mvm
UIT MIJN KLAS
KLEVERSKERKE
SAapfoi
MAN,
Zaterdrg 23 Mei 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
Theme and Variations, a cours
of translations for the higher
forms of H.B.S.„M.M.S." and
for Kweekscholen'By L. M. van
der Bijl and J. Nagelsmit. Uit
gave J. B. Wolters, Groningen,
Batavia..
De samenstellers van deze bundel
hebben een uitstekende keuze gedaan
i» de verschillende fragmenten uit de
hedendaagse buitenlandse literatuur.
Een belangrijke factor is natuurlijk,
dat de gegeven stof boeiend is,
waardoor de jeugdige studenten, als ze
eenmaal begonnen zijn een les te le
zen, vanzelf zich gedwongen zullen
Voelen deze achter elkaar uit te le
zen. De bijeengebrachte stof gaat over
zeer verschillende onderwerpen, wat
eveneens de aandacht gespannen
houdt. Het bijbehorende boekje met
vragen en aantekeningen getuigt van
vakmanschap. De aantekeningen zijn
alleen deze, welke strikt noodzakelijk
zijn, en de gestelde vragen dwingen
de leerlingen de te bestuderen stof
grondig door te nemen en te over
denken. Voor leerlingen van boven
genoemde scholen dus aanbevolen.
„Practische Muziekleer, 11".
Door K. Veldkamp. Achtste
druk bewerkt door Jan van 't
Hoff. Uitgave J. B. Wolters ie
Groningen, Batavia.
We volstaan, waar dit reeds een
achtste druk is, met een korte bespre
king van deze uitgave. De studie
over de muziekleer is zeer duidelijk
en overzichtelijk gegeven. Naast deze
leergang is er ook een interessant
hoofdstuk gewijd aan de geschiedenis
der muziek. Men vindt hierin beknop
te gegevens over de groten in de we
reld van de muziek. De uitgever zorg
de voor een zeer duidelijke verzorging
van al de stof, inzonderheid van de
verschillende fragmenten muziek, die
tussen de teksten staan.
„Gudnatz" door Hermann Stehr.
Autorisierte, gekürzte, für den
Schulgebrauch mit Erlduterun-
gen versehene Ausgabe von Dr
M. Langbroek.
Dit werkje verscheen in de bekende
serie: „Von Deutscher Art und Kunst,
herausgegeben von Dr C. Brouwer
und Dr G. Ras. Uitgave J. B. Wolters,
Groningen, Batavia.
In Gudnatz wordt de geschiedenis
gegeven van de „bekering" van een
zwarthandelaar. We zetten bekering al
tussen aanhalingstekens, opdat men
niet een bekeringsgeschiedenis vol
gens Bijbels patroon zou verwachten.
Doch niettemin, de gewiektste zwart
handelaar Gudnatz, laat dit schier
helse beroep varen. Het gaat niet van
zelf, het kost hem strijd en moeite
genoeg. Aan die strijd en wonderlijke
ervaringen is dit werkje gewijd. In
de inleiding tot deze novelle geven de
verzorgers van deze uitgave een kort
levensbericht van de schrijver Her
mann Stehr. Daarin zeggen zij, dat
Stehr, zoon van Katholieke ouders al
jong het geloof de rug toekeerde. Doch
tegen het eind van zijn leven keerde
hij in de schoot der Roomse kerk te
rug. Gedurende zijn leven stond hij
echter sterk onder de invloed van de
werken der grote Mystieken in de we
reldgeschiedenis, zoals Meister Ekke-
hart, Laotse, Boeddha en Spinoza. De
inwerking dier geesten is in zijn eigen
werken sterk merkbaar. Zo ook in
Gudnatz. Hierin zien we wel de ver
andering van de zwarthandelaar zich
voltrekken langs een weg van dromen
en hallucinaties. Stehr dringt diep in
de menselijke ziel in. Van uit de diep
te der menselijke ziel wil hij alles ver
klaren, wat er woelt en roert in het
menselijk leven. De schrijver doet dit
op meesterlijke wijze, wat natuurlijk
niet zeggen wil, dat wij het met hem
eens zouden zijn. Maar hoe het eigen
standpunt ook moge zijn, het is wat
we hierboven zeiden, wel te begrij
pen, dat dit geen lectuur is, die jeug
dige scholieren boeien zal. Wellicht
dat de leerlingen der hoogste klassen
van MEkldelbare scholen hiervoor
smaak kunnen krijgen. Doch als men
op onze Christelijke scholen deze wer
ken bestudeert, dan zal er toch wel
leiding behoren te zijn, welke de jonge
mensen doet zien, dat de verandering'
van Gudnatz nog geen bekeringsge
schiedenis is, die normgevend mag
zijn.
