'EUWSE BODEM UIT MIJN KLAS VOOR DE JEUGD. BIGGEKERKE 9 van de 10 vrouwen peggen „Ja" J\ 19 Zaterdag 25 April 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 we straks in confectiepakjes, niet al leen an de butenkant mae ook van binnen. We kriegen eendere gezichten, we lopen allegaer krek eender, krie gen dezelfde meubels en dezelfde Busies, praeten net eender en doen net eender. En je ken geen Zeeuw meer van een Greuninger, of een Fries, of een Drent onderschei jen. En dan kriegt Den Haeg makkelik spel. Dan worden we centrael geringeloord en gedrild. Dat worden we noe al, zal je zeggen. Akkoord, mae der is nog een klein bie tje teugenstand en dat zal er straks nie meer wezen. En daer werkt noe een overstroming as we op 1 Februari gehad a ard an mee. De regerieng eit een schone kans en zal die nie laeten vo bie gaen. En wat ik noe ook nog effies zeggen val: wat datte me noe in 't klein in ons Jmd zien gebeuren, dat zien we in g»oot over de ele waereld. Deur de oorlogen wordt de ele boel deur me- kaere gehutseld. De waereld is mae Idem geworden. Rusland leit geen 300 fcm mee bie ons vandaen. Dat is alle gaer gevolg van de oorlogen. Die brin- gen eel aere toestanden met z'n eigen mee. En noe hebben we als christen wezende, dat alles ook is van een hoa- ger gezichtspunt uut te bekieken. Dan weten we, dat al deze diengen kom men motten. De mens zal over de ele waereld in een confectiepakje gaen lopen. De een zal krek op de aere gaen lieken. Ze zallen allegaere eender gaen dienken en doen. En dan zal het straks eel gemakkelik wezen van een centrael punt uut de ele waereld te regeren en dan is het bedje vo de antichrist ge spreid. Asse we as christen wezende het zo noe mae bluven bekieken, bin we dicht bie de Biebel, die ons zeit datte we van dat centraele gezag nie veul goes te verwachten hebben en dat we ons zeivers te bewaeren hebben vo dat confectiepakje. We bluven mensen nae het beeld Gods geschaepen, en nie nae het beeld dat strakkies de antichrist er van maeken wil. Bin julder 't er mee seen's of nie? FLIP BRAMSE. JOUDE LIEFDE ROEST NIET", door E. van Oosterom. Victoria- reeks te Baarn. In dit boek wordt de levensgeschie denis van Gertje van Rossum gegeven, tot het tijdstip van zijn trouwdag. We beginnen met Gert mee te leven op de dag, dat hij afscheid van de school neemt. Hit is dan een uitgeslapen joch, dat heel wat te bepeinzen heeft over het grote leven 't welk hij tegemoet gaat. H(j vindt, dat hij het niet best getroffen heeft, zijn voornaamste han dicap is wel, dat hij zo klein is voor zijn jaren, maar eveneens is erg in zijn leventje, dat zijn spaarpot maar nooit vod kan komen, omdat moeder er tel kens een greep in moet doen voor de zo broodnodige kledingstukken voor dat eigengereide kereltje. Als hij daar over foetert tegen zijn moeder, krijgt hij deze troost, dat het nog erger zou zijn, als hij zo hard groeide als de an denen. Het Is een troost, al vlfidt Gert die bijster schraal. De schrijver heeft kans gezien ons het kleine manneke springlevend voor ons te doen uitwan delen, als hij die laatste gang van de school naar huls moet maken. En onze aandacht blijft gespannen de gang door zijn ook kleine leventje volgen. Het Is inderdaad een kimn leventje, doch er zit afwisseling genoeg In. Gert je krijgt heel wat te beleven. Dit komt, omdat hij zichzelf telkens ln de nesten werkt. Hij heeft ook eigenlijk een beet je te veel belangstelling voor het vrou welijk geslacht. Het was bij hem al vroeg begonnen, want op de dag, dat hfl van 9chool ging komen we al aan de weet, dat hij