Beets als huisvader
ARNEMUIDEN
VOOR DE JEUGD.
I
Vrijdag 10 April 1953
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
in een kreek viel in tegenwoordigheid
van diezelfde neger-onsomnabulist om
dat we dit deel ook niet goed kennen
en we het met Jake Montgomery in
zijn huidige conditie ook wel nooit
zullen leren kennen al doet dat daar
eigenlijk niet toe daar het feit
blijft bestaan, waar anders om was
hij in Vinson's graf als het niet was
omdat Jake Montgomery door het hout
van Crawford te kopen (we zijn er
vanmiddag achter gekomen door de
laatste koper van het hout in Memphis
op te bellen) ook wist waar het van
daan kwam omdat het ook in Jake's
aard en karakter lag dat te weten
We houden er maar mee op om deze
zin af te maken tot de plaats dat er
een punt staat en een nieuwe zin met
een hoofdletter kan beginnen. Maar
we willen even vertellen, dat we van
deze geciteerde zin slechts een heel
klein deeltje gaven. We namen van de
gedrukte tekst slechts twintig regels
over. De gehele zin bestaat in het boek
uit.... honderd twee en twintig re
gels!
Ik heb zomaar een willekeurige zin
genomen. Regel zijn zinnen van een
halve bladzijde, maar als een extraatje
komen er wat langere tussendoor.
Misschien begrijpt men nu, dat ik
wat lang werk had, eerst met dit boek
te lezen en het later moeilijk vond het
te bespreken, want bij de grote waar
dering die we hebben voor de inhoud
is het de vorm, die het boek voor ons
moeilijk verteerbaar maakt. Ietwat ge
compliceerde zinnen zijn we bij onze
lievelingsschrijvers wel gewend, maar
als we nu telkens weer eens een hele
of halve bladzijde in het gelezene te
rug moeten om te zien waar de logi
sche verbanden liggen in het verhaal
de, dan wordt het wel wat erg!
Nu is het een vertaling en ik heb
nog geen kans gezien het oorspronke
lijke te lezen, dus weet ik niet, of het
in het oorspronkelijke ook zo is als in
de vertaling, die Apie Prins geeft,
maar erg zal het ook wel wezen, ver
moed ik.
De technische verzorging is per
fect.
nrneRimonsB BRieuen
Het is in de eerste week in Maart
dat ik deze brief aan jullie schrijf. Ik
kom zo juist uit de stad, waar ik even
heb staan kijken voor een groot win
kelraam van een groente- en fruit-
zaak. We hebben in Michigan een
zachte winter gehad, maar toch altijd
nog genoeg vorst en sneeuw om onze
Staat een goed winterpak te bezor
gen. De gehele natuur is dan ook in
de winter by ons, wat wij noemen
„dormant", of slapend, zoals dat woord
te vertalen is. Dat wil dan zeggen,
dat we ook hier, evenals by jullie, af-
hankelijk zijn van de seizoenen. Maar
in deze groenten- en fruitzaak was
dat niet te merken. Het hjkt dan wel
alsof we al in het hartje van de zo
mer zijp. Prachtige witte bloemkool
voor 40 cent, verse worteltjes, 2 bos
sen voor 35 cent. Radijs 10 cent per
bos, aardbeien 40 cent voor een li
terbakje enz. Nu weet ik wel, dat
jullie daar tegenwoordig ook heel
vroeg mee zyn. De stookkassen leve
ren in het hartje van de winter kom
kommers en aardbeien en wat jullie
tegenwoordig „diepvries-goed" noe
men. Maar dat is dan tegen pryzen,
die een gewoon mens niet betalen kan.
Het meeste is dan ook beschikbaar
voor de dure hotels en voor de export
naar het buitenland.
Maar by ons hebben we deze verse
zomergroenten en dit heerlijke fruit
tegen pryzen die binnen ieders bereik
liggen. En ieder maakt er dan ook ge
bruik van. Dat komt hierdoor, dat bij
ons dit goed niet kunstmatig behoeft
gekweekt te worden in stookkassen.
maar dat het een 4000 km van het
Westen naar hier gebracht wordt. Het
komt uit Florida of uit California, zo
vers van de tuin. Vooral California is
de grote leverancier van ons verse
goed.
