Ontnomen landgeschonken ONS KORT VERHAAL Ons Holland-home Vrijdag 20 Maart 1953 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 len, het eerste' heet: „Verdrevenen"; het tweede: „Het Vervloekte Land en het derde deel.. „Ik zoek Geluk'Tus sen deze drie delen zijn de foto-pagi na's op kunstdruk ingeschoven. Een interessante afwisseling dus. Deze roman nu geeft eveneens een tijdbeeld. Het thema dat wordt be handeld gaat over een jong meisje, dat met haar ouders achter het „ijzeren gordijn" leeft, verdreven wordt en ten slotte in een vluchtelingenkamp te recht komt. Zoals- men ziet is het on derwerp even actueel als het jaarboek, waar het is bijgevoegd. Een tijdbeeld bij uitnemendheid. Ik weet niet wat de bedoeling van de Uitgeefster is met de volgende jaarboeken. Moeten die naast de ac tuele foto's ook telkens een actuele roman bieden, dan zal haar dit onge twijfeld heel wat hoofdbrekens ver oorzaken, Want waar zijn de auteurs te vinden die op bestelling kunnen werken en bovendien met vlugge leve rantie, zoals hier het geval moet zijn? Maar ook dat is al weer een zaak, die de Uitgeefster allereerst aangaat. Intussen kunnen we haar met deze actuele roman gelukwensen. De auteur heeft er iets goeds van gemaakt. Zijn stijl is bondig, direct en suggestief. Hij heeft verstand van roman-concep tie en werkt zijn figuren goeu^ uit. Of wij geen bezwaren hebben? Soms tegen enkele pagina's. Niet overal treffen we een Schriftgetrouwe uit beelding van de werking des geloofs. Er zit wat amerikanisme en metho- disme in de geestelijke aanpak der za ken des geloofs. Maar de ondergrond is diep-ernstig. Prof. Mr L. W. G. Scholten, de be kende radio-spreker in de rubriek: „De Vaart der volken gaf een in structief inleidend woord, dat ons oriënteert in de wereldsituatie van het afgelopen jaar. Het boek is typografisch uitstekend verzorgd, zoals wij dat van deze Uit geefster gewend zijn. Mooie donker blauwe band met goud-opdruk en een stofomslag, dat fris aandoet en het journalistiek gedeelte van dit boek veelkleurig vertolkt. Gaarne aanbevolen. Heel voorzichtigjes vraag ik aan mijn lotgenoten, bent u ook al aan de slag? Ik noem het gevreesde woord maar niet, want ingeval een onzer nog niet bezig is, zijn de huisgenoten, in dien ze ons hoekje lezen, al veel te vroeg in een alarmtoestand gebracht en dat wil ik niet op mijn geweten heb ben. Maar zonder verder een woord te zeggen, begrijpen we elkaar toch wel. Dat is nog al rtiet zo moeilijk in het voorjaar, als er een paar dagen achtereen mooi weer is geweest. Al zou je zelf er nog niet opgekomen zijn, om aan de slag te gaan, omdat je het nog een beetje te vroeg vindt öm te beginnen, kloppende en borstelende buren en wapperende dekens dwingen je gedachten wel een bepaalde rich ting uit, en zonder dat je het weet, zit je met je gedachten al midden in de schoonmaak. O wee, daar staat het gevreesde woord er toch in. Nu ja, als je eenmaal begonnen bent er over te denken, dan bepaal je al gauw de dag, dat je beginnen zult en heb je de eerste dag achter de rug, dan is het allerergste Ook al voorbij, want het er tegen aan zien is erg en de eerste aanpak nog erger, want dan heb je behalve je extra werk, ook nog de taak je huisgenoten in een goede stem ming te brengen of er bij te houden. De tweede dag is dat gevaar ook al voorbij en is de schoonmaak aanvaard, als een noodzakelijk kwaad, dat wij nodeloos elk jaar over hen brengen, maar waarvan men nu maar hoopt, dat na het begin ook het eind wel Zal volgen. Er dan zwoegen wij er ons ook maar weer doorheen, ons zelf troostend ook met de laatste dag van dit altijd weer zo uitputtend voor- jaarsgeweld, want