het met zijn buurmeisje wondergoed vinden kan en dan neemt hfl al gauw het besluit, later met haar te trouwenals ze tenminste hem hebben ,wil, zo'n kriel van een jong. Nu la dat aardige buurmeisje wel zijn eer ste en laatste liefde, doch tussen deze uitersten liggen nog al wat andere lief des, echte kalverliefdes nog, die hem echter in de perikelen brengen. Maar ais bfl tenslotte tot zijn oude liefde te- njgkeert, blijken daar heel wat voet angels en klemmen te liggen, niet zo zeer op zijn pad gelegd door dat beste Greet je, als wel door zijn werkelijk boosaardige rivaal. Doch eind goed, al goed; Gert krijgt zijn Greetje, al heeft zijn leven «jaardoor inderdaad gevaar gelopen. Het wordt alles zo fleurig ver teld, maar we zien toch bij dit jonge span, door alle dwaasheid van hun jon ge jaren heen, heel schuchter de wil en ook de daad om naar Gods wil te leven. De lotgevallen van Gert hebben wel de aandacht op hem gevestigd; zo komt het, dat als hg trouwen gaat, er zó'n grote belangstelling is bij zijn huwelijk, men op het dorp vindt, dat die Gert en Greetje toch maar een deftige trouwe rij hebben. Zo komt het, dat wij zo echt voldaan dit boek dichtslaan, als we het tot de laatste letter toe gelezen heb ben. We gunnen die twee het geluk be slist. Daarom raden we elk, die te midden van het rumoerige leven eens wat goede ontspanning wil hebben, dit boek te lezen. Het is ge zonde Christelijke lectuur, geschreven in montere toon. Dat wil er wel eens in, in deze tijden. Hoe de uitgever kans ziet voor de zo bescheiden prijs, zulk een keurige uit voering te geven, blijft ons een raadsel. AUGUST EN ALIDA ANDERMAAL, door D. v. d. Stoep. Uitgave van 3osch Keunlng N.V., Baarn. We hebben het eerste deel reeds vroe ger wat breedvoerig besproken. Thans krijgen we hier een vervolg. De auteur handhaaft zijn, van gezonde humor sprankelend werk op hetzelfde plan. En dat zegt al veel, wanneer men ziet hoe veel schetsen er nu reeds uit zijn pen vloeiden. Hij heeft een scherpe kijk op zijn mensen uit het kleln-burgerlijk milieu. Maar tegelijk herkennen we er ons zelf in. Want, al mogen er onder ons zyn, die het op wat hoger niveau weten te stellen met hun leventje, mutatis mu tandis komt het op hetzelfde neer met onze ondeugden: kiekeboe-spelerei met ons zelf en onze naaste omgeving. Het is goed ons deze spiegel eens voor te houden. We zullen er bij glimlachen vaak, maar er ligt toch ook nog een boodschap in, die ons met zachte dwang aan het verstand en het gemoed wordt gebracht. Graag aanbevolen. „Alviin, de Koopmansstad/" H. ter Merwe. Uitgave van N.V. W. D. Meinema, te Delft. Il lustraties van Lutz. Dit boek willen wij graag onder de aandacht van onze lezers brengen. Evenals schier steeds, is het fonds- jeugdlectuur van de firma Meinema op hoog peil met dit boek. Het is een geschiedenis uit de tijd van het Rome onder keizer Nero. Het speelt dus in de tijd van de christen vervolging. Alwin is een Bataafse man, die zijn vrijheid verdobbelt en als slaaf verkocht wordt door zijn meester aan een Romeins koopman. Wat hij in Ro me meemaakt, zijn romantische en avontuurlijke tochten zijn boeiend be schreven. Het is de verdienste van dit boek, dat het op spannende wijze, die er zeker graag bij de jeugd in wil, in kennis brengt met een brok kerkge schiedenis, waarvan we over het alge meen nog maar te weinig onderwijs geven aan de jeugd. Alwin komt tenslotte in aanraking met dé christelijke godsdienst en wordt christen. Door zijn vrijheid te verdob belen wint hij de hoogste vrijheid en zo heeft hij, nog onbewust, reeds