Het is een zeer aparte Staat, hoogst
interessant voor het tourisme, waar
dan ook een groot gebruik van ge
maakt wordt. Maar evenzeer om zijn
afzonderlijke ligging en zyn volmaakt
klimaat. California is een goede hon
derd jaar geleden pas by Amerika ge
voegd. Het is feitelijk pas ontdekt door
de z.g. „goldrush", het goud, dat er
gevonden werd, deed de mensen er
heen stromen. Dat was in 1849. De ne
derzetting van Ds Scholte is er toen
nog wel bij gevaren, want de goudzoe
kers trokken langs Pella en deden
daar hun inkopen om de verre tocht,
de eenzaamheid in, te vervolgen en de
nederzetters van de stichting van Ds
Scholte waren goede handelaars.
Die Staat California was in die tijd
i.zg een grote woestijn. In het schrala
regenseizoen groeide er iets, wat gras
tegen de berghellingen, waar wat
beesten van in het leven konden blij
ven, maar in het voorjaar, wanneer de
droogte begon en de zon begon te
branden, verschroeide alles en bleef
het een woestijn gelijk. Toen de be
volking echter toenam en de gouddel
vers waren uitgepraat (er zyn er wei
nig rijk van geworden, maar wel ve
len door verongelukt, voor tyd en
eeuwigheid beiden) kwamen de kapi
talisten, die het alles gingen industri
aliseren en die tevens het land voor
weinig geld kochten en de dorre vlak
ten begonnen te irrigeren. Sommige
bergstromen werden afgedamd en dat
water werd over het land losgelaten.
En toen heeft men gezien wat water
voor een dorstig land betekent. De
woestijn werd een paradijs. Het gelaat
van het aardrijk veranderde als met
één slag. In latere jaren is dit nog ge
ïntensiveerd. We hebben de beroemde
„Hooverdam" gekregen, welke een op
pervlakte van water voorzag, van vier
maal zo groot als geheel Nederland.
En thans is California één der rijkste
Staten van geheel Amerika. En alles
gebeurt daar natuurlijk in het groot.
Iemand die aardbeien telen gaat doet
dan ook niet anders en wordt de
„aardbeienkoning" genoemd. Hij be
plant duizenden acres met aardbeien,
die, voor de helft van de opbrengst,
bewerkt worden door Japannezen. Ie
der gezin krijgt 3 of 4 acre voor zijn
rekening om dat te bewerken. Ze krij
gen er voor elk gezin een eigen huisje
op, twee kamertjes en een keuken,
(meer verlangen ze niet) en in het
winterseizoen begint de pluk voor de
oosterse markt, d.w.z. voor Oost-Ame-
rika, waaronder ik dan ook reken de
Staat Michigan. Grote steden als Chi
cago en New York kunnen heel wat
gebruiken.
De vrachttreinen rijden dag en nacht
dwars door Amerika, soms met een 90
of 100 wagons achter de reuzen-loco
motieven om de producten naar de
oosterse markt te brengen. Wanneer
deze markt stil staat, omdat het Oos
ten zich zelf kan voorzien, in het zo
merseizoen, gaat 't fruit en de groen
ten van California naar de fabrieken
in eigen Staat, waar het wordt inge
maakt in blikken. En daarvan eet dan
zowat de gehele wereld, want veel
daarvan is voor de export bestemd.
Men begrijpt, dat California op die
manier heel wat geld binnen krijgt.
Het is het grote voordeel van ons land,
dat het in zo sterke mate zichzelf hel
pen kan.
We hebben in ons land met geen tol
muren te maken. We hebben geen
douanes aan de grenzen, want we heb
ben geen grenzen. We hebben bij ons
een afzetgebied voor meer dan 140
millioen mensen, die bijna allen flink
koopkrachtig zijn. Daarbij hebben we
nog niet zoveel te maken met de soci
ale lasten en de ambtenarij, welke bij
jullie het bedrijfsleven langzaam maar
zeker de keel dichtsnoeren en de op
brengst komt dus steeds voor bijna de
volle honderd procent ten goede aan
de producent en doordat hij het goed
maakt, hebben allen het goed. Dat is
een kant van het amerikaanse leven,
dat inderdaad veel voor heeft. Want
bij alle sociale zorg en bij alle ambte
narij en regeringsinmenging, is het
slot toch, dat de arbeider het verre
weg minder heeft dan de meer ge
goeden. Dat is bij ons nietzo.