Wat de vorm betreft, is het wat ver
moeiend, dat men v»n twee soorten
aantekeningen of liever woordverkla
ringen gebruik kan maken, n.l. die
aan de voet van elke bladzijde te vin
den zijn en die, welke zijn opgeno
men in het „Hilfsbuch". Men had be
ter alle hulp in het Hilfsbuch kunnen
zetten.
„Rijke lading", grote vertellers
van heinde en ver. Een bundel
verhalen voor het onderwijs aan
12—16 jarigen. Bijeengebracht
door K. van der Geest en C. J.
Wiedhaup. Geïllustreerd door
Hugo Prahl. Uitgave J. B. Wol
ters, Groningen, Batavia.
De samenstellers van deel I van
deze serie zijn er van uitgegaan, dat
er veel in de wereldliteratuur is, dat
leerlingen van bovenaangegeven leef
tijd kan boeien. Daarvoor ondernamen
zij dan een speurtocht door de wereld
literatuur. Als ik zeg, dat het eerste
fragment, hetwelk een plaats vindt in
dit deel, is van de schrijver Jules
Verne, dan is althans van dit eerste
fragment zeker, dat de aandacht van
de jeugdige lezers geboeid zal wor
den, want al hebben wij, toen we jong
waren genoten van al de werken van
Jules Verne, heden ten dage is die
voor de jeugd nog geen zier ver
ouderd. Heel goed is ook het stukje
uit Dickens' Olivier Twist, waarin de
jonge Olivier het snode stuk bestaat,
om nóg een bord pap te vragen, als
zijn maag nog kreunt van de honger.
Er zijn stukjes bij, waarvan de jeugd
zeker genieten zal, zoals b.v. het Afri
kaanse verhaal: „Hoe bang 'n vrouw-
TJIT DE SCHBIFT-
toefen..7
„Onderzoek uzelf, of gij in het geloof zijt
II Corinthe 13 5.
Ja, het gaat er tenslotte om, of we
waarlijk in het geloof zijn of niet.
Daarom moeten we onszelf grondig
doorzoeken. D'r is zo ontzettend
peel schijn. Hoe is het in uw leven,
hoe is het met uw hart? Waarlijk
gegeven aan de Here Jezus?
De tijden, waarin wij leven ken
merken zich wel door een steeds
verder gaande onkerkelijkheid. On
danks alle kerkelijke arbeid en al
lerlei nieuwe aanpak en „frisse me
thodes" en wat al moderns er verder
zij: de afval gaat door en de kerken
raken niet voller. Hoe komt dat?
Och, is het wel afval van de ware
kerk van Christus? Welnee: wie een
maal in de handpalmen van Chris
tus gegraveerd is, die valt er nooit
meer uit. Dank zij Zijn verkiezende
genade'.
