Financiële regeling tussen Rijk, Provincie en Waterschappen
is noodzakelijk
„Wie het water deert, die het water keert": een verouderd begrip
Hoe de
reorganisatie ook uitvalt, een Provinciaal Zee
weringenfonds moet er komen
„D
Jan van Sabbcn (ou nog chauffeur) ziet niet
tegen zo'n helicopter op.
Laatste nieuws
De wet van 19 Juli 1870 was voor Zeeland
van groot belang
Commissie-Harmsen
maakte een rapport
De achterliggende
polders
Samenvoeging heeft
voor-, maar ook
nadelen
In sommige gevallen een
oplossing
Een verouderd adagium
De achterliggende pol
ders en de kosten der
zeewering
De vronen en de vrij
landen
Is de zelfstandigheid
uitgehold
Groot verschil in lasten:
een onbillijkheid
Niet van invloed op
financiën van calami
teuze polder
Geheel geen dijkgeschot
Het technisch apparaat
De verhouding tot de
Rijkswaterstaat
Maar een peuleschill
Woensdag 1 April 1953
ZEEUWSCH DAGBLAD
Pagina 4
E REORGANISATIE van het Nederlandse
polder' en waterschapswezen is niet pas na
de ramp van 1 Februari j.l. aan de orde gesteld.
Al vele jaren zijn de ingewikkelde vraagstukken,
die met een reorganisatie samenhangen, in discussie.
Men mag aannemen, dat door de gebeurtenissen van
de vorige maand de studie zal worden versneld. De
wijze, waarop deze reorganisatie zal plaats hebben
en welke juridische vorm de polders en de water»
schappen eventueel zullen krijgen, is een kwestie,
waarover de regering en ook de Provinciale Staten
te beslissen hebben. Hoe de nieuwe toestand ook
wordt, voor alles zal naar mijn mening een finan»
ciële regeling tussen het Rijk, de Provincie en de
waterschappen tot stand moeten komen. Voor Zee»
Wlo over deze materie spreekt, komt al spoedig tot de bekende wet van 19
iwii 1870, die de verhouding van het Rijk tot de calamiteuze polders en wa
terschappen ln Zeeland regelt. De voornaamste bepaling van deze wet Is, dat
het Ri)k tweederde en de Provincie eenderde der tekorten voor hun rekening
nemen van hetgeen overblijft, nadat de ingelanden van zo'n calamiteuze pol
der hun zware lasten hebben opgebracht. Vanaf 1948 geldt een voorlopige
regeling, resultaat van het werk der Commissie-Oud, waarbjj het Rjjk vier
vijfde en de Provincie eenvijfde betaalt.
Een voordeel, dat ook zeer belangrijk
Is, heeft betrekking op de mogelijkheid
tot het bevorderen van een zodanig
beleid, dat de water- en zoutbeheersing
in een groter gebied geregeld kan wor
den.
Tegenover al deze voordelen staan
echter enkele schaduwplekken. Daar is
in de eerste plaats de verbreking van
hetgeen historisch is gegroeid, wanneer
tot samenvoeging wordt overgegaan.
Vervolgens zou het zeer onaangenaam
zijn, wanneer vele tegenwoordige pol
derbesturen van hun taak zouden wor
den ontheven. Zij bezitten grote plaat
selijke kennis en ervaring en deze zul
len dan worden gemist, 'n Bezwaar is
ook, dat de directe invloed van de in
gelanden ten zeerste zal verminderen,
terwijl verwacht moet worden, dat de
belangstelling voor de grotere, centrale
lichamen belangrijk zal afnemen. Er
komt nog iets bij. Op grond van artikel
14 der Waterstaatswet 1900 moeten oij
opheffing of vereniging van polders be
schikkingen omtrent bezittingen en
schulden worden gemaakt. De omstan
digheden der samen te voegen polders
zullen meestal zeer verschillend zijn.
