mvm UIT MIJN KLAS KLEVERSKERKE SAapfoi MAN, Zaterdrg 23 Mei 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 Theme and Variations, a cours of translations for the higher forms of H.B.S.„M.M.S." and for Kweekscholen'By L. M. van der Bijl and J. Nagelsmit. Uit gave J. B. Wolters, Groningen, Batavia.. De samenstellers van deze bundel hebben een uitstekende keuze gedaan i» de verschillende fragmenten uit de hedendaagse buitenlandse literatuur. Een belangrijke factor is natuurlijk, dat de gegeven stof boeiend is, waardoor de jeugdige studenten, als ze eenmaal begonnen zijn een les te le zen, vanzelf zich gedwongen zullen Voelen deze achter elkaar uit te le zen. De bijeengebrachte stof gaat over zeer verschillende onderwerpen, wat eveneens de aandacht gespannen houdt. Het bijbehorende boekje met vragen en aantekeningen getuigt van vakmanschap. De aantekeningen zijn alleen deze, welke strikt noodzakelijk zijn, en de gestelde vragen dwingen de leerlingen de te bestuderen stof grondig door te nemen en te over denken. Voor leerlingen van boven genoemde scholen dus aanbevolen. „Practische Muziekleer, 11". Door K. Veldkamp. Achtste druk bewerkt door Jan van 't Hoff. Uitgave J. B. Wolters ie Groningen, Batavia. We volstaan, waar dit reeds een achtste druk is, met een korte bespre king van deze uitgave. De studie over de muziekleer is zeer duidelijk en overzichtelijk gegeven. Naast deze leergang is er ook een interessant hoofdstuk gewijd aan de geschiedenis der muziek. Men vindt hierin beknop te gegevens over de groten in de we reld van de muziek. De uitgever zorg de voor een zeer duidelijke verzorging van al de stof, inzonderheid van de verschillende fragmenten muziek, die tussen de teksten staan. „Gudnatz" door Hermann Stehr. Autorisierte, gekürzte, für den Schulgebrauch mit Erlduterun- gen versehene Ausgabe von Dr M. Langbroek. Dit werkje verscheen in de bekende serie: „Von Deutscher Art und Kunst, herausgegeben von Dr C. Brouwer und Dr G. Ras. Uitgave J. B. Wolters, Groningen, Batavia. In Gudnatz wordt de geschiedenis gegeven van de „bekering" van een zwarthandelaar. We zetten bekering al tussen aanhalingstekens, opdat men niet een bekeringsgeschiedenis vol gens Bijbels patroon zou verwachten. Doch niettemin, de gewiektste zwart handelaar Gudnatz, laat dit schier helse beroep varen. Het gaat niet van zelf, het kost hem strijd en moeite genoeg. Aan die strijd en wonderlijke ervaringen is dit werkje gewijd. In de inleiding tot deze novelle geven de verzorgers van deze uitgave een kort levensbericht van de schrijver Her mann Stehr. Daarin zeggen zij, dat Stehr, zoon van Katholieke ouders al jong het geloof de rug toekeerde. Doch tegen het eind van zijn leven keerde hij in de schoot der Roomse kerk te rug. Gedurende zijn leven stond hij echter sterk onder de invloed van de werken der grote Mystieken in de we reldgeschiedenis, zoals Meister Ekke- hart, Laotse, Boeddha en Spinoza. De inwerking dier geesten is in zijn eigen werken sterk merkbaar. Zo ook in Gudnatz. Hierin zien we wel de ver andering van de zwarthandelaar zich voltrekken langs een weg van dromen en hallucinaties. Stehr dringt diep in de menselijke ziel in. Van uit de diep te der menselijke ziel wil hij alles ver klaren, wat er woelt en roert in het menselijk leven. De schrijver doet dit op meesterlijke wijze, wat natuurlijk niet zeggen wil, dat wij het met hem eens zouden zijn. Maar hoe het eigen standpunt ook moge zijn, het is wat we hierboven zeiden, wel te begrij pen, dat dit geen lectuur is, die jeug dige scholieren boeien zal. Wellicht dat de leerlingen der hoogste klassen van MEkldelbare scholen