onder vonden; dat men door zijn leven te ver liezen het leven gewinnen kan. H. ter Merwe kan goed vertellen. Niet alleen de jeugd leest het geboeid. Jan Lutz toont ook in dit boek, dat hij nog steeds een onzer beste illustrators blijft. Zijn figuren leven en er zit actie in zijn platen. Ze sluiten goed aan bij de tekst. Over de typografische verzorging be hoeven we niets te zeggen. Meinema verzorgt al zijn uitgaven goed, ook die voor de jeugd. Mooi bandontwerp en een suggestief stofomslag. Gaarne aanbevolen. Koop dit boek voor uw jongens van 9 tót 14 jaar en ge zult er plezier van beleven. Nu een voorjaarszon de straten en wegen weer overstraalt met feestelijk licht, krijg je ook weer meer van de jeugd op straat te zien. En vooral de jongens doen wat uitbundig. Ze jagen eens achter een bal aan, ze genieten van alles wat maar lawaai maakt en waar maar beweging in zit. Geen won der, na een lange winter. Wie zou ze het kwalijk nemen. Je denkt: het zijn nog kinderen, al doen ook de jongens van een jaar of twaalf al eens gewich tig. Het Is ook wel aardig de conver satie over hun belangrijke onderwer pen eens te beluisteren, in bus of trein. Misschien denk je dan eens: die moe ten ze thuis maar eens wat neerzetten, dat zou geen kwaad kunnen. Maar je ziet hen als kinderen, rakkers mis schien, maar meer toch ook niet. Doch een artikeltje, dat ilt onlangs in het katholieke blad „De Linie" las, deed me opeens het voorrecht beseffen, dat we onze kinderen nog zo kunnen zien. We hebben in de oorlog wel gezien, dat men ln het Nazl-Duitsland het er volop op toelegde, vooral de kinderen onder het beslag van de verderfelijke Nazi-leer te krijgen. O, en we weten allemaal wel gevallen, waar het ook ln onze omgeving gelukte een enkeling van de jeugd onder de bekoring te brengen, maar heel gelukkig, was dat in ons land nog geen massaal gevaar. Nu is men bezig by deze dichtstbijzijn de buren een andere geest bij te bren gen onder de ouderen en vanzelf brengt dit een goede terugslag bij de jeugd. Maar bp de bewoners achter het ijze ren gordijn gelden voor de jeugd nog de methoden, die wij kennen uit onze oorlogsperiode, zij het dan nog ïn zeer verscherpte mate. Die kwajongens, die wg hier op' onze straten en pleinen zo kostelijk zien ravotten en rennen ach ter een bal, worden ln Rusland syste matisch geleerd, dat zij allereerst kind van Rusland zijn. Daaraan moet alles ondergeschikt zijn. Vader en moeder zijn te tolereren, in zoverre zij het kind niet in de weg staan om allereerst zijn taak tegenover het communistisch Ide aal na te leven. En men kent er de juiste methode toe. In een kinderpark in Moskou, vertelt „De Linie", staat een groot bronzen standbeeldvan een kwajongen van twaalf jaar. By het artikel staat een plaatje van dat standbeeld. Het is elgeniyk aangrij pend, want dat jongensgezicht heeft niets jeugdigs meer. Een harde, verbe ten trek doet het oud ïyken. Waaraan dit kind van twaalf jaar het verdiend heeft, dat hy in het hart van Moskou een standbeeld kreeg? Wel, hij heeft zijn vader en moeder verraden. In 1930 was er verplichte inlevering van de hele oogst. De vader van de twaalfja rige Pavlik Morozow hield wat graan achter voor eigen gebruik. Maar zyn zoon bracht hem aan, want de Sovjet- jeugd weet Immers, dat men vóór alles gehoorzaamheid verschuldigd ls aan de leider van alle Sovjetvolken, dat was toen Stalin. En als Stalin nu beveelt alles in te leveren, en vader doet dat niet, dan breng je die aan. Vader Morozow werd veroordeeld tot tien jaar dwangarbeid en de zoon kreeg een standbeeld. Maar