En de afval dan? Zeker: d'r zijn
er, die de kerkgang laten schieten;
of die de prediking naar Schrift en
belijdenis „te zwaar" vinden en
„luchtere" prediking begeren; of die
na de watersnood de liefde Gods niet
kunnen rijmen met de strenge oor
delen en zware straffen zeker,
die zijn er. Maar dan is het slechts
een loslaten van enkele vormen en
uiterlijkheden, die er voorheen wa
ren; 'n loslaten van wat buitenkant
vroomheid. Maar het hart is niet
veranderd geweest. Die mens heeft
niet „in heT. geloof" geleefd; diens
hart is niet echt voor de Here
Jezus geweest.
Zeg, lezer, hoe is het met u? „On
derzoekt uzelf, of gij in het geloof
zijt". Alleen „in het geloof", dat is:
met de Here Jezus verbonden, door
een hart-veranderende genade is er
leven voor tijd en eeuwigheid. Want
dat is de ernst: we gaan aan op nim
mer eindigende eeuwigheid. Dan zal
het zijn: eeuwig zalig of eeuwig ver
loren, Onderzoekt uzelf, of gij in het
geloof zijt! Of het bij u alleen aan,
de buitenkant zit, óf dat uw hart
werkelijk veranderd is door de Hei
lige Geest en zó de Here Jezus toe
behoort. Straks, in de ure van de
dood valt alle schijn af en blijft al
léén over het wezen: „Jezus, uw
verzoenend sterven blijft het rust
punt van mijn hart".
Hoe is het met uw hart?
'k Zou u héél ernstig het Woord
der Schrift op uw hart willen bin
den: „Doorzoekt uzelf, of gij in het
geloof zijt". Is het waarlijk ernst
bij u of alleen wat vormelijkheid
zonder wezen?
Is het schijn: haast u dan om uws
levens wil, het is nog niet tè laat'.
Is het wezen: dan zult ge zingen:
'k gaf mij alles op voor Jezus, al
het andere acht ik scha.
Zierikzee.
J. P. VAN ROON.
mens ver 'n muis is." Enkele andere,
zoals het verhaal van Don Quichotte
en van Iwan de Dwaas, zullen van de
leerkracht, die deze leerstof te ver
werken geeft enige leiding vereisen,
opdat de leerlingen gaan zien, dat er
achter deze verhalen meer geestelijke
achtergrond is, dan zij zo oppervlak
kig zouden vermoeden.
„Rijke lading" is een heel aardige
bundel, die we graag aanbevelen. Il
lustrator en uitgever zorgden voor een
zeer aantrekkelijk gewaad.
Het is wel eens plezierig om een wei-
gemeend complimentje te lezen. Nee,
het compliment wat ik las, was echt
niet aan mijn adres. Dan zou ik het
niet durven wagen er over te reppen
in ons hoekje. De waarderende woor
den waren gewijd aan de Walcherse
klederdracht. Nu ja, al draag ik dan
zelf geen Walchers pakje, zelfs geen
enkele regionale dracht,als ze zo waar
derend over de Walcherse dracht
schrijven, dan krijg je toch een fees
telijk gevoel, want dan besef je, al
gaan die vriendelijke woorden naar
Walcherse vrouwen, wij behoren toch
allemaal bij elkaar als een grote fami
lie. En het is toch vanzelfsprekend, dat
het je goed doet wanneer iets of ie
mand uit je familie geprezen wordt.
Ik vond in het Weekblad, „De Her
vormde Kerk" het volgend aardig ar
tikeltje, waarvan ik een stukje door
geef. De schrijfster Tina Keller zegt:
Op een nogal onverwacht ogenblik
kwam ze binnen: de gravin, dat wil
zeggen, ze was geen gravin, maar dat
woord schoot je zo op het moment te
binnen, want ze was vorstelijk
Het was in de tijd vlak na de bevrij
ding van het Zuiden, toen de treinver
binding tussen Walcheren en Beveland
weer was hersteld; nu ja, treinverbin
ding Het geviel dan soms, dat onze
geïmproviseerde expresse plotseling
weigerde verder te sukkelen en niet
tot rede en voortgaan was te bewegen
voor en aleer de machinist volgens
de overlevering aan het masjien
met een schroevendraaier allerlei on
controleerbare manipulaties had ver
richt. In die tussentijd zaten de reizi
gers in de haveloze en enige wagon en
wachtten gelaten achter hun dichtge
spijkerde ramen tot de trein weer naar
behoren «u aangeschroefd.