hiervoor smaak kunnen krijgen. Doch als men op onze Christelijke scholen deze wer ken bestudeert, dan zal er toch wel leiding behoren te zijn, welke de jonge mensen doet zien, dat de verandering' van Gudnatz nog geen bekeringsge schiedenis is, die normgevend mag zijn. Wat de vorm betreft, is het wat ver moeiend, dat men v»n twee soorten aantekeningen of liever woordverkla ringen gebruik kan maken, n.l. die aan de voet van elke bladzijde te vin den zijn en die, welke zijn opgeno men in het „Hilfsbuch". Men had be ter alle hulp in het Hilfsbuch kunnen zetten. „Rijke lading", grote vertellers van heinde en ver. Een bundel verhalen voor het onderwijs aan 12—16 jarigen. Bijeengebracht door K. van der Geest en C. J. Wiedhaup. Geïllustreerd door Hugo Prahl. Uitgave J. B. Wol ters, Groningen, Batavia. De samenstellers van deel I van deze serie zijn er van uitgegaan, dat er veel in de wereldliteratuur is, dat leerlingen van bovenaangegeven leef tijd kan boeien. Daarvoor ondernamen zij dan een speurtocht door de wereld literatuur. Als ik zeg, dat het eerste fragment, hetwelk een plaats vindt in dit deel, is van de schrijver Jules Verne, dan is althans van dit eerste fragment zeker, dat de aandacht van de jeugdige lezers geboeid zal wor den, want al hebben wij, toen we jong waren genoten van al de werken van Jules Verne, heden ten dage is die voor de jeugd nog geen zier ver ouderd. Heel goed is ook het stukje uit Dickens' Olivier Twist, waarin de jonge Olivier het snode stuk bestaat, om nóg een bord pap te vragen, als zijn maag nog kreunt van de honger. Er zijn stukjes bij, waarvan de jeugd zeker genieten zal, zoals b.v. het Afri kaanse verhaal: „Hoe bang 'n vrouw- TJIT DE SCHBIFT- toefen..7 „Onderzoek uzelf, of gij in het geloof zijt II Corinthe 13 5. Ja, het gaat er tenslotte om, of we waarlijk in het geloof zijn of niet. Daarom moeten we onszelf grondig doorzoeken. D'r is zo ontzettend peel schijn. Hoe is het in uw leven, hoe is het met uw hart? Waarlijk gegeven aan de Here Jezus? De tijden, waarin wij leven ken merken zich wel door een steeds verder gaande onkerkelijkheid. On danks alle kerkelijke arbeid en al lerlei nieuwe aanpak en „frisse me thodes" en wat al moderns er verder zij: de afval gaat door en de kerken raken niet voller. Hoe komt dat? Och, is het wel afval van de ware kerk van Christus? Welnee: wie een maal in de handpalmen van Chris tus gegraveerd is, die valt er nooit meer uit. Dank zij Zijn verkiezende genade'. En de afval dan? Zeker: d'r zijn er, die de kerkgang laten schieten; of die de prediking naar Schrift en belijdenis „te zwaar" vinden en „luchtere" prediking begeren; of die na de watersnood de liefde Gods niet kunnen rijmen met de strenge oor delen en zware straffen zeker, die zijn er. Maar dan is het slechts een loslaten van enkele vormen en uiterlijkheden, die er voorheen wa ren; 'n loslaten van wat buitenkant vroomheid. Maar het hart is niet veranderd geweest. Die mens heeft niet „in heT. geloof" geleefd; diens hart is niet echt voor de Here Jezus geweest. Zeg, lezer, hoe is het met u? „On derzoekt uzelf, of gij in het geloof zijt". Alleen „in het geloof", dat is: met de Here Jezus verbonden, door een hart-veranderende genade is er leven voor tijd en eeuwigheid. Want dat is de ernst: we gaan aan op nim mer eindigende eeuwigheid. Dan zal het zijn: eeuwig zalig of eeuwig ver loren, Onderzoekt uzelf, of gij in het geloof zijt! Of het bij u alleen aan, de buitenkant zit, óf dat uw hart werkelijk veranderd is door de Hei lige Geest en zó de Here Jezus toe behoort. Straks, in de ure van de dood valt alle schijn af en blijft al léén over het wezen: „Jezus, uw verzoenend sterven blijft het rust punt van mijn hart". Hoe is het met uw hart? 