ook verder zorg de men wel, dat de jeugd dit „grote voorbeeld" goed onder de aandacht werd gebracht. Het standbeeld was al het eerste wat aan hem gewyd werd. Doch er kwam meer. Straten, scholen, boenderyeii zyn naar hem vernoemd. Ingezonden Mededeling (Adv als U ze vraagt of ze wel MAÏZENA DURYEA gebruiken. Maar er zijn er onder, die zich vergissen. Die vroegen wel - en welbewust - MAÏZENA DURYEA, maar zij waren te goed gelovig en letten niet op de naam DURYEA, die beslist op 't pak moet staan. Jawel - uit de resul taten bleek 't gauw genoeg. Wat 'n verschilNiet zb maar is MAÏZENA DURYEA wereldvermaard gewor den als het ideale bindmiddel voor groenten, soepen en sausen. Vrddg dusniet alleen MAÏZENA DURYEA, maar let op dat U ook DURYEA krijgt. Slechts enkele jaren geleden werd zyn beeltenis op postzegels aangebracht, opdat zyn daad weer onder de aan dacht van de massa en zo ook van de jeugd zou komen. Men hoopt op die manier de jeugd tot navolging te bren gen. Het ls dus achter het ijzeren gor dijn precies een omgekeerde wereld. Denken we hlerby aan een balsturige of uitgelaten jongen, die nemen we eens onderhanden, in Rusland hebben de ouders alles te vrezen, als hun ge drag niet naar het believen van de kin deren is. Je denkt: arme ouders en ook arme kinderen. Zullen we ons nu veilig-tevreden-voe- len, wijl dit bij ons zo niet is en zeker ook niet zo zal worden? Het artikel in bovengenoemd blad vertelt verder, dat in de staten, die nu onder beslag van Rusland zijn gekomen, het trieste voor beeld van de jongen, Pavlik Morozow, al te gretig navolging vindt. In Hon- garye bracht een zoon zijn vader aan, omdat deze naar de radio-uitzendingen uit de vrije wereld luisterde. In Tsje- choSlowakije vroeg in 1952 een zoon voor zyn vader de zwaarste straf, de doodstraf, omdat deze niet bezield was voor het communistisch ideaal. In het Rode China is het al precies zo gesteld met de jonge garde. Het ls geen bemoedigend artikel uit „De Linie", ook voor óns niet. We we ten Immers niet wat dreigt in het gro te wereldleven. Het enige wat we doen kunnen ls bidden, dat God verhoede, dat het communisme verder over ons oude Europa de klauwen zal uitstrek ken, maar tegeiyk zullen we hebben te zorgen, dat de grotere kinderen gees- telyk weerbaar worden gemaakt, op dat zy, Indien een kwaad ons overkomt niet ten prooi zullen vallen aan die grote geestelyke vyand. Maar allereerst zfillen we zelf het geestelyk gevaar goed moeten onder kennen, anders kunnen we er onze kin deren niet tegen wapenen. Er is dus werk genoeg voor ons te doen. Op de eerste schooldag zet je de nieuwe lingen zo maar ergens neer. Je denktals ik ze voorlopig maar kwijt ben. Later, als je wat poolshoogte hebt genomen, ga je wat sorteren. Zo had Rinus 't Land ook z'n plaatsje gekregen, de vierde bank van voren af geteld, in de rij vlak bij het raam. Een broer van hem, de enige van 't Landje, die we behalve Rinus nog op school heb ben, bracht hem bij me met de woorden „Moeder het gezeid, dat ik Rinus maar effe bij uwes most brengen, en daarmee was de taak van de zevende klasser blijk baar volbracht, en zo deed Rinus, het na- komelingetje in het grote rumoerige van 't Land-gezin zijn intrede in ons wereldje van klas één. Als je zo'n dikke veertig peuters in eens op je dak krijgt om aan hen alle Christelijke en maatschappelijke deugden en kennisse bij te brengen is het, hoop ik ook voor u wel verklaarbaar, dat je niet na een week precies een kaartsysteem kunt aanleggen, waarop nauwkeurig het kennen, kunnen en willen van een iegelijk dier klei