Wie werken wil, heeft werk
en dat wordt zo betaald en de prijzen
liggen zo binnen ieders bereik, dat de
werkman, zo goed als de rijke, natuur
boter eet, iedere middag een flinke
portie vlees op zijn tafel heeft en net
als de rijke, volop genieten kan van
wat het aardrijk aan vers fruit en ver
se groenten biedt. Met andere woor
den: wat de rijke bij ons kan kopen,
dat kan iedereen kopen. Dat is het
verschil met jullie en ik geloof, dat
dit voor een groot deel gevolg is van
de tolmuren en van de overheidsbe
moeiing, die het leven schandalig
duur maken en waarvan de arbeider
de dupe wordt.
Ik wil jullie een volgende keer eens
wat meer schrijven over de irrigatie
van California. Ik heb er, zoals ik al
eens schreef een jaar of veertien ge
woond en ik hoop er dezer dagen weer
heen te gaan voor enkele maanden.
Vandaar dat mijn gedachten er thans
mee bezig zijn en het is wel interes
sant eens iets te horen over dit geheel
aparte deel van ons land.
Tot volgende week dus.
OOM CEES.
Als het spreekwoord: „Kleine kinde
ren en dronken mensen zeggen de
waarheid", zelf ook een waarheid be
vat, dan.ja dan zou ik, om het mo
dern te zeggen, haast een minderwaar
digheidscomplex krijgen. Ge begrijpt,
dat dronken mensen in mijn „rayon"
niet voorkomen, dus kwam het kwaad
van de „kleine kinderen". Is ook zo en
wel van Gillis, die een alleraardigst
joch is. Ge ziet ik ben niet kleinzielig,
dat zult ge moeten toegeven, als ge ge
lezen hebt, hoe die kruimel over het
levenswerk van schooljuffrouwen oor
deelt. Gillis woont op een flinke hof
stee, een eindje buiten ons dorp. Gillis
is de eerstgeborene, wat zeker de oor
zaak is, dat vader hem op de eerste
April zeivers even bij mij bracht.
Sindsdien komt en gaat Gilles parman
tig alleen op een miniatuur fietsje.
Toen vader hem dan aan mij afleverde,
zei hy hoofdschuddend: „Juffrouw,
juffrouw, dat-je nou zo'n beste knecht
van me afneemt". Dat schijnt, althans
volgens Gilles, en die kan het tenslotte
het beste weten, de volle waarheid te
zijn, want Gilles is volkomen ver
trouwd met het werk op de vaderlijke
hoeve. Dit komt, omdat Gilles daarin
zijn volle aandeel heeft. Gilles raapt
altijd (hij doet blijkbaar alles „altijd")
de eiers voor moeder, hij heeft toen-er-
is de koeien naar de stalgebracht,
maar hij werkt altijd in zijn eigen
tuintje, en hij zit altijd in de appelbo-
me om appels te plukken. Maar hy
zit ook altijd in dezelfde boom as va
der. Moeder melkt altijd de koeie as
de knecht er niet is en als Gilles groot
is zal hij het voor moeder doen. Maar
h-t allervoornaamste is dat hij dikwijls
op de „trekker" (bedoeld is de tractor)
mag rijden als vader daarmee aan het
werk is. Verder maakt de jongeman
weer altijd de stal schoon. En nou
kortelings heeft Gilles altijd de ra
dijsjes voor de boterham geplukt. Is
het wonder, dat een vader hoofd
schuddend zucht als zo'n knecht hem
Hy had een groot gezin.
Hy mocht roemen in:
Een huis waar de vrede,
En harten, waar vreugd
In wonen, in heersen,
By ouden en jeugd.
In Mk een gezin zyn de kinderen
van Beets opgegroeid. Het bleef een
degelijk, ouderwets gezin. De gemeen
zame voet, waarop vele ouders in de
nieuwere tyd met hun kinderen om
gaan, werd er niet gevonden. Beets
heeft met zyn kinderen gespeeld, doch
niet met zich laten spelen. Bijzonder
gemeenzaam is Beets nooit geweest.
Steeds de dominee en de professor, of
in huis: de vader. Zyn drukke werk
kring bracht mede, dat hy veel buitens
huis of op zijn kamer was en dat men
hem in de huiskamer wel wat minder
aantrof dan de huisgenoten soms heb
ben gewenst. Doch zyn gezin verwaar
loosd, neen, dat heeft hy niet gedaan.
Hy was een goed huisvader, geëerd en
en geliefd.