die laatste dag maakt ook weer veel goed, als we ons huis eens even vergenoegd doorwan delen en we zien dat alles weer zo in de puntjes er uitziet, en we weten, dat we dan eens een week of wat op onze lauweren kunnen rusten, want vooreerst is er dan geen kast, die we zo tussen door eens onderhanden moeten nemen en geen wapperende spinrag, zet ons voorlopig te schande. We kunnen eens even echt gerust zijn, want alles ging pas door onze handen. Behalve het echte werken van kamers doen, meu belen wrijven komen er bij de schoonmaak altijd nog allerhande werkjes te doen, die we dan maar gelijk opknappen. En juist al die bij komende karweitjes maken bij ons huisvrouwen de schoonmaak zo ge vreesd, want die „allerhande werk jes vragen soms meer tijd, dan het echte schoonmaak werk. Doch 'als je al werkende opeens tot de nare ont dekking komt, dat ergens de mot in gekomen is,- dan rust je immers niet, voordat je alles gedaan hebt om dit kwaad uit te roeien of als je ziet dat een of ander van je bezittingen er verflenst uitziet, dan vind je toch dat dit na de schoonmaak niet om aan te zien zou zijn, dus ga je maar weer aan de slag. Maar dat maakt ook dat ons huis er na de schoonmaak weer zo stralend uitziet. Het is natuurlijk een klein kunstje om alles te laten doen, maardat vergt nogal wat van- onze huishoudportemonnaie. Wie zich dat kan veroorloven, heeft het gemakkelijk, maar wie iets zelf kan doen, heeft meer voldoening na de schoonmaak, dat is zeker. En wat we op die manier bespaarden, kunnen we weer besteden om iets wat we echt nodig hadden als gordijnen of een fris kleedje, eens wat royaler aan te schaffen. Maar nu ga ik proberen om voor die extra werkjes wat raad te geven. Sommige doorgewinterde oudere huis vrouwen denken misschien, o dat weet ik allang al, maar er zijn in ons „vak" ook die nog maar pas beginnen en die vooral kunnen met wat raad ge holpen zijn. Doch voor de raad, eerst aan alle schoonmakende, en zwoegende lezeres- sen.van harte sterkte toegewenst. Wie het eerste klaar is, die meldt het me maar! Voor de schoonmaak. Doe een beetje ammonia bij de boen was en terpentijn, waarmee de vloer gewreven wordt. De was lost dan snel ler op. Is er een glas aan splinters geval len? Veeg de splinters dan op met een vochtige doek. Vliegenvlekken zijn gemakkelijk van brons of verguld te verwijderen door er met een penseel met wat stijf ge klopt eiwit over te strijken. Witte vlekken op eikenhout, ont staan door water, kunnen verwijderd worden door 't wrijven met een kurk, vochtig gemaakt met wat olie. Op de vlek doet men eerst wat sigarenas. Overtrek van trijp kunt ge goed op frissen door 't met een sponsje, be vochtigd in gelijke delen spiritus en water, af te wrijven. Wit gekalkte muren zullen niet af geven, wanneer men de kalk met wat melk vermengt, iets slaolie en blauw sel er bij geeft een mooie heldere kleur. Vuil geworden marmer kunt ge goed schoonmaken door 't in te smeren met groene zeep en ammoniak en met schoon water goed naspoelen en af- zemen. Roestig geworden niklr»! moet men flink met vaseline insmeren, het zo enige dagen laten staan en daarna ge heel droog en glanzend wrijven. Gewerkt hout, dat geregeld gewre ven wordt, zal op de duur wat vuil en vettig worden. Men kan dit gron dig in alle kieren en hoekjes reinigen door het te bewerken met een kwastje met terpentijn. Het hout, dat daardoor vrij kaal geworden is, moet men op nieuw inwrijven met was, die men met wat terpentijn wat verdund heeft. Voorwerpen van Japans lakwerk kan men zeer goed reinigen door ze in te wrijven met een lapje, waarop men enkele druppels slaolie heeft ge daan. Met een droog flanellen