Binnen- en buitenpolders zullen in één
verband worden opgenomen. De finan
ciële vereffening kan zeer grote moei
lijkheden veroorzaken. En tenslotte be
hoeft samenvoeging volstrekt niet te
betekenen: goedkoper beheer.
land polderland bij uitstek geldt dat wel in
zeer bijzondere zin. Het Zeeuwse belang is zonder
enige restrictie het nationale belang. Dat heeft 1
Februari 1953 wel bewezen. Zonder een Rijksbijdra
ge in de kosten van het onderhoud der 480 kilo
meter zeeweringen, die Zeeland rijk is, zal het niet
gaan. Daarom ben ik van mening, dat de instelling
van een Provinciaal Zeeweringenfonds noodzake
lijk is." Met deze woorden antwoordde de heer
P. J, J. Dekker te Wemeldinge, voorzitter van de
Zeeuwsche Polder- en Waterschapsbond, op vra
gen, die wij hem stelden met betrekking tot de toe
komst van het polder- en waterschapswezen in
onze provincie»
Deze wet, welke dus alleen voor Zee
land geldt, staat al enige jaren op de
helling. Er is van Rijkswege een Com-
mlssie-Harmsen ingesteld, die belast is
met de bestudering en die wellicht met
wijzigingen zal komen. In het voorjaar
van 1952 is deze Commissie met haar
rapport gereed gekomen. Het is ook
aan de minister van Verkeer en Water
staat overhandigd. „Ik moet aannemen,
dat thans ook het Provinciaal bestuur
van Zeeland zich over het rapport heeft
beraden. Met grote belangstelling
wacht ik af, wat de resultaten dezer
jarenlange studie zullen zijn. De vraag
kan worden gesteld, of de Commissie-
Harmsen tot dezelfde conclusies zou
zijn gekomen, wanneer zij pas na 1
Februari J.l. met haar werk zou zijn
begonnen. Toen is duidelijker dan ooit
te voren het nationale belang van onze
seewerende polders voor ieder naar
voren gekomen. En deze vraag geldt
ook voor het werk der Commissie Dijk
ringen, welke enkele jaren geleden
door het Prov. Bestuur is ingesteld.
Aan haar rapport kon geen openbaar
heid worden gegeven door het werk
van de Commissie-Harmsen".
„Overigens", zo vervolgde de heer
Dekker, „mogen w\j niet voorbijzien de
(rote voordelen, welke de wet van 1870
Voor Zeeland heeft gehad. De calami
teuze polders en waterschappen wer
den er door in staat gesteld hun zee
weringen ln goede conditie te houden,
hetgeen ook voor de aangrenzende pol
ders van zeer grote betekenis is ge
weest".
Moeten deze achterliggende polders
wt het algemeen nu niet bijdragen ln de
kosten van de zeeweringen? De heer
Dekker antwoordde. „Practisch alle
gronden ln Zeeland hebben belang bij
een goed onderhoud der zeeweringen.
Die belangen zijn natuurlijk niet over
al gelijk. Daarom verdient het aanbe
veling, welke regeling er ook moge
komen, dit verschil in belangen te on
derscheiden en dat ook in de hoogte
der bijdragen tot uitdrukking te bren
gen. Wij zullen dan dus komen tot de
onderscheiding zoals de heer van Bom
mel van Vloten in zijn bekende rede
over de dijkringen heeft gemaakt: pol
ders is eerste, tweede en derde linie".
„Het blyfct overigens, dat deze ge
dachte al is gaan leven. Op Noord-Be
veland is zij reeds tot uiting gekomen
ln de wens tot samenvoeging van pol
ders. En het is mij bekend, dat er ook
op Schouwen stemmen opgaan, welke
erop wijzen, dat de binnenpolders
hebben bij te dragen voor de zeewe
ring. Bij de ramp heeft zich meer dan
eenmaal het feit voorgedaan, dat een
buitenpolder, waar geen bressen in de
zeedijken ontstonden, volliep vanuit
een binnenpolder, die was ingevloeid
doordat het water, afkomstig uit een
buitenpolder, aan de andere zijde niet
kon worden gekeerd".
De heer Dekker wees er met nadruk
op, toen wij hem de vraag stelden, of
aamenvoeging van de polders gewenst
is, dat het beginsel der samenvoeging
niet nieuw is. Reeds in 1749 verzochten
de Prov. Staten van Zeeland aan de
Prov. Rekenkamer te overwegen op
Ieder eiland alle polders te combineren,
teneinde allen in de bedijkingen te doen
bijdragen.