P. D. Chantepie de la Saussay, die
hem zo goed gekend heeft, schrijft
over deze zaak het volgende: „De lei
ding van zyn gezin kon hy voor een
goed deel overlaten aan de twee voor
treffelijke vrouwen en moeders, op wie
ook in dezen het hart haars mans ver
trouwden. Zyn wijsheid achtte daaren
boven ook in de opvoeding vrij wat
doen door laten gewenst. Hy kende
zeer goed de vaderwijsheid, die geen
ijzer met handen breekt en geoefend is
in gerede kennis, onderhoudt wat hy
weet, omdat het gezicht van de jeugd
helpt onthouden, zoals hy het in een
versje van 1872 uitdrukt. Dat hy niet
maar nu en dan naar zyn kinderen om
zag om een gedicht op hen te maken,
is zeker, ook al deelde hy niet in de
kleinigheden van het dageiyks leven.
Zijn hart leefde met hen en volgde hen
op hun wegen.
Beets is tweemaal getrouwd geweest.
De eerste maal met Aleide van Forust.
Zij schonk hem 9 kinderen, waarvan
enkele klein gestorven zyn.
Enige jaren later hertrouwde hy met
haar zuster Jacobs Elizabeth van Fo
rust. Uit dit huwelijk werden nog 6
kinderen geboren. Zyn eerste vrouw,
Aleida, is getorven by de geboorte van
haar negende kind.
Beets herdacht haar met de volgende
woorden:
Nagedachtenis.
Gy waart zo goed. Dat konden allen
lezen
In 't zacht blauw oog en vriendlijk
aangezicht:
Een heldre straal van lieflijk licht
Speelde U om 't blonde hoofd en on-
vergeeflijk wezen.
Uw moeders vreugd; haar troot bij
[weduwsmarte.
Haar lief voorbeeldig kind;
Als de appel van haar oog bemind,
En thans beweend, met een verbrijzeld
[harte.
My kreegt gij lief. Uw hart, zo onbe
vangen,
Uw ziel, zo rein zo schoon,
Ging open op de zachte toon
Van 's jongelings luite en weemoed
volle zangen.
Gy schonkt m'uw hand; wij werden
[saamverbonden
Gezegend uur voor mij!
Gods goedheid had mij aan mijn zy
Een engel ter bescherming toege
[zonden.
Hoe teder was uw liefde, hoe zorg-
[vuldig!
Hoe rijk en vindingrijk!
In lief en leed zichzelf gelijk;
Aanspraakloos, rein, zachtmoedig en
[geduldig:
Zo trouw als goud, in woorden en in
[wegen.
Gy hebt my nooit gevleid.
Door waarheid en oprechtigheid
Werdt gy behoed en waart gij my ten
[zegen.
Wij poogden saam, by 't licht van Gods
[genade.
De goede weg te gaan.
Hoe»onbelemmerd tradt gy aan!
Ik wees de weg; maar gy gingt voor,
[mijn gade.
Gij schonkt my kroost. Ge omringde
[my met zonen
En dochtren. Blij gedruis
Vervulde myn gelukkig huis.
Gy gaaft ze uw melk en uwe roze-
[konen.
Vrijdag 10 April 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
ontnomen wordt, en het is evenmin
een wonder dat zo'n weffkezel, het
schoolgaan als een nutteloos tijdver
drijf beschouwt. Daarom vind ik het
licht te verstaan, dat Gilles mij na
een goede week schoolgaan ernstig
de vraag stelt: „Motte we morge al
wéér na school komme?" Ik kan er
wezenlijk nies aan doen, maar ik moet
hem met ernst verzekeren, dat er geen
moedertjelief aan helpt, maar dat hij
móét komen. Het dient gezegd, hij
schikt zich gemakkelijk in het onver
mijdelijke. Maar het schijnt, dat hij
me nu wel van alles verteld heeft van
het bedrijf thuis en daarom gaat hij
eens poolshoogte nemen hoe het er
nu wel met mij bijstaat. Of juffrouw
al-es koeie gemelkt het De eerlijkheid
gebiedt me met nee te antwoorden.
Het valt hem tegen, dat is zichtbaar.
Hy zelf heeft het wel is waar ook nog
niet gedaan, maar hij heeft het vaste
plan het toch "altijd te zullen doen".