'k Zou u héél ernstig het Woord der Schrift op uw hart willen bin den: „Doorzoekt uzelf, of gij in het geloof zijt". Is het waarlijk ernst bij u of alleen wat vormelijkheid zonder wezen? Is het schijn: haast u dan om uws levens wil, het is nog niet tè laat'. Is het wezen: dan zult ge zingen: 'k gaf mij alles op voor Jezus, al het andere acht ik scha. Zierikzee. J. P. VAN ROON. mens ver 'n muis is." Enkele andere, zoals het verhaal van Don Quichotte en van Iwan de Dwaas, zullen van de leerkracht, die deze leerstof te ver werken geeft enige leiding vereisen, opdat de leerlingen gaan zien, dat er achter deze verhalen meer geestelijke achtergrond is, dan zij zo oppervlak kig zouden vermoeden. „Rijke lading" is een heel aardige bundel, die we graag aanbevelen. Il lustrator en uitgever zorgden voor een zeer aantrekkelijk gewaad. Het is wel eens plezierig om een wei- gemeend complimentje te lezen. Nee, het compliment wat ik las, was echt niet aan mijn adres. Dan zou ik het niet durven wagen er over te reppen in ons hoekje. De waarderende woor den waren gewijd aan de Walcherse klederdracht. Nu ja, al draag ik dan zelf geen Walchers pakje, zelfs geen enkele regionale dracht,als ze zo waar derend over de Walcherse dracht schrijven, dan krijg je toch een fees telijk gevoel, want dan besef je, al gaan die vriendelijke woorden naar Walcherse vrouwen, wij behoren toch allemaal bij elkaar als een grote fami lie. En het is toch vanzelfsprekend, dat het je goed doet wanneer iets of ie mand uit je familie geprezen wordt. Ik vond in het Weekblad, „De Her vormde Kerk" het volgend aardig ar tikeltje, waarvan ik een stukje door geef. De schrijfster Tina Keller zegt: Op een nogal onverwacht ogenblik kwam ze binnen: de gravin, dat wil zeggen, ze was geen gravin, maar dat woord schoot je zo op het moment te binnen, want ze was vorstelijk Het was in de tijd vlak na de bevrij ding van het Zuiden, toen de treinver binding tussen Walcheren en Beveland weer was hersteld; nu ja, treinverbin ding Het geviel dan soms, dat onze geïmproviseerde expresse plotseling weigerde verder te sukkelen en niet tot rede en voortgaan was te bewegen voor en aleer de machinist volgens de overlevering aan het masjien met een schroevendraaier allerlei on controleerbare manipulaties had ver richt. In die tussentijd zaten de reizi gers in de haveloze en enige wagon en wachtten gelaten achter hun dichtge spijkerde ramen tot de trein weer naar behoren «u aangeschroefd. Het was bij zo'n onvoorzien opont houd midden in de polder dat ze in stapte. En daar stond ze opeens tussen de verveloze banken, in statig zwart met witte kant, waarop het schitterde van het goud. Fris en jong, in al de verfijnde pracht van een Walcherse op „d'r Zondags". Het was alles zo rijk, zo tot in kleinigheden verzorgd, dat wij „burgers" met onze na-oorlogse houten zolen en ietwat verschoten jasjes een moment wat confuus zaten te kijken. Wat ons zelf betreft, we hadden ons al die oorlogsjaren nog niet zo pover ge voeld. Er zijn klederdrachten die je eerlijk gezegd alleen merkwaardig kunt noe men, of schilderachtig. Maar anderen vormen zo'n geraffineerde combinatie van tinten, nobele stoffen en sieraden, dat je ze met plezier tot de „haute couture" zoudt willen rekenen. Of is het soms niet geraffineerd je, evenals die Walcherse, te kleden in een vier el wijde schort" van prachtig zwart me rinos, waaronder men nog juist de in geweven bloempatronen van een zwar te rok ontwaart, daarop een nauwslui tend zwart jakje te dragen met fluweel en kleurig geborduurde