Beets als huisvader ARNEMUIDEN VOOR DE JEUGD. I Vrijdag 10 April 1953 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 in een kreek viel in tegenwoordigheid van diezelfde neger-onsomnabulist om dat we dit deel ook niet goed kennen en we het met Jake Montgomery in zijn huidige conditie ook wel nooit zullen leren kennen al doet dat daar eigenlijk niet toe daar het feit blijft bestaan, waar anders om was hij in Vinson's graf als het niet was omdat Jake Montgomery door het hout van Crawford te kopen (we zijn er vanmiddag achter gekomen door de laatste koper van het hout in Memphis op te bellen) ook wist waar het van daan kwam omdat het ook in Jake's aard en karakter lag dat te weten We houden er maar mee op om deze zin af te maken tot de plaats dat er een punt staat en een nieuwe zin met een hoofdletter kan beginnen. Maar we willen even vertellen, dat we van deze geciteerde zin slechts een heel klein deeltje gaven. We namen van de gedrukte tekst slechts twintig regels over. De gehele zin bestaat in het boek uit.... honderd twee en twintig re gels! Ik heb zomaar een willekeurige zin genomen. Regel zijn zinnen van een halve bladzijde, maar als een extraatje komen er wat langere tussendoor. Misschien begrijpt men nu, dat ik wat lang werk had, eerst met dit boek te lezen en het later moeilijk vond het te bespreken, want bij de grote waar dering die we hebben voor de inhoud is het de vorm, die het boek voor ons moeilijk verteerbaar maakt. Ietwat ge compliceerde zinnen zijn we bij onze lievelingsschrijvers wel gewend, maar als we nu telkens weer eens een hele of halve bladzijde in het gelezene te rug moeten om te zien waar de logi sche verbanden liggen in het verhaal de, dan wordt het wel wat erg! Nu is het een vertaling en ik heb nog geen kans gezien het oorspronke lijke te lezen, dus weet ik niet, of het in het oorspronkelijke ook zo is als in de vertaling, die Apie Prins geeft, maar erg zal het ook wel wezen, ver moed ik. De technische verzorging is per fect. nrneRimonsB BRieuen Het is in de eerste week in Maart dat ik deze brief aan jullie schrijf. Ik kom zo juist uit de stad, waar ik even heb staan kijken voor een groot win kelraam van een groente- en fruit- zaak. We hebben in Michigan een zachte winter gehad, maar toch altijd nog genoeg vorst en sneeuw om onze Staat een goed winterpak te bezor gen. De gehele natuur is dan ook in de winter by ons, wat wij noemen „dormant", of slapend, zoals dat woord te vertalen is. Dat wil dan zeggen, dat we ook hier, evenals by jullie, af- hankelijk zijn van de seizoenen. Maar in deze groenten- en fruitzaak was dat niet te merken. Het hjkt dan wel alsof we al in het hartje van de zo mer zijp. Prachtige witte bloemkool voor 40 cent, verse worteltjes, 2 bos sen voor 35 cent. Radijs 10 cent per bos, aardbeien 40 cent voor een li terbakje enz. Nu weet ik wel, dat jullie daar tegenwoordig ook heel vroeg mee zyn. De stookkassen leve ren in het hartje van de winter kom kommers en aardbeien en wat jullie tegenwoordig „diepvries-goed" noe men. Maar dat is dan tegen pryzen, die een gewoon mens niet betalen kan. Het meeste is dan ook beschikbaar voor de dure hotels en voor de export naar het buitenland. Maar by ons hebben we deze verse zomergroenten en dit heerlijke fruit tegen pryzen die binnen ieders bereik liggen. En ieder maakt er dan ook ge bruik van. Dat komt hierdoor, dat bij ons dit goed niet kunstmatig behoeft gekweekt te worden in stookkassen. maar dat het een 4000 km van het Westen naar hier gebracht wordt. Het komt uit Florida of uit California, zo vers van de tuin. Vooral California is de