nen is aangegeven. Maar zo langzamer hand begin je van de meesten iets te weten te komen. Nu dacht ik, dat ik van Rinus al gauw wat aan de weet was gekomen. Jammer genoeg, was dat niet veel hoop vols. Zo stilletjes had ik al eens verzucht: dat wordt een blijvertje volgend jaar. De laatste dagen, toen ik na een kleine maand al zo grote achterstand zag, dacht ik, dat woedt niet eens een hi vert je, maar zal wel Zaterdag 25 April 1953 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 als een hopeloos geval worden doorge stuurd. Het is een rustig joch, maar daarmee is ook alles gezegd. Ik dachter zit geen geest en geen pit in. Over het hele gezichtje ligt ;ets kleurloos, al heeft hij ook nog zulke glimwangen. Zijn ogen dwalen meestal rusteloos, langs alles heen. Geen ziertje in teresse. Het enige ogenblikje, dat ik wat meer vuur meen te bespeuren, is als we tekenen hebben. Het is waar, hij tekent aar dig voor zo'n jong kereltje en eigenlijk wel bijzonder goed, als je ziet wat een sukkel het overigens is. Ziedaar mijn oordeel. Maar, jaje bent nu eenmaal school juffrouw en daarom probeer je toch altijd nog er uit te halen wat er in zit. Daarom, nu ik vandaag voor het eerst weer eens tijd voor ademhalen heb, omdat de nieuwe- lingetjes van 1 April al zover zijn, dat ze al echt kunnen „lezen" en een regel kun nen schrijven, nu denk ik: we zullen toch eens proberen, of er nog iets te bei-eiken valt met Rinus. Ik heb tenslotte toch het jaar nog voor me. Maar omdat het zo'n zacht en rustig kereltje is, eigenlijk wat schuw, probeer ik hem met list in het speel kwartier bij mij te houden, zodat hij vooral niet verschrikt wordt door het idee van straf. Daarom zeg ik, als het speelkwartier aanbreekt heel monter en bemoedigend te gen Rinus: „Zeg Rinus, jij wil me zeker wel helpen in het speelkwartier en al de boekjes voor me ophalen?" Ik kijk Rinus 'aan, maar oogst helemaal geen dankbaar heid. Zijn oog glijdt onge-interesseerd langs me heen. Het rumoer in de klas naast ons, maakt mijn eigen stel onrustig, dus laat ik hen haastig ontglippen naar het plein. Ik heb er, omdat iets anders mijn aandacht vraagt geen erg in, dat ook Rinus zich in de „stoet heeft opgesteld" om te vertrekken, maar een verontwaardigde kreet van zijn bankbuur, Jan, doet me weer naar de raam kant kijken. „Juffrouw, ie wil geeneens de bqekies opale", schrééuwt Jan zijn veront waardiging uit. Rinus kijkt ineens vol inte resse naar Jan en dan naar mij. Zo heb ik hem nog niet gezien. Ik wenk de laatste rij om maar te vertrekken en Rinus krijgt een nodigend gebaar om bij me te komen. Hij komt naar me toe en gespannen kijkt hij me aan. Opeens, als bij ingeving, voel ik wat er aan hapert. Als Rinus vlak bij me is, vraag ik heel duidelijk en langzaam of hij de boekjes voor me wil ophalen. Ver- Jhêeblijkt kijkt Rinus me aan en knikt vol overtuiging van ja. Als de boekjes netjes op een stapel bij me zijn gebracht, zeg ik dat we saampjes fijn nog eens de plaatjes zullen bekijken. Met deze list krijg ik Rinus in de bank voor me en weer langzaam en zeer duidelijk ga ik beginnen enik vind dat er een heel ander jongetje voor me zit dan ik al met zo'n zekerheid had gedeter mineerd. Na het speelkwartier volbreng ik meteen een kleftie volksverhuizing. Rinus zit nu vlak voor me. Ik heb hem verteld, dat dit een „erezetel" is, wat hij grif gelooft en waarvoor hij me met een zeldzaam zonnige glimlach bedankt. De schoolbel is nog niet uitgeluid of ik zit al op mijn fiets op weg naar moeder van 't LandOf moeder van 't Land nooit eens gemerkt heeft, dat