Het was bij zo'n onvoorzien opont
houd midden in de polder dat ze in
stapte. En daar stond ze opeens tussen
de verveloze banken, in statig zwart
met witte kant, waarop het schitterde
van het goud. Fris en jong, in al de
verfijnde pracht van een Walcherse op
„d'r Zondags". Het was alles zo rijk,
zo tot in kleinigheden verzorgd, dat wij
„burgers" met onze na-oorlogse houten
zolen en ietwat verschoten jasjes een
moment wat confuus zaten te kijken.
Wat ons zelf betreft, we hadden ons al
die oorlogsjaren nog niet zo pover ge
voeld.
Er zijn klederdrachten die je eerlijk
gezegd alleen merkwaardig kunt noe
men, of schilderachtig. Maar anderen
vormen zo'n geraffineerde combinatie
van tinten, nobele stoffen en sieraden,
dat je ze met plezier tot de „haute
couture" zoudt willen rekenen. Of is
het soms niet geraffineerd je, evenals
die Walcherse, te kleden in een vier el
wijde schort" van prachtig zwart me
rinos, waaronder men nog juist de in
geweven bloempatronen van een zwar
te rok ontwaart, daarop een nauwslui
tend zwart jakje te dragen met fluweel
en kleurig geborduurde zijde, om ver
volgens het geheel te completeren met
een uiterst fijn geplooid kapje van
witte kant, versierd met gouden spel
den en ornamenten; terwijl aan dit
toilet dan voorts nog te pas komen
een vijf-voudig snoer bloedkralen of
gitten met een zwaar gouden slot, een
gouden horloge, ketting, gesp in goud
of zilver, of nog andere sieraden al
naar de draagster feestelijk of ernstig
gestemd is. Wij voor ons althans kun
nen nauwelijks een toilet bedenken,
dat tegelijk zo waardig, rijk en feeste
lijk is.
Thh Keüw ziet nuchter ook wd dat
er een keerzijde aan de medaille is.
Dat een Walcherse schone niet met een
platte beurs naar de winkels behoeft te
gaan, als zij van plan is zich eens vol
ledig van een costuumpje en al wat
daar bij hoort te voorzien. De beurs
moet wel heel wat dikker zijn, dan de
onze, als we eens 'n nieuw japonnetje
etc. gaan kopen. Doch waarschijnlijk
zal men niet zo vaak voor nieuwe aan
koop er op uit gaan, als wijDoch
erger is, dat een vrouw in kleder
dracht, die eens op reis wil en dan bui
ten onze eigen provincie komt, altijd
de risico loopt als een kijkspul te wor
den beschouwd. Dat is zeker niet aan
genaam. Vroeger zou dat niet zo'n be
zwaar zijn geweest, want wie ging nu
vaak op reis. Doch tegenwoordig dwar
relen de bewoners van al onze pro
vinciën in de zomer en op verschillen
de bondsdagen heel gezellig door el
kaar. Ja.... dan wil je je zelf als
vrouw toch niet als een buitenbeentje
voelen. Dat begrijp ik zeer wel. Daar
om gaan immers vooral al de jongeren
op z'n burgers. Maar al begrijp je het
voor honderd procent, je kunt het toch
betreuren, net als de schrijfster Tina
Keiler, dat onze mooie Zeeuwse Kle
derdrachten - want al zag de schrijf
ster in de Hervormde Kerk, alleen
maar de Walcherse, ook de costuums
uit de andere delen van Zeeland zfjn
heel mooi - dat al die klederdrachten
zeer na aan totale verdwijning toe zjjn.