grote leverancier van ons verse goed. Het is een zeer aparte Staat, hoogst interessant voor het tourisme, waar dan ook een groot gebruik van ge maakt wordt. Maar evenzeer om zijn afzonderlijke ligging en zyn volmaakt klimaat. California is een goede hon derd jaar geleden pas by Amerika ge voegd. Het is feitelijk pas ontdekt door de z.g. „goldrush", het goud, dat er gevonden werd, deed de mensen er heen stromen. Dat was in 1849. De ne derzetting van Ds Scholte is er toen nog wel bij gevaren, want de goudzoe kers trokken langs Pella en deden daar hun inkopen om de verre tocht, de eenzaamheid in, te vervolgen en de nederzetters van de stichting van Ds Scholte waren goede handelaars. Die Staat California was in die tijd i.zg een grote woestijn. In het schrala regenseizoen groeide er iets, wat gras tegen de berghellingen, waar wat beesten van in het leven konden blij ven, maar in het voorjaar, wanneer de droogte begon en de zon begon te branden, verschroeide alles en bleef het een woestijn gelijk. Toen de be volking echter toenam en de gouddel vers waren uitgepraat (er zyn er wei nig rijk van geworden, maar wel ve len door verongelukt, voor tyd en eeuwigheid beiden) kwamen de kapi talisten, die het alles gingen industri aliseren en die tevens het land voor weinig geld kochten en de dorre vlak ten begonnen te irrigeren. Sommige bergstromen werden afgedamd en dat water werd over het land losgelaten. En toen heeft men gezien wat water voor een dorstig land betekent. De woestijn werd een paradijs. Het gelaat van het aardrijk veranderde als met één slag. In latere jaren is dit nog ge ïntensiveerd. We hebben de beroemde „Hooverdam" gekregen, welke een op pervlakte van water voorzag, van vier maal zo groot als geheel Nederland. En thans is California één der rijkste Staten van geheel Amerika. En alles gebeurt daar natuurlijk in het groot. Iemand die aardbeien telen gaat doet dan ook niet anders en wordt de „aardbeienkoning" genoemd. Hij be plant duizenden acres met aardbeien, die, voor de helft van de opbrengst, bewerkt worden door Japannezen. Ie der gezin krijgt 3 of 4 acre voor zijn rekening om dat te bewerken. Ze krij gen er voor elk gezin een eigen huisje op, twee kamertjes en een keuken, (meer verlangen ze niet) en in het winterseizoen begint de pluk voor de oosterse markt, d.w.z. voor Oost-Ame- rika, waaronder ik dan ook reken de Staat Michigan. Grote steden als Chi cago en New York kunnen heel wat gebruiken. De vrachttreinen rijden dag en nacht dwars door Amerika, soms met een 90 of 100 wagons achter de reuzen-loco motieven om de producten naar de oosterse markt te brengen. Wanneer deze markt stil staat, omdat het Oos ten zich zelf kan voorzien, in het zo merseizoen, gaat 't fruit en de groen ten van California naar de fabrieken in eigen Staat, waar het wordt inge maakt in blikken. En daarvan eet dan zowat de gehele wereld, want veel daarvan is voor de export bestemd. Men begrijpt, dat California op die manier heel wat geld binnen krijgt. Het is het grote voordeel van ons land, dat het in zo sterke mate zichzelf hel pen kan. We hebben in ons land met geen tol muren te maken. We hebben geen douanes aan de grenzen, want we heb ben geen grenzen. We hebben bij ons een afzetgebied voor meer dan 140 millioen mensen, die bijna allen flink koopkrachtig zijn. Daarbij hebben we nog niet zoveel te maken met de soci ale lasten en de ambtenarij, welke bij jullie het bedrijfsleven langzaam maar zeker de keel dichtsnoeren en de op brengst komt dus steeds voor bijna de volle honderd procent ten goede aan de producent en doordat hij het goed maakt, hebben