Financiële regeling tussen Rijk, Provincie en Waterschappen is noodzakelijk „Wie het water deert, die het water keert": een verouderd begrip Hoe de reorganisatie ook uitvalt, een Provinciaal Zee weringenfonds moet er komen „D Jan van Sabbcn (ou nog chauffeur) ziet niet tegen zo'n helicopter op. Laatste nieuws De wet van 19 Juli 1870 was voor Zeeland van groot belang Commissie-Harmsen maakte een rapport De achterliggende polders Samenvoeging heeft voor-, maar ook nadelen In sommige gevallen een oplossing Een verouderd adagium De achterliggende pol ders en de kosten der zeewering De vronen en de vrij landen Is de zelfstandigheid uitgehold Groot verschil in lasten: een onbillijkheid Niet van invloed op financiën van calami teuze polder Geheel geen dijkgeschot Het technisch apparaat De verhouding tot de Rijkswaterstaat Maar een peuleschill Woensdag 1 April 1953 ZEEUWSCH DAGBLAD Pagina 4 E REORGANISATIE van het Nederlandse polder' en waterschapswezen is niet pas na de ramp van 1 Februari j.l. aan de orde gesteld. Al vele jaren zijn de ingewikkelde vraagstukken, die met een reorganisatie samenhangen, in discussie. Men mag aannemen, dat door de gebeurtenissen van de vorige maand de studie zal worden versneld. De wijze, waarop deze reorganisatie zal plaats hebben en welke juridische vorm de polders en de water» schappen eventueel zullen krijgen, is een kwestie, waarover de regering en ook de Provinciale Staten te beslissen hebben. Hoe de nieuwe toestand ook wordt, voor alles zal naar mijn mening een finan» ciële regeling tussen het Rijk, de Provincie en de waterschappen tot stand moeten komen. Voor Zee» Wlo over deze materie spreekt, komt al spoedig tot de bekende wet van 19 iwii 1870, die de verhouding van het Rijk tot de calamiteuze polders en wa terschappen ln Zeeland regelt. De voornaamste bepaling van deze wet Is, dat het Ri)k tweederde en de Provincie eenderde der tekorten voor hun rekening nemen van hetgeen overblijft, nadat de ingelanden van zo'n calamiteuze pol der hun zware lasten hebben opgebracht. Vanaf 1948 geldt een voorlopige regeling, resultaat van het werk der Commissie-Oud, waarbjj het Rjjk vier vijfde en de Provincie eenvijfde betaalt. Een voordeel, dat ook zeer belangrijk Is, heeft betrekking op de mogelijkheid tot het bevorderen van een zodanig beleid, dat de water- en zoutbeheersing in een groter gebied geregeld kan wor den. Tegenover al deze voordelen staan echter enkele schaduwplekken. Daar is in de eerste plaats de verbreking van hetgeen historisch is gegroeid, wanneer tot samenvoeging wordt overgegaan. Vervolgens zou het zeer onaangenaam zijn, wanneer vele tegenwoordige pol derbesturen van hun taak zouden wor den ontheven. Zij bezitten grote plaat selijke kennis en ervaring en deze zul len dan worden gemist, 'n Bezwaar is ook, dat de directe invloed van de in gelanden ten zeerste zal verminderen, terwijl verwacht moet worden, dat de belangstelling voor de grotere, centrale lichamen belangrijk zal afnemen. Er komt nog iets bij. Op grond van artikel 14 der Waterstaatswet 1900 moeten oij opheffing of vereniging van polders be schikkingen omtrent bezittingen en schulden worden gemaakt. De omstan digheden der samen te voegen polders zullen meestal zeer verschillend zijn. Binnen- en buitenpolders zullen in één verband worden opgenomen. De finan ciële vereffening kan zeer grote moei lijkheden veroorzaken. En tenslotte be hoeft samenvoeging volstrekt niet te betekenen: goedkoper beheer. land polderland bij uitstek geldt dat wel in zeer bijzondere zin. Het Zeeuwse belang is zonder enige