Maar wie zal de tijden keren?
iiiaa^
Natuurkundeles:
De meester: Wat is het nuttigste
dier, Henk?
Henk: De kip, meester.
Meester: Waarom juist de kip?
Henk: Omdat men dat dier eten
kan voor het geboren is en eveneens
nadat het gestorven is.
Romeo en Julia.
Mieke telefoneert naar haar vrien
din:
Je komt toch vanavond, niet
waar?
Vriendin: Het spijt me verschrik
kelijk, maar ik moet naar Romeo en
Julia.
Mieke: Maar wat hindert datl Die
breng je eenvoudig mee!
Voorzorgsmaatregel.
De dokter heeft mijn vrouw ver
boden te koken.
Waarom? Is zjj dan ziek?
Neen, dat niet, maar ik ben ziek.
Zaterdag 23 Mei 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
Voor deze dag stond Kleverskerke
op het program. Het is niet voor ieder
een een gemakkelijke opgave daar te
komen vooral niet omdat de bus, die
er op Donderdagen twee keer heen
reed, sinds enige tijd is opgeheven.
Geen bus dus! Maar we wisten raad:
voor deze keer zouden onze fietsen er
aan te pas komen. Gezien het aanlok
kelijke lenteweer kon het een genoeg
lijk ritje worden.
We startten op de Middelburgse
markt, na eerst de kaart te hebben
geraadpleegd. Ja, Kleverskerke stond
er op, maar hoe moesten we rijden?
Onze blikken zochten automatisch al
de A.N.W.B.-borden af.
lustig peddelden we op ons doel af. De
tekenaar reed voorop. Op de bagage
drager zat een vervaarlijk grote teken
map stevig met een riem vastgebon
den.
Opeens stak hij zijn arm naar rechts
uit.
Rechts af....! riep hij achterom,
we gaan zó! En gelijk draaide hij een
zij wegje in.
We remden uit alle macht, en misten
natuurlijk juist de bocht.
Dit wegje is veel mooier, be
weerde onze gids; zo'n rechte weg,
daar is niks an.
Inderdaad, het was een aardig weg
je. De pril-groene uitspruitende strui-
Geen Kleverskerke! Wat nu?
Argeloos vroeg onze tekenaar wat
we toch zochten.
Kleverskerke natuurlijk, zeiden
we een beetje geprikkeld.
Oooodat moet je hier niet
zoeken, zei hij toen; ga maar mee,
dan breng ik jullie er wel heen.
Onze tekenaar is in Walcheren ge
boren en getogen moet u weten.
We fietsten dat het een lieve lust was.
Het Zuid-Westenwindje duwde ons
plezierig in de rug, en binnen 't kwar
tier reden we al over de Arnebrug.
Daar zagen we warempel in de verte
het torenspitsje van het Kleverskerkse
kerkje al. Lijnrecht voerde de weg on
der langs de kanaaldijk er heen en
ken aan weerszijden stemden ons zo
lenteachtig, dat we onbezorgd begon
nen te fluiten van: Hei, 't was in de
Mei, zo blij
Helaas, we juichten te vroeg. Een
ontzagwekkende modderpoel strekte
zich plotseling voor ons uit!
We zagen nog net hoe onze gids-
artist met werkelijk kunstzinnige
zwenkingen en kronkels deze poel pas
seerde, maar toen was het met ons
gedaan. De hindernis kwam te onver
wacht.
En toen....? Nee, beste lezers we
vielen niet languit in de modder, ge
lukkig niet! Maar we zagen ons wel
genoodzaakt midden in de poel van on
ze fiets te stappen. De gevolgen kan
men zich indenken: modder tot in on
ze schoenen!