zijde, om ver volgens het geheel te completeren met een uiterst fijn geplooid kapje van witte kant, versierd met gouden spel den en ornamenten; terwijl aan dit toilet dan voorts nog te pas komen een vijf-voudig snoer bloedkralen of gitten met een zwaar gouden slot, een gouden horloge, ketting, gesp in goud of zilver, of nog andere sieraden al naar de draagster feestelijk of ernstig gestemd is. Wij voor ons althans kun nen nauwelijks een toilet bedenken, dat tegelijk zo waardig, rijk en feeste lijk is. Thh Keüw ziet nuchter ook wd dat er een keerzijde aan de medaille is. Dat een Walcherse schone niet met een platte beurs naar de winkels behoeft te gaan, als zij van plan is zich eens vol ledig van een costuumpje en al wat daar bij hoort te voorzien. De beurs moet wel heel wat dikker zijn, dan de onze, als we eens 'n nieuw japonnetje etc. gaan kopen. Doch waarschijnlijk zal men niet zo vaak voor nieuwe aan koop er op uit gaan, als wijDoch erger is, dat een vrouw in kleder dracht, die eens op reis wil en dan bui ten onze eigen provincie komt, altijd de risico loopt als een kijkspul te wor den beschouwd. Dat is zeker niet aan genaam. Vroeger zou dat niet zo'n be zwaar zijn geweest, want wie ging nu vaak op reis. Doch tegenwoordig dwar relen de bewoners van al onze pro vinciën in de zomer en op verschillen de bondsdagen heel gezellig door el kaar. Ja.... dan wil je je zelf als vrouw toch niet als een buitenbeentje voelen. Dat begrijp ik zeer wel. Daar om gaan immers vooral al de jongeren op z'n burgers. Maar al begrijp je het voor honderd procent, je kunt het toch betreuren, net als de schrijfster Tina Keiler, dat onze mooie Zeeuwse Kle derdrachten - want al zag de schrijf ster in de Hervormde Kerk, alleen maar de Walcherse, ook de costuums uit de andere delen van Zeeland zfjn heel mooi - dat al die klederdrachten zeer na aan totale verdwijning toe zjjn. Maar wie zal de tijden keren? iiiaa^ Natuurkundeles: De meester: Wat is het nuttigste dier, Henk? Henk: De kip, meester. Meester: Waarom juist de kip? Henk: Omdat men dat dier eten kan voor het geboren is en eveneens nadat het gestorven is. Romeo en Julia. Mieke telefoneert naar haar vrien din: Je komt toch vanavond, niet waar? Vriendin: Het spijt me verschrik kelijk, maar ik moet naar Romeo en Julia. Mieke: Maar wat hindert datl Die breng je eenvoudig mee! Voorzorgsmaatregel. De dokter heeft mijn vrouw ver boden te koken. Waarom? Is zjj dan ziek? Neen, dat niet, maar ik ben ziek. Zaterdag 23 Mei 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 Voor deze dag stond Kleverskerke op het program. Het is niet voor ieder een een gemakkelijke opgave daar te komen vooral niet omdat de bus, die er op Donderdagen twee keer heen reed, sinds enige tijd is opgeheven. Geen bus dus! Maar we wisten raad: voor deze keer zouden onze fietsen er aan te pas komen. Gezien het aanlok kelijke lenteweer kon het een genoeg lijk ritje worden. We startten op de Middelburgse markt, na eerst de kaart te hebben geraadpleegd. Ja, Kleverskerke stond er op, maar hoe moesten we rijden? Onze blikken zochten automatisch al de A.N.W.B.