restrictie het nationale belang. Dat heeft 1 Februari 1953 wel bewezen. Zonder een Rijksbijdra ge in de kosten van het onderhoud der 480 kilo meter zeeweringen, die Zeeland rijk is, zal het niet gaan. Daarom ben ik van mening, dat de instelling van een Provinciaal Zeeweringenfonds noodzake lijk is." Met deze woorden antwoordde de heer P. J, J. Dekker te Wemeldinge, voorzitter van de Zeeuwsche Polder- en Waterschapsbond, op vra gen, die wij hem stelden met betrekking tot de toe komst van het polder- en waterschapswezen in onze provincie» Deze wet, welke dus alleen voor Zee land geldt, staat al enige jaren op de helling. Er is van Rijkswege een Com- mlssie-Harmsen ingesteld, die belast is met de bestudering en die wellicht met wijzigingen zal komen. In het voorjaar van 1952 is deze Commissie met haar rapport gereed gekomen. Het is ook aan de minister van Verkeer en Water staat overhandigd. „Ik moet aannemen, dat thans ook het Provinciaal bestuur van Zeeland zich over het rapport heeft beraden. Met grote belangstelling wacht ik af, wat de resultaten dezer jarenlange studie zullen zijn. De vraag kan worden gesteld, of de Commissie- Harmsen tot dezelfde conclusies zou zijn gekomen, wanneer zij pas na 1 Februari J.l. met haar werk zou zijn begonnen. Toen is duidelijker dan ooit te voren het nationale belang van onze seewerende polders voor ieder naar voren gekomen. En deze vraag geldt ook voor het werk der Commissie Dijk ringen, welke enkele jaren geleden door het Prov. Bestuur is ingesteld. Aan haar rapport kon geen openbaar heid worden gegeven door het werk van de Commissie-Harmsen". „Overigens", zo vervolgde de heer Dekker, „mogen w\j niet voorbijzien de (rote voordelen, welke de wet van 1870 Voor Zeeland heeft gehad. De calami teuze polders en waterschappen wer den er door in staat gesteld hun zee weringen ln goede conditie te houden, hetgeen ook voor de aangrenzende pol ders van zeer grote betekenis is ge weest". Moeten deze achterliggende polders wt het algemeen nu niet bijdragen ln de kosten van de zeeweringen? De heer Dekker antwoordde. „Practisch alle gronden ln Zeeland hebben belang bij een goed onderhoud der zeeweringen. Die belangen zijn natuurlijk niet over al gelijk. Daarom verdient het aanbe veling, welke regeling er ook moge komen, dit verschil in belangen te on derscheiden en dat ook in de hoogte der bijdragen tot uitdrukking te bren gen. Wij zullen dan dus komen tot de onderscheiding zoals de heer van Bom mel van Vloten in zijn bekende rede over de dijkringen heeft gemaakt: pol ders is eerste, tweede en derde linie". „Het blyfct overigens, dat deze ge dachte al is gaan leven. Op Noord-Be veland is zij reeds tot uiting gekomen ln de wens tot samenvoeging van pol ders. En het is mij bekend, dat er ook op Schouwen stemmen opgaan, welke erop wijzen, dat de binnenpolders hebben bij te dragen voor de zeewe ring. Bij de ramp heeft zich meer dan eenmaal het feit voorgedaan, dat een buitenpolder, waar geen bressen in de zeedijken ontstonden, volliep vanuit een binnenpolder, die was ingevloeid doordat het water, afkomstig uit een buitenpolder, aan de andere zijde niet kon worden gekeerd". De heer Dekker wees er met nadruk op, toen wij hem de vraag stelden, of aamenvoeging van de polders gewenst is, dat het beginsel der samenvoeging niet nieuw is. Reeds in 1749 verzochten de Prov. Staten van Zeeland aan de Prov. Rekenkamer te overwegen op Ieder eiland alle polders te combineren, teneinde allen in de bedijkingen te doen bijdragen. Aan een samenvoeging zijn voor-, maar ook nadelen verbonden. De voor