Rinus doof is en of ze nooit eens gedacht heeft, dat ik daarvoor wel eens gewaar schuwd had kunnen worden. Het spijt me, dat ik het van mezelf zeg gen moet, maar ik sla in mijn gesprek hele maal geen lieve schooljuffrouwentoon aan. Moeder van t Land is helemaal niet uit de koers geslagen door mijn mededeling. Zij zal me haar visie wel eerst eens meedelen. „Bel juffer, zo erg is 't niet as uwes denk 'oor. D'r komp zo'n 'oop ondeugd bij. As tie lekker zit te tekenen, wil die je niet 'öre. Dan is men'eertje doof, maar anders valt 't wel mee 'oor. En een mens met zo'n gezin as 'ier ken z'n eige overal nie zo druk om makeEn oorpiene het-ie nooit, want dan schreeuwe zukke jong wel 'oor. Dat ken je gerust van me anneme". Ik denk aan Rinus' veranderd snuitje, toen hij me goed verstond en hoe hij de eerste lesjes las, toen hij de letters inderdaad van mij hoorde, daardoor komt het zeker, dat er zo'n helemaal echte kwaadheid in me groeit, nu ik de peuter tegen zijn eigen moeder verdedigen moet. Een beetje vinnig, vrees ik, stel ik het ultimatum. Moeder van 't Land gaat morgen naar de dokter om te vragen, of er nu nog iets aan te doen is, of anders ga ik. Ik geloof, dat ik glad buiten mijn boekje ga. Maar ook dit neemt moeder van 't Land gemoedelijk op. „Bel juffer, as-ie nou denkt dat 't wat hellepe kan, bel mens dan zal ik wel es gaan 'oor. Maar zo erreg as-ie denkt, dat 't is, is 't niet 'oor". Ik ben helemaal geen voorbeeldige lieve juffrouw, want ik sla kort het aanbod van een bakje thee af en verdwijn na een „ijs koude groet". Morgen begin ik met de achterstand van een maand bij Rinus in te balen. Dat joch Op 't hoekje van het Kerkplein stond hij, de handen slap neerhangend langs zijn wijde, vale jas, zijn krom me rug gebogen naar de aarde, waar in hij zijn hele lange leven heeft staan wroeten en zwoegen. Er is hier al heel wat opgebouwd, zeiden we om te beginnen. Jaet....! 't.Is vraed koud, ant woordde hij langzaam en met nadruk. ër is hier al veel gebouwd, rie pen we wat luider nu. Oooo.jae, ik ebbe êel m'n le ven vee gesjouwd, zei hij, alsof hij het nu begrepen had. .Al veel gebouwd! herhaal den we. Een glimlach gleed over zijn tanig rimpelgezicht, en hij knikte veelbelo vend. Negen-en-vuuftig.negen- en-vuuftig jaer bin 'k getrouwd. Ons gesprek dreigde te mislukken. Ie is een bitje doove.... zei een man die ook op 't hoekje stond, nader- bijkomend. Nu, dat hadden we al vermoed. dikant, die voor dit alles een open oog heeft. We mochten van hem het in terieur van de oude kerk zien. Daar is het althans in orde. Onder de verf lagen en pleisterwerk is de oorspron- kelijke architecteur voor de dag ge komen. Er zit weer sfeer in, natuur steen en balkenstelsel zijn in oor spronkelijke staat hersteld. Wat wisten de bouwers wat kunst was, wat har monie, wat stijl, wat compositie is! En wat hebben latere eeuwen het werk verknoeid. Van het materiële gmgen onze gedachten onwillekeurig over op het geestelijke. Wat hebben onze va deren in de bloeitijd der kerkhervor ming een open oog gehad voor de zui vere Waarheid en wat hebben zij dat in lapidaire stijl, en machtige concep tie klaar en duidelijk vastgelegd in hun belijdenis, die zij, als 't moest, met hun bloed bezegelden. En wat heb ben de kerkverknoeiers van latere eeuwen het goud verdonkerd, mystiek, romantiek, rationalisme, verstard dog matisme en noem maar op. Pleister werk en kalk, ordinaire verf, en ver bouwing, hebben van het oorspronke lijke maar weinig over gelaten. Geze gend de predikant van onze lijd, die weer oog kreeg voor de geestelijke