allen het goed. Dat is een kant van het amerikaanse leven, dat inderdaad veel voor heeft. Want bij alle sociale zorg en bij alle ambte narij en regeringsinmenging, is het slot toch, dat de arbeider het verre weg minder heeft dan de meer ge goeden. Dat is bij ons nietzo. Wie werken wil, heeft werk en dat wordt zo betaald en de prijzen liggen zo binnen ieders bereik, dat de werkman, zo goed als de rijke, natuur boter eet, iedere middag een flinke portie vlees op zijn tafel heeft en net als de rijke, volop genieten kan van wat het aardrijk aan vers fruit en ver se groenten biedt. Met andere woor den: wat de rijke bij ons kan kopen, dat kan iedereen kopen. Dat is het verschil met jullie en ik geloof, dat dit voor een groot deel gevolg is van de tolmuren en van de overheidsbe moeiing, die het leven schandalig duur maken en waarvan de arbeider de dupe wordt. Ik wil jullie een volgende keer eens wat meer schrijven over de irrigatie van California. Ik heb er, zoals ik al eens schreef een jaar of veertien ge woond en ik hoop er dezer dagen weer heen te gaan voor enkele maanden. Vandaar dat mijn gedachten er thans mee bezig zijn en het is wel interes sant eens iets te horen over dit geheel aparte deel van ons land. Tot volgende week dus. OOM CEES. Als het spreekwoord: „Kleine kinde ren en dronken mensen zeggen de waarheid", zelf ook een waarheid be vat, dan.ja dan zou ik, om het mo dern te zeggen, haast een minderwaar digheidscomplex krijgen. Ge begrijpt, dat dronken mensen in mijn „rayon" niet voorkomen, dus kwam het kwaad van de „kleine kinderen". Is ook zo en wel van Gillis, die een alleraardigst joch is. Ge ziet ik ben niet kleinzielig, dat zult ge moeten toegeven, als ge ge lezen hebt, hoe die kruimel over het levenswerk van schooljuffrouwen oor deelt. Gillis woont op een flinke hof stee, een eindje buiten ons dorp. Gillis is de eerstgeborene, wat zeker de oor zaak is, dat vader hem op de eerste April zeivers even bij mij bracht. Sindsdien komt en gaat Gilles parman tig alleen op een miniatuur fietsje. Toen vader hem dan aan mij afleverde, zei hy hoofdschuddend: „Juffrouw, juffrouw, dat-je nou zo'n beste knecht van me afneemt". Dat schijnt, althans volgens Gilles, en die kan het tenslotte het beste weten, de volle waarheid te zijn, want Gilles is volkomen ver trouwd met het werk op de vaderlijke hoeve. Dit komt, omdat Gilles daarin zijn volle aandeel heeft. Gilles raapt altijd (hij doet blijkbaar alles „altijd") de eiers voor moeder, hij heeft toen-er- is de koeien naar de stalgebracht, maar hij werkt altijd in zijn eigen tuintje, en hij zit altijd in de appelbo- me om appels te plukken. Maar hy zit ook altijd in dezelfde boom as va der. Moeder melkt altijd de koeie as de knecht er niet is en als Gilles groot is zal hij het voor moeder doen. Maar h-t allervoornaamste is dat hij dikwijls op de „trekker" (bedoeld is de tractor) mag rijden als vader daarmee aan het werk is. Verder maakt de jongeman weer altijd de stal schoon. En nou kortelings heeft Gilles altijd de ra dijsjes voor de boterham geplukt. Is het wonder, dat een vader hoofd schuddend zucht als zo'n knecht hem Hy had een groot gezin. Hy mocht roemen in: Een huis waar de vrede, En harten, waar vreugd In wonen, in heersen, By ouden en jeugd. In Mk een gezin zyn de kinderen van Beets opgegroeid. Het bleef een degelijk, ouderwets gezin. De gemeen zame voet, waarop vele ouders in de nieuwere tyd met hun kinderen om gaan, werd er niet gevonden. Beets heeft met zyn kinderen gespeeld, doch niet met zich laten spelen. Bijzonder gemeenzaam is Beets nooit geweest. Steeds de dominee