Onthutst keken we rond, en zochten
een uitweg om de plaats der onheils
zonder verdere ongelukken te verla
ten. Toen viel ons oog op het hek
voor de boerderij vlak bij ons. Voor
de naam die daar op stond had men
nooit een meer passende kunnen ver
zinnen. „SLIKKENBURG" stond er op
te lezen!
Een eind verder zat onze tekenaar
rustig in een weitje te tekenen.
Waar blijf je toch? vroeg hij
zoetsappig.
We negeerden zijn opmerking. We
gaan 't dorp in, zeiden we kort, en
stapten zo waardig mogelijk op onze
grijze modderschoenen, met de fiets
aan de hand, voorbij. Zo stapten we
Kleverskerke binnen.
Het eerste huis was de school. Eén
lokaal, één onderwijzer, dat was van
buiten af zomaar te zien. Nieuwsgierig
gluurden we naar binnen, en probeer
den de leerlingen te tellen. Toen we
bij 15 waren moesten we ophouden,
want ons gegluur verwekte teveel op
schudding.
Langzaam, en stil genietend van de
dorpse rust stapten we verder. Wat is
Kleverskerke toch een liefelijk dorpje,
vooral op zo'n heerlijke voorjaarsdag
als de bomen uitbotten, en de vogels
fluiten. We vergaten als bij toverslag
het akelige modder-avontuur. Het ge
not van door dit aardige dorpje te
wandelen maakte alles goed.
Kleverskerke is een van de zeldzame
Walcherse dorpen met behouden
schoonheid van groen en bomen, en
het ligt verscholen in de luister van
een lommerkrans.
We zetten ons neer op een boeren
wagen die onder een grote boom voor
het kleine kerkje was neergezet. Van
hieruit konden we het hele dorpje
overzien. Rechts een rij lage huisjes,
een winkeltje, een smidse, en de do
minerende pastorie.
Kiekzei een Kleverskerke-
naar, met wie we een praatje maakten,
kiek, dat uusje naest dat wienkeltje,
was in vroeger tied 't gemeêntuus.
Toen was Kleverskerke nog een durp
apart, weet je. Maer noe oort ut bie
Erremuje.
En de Kerkelijke gemeente, vroe
gen we hem, is die nog apart, of hoort
die ook bij Arnemuiden?
De man schudde het hoofd Neê
de Ervormde kerke oort bie Veere. De
domenie uut Veere komt ier aoltied
preke. En de Geriffermeerden moete
's Zondags eélegaere nae stad.
De tekenaar kwam aangefietst. Zijn
tekenmap klepperde vervaarlijk ach
terop. Huiswaarts ging het weer, maar
nu langs de gewone weg.
Het Z.-Westenwindje, dat ons zo
vriendelijk naar Kleverskerke had ge
duwd, blies ons nu vijandig in 't ge
zicht. Maar we kwamen er, zij het
hijgend als de bekende postpaarden.
Maar toch, lezende wandel- of ped
delaar, een bezoek aan Kleverskerke
is een beetje inspanning wel waard!
llintlllMllltillllllMKIMK
Van StnbslcvlieHcn lel kaJclgcs
Er is al heel wat te doen geweest
over het bol-ronde dagelijkse broodje,
dat we kadetje noemen. Niet slechts
in de laatste tientallen jaren waarbij
het om het „verse kadetje" ging, maar
vele jaren daarvoor reeds. Want dat
simpele broodje met z'n vreemde naam
is heus niet van vandaag of gisteren.
Neen, het heeft een geschiedenis ach
ter zich van eeuwen en het eigenaar
dige is wel dat het verbonden is met
het feest van Pinksteren.
Op het Pinksterfeest gedenkt de
Christelijke Kerk, zoals bekend, de
uitstorting van de Heilige Geest. Het
is omstreeks deze tijd haast zomer en
onze voorouders, de Germanen, (in
algemene zin) die het Pinksterfeest
uiteraard nog niet kenden, vierden dan
hun zomerfeesten, met grote offer
feesten gewijd aan het „Olie Wief".