ar chitectuur van de kerk, zoals zij in de Reformatie tot uitdrukking kwam! Maar terwijl wij zo peinsden ging Nóg een paar mensen kwamen bij ons staan, nieuwsgierig naar wat wij toch wel kwamen doen. Toen kwam er schot in, want vele handen, of in ons geval, vele monden maken licht werk. Vooral als we vroegen naar de droeve Septemberzondag in 1944, toen de hele straat, waar nu die aardige nieuwe huisjes staan, werd weggevaagd door een moordend bombardement. Vijf-en- veertig doden in één ogenblk! Strak en ernstig stonden de gezich ten van de mannen toen ze beurtelings herinneringen ophaalden van die vre selijke dag. Maar nu zijn alle sporen weggewist wat betreft de huizen. Keurig en gloed nieuw staan ze zij aan zij uit het puin herrezen. Maar het leed om het ver lies van nabestaanden duurt nog voort. Zulke wonden zijn té diep. Biggekerke heeft de prijs der vrijheid wel erg duur betaald. Stil hebben we de vertellers op de hoek verlaten.... We maakten een rondje om de kerk, die helaas, tot op heden nog met een laag grauwe cement bestreken is. Er is een tijd geweest waarin men meen de dat reparatie en restauratie alleen met cement kon gebeuren. Waarom men dan ook alles wat maar enige re visie behoefde botweg met cement be streek, enbedierf! Dat het ook anders kan zagen we b.v. in Zoutelande, waar de cement er weer netjes is afgebikt en het oude muurwerk in eere is hersteld. Biggekerke, is het nu üw beurt? Gelukkig bezit Biggekerke een pre- hoeft er niet onder te lijden, dat hij een moeder heeft, die we! niet doof, maar dan toch ziende blind is. Tenslotte is een blije glimlach over een anders haast verstorven gezichtje ook a! wat waard. onze tekenaar zijn eigen gang. Hij was druk in de weer een geschikt punt te zoeken om zijn gebruikelijke schets te maken. Eerst kroop hij de Bakkers gang in, toen de Wagemakersgang, maar het uitzicht kon hem niet beko ren. Teneinde raad verdween hij tus sen een paar huizen, en werkelijk, daar had hij blijkbaar zijn draai gevonden. In de verte zagen we hem op een erfje bezig met voorbereidend werk: pijp opsteken, puntje slijpen, zijn hoed wat achterover en de slag begon. Gerustgesteld stapten we het Kerk plein nog eens rond, en toen nóg eens, maar de man die op het kerkhof bezig was met de aanleg van het plantsoen, bleef nog steeds te ver van het hek doende om een fatsoeni:jk gesprek te kunnen voeren. We hadden hem anders wel eens willen polsen over de in Zee land alom bekende Ds Budding, die hier immers nog enkele jaren „ge staan" had. Niet dat onze brave kerk- hofplantsoenspitter die zelf kon ge kend hebben, maar zijn grootvader zéker. En overleveringen zijn meestal nog interessanter dan ooggetuige-ver halen. Besluiteloos stonden we een poosje voor het hek, en zochten een ander slachtoffer. De dove met de vale jas stond er nog. Hij had nu een klein ste nen pijpje tussen zijn bevende lippen. Telkens als hij zoog ging het even omhoog en omlaag. Dan hing het weer een tijdje slap in zijn tandeloze mond, even slap als zijn lange armen die aan zijn schouders bungelden.... Nee, een gesprek met de dove scheen ons niet mogelijk. Achter ons hoorden we schuifelen, en een dorpeling kwam kwasi toeval lig in ons vaarwater. Hij groette, en zonder zijn nieuwsgierigheid te ca moufleren informeerde hij op de man af: Julder bin zeker van de oudeidT Van de oudheid? deden we of we hem niet begrepen, zien wij er dan zo oud uit? Nêent, 'k bedoele van de kemissie voor ouwe uuzen en hebouwen en zó, legde hij nader uit. Daar kon je wel eens gelijk aan hebben, zeiden we om hem zo wijs