doekje nawrijven. „Dus je wilt me dat stuk land rtiet meer verhuren?" Boer Schoondyk van „Duinzicht" keek de man, tegenover hem, onge duldig aan en ontkennend antwoordde hij: „Nee, Kazand, je weet het, mijn besluit staat vastik begrijp eigen lijk niet waarom je nu weer naar me toegekomen bent. Ik heb het je toch al eerder gezegd!" „Het is mijn bestaanen dan geef je het niet zo gauw op". „Ja, hoor es, ik heb je vroeg ge noeg gewaarschuwd, verleden jaar heb ik er al met je over gesproken, je had dus al de tijd, om naar iets anders uit te zien". „Je weet net zo goed als ik, dat er op het hele eiland geen stukje grond te krijgen is". „Dat is jammer voor jou, maar ik heb dure machines gekocht, en die wil ik nu gebruiken ook; dat geld moet er weer uit!" Schoondijk stond op om daarmee aan te duiden, dat voor hem de zaak was afgedaan; hij schoof zijn stoel on der tafel. „Dan ga ik maar weer", zei Kazand somber, ,,'t zal me niet meevallen, het thuis te vertellen. Maar van 't mal kan ik er toch nog op bouwen hè?" „Ik hou me aan het contract", ver- zekerdè Schoondijk, „dit jaar is nog van jou, maar dan....", hij maaKte een kort handgebaar. Toen Kazand de kamer had verla ten, ging de boer van „Duinzicht" voor het erkerraam staan. Hij vouwde de iianden op de rug en keek, in gedach ten, over het land Vele berekeningen had hij die win ter gemaakt.... gecijferd en nog eens gecijferd.... en hij wist nu.... het kon; met deze machines en dan het stuk van Kazand er nog bij, zou de op brengst verdubbeld kunnen worden. Rondom hem, zo ver hij kon zien, bouwland. De akkers lagen nog ge ploegd, lange rechte strepen, die daar ergens aan de horizon bijeen schenen te komen. Tevergeefs trachtte de zon de vochtige grond te verwarmen, te vergeefs de kale, grauwe velden wat op te fleuren. Maar straks, in de zo mer, zouden deze lage polders veran deren in één golvende korenzee. Voor Schoondijk betekende dat geld rijkdom Over de landweg liep een eenzame man; de boer, staande voor het ven ster van de voorkamer, zag hem niet. Aan de wand vlak naast het raam, hing een ingelijste spreuk; met mooie vergulde letters, in sierlijke krullen, stond er te" lezen: „Zoo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlie den daaraan". Maar boer Schoondijk van „Duin zicht" kende alleen cijfers „Je laat je koffie koud worden, een kwartier geleden heb ik al ingeschon ken". „Wat zei je?" Schoondijk keek ver stoord op. „Je koffie", herhaalde zijn vrouw, en liet er verwijtend op volgen: „Moet je nu de hele tijd achter je bureau blijven zitten? Dat doe je anders nooit op Zaterdagavond. Toe, wees nu niet zo ongezellig en kom bij de tafel. „Ik heb nog een boel te doen; straks, over een paar maanden, is daar geen tijd meer voor", zei de boer, maar hij schoof zijn papieren weg en deed de bureaulamp uit; toen nam hij plaats bij de tafel, en roerde, in gedachten, langzaam zijn koffie. „Was Kazand hier op deboerderij, vanmiddag?" verbrak zijn vrouw de stilte. „Ja, die was hier" antwoordde haar man. „Over dat stuk land in de Mariapol- der?" „Ja". „En wat heb je gezegd?" „Dit jaar kan hij het nog krijgen". „En 't volgend jaar?'' „Dat weet je", zei de boer geërgerd. Hij pakte de krant en wilde die open vouwen, maar zijn vrouw vroeg ver der. „Is het nu wel nodig, dat je die grond er bij neemt?" „Ik zou geen goeie boer zijn, als ik machines kocht, om die in de schuur te laten verroesten". „Het is zijn broodwinning". „Dat is niet waarHij heeft zijn koeien nog, en, bovendien als hij geen werk meer heeft, kan hij bij mij komen; ik heb genoeg te doen voor hem". „Van die paar koeien kan hij niet bestaan, en als je altijd zelfstandig