Ik heb dat plan ook al niet. Of ik
altyd eiers raap. Alweer nee. Het
juffrouw wel er is op de trekker
gezeten? Het valt me hard, maar ik
zeg, nee. Phhh z'n moeder weL Het
juffrouw al-er-is de stal schoon ge
maakt? Het wordt eentonig, maar ik
zeg nee. Dan is Gilles volkomen aan
het eind met me. Hy kykt me ernstig
In de luwte van een oud stenen
werkplaatsje houden een groepje be
jaarde vis-veteranen hun sociëteit.
Van hun zangerig, ietwat lijzig dia
lect dringt even een flard tot ons door
als we er aan komen wandelen.
Aan de muur, juist boven de zwarte
gleufhoed van een der hoofdfiguren,
prijkt een grijsblauw bordje met
grauw-witte letters. „Schorretje",
staat er op te lezen.
We stevenen regelrecht op het
groepje af, of beter gezegd, de teke
naar doet dat, en wy volgen. Hij wil
namelijk zijn pijp aansteken en dat
vereist een windstil plekje.
Zodoende wordt de vergadering door
ons zonder enige piëteit voor de ouder
dom brutaalweg gestoord. Htm onder
ling gesprek verstomd, verbaasd als
ze zyn over zoveel brutaliteit.
Maar we weten wel een middel om
hun zwygen te verbreken. De onder
vinding heeft ons geleerd dat mensen
op leeftijd graag over het verleden
praten. Dus wagen we een poging in
die richting, en beweren listig dat er
vroeger toch veel meer vertier was
aan de haven, toen de vissersschuitjes
geregeld elke week binnenvoeren.
Waar zyn ze toch gebleven, en
O, welk een lust in 't midden van de
[velen,
't Lief moedertje te zien;
Eén op haar zachte schoot, één op
[haar knien,
Eén spelend op de grond en keuvlende
[onder 't spelen!
O welk een rust, U by de wieg te weten
Van 't krank en lijdend wicht,
Met zorg in 't hart, met kalmte op 't
[aangezicht.
Niet wijkend van uw post en 't bidden
[nooit vergeten!
O, welk een troost, waar geen gebed
[mocht baten,
Maar 't offer moest gebracht,
Van 't vast geloof de grote kracht
Te lezen in uw hart, zo stil en godge-
[laten!
O, welk gemis, die troost, die steun te
[missen.
En op de levensbaan
Verminkt en eenzaam voort te gaan,
Het hoofd vol zorg, het hart vol
[droefenissen!
Gy waart nog jong. Geen acht en
[dertig jaren!
Nog kleurde t lieflyk rood
Uw zachte wangGeduchte dood!
Wat wist uw adem snel myn schoonste
[roos te ontbiaren.
aan en vraagt dan: „Werk-uwes dan
nooit?"
Daar zit ik dan. Is het nou waar,
dat kleine kinderen en dronken men
sen de waarheid zeggen, dan ben ik
geen knip voor mijn neus waard. Ik
zeg dan maar kleintjes tegen Gilles:
„Nee, hoor ik kom enkel maar naar
school om jullie te leren lezen in die
mooie boekjes". Hiermee oogst ik geen
dankbaarheid, toch schijnt het dat de
jongeman me goed gezind blijft, want
monter stelt hy in het vooruitzicht:
„O, maar as uwes nou nog groter
(misschien bedoelt hy ouder en wij
zer) ben, dan gaat-uwes wel werke
'oor". Dan mag uwes best bij ons de
koeie melke as de knecht uut is".
Daar zit ontegenzeglijk toekomst in
voor mee, maar intussen, verkommert
myn schooljuffrouwenhart doordat ik
geen waardering vind en dat heeft
ieder op zijn tyd toch wel eens nodig,
is 't niet zo?
Maar Gilles onbewust van wat hy
misdreef, belooft me alweer heel mon
ter, dat ik morrege bloempjes van 'm
kryg. Zijn leuke snuitje straalt al van
plezier over zijn eigen gulle belofte.
Enfin een bosje voorjaarsbloemen is
al een malse balsem op de wonde.
Dus morgen beter!
't Was Meimaand; alles groen in bos
[en weide.
En ook in onze hof;
De bloemen rezen uit het stof;
Ook op het kerkhof, dat het stof ver-
beide.
Daar bracht ik U. Sering en gouden-
[regen
Wuifde U het welkom toe.
Hoe treurig was myn hart te moe.
Toch sterkte God en hield myn tranen
[tegen.