Aan een samenvoeging zijn voor-,
maar ook nadelen verbonden. De voor
delen zijn de volgende: Er ontstaan
groter en financieel krachtiger lichamen
die zich technisch beter kunnen outille
ren (aanschaf van machines en andere
hulpmiddelen). In een groter gebied
kan een uniform beheer van de dijken,
de afwateringsmiddelen en de wegen
bevorderd worden. Ook wordt het con
tact met het toezichthoudend college
eenvoudiger, terwijl het ook mogelijk
wordt in de besturen vertegenwoordi
gers van de gebouwde eigendommen Op
te nemen.
„Samenvoeging tot wat grotere een
heden", zo formuleerde de heer Dek
ker zjjn mening, „kan ln sommige ge
vallen een oplossing zjjn. Maar zjj dient
dan zeer rustig en geleidelijk te gaan,
want het is een zeer moeiljjk terrein.
Een andere oplossing zou misschien ge
vormd kunnen worden door dijkringen,
Maar bjj elke vorm bljjft bestaan de
moeilijkheid in de Zeeuwse verhoudin
gen, nl. de aanwezigheid van 20 cala
miteuze polders. Welke constructie men
ook zal vinden, Instelling van een Pro
vinciaal Zeeweringsfonds acht ik nood
zakelijk, ln welk fonds dan zal moeten
worden bijgedragen door de zeewerende
polders, de achterliggende polder in le,
2e en 3e linie, door de Provincie en
door het Rjjk. Op deze wjjze kan wor
den bereikt, dat de kosten van de zee
wering en oeververdediging voor de
zeewerende polders niet zullen stjjgen
boven een redelijk maximum."
„Dat geldt ingeval de volledige zelf
standigheid van alle polders gehand
haafd blijft, maar eveneens bij de vor
ming van dijkringen of de samenvoe
ging van polders", zo besloot de voor
zitter van de Zeeuwsche Polder- en
Waterschapsbond dit gedeelte van het
vraaggesprek.
Er is echter nog veel meer aan de
orde gekomen. Bijna alles op het punt
van het Zeeuwse polder- en water
schapswezen werd overhoop gehaald.
De antwoorden op de aan de heer Dek
ker gestelde vragen volgen, voorafge
gaan door de vragen zelf, hieronder.
In welk fonds zal dan moeten worden
bijgedragen door de zeewerende pol
ders, de achterrllggende polders ln le,
2e en 3e linie, door de Provincie en door
het Rjjk. Op deze wjjze kan worden be
reikt, dat de kosten van de zeewering
en oeververdediging voor de zeeweren
de polders niet zullen stjjgen boven een
redeljjk minimum".
Het bekende adagium: „Wie het wa
ter deert, die het water keert", is op
nieuw in discussie. Stamt deze zegs
wijze uit de tijd, toen men meende,
dat de polders tot de sfeer van 'het
privaatrecht behoorden en is zij niet
verouderd?
„In het Februarinummer van „De
Zeeuwsche Polder" heeft mr P. Diele-
man over deze materie een uitvoerig
artikel geschreven, waarin hij o.m. zegt,
dat hetgeen in bedoelde zegswijze ligt
opgesloten, wel een oude, maar niet
een juiste gedachte is. Een polder of
een waterschap heeft een taak in het
algemeen belang: de verdediging van
onze grond tegen de zee, een goede af
watering en een behoorlijk wegennet.
Natuurlijk worden daarbij de persoon
lijke belangen van de ingelanden ge
diend, maar dit is een gevolg van het
dienen van het algemeen belang. Pol
ders en waterschappen zijn geen terri
toriale indelingen van het Rijk zoals
provincies en gemeenten. Het zijn spe
ciale gezagsinstellingen, die bepaalde
waterstaatsbelangen hebben te dienen.
Dit is alleen mogelijk bij een publiek
rechtelijk karakter. Prof. Buys heeft
gezegd, dat men dwaalt, wanneer men
dijks- en polderbesturen autonomie toe
kent. Zij hebben geen wetgevende
macht (uitgezonderd de keurbevoegd-
heid). Deze berust bij de Prov. Staten.
En in dit verband moet worden gezegd,
dat de Prov. Staten van Zeeland een
open oog gehad hebben voor het feit,
dat het oude adagium niet meer op
gaat, getuige de oprichting van ver
schillende uitwateringswaterschappen
en de samenvoeging van polders.
