierkant tegenover staat. Het is alleen door de dwaasheid van de prediking, die onverzwakt gehand haafd moet worden in haar evangeli sche taal, waardoor het God belieft zalig te maken, die gelooft. Het zal blijken, dat de Schrift zich juist bij verdergaande afval helemaal niet aan past nóch in de methode, nóch in de taal, die dan gesproken moet worden. Marnix. Een oud spreekwoord, dat de ouwer- wesse mensen vroeger nogal is ge- bruukten, was: kleine kinders kleine zurgen, grote kinders grote zurgen. Daeran most ik dezer dagen dinke, toen ik in de krante las van 'n doom- nie die in z'n kerkbode z'n gemeen- teleje waerschouwende, asdat ze der dochters niet zo maer zonder meer in de verkansietied van uus mosten lae- tën gaen. Het schient teugesworig de geweunte te wezen, dat de meisen met of zonder verloofde der mae op uut- trekken en geen ouwer weet waerdat ze bluven of waerdat ze een trekken. Dat logeert saemen mae in jeugdher bergen en trekken somtieds 't buten- land in en in geen daegen, soms we ken weten de ouwers waerdat ze uut- hangen. Ik ken me begriepe asdat die doomnie zin eigen bezurgd maekte over dat verschiensel, dat sommigte ouwers al aerdig geweun schienen te vinden. Der bin der ook zat die er met of zonder vriendinnen op uuttrekken en al liftende overal' een trekken. Ik las van de weke in een kerkelik blad een artikel, dat gong over 't zelfde verschiensel en waerdat boven stong: wanneer de wereld verandert, veran deren ook de gezinnen. Ik vo mien zou 't toch mae liever omkeren en zeggen, as de gezinnen veranderen dan ver andert ook de waereld. Der ben teu gesworig een oop mensen, die der eigen van afmaeken met te zeggen: zo is noe een keer de tied en daer ken je as ouwer wezende niks an doeë. Noe daer bin ik 't nie met seens. De waereld maekt nie de gezinnen, mae de gezinnen maeken de waereld. Ons mot de dingen nie op z'n kop gaen zetten. Wanneer vroeger in mien jon ge tied, een van ons jonges of meisen een nachie van uus wasse, dan mosten de ouwelui sekuur weten waerdat ons vertoeven'den. En het most al een eel vertrouwd adres wezen as ons der 's nachts mochten bluven. Dat ons zo mae op eigen gelegenheid ons gang gongen en zien waerdat ons terecht kwammen, daer was geen spraeke van. Moeders zou eel de nacht geen oog dicht gedaen ebben. Mae teuges worig schient dat in de gezinnen ver anderd te wezen. De kinders vraegen nie meer an der ouwerlui, mag ik ier of daer nae toe. Ze zeggen eenvoudig, ons bin van plan de verkansie daer of daer deur te bringen en julder zalle wel zieë wanneer ons weer boven waeter komt. Mae bin de ouwers der van af met te zeggen: de waereld is noe een keer zo en wat zal ons daer an veranderen? Der leit een belofte, bie d'n doop afgelegd, dat was een eed vo Gods Aangezicht en eel de gemeente. Wanneer het er noe zo nae toe mot, datons het met onze eden nie zo krek meer nemen, dan ken ik begriepen dat de kinders aeres gaen worden as het vroeger was. Mae dan leit de schuld nie bie de kinders mae bie de ouwers. Die bin en bluven verantwoordelik. En die kinders blu ven het eigendom des Heren, ook al gaen ze' het verkeerde pad op. God klaegt het verbondsvolk Israël an, vanwege het gebrek an opvoeding, dat ze der kinders geven en dan zeit de Here: Gij hebt Mijn kinderen geno men en ze aan de Moloch geofferd. Kiek, zo staet de zaek. De kinders die ons gegeven bin, bin het eigendom des Heren en zalle van onze and geëist worden en dan zal niemand z'n eigen kennen verontschuldigen met de dood doener: mae de waereld was noe een keer zo en ons kon der niks an doeë. Ik geve die doomnie groot geliek as ie z'n gemeente waarschouwt en op ter plichten wiest. Onze jonges en meisjen motten onder controle bluven. Ook van hen geldt onze beliedenis: ongeschikt tot enig goed en geneigd tot alle kwaed. Alle kwaed. Dat eit nog al wat in. En het zal zaek wezen datte-we daer is goed overnae dinken. Ook noe de verkansies weer beginnen en der allerlei plannen gemaekt wor den. Het kwaed vreet deur, ook in onze christelike gezinnen en de praktiek begint al aerdig zo te worden datte me geen verschil meer kennen zien tussen een waerelds en een christelijk gezin. En asse me dan zeggen: de wae reld is noe een keer zo, dan is er te meer reden datte ons as christen we zende, gaen zeggen: in mien gezin zal 't zo nie wezen. Ons zal de Here die nen, zodat ons straks met vrijmoedig heid zalle kennen zeggen, wanneer da tied is angebroken: Zie hier Here, ons en de kinderen die Gij ons gegeven hebt. Want ons ken, om de kinders te plezieren ze noe een tiedje der zin geven en der gang laeten gaen. Het is een verkeerde liefde die geen liefde is, want straks zalle die kinders ons met een eeuwig verwiet overstelpen, datte we nie beter vo der gezurgd ebben. Ik bin 't goed met die doomnie seens en ope van arte: julder alle- gaer. Flip Bramse.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 5