Beets maakte dit gedicht toen zyn
vrouw een jaar dood was en hy beroofd
was van het liefste dat hy bezat.
Nu bloeit gy weer, gelyk een bloeiend
[Eden.
En ook myn hof herbloeit
Aleida lief, myn schoonste bloem,
myn lelietje-van-dalen,
Ik zal op God vertrouwen.
Och, mocht mijn kroost in uwe voet-
[stap treden,
En ondanks uw gemis,
Mijn dochtertjes uw beeltenis
Uitdrukken in een kring van stille
[lieflijkheden!
Mijn zoons niet van uw les en voorbeeld
[wijken,
Zo diep in 't hart geprent,
En 't wicht, dat nooit U heeft gekend,
waarom komen ze niet meer naar
hier, willen we weten.
De strakke gezichten der vissers
ontspannen zich op onze belangstel
ling voor hun vloot, en een milde
trek komt er op de door weer en wind
gegroefde oude koppen.
Langzaam, nog wat achterdochtig,
beginnen ze te spreken, maar al gauw
gunnen ze elkaar geen tijd om een
woord te zeggen.
De scheepjes blijven tegenwoordig
in Veere en Vlissingen, vertellen ze.
Voor de goedkoopte, zie je. Het spaart
een boel olie, en tijd ook, want ze be
hoeven niet meer te wachten in de
sluis, en voor de bruggen. En de be
manning is op de fiets of bromfiets
in een wip thuis. Met dat al is het
zo mooie, typische stadsbeeld (ja, ja
Arnemuiden is een stad!) als vissers
plaats, verloren gegaan.
En dit is ook de reden waarom on
ze tekenaar op een gegeven moment
uit ons gezelschap is verdwenen. Zyn
illusie om een vissersplaatsje met
scheepjes te kunnen tekenen is hem
ontnomen, waardoor hy genoodzaakt
is een ander object te zoeken.
Maar onze vissertjes houden ons
nog een poos bezig. Eenmaal over de
oude tijd begonnen, weten ze van geen
ophouden.
Plotseling wordt het gezellig samen
zijn op onkiese wijze gestoord. Uit
een van de huisjes dichtbij komt er
een vrouwspersoon te voorschijn, en
krijst met een harde Kaat-Mosselstem
in onze richting:
Wullemstae je wee te kles-
seom èrrepels bie de Graef, al-
leé.
Wullems oogjes knipperen een beet
je zenuwachtig, hy slaakt een diepe
zucht, en gaat.... om èrrepels.
De ouden schudden zwijgend hun
wijze, grijze hoofd en zien hem na.
Wat een Kenau, zeg ik hardop te
gen mezelf.
De zwarte gleufhoed hoort het:
Jie eit et over Kenau, oor ik. Wete
julder wè dat die ier nog geweund
eit? In de Langstraete, bie et Ge-
mêenteuus daeromtrent.
Meteen waren we weer in de histo
rie verzeild.
De Haarlemse kokende-pekgietster
Kenau Simons Hasselaar eenmaal in
woonster van Arnemuiden? Dat was
iets nieuws voor ons.
Wat je zoal niet op 't Schorretje
leren kan.
Het werd echter langzamerhand tijd
dat we eens wat verder keken, want
we rekenden het voor onze plicht, on
ze tekenaar bytijds terug te vinden.
Samen uit, samen thuis, nietwaar?
Dus zwierven we her en der door
de stad. Over de Westwal, de Zuid-
wal, door de Langstraat, ja, waar al
niet. We keken even bij de „Keete",
of hij daar niet zat, en belandden ein
delijk bij het Schuttershof.
Een groot tumult deed ons echter
aarzelen om onze speurtocht langs de
ze kant te vervolgen. Een hele groep
schooljongens was daar aan 't bakke
leien, we werden er koud van!
Midden uit de troep steeg af en toe
Door aangeboren aard en inborst U
[gelijken!
En ik, die uw gedachtenis blijf vereren,
O, mocht ik, ook nog nu,
Verkerende in de geest met U,
Gelijk voorheen, bestendig van U leren.
Doch ook het wicht, dat nooit haar had
gekend, hun jongste spruit, werd weg
genomen.
De bedroefde vader maakte toen het
volgende gedicht:
Benoni.
Gij wist niet, die het was, die zo kort,
[maar zo zacht
U aan het hart ban haar liefde mocht
[prangen,
Die op eenmaal verdween, in die treu
rige nacht
Maar gij scheent haar terug te ver-
[langen.