1951 gemiddeld f 13,46 per ha of 85 pet
meeft dan in 1939. Dit heeft betrekking
op bijna 40.000 ha. De derde groep, de
calamiteuze polders, had in 1951 ge
middeld f 57,40 per ha te betalen of
ook 85 pet meer dan in 1939. Het gaat
hier om bijna 10.000 ha. Men moet bij
deze cijfers natuurlijk wel bedenken,
dat de verschillen in de ene streek veel
groter zijn dan in de andere. Ik gaf
alleen het gemiddelde. Maar dat is al
duidelijk genoeg dunkt mij".
Betalen nergens de achterliggende
polders in de kosten van de zeewe
ringen der waterkerende polders?
„Wanneer liet vrije waterkerende
polders betreft: nee. By een calamiteu
ze polder is dit echter wel het geval.
In de wet op de calamiteuze polders in
Zeeland van 19 Juli 1870 is ook deze
materie geregeld".
„Hierin is o.m. bepaald, dat de on
derhoudsplichtigen der onmiddellijk aan
de calamiteuze polder grenzende dijken
moeten bijdragen in de gevallen, dat
het dijkgeschot van de calamiteuze pol
der niet toereikend is tot dekking der
.kosten van zeewering en oeververdedi-
De Provinciale Staten van Zeeland
hebben kortgeleden het besluit geno
men de vrijdom van heffing op vronen
en vrijlanden ongedaan te maken, al
thans de vergaderingen van ingelan
den daartoe het recht te geven. Ver
wacht U, dat dit in vele polders de
financiële toestand gunstiger zal ma
ken?
.,Dit laatste zal alleen zo zijn in pol
ders en waterschappen, waar voldoende
vronen en vrijlanden liggen. In enkele
waterschappen (ik denk bv. aan het
waterschap Oud-Vossemeer) kan het
enige verlichting brengen. Maar in zeer
vele andere gevallen zal de opheffing
weinig betekenen, om de eenvoudige
rpden, dat er weinig vronen en vrijlan
den zijn".
„Nu ik het toch over de mogelijkheid
tot verbreding van het financiële draag
vlak der polders en waterschappen heb,
is het wel goed te wyzen op de aan
slag voor het gebouwde eigendom, hul
zen, boerderijen, schuren enz. Wist u,
dat deze zaak ln 1915 nog een groot
vraagstuk ln Zeeland vormde?"
„In dat jaar verzocht „De Breeds Wa
tering" aan de Prov. Staten de moge
lijkheid te scheppen om ook op het
gebouwd polderbelasting te leggen. De
Staten konden daartoe echter niet be
sluiten! Pas op 3 December 1918 waren
de Staten zo ver, dat zij een gunstig
principebesluit namen en in de zomer-
zitting van 1919 bepaalden zij nader
voor welke duidelijk omschreven doel
einden de opbrengst van de heffing op
het gebouwd mocht worden gebruikt.
U ziet, dat dit nog eeh zeer beper
kende bepaling betekende. In 1932
richtte de Zeeuwsche Polder- en Wa
terschapsbond een adres aan de Prov.
Staten, waarin erop werd aangedron
gen de aanslag voor het gebouwd voor
Is het juist, zoals wel wordt be
weerd, dat de zelfstandigheid der pol
ders in feite al is uitgehold door het
toezicht der Provincie en in hoogste
instantie door het Rijk?
„Laat ik eerst even prof. Schilthuis,
lid van Ged. Staten van Zuid-Holland,
aan het woord laten, die in het jongste
nummer van „Waterschapsbel'angen"
constateert, dat de autonomie der wa
terschappen ten aanzien van het dijks-
beheer in de regel niet erg groot is. Ik
zeg „in de regel", omdat de mate,
waarin de waterschappen op dit terrein
over autonomie beschikken, afhangt
van de provinciale regelingen en dus
niet in alle provincies gelijk is. In de
meeste is daarvan in de loop van de
tijd niet veel overgebleven".