te laten als hij was. Oort d'n diën ook bie julder? hoorde de man ons verder uit. Nou, en of, kijk maar, hij komt recht naar ons toe, zeiden we. Het was onze tekenaar die stamp voetend van de koude voeten op ons af kwam. Je motte'n is nae de meulen gaen kieke, raadde ons onze vragende vriend toen we weggingen aan, da's 't mooiste stik van 't durp! Dóen we ook, zeiden we gauw. We gaan al. Bonjour! We volgden inderdaad zijn raad op om dat „mooie stik" te «gaan zien. We hadden er geen spijt van, en „daar bij die molen, die mooie molen" van Big gekerke stonden we een poosje stil, en streelden met prijzende blikken zijn blanke schoonheid. De tekenaar zuchtte diep. Wat jammer.... zei hij zacht. Wat jammer? wilden we weten. Dat ik de mólen- niet getekend heb! was het antwoord. Mtjn beste nichtjes en neven, Terwijl lk jullie brieven beantwoord schynt de zon stralend. Daardoor kan lk me best begrypen, dat een van onze familie ln de brief verzucht, dat het zo jammer ls, dat Je nu naar school moet, want het zou nu fijn zyn om echt bul ten te ravotten. Maar al zit je dan in schooi, dan is het toch ook wel heeriyk als de zon schynt. En dande mees ten hebben toch Zaterdag geen school, dan is er weer een hele dag om buiten te spelen. En 's avonds is er nóg tyd genoeg om een beetje in de tuintjes te werken. Hebben Jullie in de krant ge zien, hoe ons Prinsesje Margriet ook Ijverig tuiniert? Maar nu gegroet. Jullie TANTE TRUUS. Leeuwerikje te Nw en St Joosland. Dat was zeker een hele reis, die jullie met z'n allen moesten maken. Ik weet er alles van, want lk heb kort geleden haast dezelfde reis gemaakt. Enik heb ook schoon gemaakt. Je ziet, dat ik het dus ook druk gehad heb. Maar nu gaat het leven weer een gewoon gangetje. Nu hoop Ik maar, dat dit bij jou ook zo is, want dan kan ik weer rekenen op lange brieven van jullie. Hoe staat het met de lamme tjes? Wat waren jullie wel verbaasd toen er zoveel lammetjes kwamen. Geelborstje te Nw en St. Joosland. Ik kreeg echt medeiy, toen ik las, dat je zo'n kiespyn had, want dat vind lk een verschrikkelyke pyn. Ga maar gauw naar een tandarts, die helpt Je er wel af. Wat ga je doen als je schooltya voorby is? Dat moet je nu wel zo'n beetje weten, want de tyd gaat aardig opschieten voor je, merk lk wel uit je brief. Reseda te St Laurens. Ik geloof, dat Honingbytje me al vertelde van die albums voor 's Gravendeel. Maar lk wist toen niet, dat jy er ook al aan bezig was. Maar het is leuk, dat al die albums toch verschillend zullen worden. Wat zou ik graag jullie werk eens wil len zien. Is er al veel in die bus ge komen? Ik hoop van wel, want in 's-Gr. kan men heel wat gebruiken. Er ls ook daar zo veel gebeurd. Dat vers je van die klompen heb lk vroeger wel eens door de radio gehoord. Het ls een alleraardigst liedje, waarnaar ik altijd graag luisterde. Sneeuwklokje te Wol- faartsdyk. Het ls fyn, dat ik weer een brief van jou uit Wolfaartsdyk kryg. Ik kan me begrijpen, dat alles niet op eens weer ln orde ls, na al wat er ge beurd ls. Maar al is het dan nog niet klaar, het ls weer heeriyk ln eigen huls te zyn hé? Wat een prachtrapport haa jij. Wonderlyk, dat er toch nog bloe men bloeien, na al dat zoute water dat er geweest ls. Ik ben al eens in je buurt wezen kyken hoor, maar toen was lk verdrietig, omdat alles er nog zo triest uitzag. Ik ben blij, dat je flink hielp schoonmaken, want er was na tuurlijk vreselijk veel te doen. Honlng- bijtje te St Laurens. Jij wacht ook al op de tulpen, dat ze zullen bloeien. Ik t

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 8