en de professor, of in huis: de vader. Zyn drukke werk kring bracht mede, dat hy veel buitens huis of op zijn kamer was en dat men hem in de huiskamer wel wat minder aantrof dan de huisgenoten soms heb ben gewenst. Doch zyn gezin verwaar loosd, neen, dat heeft hy niet gedaan. Hy was een goed huisvader, geëerd en en geliefd. P. D. Chantepie de la Saussay, die hem zo goed gekend heeft, schrijft over deze zaak het volgende: „De lei ding van zyn gezin kon hy voor een goed deel overlaten aan de twee voor treffelijke vrouwen en moeders, op wie ook in dezen het hart haars mans ver trouwden. Zyn wijsheid achtte daaren boven ook in de opvoeding vrij wat doen door laten gewenst. Hy kende zeer goed de vaderwijsheid, die geen ijzer met handen breekt en geoefend is in gerede kennis, onderhoudt wat hy weet, omdat het gezicht van de jeugd helpt onthouden, zoals hy het in een versje van 1872 uitdrukt. Dat hy niet maar nu en dan naar zyn kinderen om zag om een gedicht op hen te maken, is zeker, ook al deelde hy niet in de kleinigheden van het dageiyks leven. Zijn hart leefde met hen en volgde hen op hun wegen. Beets is tweemaal getrouwd geweest. De eerste maal met Aleide van Forust. Zij schonk hem 9 kinderen, waarvan enkele klein gestorven zyn. Enige jaren later hertrouwde hy met haar zuster Jacobs Elizabeth van Fo rust. Uit dit huwelijk werden nog 6 kinderen geboren. Zyn eerste vrouw, Aleida, is getorven by de geboorte van haar negende kind. Beets herdacht haar met de volgende woorden: Nagedachtenis. Gy waart zo goed. Dat konden allen lezen In 't zacht blauw oog en vriendlijk aangezicht: Een heldre straal van lieflijk licht Speelde U om 't blonde hoofd en on- vergeeflijk wezen. Uw moeders vreugd; haar troot bij [weduwsmarte. Haar lief voorbeeldig kind; Als de appel van haar oog bemind, En thans beweend, met een verbrijzeld [harte. My kreegt gij lief. Uw hart, zo onbe vangen, Uw ziel, zo rein zo schoon, Ging open op de zachte toon Van 's jongelings luite en weemoed volle zangen. Gy schonkt m'uw hand; wij werden [saamverbonden Gezegend uur voor mij! Gods goedheid had mij aan mijn zy Een engel ter bescherming toege [zonden. Hoe teder was uw liefde, hoe zorg- [vuldig! Hoe rijk en vindingrijk! In lief en leed zichzelf gelijk; Aanspraakloos, rein, zachtmoedig en [geduldig: Zo trouw als goud, in woorden en in [wegen. Gy hebt my nooit gevleid. Door waarheid en oprechtigheid Werdt gy behoed en waart gij my ten [zegen. Wij poogden saam, by 't licht van Gods [genade. De goede weg te gaan. Hoe»onbelemmerd tradt gy aan! Ik wees de weg; maar gy gingt voor, [mijn gade. Gij schonkt my kroost. Ge omringde [my met zonen En dochtren. Blij gedruis Vervulde myn gelukkig huis. Gy gaaft ze uw melk en uwe roze- [konen. Vrijdag 10 April 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 ontnomen wordt, en het is evenmin een wonder dat zo'n weffkezel, het schoolgaan als een nutteloos tijdver drijf beschouwt. Daarom vind ik het licht te verstaan, dat Gilles mij na een goede week schoolgaan ernstig de vraag stelt: „Motte we morge al wéér na school komme?" Ik kan er wezenlijk nies aan doen, maar ik moet hem met ernst verzekeren, dat er geen moedertjelief aan helpt, maar dat hij móét komen. Het dient gezegd, hij schikt zich gemakkelijk in het onver mijdelijke. Maar het schijnt, dat hij me nu wel van alles verteld heeft van het bedrijf thuis en daarom gaat hij eens poolshoogte nemen hoe het er nu wel met mij bijstaat. Of juffrouw al-es koeie gemelkt het De eerlijkheid gebiedt me met nee te antwoorden. Het valt hem tegen, dat is zichtbaar. Hy zelf heeft het wel is waar