„In Zeeland is in 't Algemeen Regle
ment voor de polders en waterschap
pen één en ander geregeld. Ged. Staten
oefenen het toezicht uit op de polders
en waterschappen en kunnen dwingen
de voorschriften geven met betrekking
toj het onderhoud van de dijken en de
uitvoering van buitengewone werken
bevelen. Zij maken van deze bevoegd
heden wel eens gebruik. Een voorbeeld
hiervan is de verplichting, welke het
waterschap Waarde vier jaar geleden
werd opgelegd om de buitenberm van
de zeedijk te verhogen".
„Op Uw vraag, of het toezicht de
zelfstandigheid uitholt, kan ik antwoor
den, dat deze door het toezicht welis
waar beperkt is, maar dat de polders
en waterschappen toch de vrijheid heb
ben alle initiatieven te nemen, die tot
verbetering van de zeewering en oever
verdediging kunnen strekken, zy biy-
ven een grote verantwoordeiykheid
dragen en zyn zich daarvan ook bewust.
Het toezicht wordt dan ook niet als een
last gevoeld".
U acht het dus onjuist, even terug
grijpend op Uw eerste antwoord, dat
de achterliggende polders niet mede-
betalen in het onderhoud der zeewe
ring en oeververdediging?
„Inderdaad ligt hier een onbillijkheid.
De lasten der waterkerende polders
zijn belangrijk hoger dan die der bin
nenpolders. Dit komt, omdat men nog
vastzit aan het verouderde adagium,
waarover ik al heb gesproken. Enkele
cijfers, die vorig jaar zijn gepubliceerd
door de Rijksconsulent voor Grond- en
Pachtzaken, ir W. H. Ubbink, geven
wel een zeer duidelijk beeld van de
grote verschillen in polderlasten in
Zeeland. In 1951 was de gemiddelde
last voor de waterkerende polders (die
ruim 100.000 ha beslaan) f35,03, een
stijging in vergelijking met 1939 van
122pct. De binnenpolders betaalden ln
Zeeland, eerst water,
dan dijken en polders.
ging. De bijdragen van de achterliggende
polders worden berekend naar de leng
te van de aangrenzende dijken en naar
het aantal ha, dat door deze dijken on
middellijk wordt beschermd, in deze
zin, dat voor elke honderd meter strek
kende dijk hoogstens f 0,20 per ha moet
worden betaald, maar dat de bijdrage,
van een contribuerende polder in geen
geval hoger dan f 1.70 'per ha kan wor
den en ook niet hoger van f 1.per
strekkende meter dijk".
Zijn dé bijdragen van de achterlig
gende polders in de regel van beteke
nis en zijn zij van invloed op de fi
nanciën van de calamiteuze polder?
„De bydragen van de achterliggende
polders zgn niet van invloed op de fi
nanciën van de calamiteuze polder, om
dat deze laatste eerst zQn dijkgeschot
plus 1/20 gedeelte daarvan moet heb
ben geheven, alvorens de achterliggen
de polders bydragen. Biyft er dan nog
een tekort op de uitgaven aan de zee-
Wering, dan betalen Ryk en Provincie
dit in verhouding van-4/5 tot 1/5 op dit
ogenblik".
„De betekenis van de bijdragen- der
contribuerende polders hangt van ver
schillende factoren af. U weet reeds,
hae ze berekend worden. De totale bij
dragen zfjn soms niet onbelangrijk,
maar in andere gevallen een klein per
centage. Laat ik het met een paar
voorbeelden duidelijk maken: Het dijk
geschot van de waterkering van de
Cal. Leendert Abrahampolder bedraagt
f5949,81; de bijdragen der aangrenzen
de polders zijn f 1351,59. Het dijkge
schot van de waterkering van de Cal.
Nieuw Neuzenpolder Is f 23493,65, ter
wijl de bijdragen der aangrenzende pol
ders f 1014,33 belopen".
Er is wel eens gezegd, dat de lasten
der vrije waterkerende polders soms
nog hoger zijn dan die van de calami
teuze polders. Is dat in 't algemeen
j uist?
„Over het algemeen zijn de lasten
voor de calamiteuze polders hoger dan
die voor de vrije polders. Bij de laatste
categorie zijn er echter, die een dijkge
schot heffen, dat dat van de calamiteu
ze polders benadert".