-borden af. lustig peddelden we op ons doel af. De tekenaar reed voorop. Op de bagage drager zat een vervaarlijk grote teken map stevig met een riem vastgebon den. Opeens stak hij zijn arm naar rechts uit. Rechts af....! riep hij achterom, we gaan zó! En gelijk draaide hij een zij wegje in. We remden uit alle macht, en misten natuurlijk juist de bocht. Dit wegje is veel mooier, be weerde onze gids; zo'n rechte weg, daar is niks an. Inderdaad, het was een aardig weg je. De pril-groene uitspruitende strui- Geen Kleverskerke! Wat nu? Argeloos vroeg onze tekenaar wat we toch zochten. Kleverskerke natuurlijk, zeiden we een beetje geprikkeld. Oooodat moet je hier niet zoeken, zei hij toen; ga maar mee, dan breng ik jullie er wel heen. Onze tekenaar is in Walcheren ge boren en getogen moet u weten. We fietsten dat het een lieve lust was. Het Zuid-Westenwindje duwde ons plezierig in de rug, en binnen 't kwar tier reden we al over de Arnebrug. Daar zagen we warempel in de verte het torenspitsje van het Kleverskerkse kerkje al. Lijnrecht voerde de weg on der langs de kanaaldijk er heen en ken aan weerszijden stemden ons zo lenteachtig, dat we onbezorgd begon nen te fluiten van: Hei, 't was in de Mei, zo blij Helaas, we juichten te vroeg. Een ontzagwekkende modderpoel strekte zich plotseling voor ons uit! We zagen nog net hoe onze gids- artist met werkelijk kunstzinnige zwenkingen en kronkels deze poel pas seerde, maar toen was het met ons gedaan. De hindernis kwam te onver wacht. En toen....? Nee, beste lezers we vielen niet languit in de modder, ge lukkig niet! Maar we zagen ons wel genoodzaakt midden in de poel van on ze fiets te stappen. De gevolgen kan men zich indenken: modder tot in on ze schoenen! Onthutst keken we rond, en zochten een uitweg om de plaats der onheils zonder verdere ongelukken te verla ten. Toen viel ons oog op het hek voor de boerderij vlak bij ons. Voor de naam die daar op stond had men nooit een meer passende kunnen ver zinnen. „SLIKKENBURG" stond er op te lezen! Een eind verder zat onze tekenaar rustig in een weitje te tekenen. Waar blijf je toch? vroeg hij zoetsappig. We negeerden zijn opmerking. We gaan 't dorp in, zeiden we kort, en stapten zo waardig mogelijk op onze grijze modderschoenen, met de fiets aan de hand, voorbij. Zo stapten we Kleverskerke binnen. Het eerste huis was de school. Eén lokaal, één onderwijzer, dat was van buiten af zomaar te zien. Nieuwsgierig gluurden we naar binnen, en probeer den de leerlingen te tellen. Toen we bij 15 waren moesten we ophouden, want ons gegluur verwekte teveel op schudding. Langzaam, en stil genietend van de dorpse rust stapten we verder. Wat is Kleverskerke toch een liefelijk dorpje, vooral op zo'n heerlijke voorjaarsdag als de bomen uitbotten, en de vogels fluiten. We vergaten als bij toverslag het akelige modder-avontuur. Het ge not van door dit aardige dorpje te wandelen maakte alles goed. Kleverskerke is een van de zeldzame Walcherse dorpen met behouden schoonheid van groen en bomen, en het ligt verscholen in de luister van een lommerkrans. We zetten ons neer op een boeren wagen die onder een grote boom voor het kleine kerkje was neergezet. Van hieruit konden we het hele dorpje overzien. Rechts een rij lage huisjes, een winkeltje, een smidse, en de do minerende pastorie. Kiekzei een Kleverskerke- naar, met wie we een praatje maakten, kiek, dat uusje naest dat wienkeltje, was in vroeger tied 't gemeêntuus. Toen was Kleverskerke nog een durp apart, weet je. Maer noe oort ut bie Erremuje. En de Kerkelijke gemeente, vroe gen we hem, is die nog apart, of hoort die ook bij Arnemuiden? De man schudde het hoofd Neê de Ervormde kerke oort bie Veere. De domenie uut Veere komt ier aoltied preke. En de Geriffermeerden moete 's Zondags eélegaere nae stad. De tekenaar kwam aangefietst. Zijn tekenmap klepperde vervaarlijk ach terop. Huiswaarts ging het weer, maar nu langs de gewone weg. Het Z.