ook nog niet gedaan, maar hij heeft het vaste plan het toch "altijd te zullen doen". Ik heb dat plan ook al niet. Of ik altyd eiers raap. Alweer nee. Het juffrouw wel er is op de trekker gezeten? Het valt me hard, maar ik zeg, nee. Phhh z'n moeder weL Het juffrouw al-er-is de stal schoon ge maakt? Het wordt eentonig, maar ik zeg nee. Dan is Gilles volkomen aan het eind met me. Hy kykt me ernstig In de luwte van een oud stenen werkplaatsje houden een groepje be jaarde vis-veteranen hun sociëteit. Van hun zangerig, ietwat lijzig dia lect dringt even een flard tot ons door als we er aan komen wandelen. Aan de muur, juist boven de zwarte gleufhoed van een der hoofdfiguren, prijkt een grijsblauw bordje met grauw-witte letters. „Schorretje", staat er op te lezen. We stevenen regelrecht op het groepje af, of beter gezegd, de teke naar doet dat, en wy volgen. Hij wil namelijk zijn pijp aansteken en dat vereist een windstil plekje. Zodoende wordt de vergadering door ons zonder enige piëteit voor de ouder dom brutaalweg gestoord. Htm onder ling gesprek verstomd, verbaasd als ze zyn over zoveel brutaliteit. Maar we weten wel een middel om hun zwygen te verbreken. De onder vinding heeft ons geleerd dat mensen op leeftijd graag over het verleden praten. Dus wagen we een poging in die richting, en beweren listig dat er vroeger toch veel meer vertier was aan de haven, toen de vissersschuitjes geregeld elke week binnenvoeren. Waar zyn ze toch gebleven, en O, welk een lust in 't midden van de [velen, 't Lief moedertje te zien; Eén op haar zachte schoot, één op [haar knien, Eén spelend op de grond en keuvlende [onder 't spelen! O welk een rust, U by de wieg te weten Van 't krank en lijdend wicht, Met zorg in 't hart, met kalmte op 't [aangezicht. Niet wijkend van uw post en 't bidden [nooit vergeten! O, welk een troost, waar geen gebed [mocht baten, Maar 't offer moest gebracht, Van 't vast geloof de grote kracht Te lezen in uw hart, zo stil en godge- [laten! O, welk gemis, die troost, die steun te [missen. En op de levensbaan Verminkt en eenzaam voort te gaan, Het hoofd vol zorg, het hart vol [droefenissen! Gy waart nog jong. Geen acht en [dertig jaren! Nog kleurde t lieflyk rood Uw zachte wangGeduchte dood! Wat wist uw adem snel myn schoonste [roos te ontbiaren. aan en vraagt dan: „Werk-uwes dan nooit?" Daar zit ik dan. Is het nou waar, dat kleine kinderen en dronken men sen de waarheid zeggen, dan ben ik geen knip voor mijn neus waard. Ik zeg dan maar kleintjes tegen Gilles: „Nee, hoor ik kom enkel maar naar school om jullie te leren lezen in die mooie boekjes". Hiermee oogst ik geen dankbaarheid, toch schijnt het dat de jongeman me goed gezind blijft, want monter stelt hy in het vooruitzicht: „O, maar as uwes nou nog groter (misschien bedoelt hy ouder en wij zer) ben, dan gaat-uwes wel werke 'oor". Dan mag uwes best bij ons de koeie melke as de knecht uut is". Daar zit ontegenzeglijk toekomst in voor mee, maar intussen, verkommert myn schooljuffrouwenhart doordat ik geen waardering vind en dat heeft ieder op zijn tyd toch wel eens nodig, is 't niet zo? Maar Gilles onbewust van wat hy misdreef, belooft me alweer heel mon ter, dat ik morrege bloempjes van 'm kryg. Zijn leuke snuitje straalt al van plezier over zijn eigen gulle belofte. Enfin een bosje voorjaarsbloemen is al een malse balsem op de wonde. Dus morgen beter! 