Rondom uw wieg werd door velen
[geschreid;
Doch de reden kondt gij niet door-
[gronden;
Slechts hebt gij een dubbele zorgvul
digheid
Bij al deze droefheid gevonden.
Gij wist niet waarom, maar gij kondt
[maar niet recht
U gewennen aan 't aardse gewemel
een blauwige rookwolk op. We stonden
even stil om beter te kunnen zien.
Daar is iezeiden we te
gelijk.
Ik zie zijn pijpzei ik, niet
naar waarheid, want zijn pijp was niet
te zien, alleen de rook.
We ijlden voorwaarts, in de hoop
dat onze hulp niet te laat zou komen.
Wie beschrijft onze verbazing toen
we, naderbij gekomen, onze maat daar
rustig temidden der woelige scharen
zagen zitten.
Wat gebeurt hier toch? vroegen
we een beetje angstig.
Hiervroeg hij, terwijl hij even
rondkeek. Ze hebben verschil van me
ning, geloof ik.
Natuurlijk moesten we er ons mee
bemoeien, het ging zo niet langer.
We riepen één der ergste vechters
bazen ter verantwoording, en vroe
gen hem streng wat dit alles te be
duiden had.
Toen kwam de aap uit de mouw:
B b b b bram van Bè ba
bè bè bèlzen zeit dat z'n b
b b broer vee mooier kan t
t t t têkene as die me
me me meneere, stotterde hij.
Ma, 't is gêen waere oor, liet hij er
driftig op volgen.
Zo, dus dat was het, wat de Arne-
muidense jeugd zo beroerde.
De storm was evenwel evens snel
gaan liggen als opgekomen, en in een
betrekkelijke kalmte die nu heerste
kregen we eindelijk gelegenheid om
te zien wat onze tekenaar op papier
zette: Alweerde kerk!
Gezamenlijk vervolgden we onze
wandeling, trouw gevolgd door de
jeugdige schare, die hoopte dat er
wellicht by ons nog meer te beleven
zou zyn.
Dochtwee metalen slagen van
de veelbezongen torenklok van Arnemui
den sloegen de hoop de bodem in: de
school ging aan!
In een run holden de Van Belzen-
tjes, de Nooiertjes en Marteyntjes
scholewaarts.
Onze kennismaking met oud en
jong, verleden en toekomst van „Erre-
muje" nam een eind toen even later
het stille stationnetje ons opnam en
doorgaf aan de snelle, groene Diesel
die ons huiswaarts reed....
Mijn beste nichtjes en neven,
Deze keer heb ik weer een aardig
stapeltje brieven voor me liggen. Ik zie
het zo al aankomen, dat ik aan de op
lossingen en nieuwe raadsels niet toe
kom. Dat is dus weer voor de volgende
week. Als jullie dit lezen, is de vacantie
al weer voor een groot deel voorbij. Ik
hoop, dat jullie het heel prettig zullen
hebben gehad. En dan maar met nieu
we moed aan de gang.
Ik hoor toch wel gauw wat over de
rapporten? Eerlijk vertellen hoor. Als
er eens een slecht cijfertje bij is, ook
schrijven. Ik zal het aan geen mens
Totdat gij heel zachtjes werd neerge-
[Iegd
Op uw Moeders schoot in de hemel.
Zijn tweede vrouw is een goede
vrouw voor hem en een goede moeder
voor de half verweesde kinderen ge
weest. En Beets heeft God gedankt
voor die „lieve, trouwe, wijze vrouw,
die ik niet anders wensen zou".
Toen zijn vijftiende kind geboren
werd, uitte hij zijn vreugde en dank
baarheid in het volgende versje:
Kom aan mijn hart, mijn vijftiende
[kind,
Ik heb U net zo lief als 't eerste;
Rijke ouderharten zijn de teerste;
En voel hoe U een vader mint.
Kom in de kring, mijn kleine prop,
De wijde kring van kleine en groten!
Hy heeft met blijdschap zich ontsloten;
Hij neemt U met gejubel op.
Die niet als kleine Willem deed,
Die, voor hij lopen kon of praten,
Ons zonder reden heeft verlaten
En heen ging, tot ons bitter leed.
Doe wat de dochtertjes hier doen,
Die allen 't zelfde voorbeeld geven;
Blijf vriendlijk lachen, bloeiend leven,
En houdt uw vaders grijsheid groen.