-Westenwindje, dat ons zo vriendelijk naar Kleverskerke had ge duwd, blies ons nu vijandig in 't ge zicht. Maar we kwamen er, zij het hijgend als de bekende postpaarden. Maar toch, lezende wandel- of ped delaar, een bezoek aan Kleverskerke is een beetje inspanning wel waard! llintlllMllltillllllMKIMK Van StnbslcvlieHcn lel kaJclgcs Er is al heel wat te doen geweest over het bol-ronde dagelijkse broodje, dat we kadetje noemen. Niet slechts in de laatste tientallen jaren waarbij het om het „verse kadetje" ging, maar vele jaren daarvoor reeds. Want dat simpele broodje met z'n vreemde naam is heus niet van vandaag of gisteren. Neen, het heeft een geschiedenis ach ter zich van eeuwen en het eigenaar dige is wel dat het verbonden is met het feest van Pinksteren. Op het Pinksterfeest gedenkt de Christelijke Kerk, zoals bekend, de uitstorting van de Heilige Geest. Het is omstreeks deze tijd haast zomer en onze voorouders, de Germanen, (in algemene zin) die het Pinksterfeest uiteraard nog niet kenden, vierden dan hun zomerfeesten, met grote offer feesten gewijd aan het „Olie Wief". Het „Olle-Wief", dat voor de Germa nen de winter tot lente maakte, dat het wonder van de lente bewerkte: de bloesems springen open, de bomen zijn met een teer-groen waas omhuld. Wij mensen van de twintigste eeuw weten beter, wij christenen zien in dit wondere gebeuren de Heilige Geest, die op Pinksteren in mensenharten werd uitgestort, maar onze primitieve voorouders schreven „het ophangen van de blaadjes'aan de bomen" en het „bloesemen" aan de vegetatiede mon het „ODe Wief" toe. Geen wonder dan ook dat men tij dens de zomerfeesten grote offers bracht aan de vrouwelijke natuurgod. Niet zozeer uit dankbaarheid dat het weer zomer was geworden na de kou de winter, maar vooral om gunsten te winnen voor het komende zomersei zoen, met het oog op de oogst en op de stal.... Het waren dus eigenlijk offers ten eigen bate Deze offers en de offervoorwerpen waren aanvankelijk van bloedige aard. Onze voorouders offerden zonder blik ken of blozen een vrouw, een kind, of een dier. In later tijd werden de of fers in de aard gewijzigd. Men schonk de geesten en goden veldvruchten en nog later afbeeldingen van de oor spronkelijke offervoorwerpen, afbeel dingen in broodvorm. En deze offer voorwerpen in broodvorm zijn in vele gevallen de oer-gebaksoorten, van waaruit onze huidige gebaksoorten zijn ontwikkeld. (Denk b.v. aan taai gebak, speculaas, Duivekaters, enz.). Verschillende elementen uit da oor spronkelijke zomerfeesten zijn ons be waard gebleven in hedendaagse folklo ristische gebruiken. Eén van die gebruiken is ons nog overgebleven in de viering van „Lui lak" op de Zaterdag voor Pinksteren. Volgens Mej. Grolman in haar studie over „Nederlandse volksgebruiken" moeten we in deze „Luilak" niet an ders zien dan de winterdemon, die on der veel lawaai en gejoel werd uitge dreven en bespot, met het doel plaats te maken voor het „Olie Wief" die vruchtbaarheid kwam brengen op de akker en in de stal. Dezelfde gedachte lag ook opgeslo ten in het „Judas-verbranden", dat in de dertiger jaren nog op verschillen de plaatsen in ons land plaats vond. De „Luilak-gebruiken" werden van ondsher vooral in de Zaanstreek ge- houdèn. De bekende folklorist Jan ter Gouw vertelt ervan in één van z'n werken: „Het is een volks- en kwa- jongensfeest, waarbij de bollenbakkers en de slokjestappers het beste voeren. Wie in ieder huisgezin op die Zater dag voor Pinksteren het laatst uit z'n bedje kwam werd er uit gejaagd en werd de „Luilak". Overal hoorde men die morgen het spotliedje weerklin ken: „Luilak, slaepzak, beddejak, kermispop staat om negen uren op?" In de buurt van onze school woont de oude Van dijk in een aardig huisje met een klein tuintje er voor, In dat tuintje ligt heel dikwijls Van Djjk's kameraad, de veelkleurige steilharige hond, van een soort