't Was Meimaand; alles groen in bos [en weide. En ook in onze hof; De bloemen rezen uit het stof; Ook op het kerkhof, dat het stof ver- beide. Daar bracht ik U. Sering en gouden- [regen Wuifde U het welkom toe. Hoe treurig was myn hart te moe. Toch sterkte God en hield myn tranen [tegen. Beets maakte dit gedicht toen zyn vrouw een jaar dood was en hy beroofd was van het liefste dat hy bezat. Nu bloeit gy weer, gelyk een bloeiend [Eden. En ook myn hof herbloeit Aleida lief, myn schoonste bloem, myn lelietje-van-dalen, Ik zal op God vertrouwen. Och, mocht mijn kroost in uwe voet- [stap treden, En ondanks uw gemis, Mijn dochtertjes uw beeltenis Uitdrukken in een kring van stille [lieflijkheden! Mijn zoons niet van uw les en voorbeeld [wijken, Zo diep in 't hart geprent, En 't wicht, dat nooit U heeft gekend, waarom komen ze niet meer naar hier, willen we weten. De strakke gezichten der vissers ontspannen zich op onze belangstel ling voor hun vloot, en een milde trek komt er op de door weer en wind gegroefde oude koppen. Langzaam, nog wat achterdochtig, beginnen ze te spreken, maar al gauw gunnen ze elkaar geen tijd om een woord te zeggen. De scheepjes blijven tegenwoordig in Veere en Vlissingen, vertellen ze. Voor de goedkoopte, zie je. Het spaart een boel olie, en tijd ook, want ze be hoeven niet meer te wachten in de sluis, en voor de bruggen. En de be manning is op de fiets of bromfiets in een wip thuis. Met dat al is het zo mooie, typische stadsbeeld (ja, ja Arnemuiden is een stad!) als vissers plaats, verloren gegaan. En dit is ook de reden waarom on ze tekenaar op een gegeven moment uit ons gezelschap is verdwenen. Zyn illusie om een vissersplaatsje met scheepjes te kunnen tekenen is hem ontnomen, waardoor hy genoodzaakt is een ander object te zoeken. Maar onze vissertjes houden ons nog een poos bezig. Eenmaal over de oude tijd begonnen, weten ze van geen ophouden. Plotseling wordt het gezellig samen zijn op onkiese wijze gestoord. Uit een van de huisjes dichtbij komt er een vrouwspersoon te voorschijn, en krijst met een harde Kaat-Mosselstem in onze richting: Wullemstae je wee te kles- seom èrrepels bie de Graef, al- leé. Wullems oogjes knipperen een beet je zenuwachtig, hy slaakt een diepe zucht, en gaat.... om èrrepels. De ouden schudden zwijgend hun wijze, grijze hoofd en zien hem na. Wat een Kenau, zeg ik hardop te gen mezelf. De zwarte gleufhoed hoort het: Jie eit et over Kenau, oor ik. Wete julder wè dat die ier nog geweund eit? In de Langstraete, bie et Ge- mêenteuus daeromtrent. Meteen waren we weer in de histo rie verzeild. De Haarlemse kokende-pekgietster Kenau Simons Hasselaar eenmaal in woonster van Arnemuiden? Dat was iets nieuws voor ons. Wat je zoal niet op 't Schorretje leren kan. Het werd echter langzamerhand tijd dat we eens wat verder keken, want we rekenden het voor onze plicht, on ze tekenaar bytijds terug te vinden. Samen uit, samen thuis, nietwaar? Dus zwierven we her en der door de stad. Over de Westwal, de Zuid- wal, door de Langstraat, ja, waar al niet. We keken even bij de „Keete", of hij daar niet zat, en belandden ein delijk bij het Schuttershof. Een groot tumult deed ons echter aarzelen om onze speurtocht langs de ze kant te vervolgen. Een hele groep schooljongens was daar aan 't bakke leien, we werden er koud van! Midden uit de troep steeg af en toe Door aangeboren aard en inborst U [gelijken! En ik, die uw gedachtenis blijf vereren, O, mocht ik, ook nog nu, Verkerende in de geest met U, Gelijk voorheen, bestendig van U leren. Doch ook het wicht, dat nooit haar had gekend, hun jongste spruit, werd weg genomen. De bedroefde vader maakte toen het volgende gedicht: Benoni. Gij wist niet, die het was, die zo kort, [maar zo zacht U aan het hart ban haar liefde mocht [prangen, Die op eenmaal verdween, in die treu rige