delen zijn de volgende: Er ontstaan groter en financieel krachtiger lichamen die zich technisch beter kunnen outille ren (aanschaf van machines en andere hulpmiddelen). In een groter gebied kan een uniform beheer van de dijken, de afwateringsmiddelen en de wegen bevorderd worden. Ook wordt het con tact met het toezichthoudend college eenvoudiger, terwijl het ook mogelijk wordt in de besturen vertegenwoordi gers van de gebouwde eigendommen Op te nemen. „Samenvoeging tot wat grotere een heden", zo formuleerde de heer Dek ker zjjn mening, „kan ln sommige ge vallen een oplossing zjjn. Maar zjj dient dan zeer rustig en geleidelijk te gaan, want het is een zeer moeiljjk terrein. Een andere oplossing zou misschien ge vormd kunnen worden door dijkringen, Maar bjj elke vorm bljjft bestaan de moeilijkheid in de Zeeuwse verhoudin gen, nl. de aanwezigheid van 20 cala miteuze polders. Welke constructie men ook zal vinden, Instelling van een Pro vinciaal Zeeweringsfonds acht ik nood zakelijk, ln welk fonds dan zal moeten worden bijgedragen door de zeewerende polders, de achterliggende polder in le, 2e en 3e linie, door de Provincie en door het Rjjk. Op deze wjjze kan wor den bereikt, dat de kosten van de zee wering en oeververdediging voor de zeewerende polders niet zullen stjjgen boven een redelijk maximum." „Dat geldt ingeval de volledige zelf standigheid van alle polders gehand haafd blijft, maar eveneens bij de vor ming van dijkringen of de samenvoe ging van polders", zo besloot de voor zitter van de Zeeuwsche Polder- en Waterschapsbond dit gedeelte van het vraaggesprek. Er is echter nog veel meer aan de orde gekomen. Bijna alles op het punt van het Zeeuwse polder- en water schapswezen werd overhoop gehaald. De antwoorden op de aan de heer Dek ker gestelde vragen volgen, voorafge gaan door de vragen zelf, hieronder. In welk fonds zal dan moeten worden bijgedragen door de zeewerende pol ders, de achterrllggende polders ln le, 2e en 3e linie, door de Provincie en door het Rjjk. Op deze wjjze kan worden be reikt, dat de kosten van de zeewering en oeververdediging voor de zeeweren de polders niet zullen stjjgen boven een redeljjk minimum". Het bekende adagium: „Wie het wa ter deert, die het water keert", is op nieuw in discussie. Stamt deze zegs wijze uit de tijd, toen men meende, dat de polders tot de sfeer van 'het privaatrecht behoorden en is zij niet verouderd? „In het Februarinummer van „De Zeeuwsche Polder" heeft mr P. Diele- man over deze materie een uitvoerig artikel geschreven, waarin hij o.m. zegt, dat hetgeen in bedoelde zegswijze ligt opgesloten, wel een oude, maar niet een juiste gedachte is. Een polder of een waterschap heeft een taak in het algemeen belang: de verdediging van onze grond tegen de zee, een goede af watering en een behoorlijk wegennet. Natuurlijk worden daarbij de persoon lijke belangen van de ingelanden ge diend, maar dit is een gevolg van het dienen van het algemeen belang. Pol ders en waterschappen zijn geen terri toriale indelingen van het Rijk zoals provincies en gemeenten. Het zijn spe ciale gezagsinstellingen, die bepaalde waterstaatsbelangen hebben te dienen. Dit is alleen mogelijk bij een publiek rechtelijk karakter. Prof. Buys heeft gezegd, dat men dwaalt, wanneer men dijks- en polderbesturen autonomie toe kent. Zij hebben geen wetgevende macht (uitgezonderd de keurbevoegd- heid). Deze berust bij de Prov. Staten. En in dit verband moet worden gezegd, dat de Prov. Staten van Zeeland een open oog gehad hebben voor het feit, dat het oude adagium niet meer op gaat, getuige de oprichting van ver schillende uitwateringswaterschappen en de samenvoeging van polders. 