combinatie-hon denras. Toch een best beest, dat ik weet het zeker, wijl hij ook wel vaak een beetje in onze buurt rondsehommelt, ook langs de boerderij van onze school- buurman geen kip kwaad doet. Dat het beest luistert naar de romantische naam Fikkie, is mijn schuld niet. Deze Fik nu, is eerste hoofdfiguur in het volgend drama. Nummer twee is Hansje, echter ook al een wezen, dat geen kip kwaad zal doen, wijl gezegde Hansje verzot is op al wat leeft en krioelt in de natuur. Nu zijn honden wel Hansjes favoriets, doch een kikkertje, een poesje, een of ander insect alles heeft zjjn interesse en liefde. Hansje betoont die liefde we zenlijk niet in een gemoedelijk dood knuffelen van wat gedierte ook. Daar voor is hij te goedmoedig. Stel dus mijn uiterste verbazing voor, toen op eens een angstgekrijs 't gewone spesl- pleinrumoer ver overstemde en ik zie, dat juist die twee goedhartige wezens, zo te zien, in een conflict zijn gewik keld, waarbij mijn Hansje het kind De tractatie op deze dag waren de Luilak-bollen met stroop. De bakkers hadden het dan ook extra druk. Ze moesten wel heel vroeg uit bed en zij hadden geen kans om „luilak" te wor den.... Zodra de bollen gaar waren bliezen ze op de hoorn en maakten het zo bekend, dat de bollen, (die immers warm gegeten moesten worden met veel stroop! gaar waren. De bak kersjongens gingen de stad door al blazende op de hoorns om de warme lekkernij aan de man te brengen. Heel bekend in dit verband is de „blazen de bollenbakker" van Adriaan van Ostade„de bakker van de hoek, die heeft 'r vannacht geblazen, de vel len van z'n broek. In later jaren werden de oorspron kelijke luilakken, die gezien moeten worden als Germaanse offerbroden, niet alleen Zaterdags voor Pinksteren gebakken, maar elke Zaterdag. In 1652 werden op deze bollen bepalingen ge maakt op de samenstelling. Er was een intensieve controle op, „vanwege de gestrenge burgervaderen". Werden ze aanvankelijk gemaakt van grof onge- build meel, 40 jaar later mochten ze van fijn wit meel gebakken worden, waarom men ze wel „fijntjes" noemde. Ook op het gewicht werd er con trole gehouden. Bekend is de „bollen- oproer" die in het jaar 1748 ontstond in Amsterdam toen een „witkiel" het gewaagd had om de bollen „zes loo- den" te licht af te wegen. En nu, in onze twintigste eeuw, wor den dezelfde „fijntjes" nóg gebakken, maar we noemen ze niet meer „fijn tjes" en ze moeten ook niet meer ge merkt zijn met een „F", onder op de bol, (zoals in de 17e eeuw). Doch het broodje zelf is hetzelfde gebleven. We geven het nu alleen een andere naam „kadetje". Zo blijkt de luilakbol de grootvader van het kadetje, niet meer als Pinksterbol gebakken, niet alleen 's Zaterdags te krijgen in de bakkers winkel de bakker, maakt ze nu elke dag. Een vraag blijft nog hoe men aan de naam „kadet" gekomen is. Ver schillende folkloristen hebben getracht het ontstaan hiervan uit één of an der offervoorwerp te verklaren. An deren denken dat de naam „kadet" zich ontwikkeld heeft in de Franse tijd, uit het woord „quadraat" wat zo veel als vierkant betekent. Dit lijkt ons wel aannemelijk omdat de kadet veel in serie van acht gebakken werd, als „achterling", meer vierkant was dan rond. Zekerheid hieromtrent is echter niet te geven, het blijft slechts veronderstellen. Het is een eigenaardige gedachte dat de Germaanse zomerfeesten met hun offers aan het „Olie Wief" door de „luilakkenbollen" van de Pinksterdag ons het „kadetje" hebben gebracht. Zo blijkt dit bol-ronde broodje ouder dan menigeen wel zou denken en tóah is het elke dag vers te koop.... Z. P. G. B.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 6