Het „Olle-Wief", dat voor de Germa
nen de winter tot lente maakte, dat
het wonder van de lente bewerkte: de
bloesems springen open, de bomen
zijn met een teer-groen waas omhuld.
Wij mensen van de twintigste eeuw
weten beter, wij christenen zien in dit
wondere gebeuren de Heilige Geest,
die op Pinksteren in mensenharten
werd uitgestort, maar onze primitieve
voorouders schreven „het ophangen
van de blaadjes'aan de bomen" en
het „bloesemen" aan de vegetatiede
mon het „ODe Wief" toe.
Geen wonder dan ook dat men tij
dens de zomerfeesten grote offers
bracht aan de vrouwelijke natuurgod.
Niet zozeer uit dankbaarheid dat het
weer zomer was geworden na de kou
de winter, maar vooral om gunsten te
winnen voor het komende zomersei
zoen, met het oog op de oogst en op
de stal.... Het waren dus eigenlijk
offers ten eigen bate
Deze offers en de offervoorwerpen
waren aanvankelijk van bloedige aard.
Onze voorouders offerden zonder blik
ken of blozen een vrouw, een kind, of
een dier. In later tijd werden de of
fers in de aard gewijzigd. Men schonk
de geesten en goden veldvruchten en
nog later afbeeldingen van de oor
spronkelijke offervoorwerpen, afbeel
dingen in broodvorm. En deze offer
voorwerpen in broodvorm zijn in vele
gevallen de oer-gebaksoorten, van
waaruit onze huidige gebaksoorten
zijn ontwikkeld. (Denk b.v. aan taai
gebak, speculaas, Duivekaters, enz.).
Verschillende elementen uit da oor
spronkelijke zomerfeesten zijn ons be
waard gebleven in hedendaagse folklo
ristische gebruiken.
Eén van die gebruiken is ons nog
overgebleven in de viering van „Lui
lak" op de Zaterdag voor Pinksteren.
Volgens Mej. Grolman in haar studie
over „Nederlandse volksgebruiken"
moeten we in deze „Luilak" niet an
ders zien dan de winterdemon, die on
der veel lawaai en gejoel werd uitge
dreven en bespot, met het doel plaats
te maken voor het „Olie Wief" die
vruchtbaarheid kwam brengen op de
akker en in de stal.
Dezelfde gedachte lag ook opgeslo
ten in het „Judas-verbranden", dat in
de dertiger jaren nog op verschillen
de plaatsen in ons land plaats vond.
De „Luilak-gebruiken" werden van
ondsher vooral in de Zaanstreek ge-
houdèn. De bekende folklorist Jan ter
Gouw vertelt ervan in één van z'n
werken: „Het is een volks- en kwa-
jongensfeest, waarbij de bollenbakkers
en de slokjestappers het beste voeren.
Wie in ieder huisgezin op die Zater
dag voor Pinksteren het laatst uit z'n
bedje kwam werd er uit gejaagd en
werd de „Luilak". Overal hoorde men
die morgen het spotliedje weerklin
ken:
„Luilak, slaepzak,
beddejak, kermispop
staat om negen uren op?"
In de buurt van onze school woont
de oude Van dijk in een aardig huisje
met een klein tuintje er voor, In dat
tuintje ligt heel dikwijls Van Djjk's
kameraad, de veelkleurige steilharige
hond, van een soort combinatie-hon
denras.
Toch een best beest, dat ik weet
het zeker, wijl hij ook wel vaak een
beetje in onze buurt rondsehommelt,
ook langs de boerderij van onze school-
buurman geen kip kwaad doet. Dat
het beest luistert naar de romantische
naam Fikkie, is mijn schuld niet. Deze
Fik nu, is eerste hoofdfiguur in het
volgend drama.