1951 gemiddeld f 13,46 per ha of 85 pet meeft dan in 1939. Dit heeft betrekking op bijna 40.000 ha. De derde groep, de calamiteuze polders, had in 1951 ge middeld f 57,40 per ha te betalen of ook 85 pet meer dan in 1939. Het gaat hier om bijna 10.000 ha. Men moet bij deze cijfers natuurlijk wel bedenken, dat de verschillen in de ene streek veel groter zijn dan in de andere. Ik gaf alleen het gemiddelde. Maar dat is al duidelijk genoeg dunkt mij". Betalen nergens de achterliggende polders in de kosten van de zeewe ringen der waterkerende polders? „Wanneer liet vrije waterkerende polders betreft: nee. By een calamiteu ze polder is dit echter wel het geval. In de wet op de calamiteuze polders in Zeeland van 19 Juli 1870 is ook deze materie geregeld". „Hierin is o.m. bepaald, dat de on derhoudsplichtigen der onmiddellijk aan de calamiteuze polder grenzende dijken moeten bijdragen in de gevallen, dat het dijkgeschot van de calamiteuze pol der niet toereikend is tot dekking der .kosten van zeewering en oeververdedi- De Provinciale Staten van Zeeland hebben kortgeleden het besluit geno men de vrijdom van heffing op vronen en vrijlanden ongedaan te maken, al thans de vergaderingen van ingelan den daartoe het recht te geven. Ver wacht U, dat dit in vele polders de financiële toestand gunstiger zal ma ken? .,Dit laatste zal alleen zo zijn in pol ders en waterschappen, waar voldoende vronen en vrijlanden liggen. In enkele waterschappen (ik denk bv. aan het waterschap Oud-Vossemeer) kan het enige verlichting brengen. Maar in zeer vele andere gevallen zal de opheffing weinig betekenen, om de eenvoudige rpden, dat er weinig vronen en vrijlan den zijn". „Nu ik het toch over de mogelijkheid tot verbreding van het financiële draag vlak der polders en waterschappen heb, is het wel goed te wyzen op de aan slag voor het gebouwde eigendom, hul zen, boerderijen, schuren enz. Wist u, dat deze zaak ln 1915 nog een groot vraagstuk ln Zeeland vormde?" „In dat jaar verzocht „De Breeds Wa tering" aan de Prov. Staten de moge lijkheid te scheppen om ook op het gebouwd polderbelasting te leggen. De Staten konden daartoe echter niet be sluiten! Pas op 3 December 1918 waren de Staten zo ver, dat zij een gunstig principebesluit namen en in de zomer- zitting van 1919 bepaalden zij nader voor welke duidelijk omschreven doel einden de opbrengst van de heffing op het gebouwd mocht worden gebruikt. U ziet, dat dit nog eeh zeer beper kende bepaling betekende. In 1932 richtte de Zeeuwsche Polder- en Wa terschapsbond een adres aan de Prov. Staten, waarin erop werd aangedron gen de aanslag voor het gebouwd voor Is het juist, zoals wel wordt be weerd, dat de zelfstandigheid der pol ders in feite al is uitgehold door het toezicht der Provincie en in hoogste instantie door het Rijk? „Laat ik eerst even prof. Schilthuis, lid van Ged. Staten van Zuid-Holland, aan het woord laten, die in het jongste nummer van „Waterschapsbel'angen" constateert, dat de autonomie der wa terschappen ten aanzien van het dijks- beheer in de regel niet erg groot is. Ik zeg „in de regel", omdat de mate, waarin de waterschappen op dit terrein over autonomie beschikken, afhangt van de provinciale regelingen en dus niet in alle provincies gelijk is. In de meeste is daarvan in de loop van de tijd niet veel overgebleven". „In Zeeland is in 't Algemeen Regle ment voor de polders en waterschap pen één en ander geregeld. Ged. Staten oefenen het toezicht uit op de polders en waterschappen