nacht Maar gij scheent haar terug te ver- [langen. Rondom uw wieg werd door velen [geschreid; Doch de reden kondt gij niet door- [gronden; Slechts hebt gij een dubbele zorgvul digheid Bij al deze droefheid gevonden. Gij wist niet waarom, maar gij kondt [maar niet recht U gewennen aan 't aardse gewemel een blauwige rookwolk op. We stonden even stil om beter te kunnen zien. Daar is iezeiden we te gelijk. Ik zie zijn pijpzei ik, niet naar waarheid, want zijn pijp was niet te zien, alleen de rook. We ijlden voorwaarts, in de hoop dat onze hulp niet te laat zou komen. Wie beschrijft onze verbazing toen we, naderbij gekomen, onze maat daar rustig temidden der woelige scharen zagen zitten. Wat gebeurt hier toch? vroegen we een beetje angstig. Hiervroeg hij, terwijl hij even rondkeek. Ze hebben verschil van me ning, geloof ik. Natuurlijk moesten we er ons mee bemoeien, het ging zo niet langer. We riepen één der ergste vechters bazen ter verantwoording, en vroe gen hem streng wat dit alles te be duiden had. Toen kwam de aap uit de mouw: B b b b bram van Bè ba bè bè bèlzen zeit dat z'n b b b broer vee mooier kan t t t t têkene as die me me me meneere, stotterde hij. Ma, 't is gêen waere oor, liet hij er driftig op volgen. Zo, dus dat was het, wat de Arne- muidense jeugd zo beroerde. De storm was evenwel evens snel gaan liggen als opgekomen, en in een betrekkelijke kalmte die nu heerste kregen we eindelijk gelegenheid om te zien wat onze tekenaar op papier zette: Alweerde kerk! Gezamenlijk vervolgden we onze wandeling, trouw gevolgd door de jeugdige schare, die hoopte dat er wellicht by ons nog meer te beleven zou zyn. Dochtwee metalen slagen van de veelbezongen torenklok van Arnemui den sloegen de hoop de bodem in: de school ging aan! In een run holden de Van Belzen- tjes, de Nooiertjes en Marteyntjes scholewaarts. Onze kennismaking met oud en jong, verleden en toekomst van „Erre- muje" nam een eind toen even later het stille stationnetje ons opnam en doorgaf aan de snelle, groene Diesel die ons huiswaarts reed.... Mijn beste nichtjes en neven, Deze keer heb ik weer een aardig stapeltje brieven voor me liggen. Ik zie het zo al aankomen, dat ik aan de op lossingen en nieuwe raadsels niet toe kom. Dat is dus weer voor de volgende week. Als jullie dit lezen, is de vacantie al weer voor een groot deel voorbij. Ik hoop, dat jullie het heel prettig zullen hebben gehad. En dan maar met nieu we moed aan de gang. Ik hoor toch wel gauw wat over de rapporten? Eerlijk vertellen hoor. Als er eens een slecht cijfertje bij is, ook schrijven. Ik zal het aan geen mens Totdat gij heel zachtjes werd neerge- [Iegd Op uw Moeders schoot in de hemel. Zijn tweede vrouw is een goede vrouw voor hem en een goede moeder voor de half verweesde kinderen ge weest. En Beets heeft God gedankt voor die „lieve, trouwe, wijze vrouw, die ik niet anders wensen zou". Toen zijn vijftiende kind geboren werd, uitte hij zijn vreugde en dank baarheid in het volgende versje: Kom aan mijn hart, mijn vijftiende [kind, Ik heb U net zo lief als 't eerste; Rijke ouderharten zijn de teerste; En voel hoe U een vader mint. Kom in de kring, mijn kleine prop, De wijde kring van kleine en groten! Hy heeft met blijdschap zich ontsloten; Hij neemt U met gejubel op. Die niet als kleine Willem deed, Die, voor hij lopen kon of praten, Ons zonder reden heeft verlaten En heen ging, tot ons bitter leed. Doe wat de dochtertjes hier doen, Die allen 't zelfde voorbeeld geven; Blijf vriendlijk lachen, bloeiend leven, En houdt uw vaders grijsheid groen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 4