„Door de wet van 1870 is voor de
calamiteuze polders en waterschappen
een plafond gelegd, waarboven de inge
landen geen bydragen meer hebben te
verlenen voor het onderhoud der zee
weringen. Het ligt voor de hand, dat de
uitvoering van byzondere werken by de
ingelanden hier geen weerstanden zal
ondervinden".
alle uitgaven toe te staan. In de prak
tijk is het thans zo ver."
„Er zyn momenteel 40 polders en
waterschappen ln Zeeland, welke deze
heffing op het gebouwd kennen. Naar
mjjn mening moet er voor een aantal
anderen hier een goede mogeiykheid
liggen hun financiële draagvlak te ver
breden."
Zijn er nu in onze prouincie nog
polders, waar in 't geheel geen dijkge
schot wordt geheven?
„Die zijn er inderdaad nog. De pol
ders, welke tot de kleinere kunnen
worden gerekend, behoren aan één eige
naar, die zelf de benodigde gelden in
de polderkas stort. Voorbeelden daar
van zijn d<* Oranje- en de Schorerpol
der op Walcheren en de Sint Pieters-,
de Broeder en Zuster- en de Frederica-
polder op Zuid-Beveland."
Nog een vraag over de financiële
kant van de zaak. Kunnen alle water
kerende polders en waterschappen de
lasten dragen?
„Zoals reeds naar voren is gekomen
staan verschillende zeewerenae polders
voor bijzonder hoge lasten. Oud en
Nieuw Noord-Beveland staat wel aan
de top met een gewoon dijkgeschot van
f 50.per ha en een buitengewoon
dijkgeschot van f 20.samen dus f 70
per ha. Vele andere polders staan voor
lasten, die variëren van f 40 tot f 55
per ha. Het is te begrijpen, dat, wan
neer hier buitengewone werken moeten
worden uitgevoerd, dit boven de draag
kracht van de ingelanden gaai.''
Beschikt elke waterkerende polder
over een voldoend technisch apparaat?
,Niet alle polders beschikken over
een technisch apparaat, maar de over
grote meerderheid der zeewerende pol
ders wel. Soms vindt er een combina
tie plaats in deze vorm, dat enkele pol
ders samen een opzichter in dienst heb
ben. Het technisch personeel van da
polders en waterschappen is uitste
kend."
Van grote betekenis is de opleidings
mogelijkheid voor het diploma Zee
land. Wanneer echter een polder of
waterschap bijzondere verzen moet
uitvoeren en het eigen apparaat is niet
toereikend (b.v. de bouw van een zee
sluis, gemaal enz.), dan wordt meestal
een technisch bureau ingeschakeld of
geassumeerd, b.v. het technisch bureau
van de Unie van Waterschappen. Alle
polders, hoe klein ook, kunnen zich uit
rusten tot hun waterstaatkundige
taak."
Een vraag die ingegeven is door de
situatie van het ogenblik: Was het
naar Uw oordeel juist, dat na de ramp,
welke Zeeland trof, de Rijkswater
staat de uitvoering van het herstel
aan zich heeft getrokken?
„Een wat gevaarlijke vraag'. U weet,
dat de Rijkswaterstaat het herstel is
opgedragen van alle buitenwaterkerm-
gen in Zeeland, behalve de Polder Wal
cheren en de Brede Watering, die de
uitvoering van het herstelwerkzelf
verzorgen, al moeten hun plannen door
het hogere gezag worden goedgekeurd.
De Prov. Waterstaat heeft de zorg voor
het herstel van de binnendijken en da
wegen."
„Dat de Rijkswaterstaat het herstel
der buitenwaterkeringen Is opgedra
gen, vind lit volkomen begrppeiyk. llij
heeft over het gehele land een grote
technische dienst en beschikt over zeer
veel ervaring. Maar bovendien betaalt
het Rpk de kosten van herstel en heeft
daarom ook het recht uit te maken wie
het doen moet."
„Overigens is mijn stellige indruk,
dat onder de nieuwe omstandigheden
(en ik verheug mij daarover) de pol
derbesturen zich van hun verantwoor
delijkheid bewust blijven. Zij worden
zoveel mogelijk ingeschakeld, het tech
nisch personeel werkt vaak voor Rijks
waterstaat. De samenwerking van
Rijkswaterstaat en polderbesturen is
uitstekend."