en kunnen dwingen de voorschriften geven met betrekking toj het onderhoud van de dijken en de uitvoering van buitengewone werken bevelen. Zij maken van deze bevoegd heden wel eens gebruik. Een voorbeeld hiervan is de verplichting, welke het waterschap Waarde vier jaar geleden werd opgelegd om de buitenberm van de zeedijk te verhogen". „Op Uw vraag, of het toezicht de zelfstandigheid uitholt, kan ik antwoor den, dat deze door het toezicht welis waar beperkt is, maar dat de polders en waterschappen toch de vrijheid heb ben alle initiatieven te nemen, die tot verbetering van de zeewering en oever verdediging kunnen strekken, zy biy- ven een grote verantwoordeiykheid dragen en zyn zich daarvan ook bewust. Het toezicht wordt dan ook niet als een last gevoeld". U acht het dus onjuist, even terug grijpend op Uw eerste antwoord, dat de achterliggende polders niet mede- betalen in het onderhoud der zeewe ring en oeververdediging? „Inderdaad ligt hier een onbillijkheid. De lasten der waterkerende polders zijn belangrijk hoger dan die der bin nenpolders. Dit komt, omdat men nog vastzit aan het verouderde adagium, waarover ik al heb gesproken. Enkele cijfers, die vorig jaar zijn gepubliceerd door de Rijksconsulent voor Grond- en Pachtzaken, ir W. H. Ubbink, geven wel een zeer duidelijk beeld van de grote verschillen in polderlasten in Zeeland. In 1951 was de gemiddelde last voor de waterkerende polders (die ruim 100.000 ha beslaan) f35,03, een stijging in vergelijking met 1939 van 122pct. De binnenpolders betaalden ln Zeeland, eerst water, dan dijken en polders. ging. De bijdragen van de achterliggende polders worden berekend naar de leng te van de aangrenzende dijken en naar het aantal ha, dat door deze dijken on middellijk wordt beschermd, in deze zin, dat voor elke honderd meter strek kende dijk hoogstens f 0,20 per ha moet worden betaald, maar dat de bijdrage, van een contribuerende polder in geen geval hoger dan f 1.70 'per ha kan wor den en ook niet hoger van f 1.per strekkende meter dijk". Zijn dé bijdragen van de achterlig gende polders in de regel van beteke nis en zijn zij van invloed op de fi nanciën van de calamiteuze polder? „De bydragen van de achterliggende polders zgn niet van invloed op de fi nanciën van de calamiteuze polder, om dat deze laatste eerst zQn dijkgeschot plus 1/20 gedeelte daarvan moet heb ben geheven, alvorens de achterliggen de polders bydragen. Biyft er dan nog een tekort op de uitgaven aan de zee- Wering, dan betalen Ryk en Provincie dit in verhouding van-4/5 tot 1/5 op dit ogenblik". „De betekenis van de bijdragen- der contribuerende polders hangt van ver schillende factoren af. U weet reeds, hae ze berekend worden. De totale bij dragen zfjn soms niet onbelangrijk, maar in andere gevallen een klein per centage. Laat ik het met een paar voorbeelden duidelijk maken: Het dijk geschot van de waterkering van de Cal. Leendert Abrahampolder bedraagt f5949,81; de bijdragen der aangrenzen de polders zijn f 1351,59. Het dijkge schot van de waterkering van de Cal. Nieuw Neuzenpolder Is f 23493,65, ter wijl de bijdragen der aangrenzende pol ders f 1014,33 belopen". Er is wel eens gezegd, dat de lasten der vrije waterkerende polders soms nog hoger zijn dan die van de calami teuze polders. Is dat in 't algemeen j uist? „Over het algemeen zijn de lasten voor de calamiteuze polders hoger dan die voor de vrije polders. Bij de laatste categorie zijn er echter, die een dijkge schot heffen, dat dat van de calamiteu ze polders benadert". „Door de wet van 1870 is voor de calamiteuze polders