bent geweest, is het heel moeilijk, om bij een ander knecht te worden". „Het zou hem anders heel wat moei te en zorg besparen; 't is een goeie werker; ik zou hem het volle loon kunnen geven. Een knecht verdient best, tegenwoordigvast geld op je boerderijtje nog wat bijverdie nenwat wil je nog meer!" „Je begrijpt het verkeerd, je voelt de dingen zo heel anders aan", zei de vrouw „Dat is maar goed ookantwoord de Schoondijk ontwijkend, „wees blij, dat ik de dingen anders bekijk. Je moet het zakelijk bezien". „Zakelijk! Zakelijk!en daarmee is alles goedgepraat, en je denkt er niet bij na, dat je iemand onrecht aan doet". „Ik doe geen mens onrecht aan!" zei de boer scherp, zijn stem klonk hard. „Ik hou me aan het contract, dit jaar kan hij het nog krijgen, ik heb hem tijdig genoeg gewaarschuwd", „Je stoot iemand het brood uit de mond". „Dat is niet waar!" ontkende Schoon dijk woedend, „ik zei toch, dat hij bij mij kan komen werken!" „Als knecht, ja", antwoordde zijn vrouw, en ze liet er zacht op volgen: „Zou jij dat willen?" De man zweeg een ogenblik, de vraag overviel hem. Maar toen zei hij: „Nogal een verschil! Ik kan er ruim van komen, en hij moet hard zwoegen, om het hoofd boven water te houden". „Ruim van komen", herhaalde zijn vrouw met nadruk, „ruim van ko men", zei ze nog eens, „en waarom ben je dan niet tevreden met wat je hebt? Laten we er maar over ophou den, ik kan je toch niet overreden, naar mij wil je toch niet luisteren Soms denk ik wel eens, dat er eerst iets moet gebeuren, eer je overtuigd bent van je daden., iets vreselijks.." „Wel ja, toe maar.... maak me maar bang!" Boer Schoondijk was op gestaan en ging de kamer uit. Hard sloeg de deur achter hem dicht. Buiten huilde de wind stoof met vlagen rond het huis, een omgevallen melkbus rolde rinkelend over het erf. De boer bracht de bussen in de schuur en controleerde of ramen en deuren goed gesloten waren. Toen hij weer binnen kwam, vond hij de huiskamer leeg, zijn vrouw was al naar bed. Hij keek naar de klok elf uur geweest.Hij liep naar de radio en zette het toestel aan. De stem van het A.N.P. klonk door de kamer: „..Bericht van de Wind- en storm- waarschuwingsdienst voor de scheep vaart: Vanavond om half elf werd voor alle districten de waarschuwing voor zware storm tussen West en Noordwest vervangen door een waar schuwing voor Noordwester storm.... Bericht van de Stormvloedwaarschu wingsdienst: Vanmiddag om half zes werden de groepen Botterdam, Wil Vrijdag 20 Maart 1953 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 GRiHpnnsG BRieuen We hebben beloofd nog iets te ver tellen over ons Holland-Home, dat ik onlangs op een regenachtige dag be zocht. Ik moest door de wasserij om op de afdeling te komen, waar ik zijn wilde en daar trof ik een oud vrouwtje be zig met de was. Ik maakte de opmer king: je bent aan het wassen en het is geen eens wasdag? Ze vertelde mij in haar aardig gebroken Hollands, met Engels doorspekt, dat onmogelijk is weer te geven, zodat mijn lezers er nog iets van verstaan zouden, dat ze een paar blouses van een kennis ge kregen had en die niet aan de grote wasserij toevertrouwde, ze wilde deze zelf met de hand wassen, want die grote machines maken dat tere goed kapot, dacht ze. En toen begon ze di rect over Nederland, daar deed ze vroeger alles met de hand en dan ging de was naar de bleek achter 't huis, op het grasveld. Het goed kreeg je daar zo wit als sneeuw, maar hier maken ze er maar wat van, vond ze. Nu ik wens te haar succes met haar was en wilde verder gaan, maar ze hield mij nog staande met de vraag: Gaat U naar het hospitaal, naar Ver bruggen? Toen ik bevestigend antwoordde