„Ik zou ook dat past het best b(J
deze vraag willen waarschuwen voor
te snelle en onredelpke critiek, wanneer
men by de dichting van de grote gaten
weinig of geen vooruitgang ziet. Men
mag nooit vergeten, dat er een tyd van
voorbereiding der plannen nodig is. Ik
ben overtuigd, dat er wordt gedaan
wat er gedaan kan worden. Er zpn al
grote prestaties geleverd, vooral wan
neer we het jaargetyde in aanmerking
nemen."
„Buitengewone werken worden nor
maal niet eerder uitgevoerd dan half
April. Ik geloof, dat men al vergeten is,
dat in 1943 een gedeelte van de Wil-
helminapolder na de dijkval van 9 April
er was een gat ontstaan van 100
meter breed en met een grootste diepte
van 15 meter gedurende zes maan
den heeft blootgestaan aan overstro
ming. De Oost Bevelandpolder heeft na
de dijkval van Januari 1945 gevoeid tot
de zomer van 1946. Ik weet, dat toen
de algemene omstandigheden van bij
zondere aard waren en dat de mate
riaalpositie ongunstig was, maar als
wij deze feiten in aanmerking nemen
en we zien wat na 1 FeDruari j.l. is
gepresteerd, dan moet men vertrou
wen stellen in degenen, die thans de
verantwoordelijkheid dragen."
(Vervolg van pag. 1.)
In het anders zo donkere Goes,
warea hedennacht, toen we ons
naar de heer Van Sabben spoed
den, heel wat ramen verlicht. Op
het stadhuis merkten we een ze
nuwachtige bode op, die blijkbaar
opdracht had alle boekhandelaren
uit bed te halen. Men was n.l. op
zoek naar een Arabisch woorden
boek, want men wilde per sé ook
een paar Arabische volzinnen laten
horen om de goede naam der Ne
derlanders, die immers bekend staan
als uitstekende talenkenners, eer
aan te doen.
Ook het huls van de directeur baadde
in een zee van licht. Kennelijk was men
ook daar bezig een hartelük woord voor
te bereiden. Ook was men van directie
zijde al bezig in alle gemeenten waar ons
dagblad gelezen wordt, droppings-terrei
nen te doen aanleggen. Het eerste con
tact met de aannemer Is al gelegd. Ze
bleken veel voor het werk te voelen,
want ze zien er een prachtige reclame
ln.
B(j onze Jan was alles nog donker.
Toen we belden kwam eerst zijn vrouw
te voorschijn en deze haalde haar echt
genoot voor ons uit bed. Zo werd het
een Interview in pyama. „Het is zover
Jan!" zeiden we. „Goed!" zei Jan en hij
wilde al naar boven lopen om zich
aan te kleden. Hü dacht dat ze hem èa
zijn auto nodig hadden, want hij staat
immers dag en nacht ter beschikking.
Toen we hem echter verteld hadden, wat
nu eigenlijk zo ver was, zwol zijn brede
borst van trots. „Hoor je het vrouw",
zei hij, „hoor je het vrouw! Jouw maa
wordt de eerste Nederlandse helicopter-
dagbladpiloot!" „Durf je wel?" vroegen
we. Met ogen vol minachting keek hij
ons aan. Als je in dit mistige Zeeland
met een auto durft te rijden, dan is zo'n
helicopterdingetje maar een peuleschil!
En ten slotte is het voor de krant en dan
kan alles! Goed zo Jan, zo mogen we
het horen.
We hebben hem gevraagd of hy be
reid was zün handtekening te plaatsen
op foto's van onze helicopter, want on-
getwyfeld zal Iedere Zeeuwsch Dagblad
lezer, ja iedere Zeeuw, daar prijs op
stellen. „Mij best!" zei Jan. Daar zult U
dus nog meer van horen.
(Van hedenmorgen zes uur).
Vlak voor het ter perse gaan van dit
blad bereikte ons telefonisch het bericht,
dat nog niet alles in kannen en kruiken
is. Waar het oponthoud precies zit kon
den we nog niet nagaan. In overleg met
de directie hebben we dan ook besloten
de ontvangst uit te stellen tot volgend
jaar 1 ApriL