en waterschappen een plafond gelegd, waarboven de inge landen geen bydragen meer hebben te verlenen voor het onderhoud der zee weringen. Het ligt voor de hand, dat de uitvoering van byzondere werken by de ingelanden hier geen weerstanden zal ondervinden". alle uitgaven toe te staan. In de prak tijk is het thans zo ver." „Er zyn momenteel 40 polders en waterschappen ln Zeeland, welke deze heffing op het gebouwd kennen. Naar mjjn mening moet er voor een aantal anderen hier een goede mogeiykheid liggen hun financiële draagvlak te ver breden." Zijn er nu in onze prouincie nog polders, waar in 't geheel geen dijkge schot wordt geheven? „Die zijn er inderdaad nog. De pol ders, welke tot de kleinere kunnen worden gerekend, behoren aan één eige naar, die zelf de benodigde gelden in de polderkas stort. Voorbeelden daar van zijn d<* Oranje- en de Schorerpol der op Walcheren en de Sint Pieters-, de Broeder en Zuster- en de Frederica- polder op Zuid-Beveland." Nog een vraag over de financiële kant van de zaak. Kunnen alle water kerende polders en waterschappen de lasten dragen? „Zoals reeds naar voren is gekomen staan verschillende zeewerenae polders voor bijzonder hoge lasten. Oud en Nieuw Noord-Beveland staat wel aan de top met een gewoon dijkgeschot van f 50.per ha en een buitengewoon dijkgeschot van f 20.samen dus f 70 per ha. Vele andere polders staan voor lasten, die variëren van f 40 tot f 55 per ha. Het is te begrijpen, dat, wan neer hier buitengewone werken moeten worden uitgevoerd, dit boven de draag kracht van de ingelanden gaai.'' Beschikt elke waterkerende polder over een voldoend technisch apparaat? ,Niet alle polders beschikken over een technisch apparaat, maar de over grote meerderheid der zeewerende pol ders wel. Soms vindt er een combina tie plaats in deze vorm, dat enkele pol ders samen een opzichter in dienst heb ben. Het technisch personeel van da polders en waterschappen is uitste kend." Van grote betekenis is de opleidings mogelijkheid voor het diploma Zee land. Wanneer echter een polder of waterschap bijzondere verzen moet uitvoeren en het eigen apparaat is niet toereikend (b.v. de bouw van een zee sluis, gemaal enz.), dan wordt meestal een technisch bureau ingeschakeld of geassumeerd, b.v. het technisch bureau van de Unie van Waterschappen. Alle polders, hoe klein ook, kunnen zich uit rusten tot hun waterstaatkundige taak." Een vraag die ingegeven is door de situatie van het ogenblik: Was het naar Uw oordeel juist, dat na de ramp, welke Zeeland trof, de Rijkswater staat de uitvoering van het herstel aan zich heeft getrokken? „Een wat gevaarlijke vraag'. U weet, dat de Rijkswaterstaat het herstel is opgedragen van alle buitenwaterkerm- gen in Zeeland, behalve de Polder Wal cheren en de Brede Watering, die de uitvoering van het herstelwerkzelf verzorgen, al moeten hun plannen door het hogere gezag worden goedgekeurd. De Prov. Waterstaat heeft de zorg voor het herstel van de binnendijken en da wegen." „Dat de Rijkswaterstaat het herstel der buitenwaterkeringen Is opgedra gen, vind lit volkomen begrppeiyk. llij heeft over het gehele land een grote technische dienst en beschikt over zeer veel ervaring. Maar bovendien betaalt het Rpk de kosten van herstel en heeft daarom ook het recht uit te maken wie het doen moet." „Overigens is mijn stellige indruk, dat onder de nieuwe omstandigheden (en ik verheug mij daarover) de pol derbesturen zich van hun verantwoor delijkheid bewust blijven. Zij worden zoveel mogelijk ingeschakeld, het tech nisch personeel werkt vaak voor Rijks waterstaat. De