Nummer twee is Hansje, echter ook
al een wezen, dat geen kip kwaad zal
doen, wijl gezegde Hansje verzot is op
al wat leeft en krioelt in de natuur.
Nu zijn honden wel Hansjes favoriets,
doch een kikkertje, een poesje, een of
ander insect alles heeft zjjn interesse
en liefde. Hansje betoont die liefde we
zenlijk niet in een gemoedelijk dood
knuffelen van wat gedierte ook. Daar
voor is hij te goedmoedig. Stel dus
mijn uiterste verbazing voor, toen op
eens een angstgekrijs 't gewone spesl-
pleinrumoer ver overstemde en ik zie,
dat juist die twee goedhartige wezens,
zo te zien, in een conflict zijn gewik
keld, waarbij mijn Hansje het kind
De tractatie op deze dag waren de
Luilak-bollen met stroop. De bakkers
hadden het dan ook extra druk. Ze
moesten wel heel vroeg uit bed en zij
hadden geen kans om „luilak" te wor
den.... Zodra de bollen gaar waren
bliezen ze op de hoorn en maakten het
zo bekend, dat de bollen, (die immers
warm gegeten moesten worden met
veel stroop! gaar waren. De bak
kersjongens gingen de stad door al
blazende op de hoorns om de warme
lekkernij aan de man te brengen. Heel
bekend in dit verband is de „blazen
de bollenbakker" van Adriaan van
Ostade„de bakker van de hoek,
die heeft 'r vannacht geblazen, de vel
len van z'n broek.
In later jaren werden de oorspron
kelijke luilakken, die gezien moeten
worden als Germaanse offerbroden,
niet alleen Zaterdags voor Pinksteren
gebakken, maar elke Zaterdag. In 1652
werden op deze bollen bepalingen ge
maakt op de samenstelling. Er was een
intensieve controle op, „vanwege de
gestrenge burgervaderen". Werden ze
aanvankelijk gemaakt van grof onge-
build meel, 40 jaar later mochten ze
van fijn wit meel gebakken worden,
waarom men ze wel „fijntjes" noemde.
Ook op het gewicht werd er con
trole gehouden. Bekend is de „bollen-
oproer" die in het jaar 1748 ontstond
in Amsterdam toen een „witkiel" het
gewaagd had om de bollen „zes loo-
den" te licht af te wegen.
En nu, in onze twintigste eeuw, wor
den dezelfde „fijntjes" nóg gebakken,
maar we noemen ze niet meer „fijn
tjes" en ze moeten ook niet meer ge
merkt zijn met een „F", onder op de
bol, (zoals in de 17e eeuw). Doch het
broodje zelf is hetzelfde gebleven. We
geven het nu alleen een andere naam
„kadetje". Zo blijkt de luilakbol de
grootvader van het kadetje, niet meer
als Pinksterbol gebakken, niet alleen
's Zaterdags te krijgen in de bakkers
winkel de bakker, maakt ze nu
elke dag.
Een vraag blijft nog hoe men aan
de naam „kadet" gekomen is. Ver
schillende folkloristen hebben getracht
het ontstaan hiervan uit één of an
der offervoorwerp te verklaren. An
deren denken dat de naam „kadet"
zich ontwikkeld heeft in de Franse
tijd, uit het woord „quadraat" wat zo
veel als vierkant betekent. Dit lijkt
ons wel aannemelijk omdat de kadet
veel in serie van acht gebakken werd,
als „achterling", meer vierkant was
dan rond. Zekerheid hieromtrent is
echter niet te geven, het blijft slechts
veronderstellen.
Het is een eigenaardige gedachte dat
de Germaanse zomerfeesten met hun
offers aan het „Olie Wief" door de
„luilakkenbollen" van de Pinksterdag
ons het „kadetje" hebben gebracht.
Zo blijkt dit bol-ronde broodje ouder
dan menigeen wel zou denken en tóah
is het elke dag vers te koop....
Z. P. G. B.