samenwerking van Rijkswaterstaat en polderbesturen is uitstekend." „Ik zou ook dat past het best b(J deze vraag willen waarschuwen voor te snelle en onredelpke critiek, wanneer men by de dichting van de grote gaten weinig of geen vooruitgang ziet. Men mag nooit vergeten, dat er een tyd van voorbereiding der plannen nodig is. Ik ben overtuigd, dat er wordt gedaan wat er gedaan kan worden. Er zpn al grote prestaties geleverd, vooral wan neer we het jaargetyde in aanmerking nemen." „Buitengewone werken worden nor maal niet eerder uitgevoerd dan half April. Ik geloof, dat men al vergeten is, dat in 1943 een gedeelte van de Wil- helminapolder na de dijkval van 9 April er was een gat ontstaan van 100 meter breed en met een grootste diepte van 15 meter gedurende zes maan den heeft blootgestaan aan overstro ming. De Oost Bevelandpolder heeft na de dijkval van Januari 1945 gevoeid tot de zomer van 1946. Ik weet, dat toen de algemene omstandigheden van bij zondere aard waren en dat de mate riaalpositie ongunstig was, maar als wij deze feiten in aanmerking nemen en we zien wat na 1 FeDruari j.l. is gepresteerd, dan moet men vertrou wen stellen in degenen, die thans de verantwoordelijkheid dragen." (Vervolg van pag. 1.) In het anders zo donkere Goes, warea hedennacht, toen we ons naar de heer Van Sabben spoed den, heel wat ramen verlicht. Op het stadhuis merkten we een ze nuwachtige bode op, die blijkbaar opdracht had alle boekhandelaren uit bed te halen. Men was n.l. op zoek naar een Arabisch woorden boek, want men wilde per sé ook een paar Arabische volzinnen laten horen om de goede naam der Ne derlanders, die immers bekend staan als uitstekende talenkenners, eer aan te doen. Ook het huls van de directeur baadde in een zee van licht. Kennelijk was men ook daar bezig een hartelük woord voor te bereiden. Ook was men van directie zijde al bezig in alle gemeenten waar ons dagblad gelezen wordt, droppings-terrei nen te doen aanleggen. Het eerste con tact met de aannemer Is al gelegd. Ze bleken veel voor het werk te voelen, want ze zien er een prachtige reclame ln. B(j onze Jan was alles nog donker. Toen we belden kwam eerst zijn vrouw te voorschijn en deze haalde haar echt genoot voor ons uit bed. Zo werd het een Interview in pyama. „Het is zover Jan!" zeiden we. „Goed!" zei Jan en hij wilde al naar boven lopen om zich aan te kleden. Hü dacht dat ze hem èa zijn auto nodig hadden, want hij staat immers dag en nacht ter beschikking. Toen we hem echter verteld hadden, wat nu eigenlijk zo ver was, zwol zijn brede borst van trots. „Hoor je het vrouw", zei hij, „hoor je het vrouw! Jouw maa wordt de eerste Nederlandse helicopter- dagbladpiloot!" „Durf je wel?" vroegen we. Met ogen vol minachting keek hij ons aan. Als je in dit mistige Zeeland met een auto durft te rijden, dan is zo'n helicopterdingetje maar een peuleschil! En ten slotte is het voor de krant en dan kan alles! Goed zo Jan, zo mogen we het horen. We hebben hem gevraagd of hy be reid was zün handtekening te plaatsen op foto's van onze helicopter, want on- getwyfeld zal Iedere Zeeuwsch Dagblad lezer, ja iedere Zeeuw, daar prijs op stellen. „Mij best!" zei Jan. Daar zult U dus nog meer van horen. (Van hedenmorgen zes uur). Vlak voor het ter perse gaan van dit blad bereikte ons telefonisch het bericht, dat nog niet alles in kannen en kruiken is. Waar het oponthoud precies zit kon den we nog niet nagaan. In overleg met de directie hebben we dan ook besloten de ontvangst uit te stellen tot volgend jaar 1 ApriL

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 4