zei ze: hij is hard ziek, het zal hem goed doen, wanneer U hem eens bezoekt. Nu dat deed ik. Verbruggen is iemand uit de Haarlemmermeer. Hij zei eerst niet veel, maar toen ik hem vroeg of de predikant nog wel bij hem op bezoek kwam, knikte hij en vertelde, dat hij die oude man niet verstaan kon. Hij praat zo zachtjes en bovendien wat schiet je er mee op? vond hij. Je hebt niets aan die dominees. Ik weet nog toen we eens vacant waren in de Haarlemmermeer. Daar kwam die oude Van Schelven preken, dat was andere kost dan je tegenwoordig hier opge dist krijgt. Die preken van Van Schel ven, die toen in de Wetering stond, kan ik je nog wel navertellen, zei de zieke. Ik ben nu tachtig jaar en wat ik van de godsdienst weet is nog van de „old country" (van het oude vader land). Hij vertelde mij, dat hij, toen hij in Amerika kwam in de eenzaamheid een boerderij had gehad, verweg van alle gemeenschap en dus ook van de kerk. Zijn geestelijk leven had er on der geleden en nu is hij oud en hoopt nog maar, dat alles terecht komt. Zo als deze man praat, zo spreken er dui zenden van die oude Hollanders, die vroeger naar Amerika zijn gekomen om verbetering van positie te vinden. Soms hebben ze die stoffelijke verbe tering ook gevonden, maar hun geeste lijk leven heeft er schade onder gele den. En als ze dan oud zijn, denken ze terug aan het oude vaderland en keuren alles af wat er in Amerika is te vinden. Zeker ook het kerkelijke le ven. En dat wordt dan het einde. Arm en troosteloos. Ik ging naar zijn buurman, die blind is. Deze man mag dan blind zijn, hij heeft een glasheldere kijk op de Schriften. Je komt hier niet om te troosten, maar om zelf gesterkt te wor den in het geloof. Hij vertelde mij, dat hij een pelgrim was en het einde in het zicht had. Hij verlangde met Paulus om ontbonden te worden en met Christus te zijn. Nummer drie die ik bezocht was een 82 jarige grijsaard, die juist de vorige maand zijn vrouw verloren had, plot seling aan een hartverlamming. Dit had deze oude broeder zeer aangegre pen. In die paar maanden, waarin ik hem niet gezien had, was hij wel tien jaar ouder geworden en ik denk zo, dat hij zijn vrouw spoedig zal volgen. Zo gaat het als men oud wordt. Het is als met een boom die in tweeën gesple ten wordt. De ene helft kan nog eeh poosje blijven staan, maar hij leeft slechts half meer en zijn einde is nabij. En zo kan men in dit grote huis van ziekbed naar ziekbed gaan. De mensen staan aan het eind van hun leven en zij teren op hun herinneringen en daarbij neemt het oude Vaderland weer een grote plaats in. Ik heb eens gelezen, dat de mens met twee koffers het leven in gaat. In de ene zit „ver wachting" gepakt en in de andere „herinnering". Wanneer men begint weegt de eerste koffer heel zwaar en de andere is ledig. Maar bij het ouder worden verandert dat. De koffer met „verwachting" wordt al leger en ten slotte heeft alleen de koffer met „her innering" nog slechts inhoud. Het zal zaak zijn, dat die inhoud niet slechts met slechte herinneringen gevuld is, maar dat wij onder die „her inneringen" ook onze „Pniëls en Jab- boks" kennen. Want een ouderdom zon der troost van het uitzicht op een be ter vaderland is arm, hulpeloos, triest, ellendig. Dat ervaart men wanneer men een wandeling maakt door ons „Holland-Home". Oom Cees. Wat vliegt de tijd toch. Straks heb ben we weer 1 April. Ja, denkt ge, en dan komt er weer een jonger regiment aangetreden. Dat is zo, maar voordien hebben we toch eerst nog het anaere gewichtige evenement van de rappor ten en de overgang te doorleven. Mijn kroost gaat dat ook al een beetje be seffen. Och van zich zelf zouden ze zo levenswijs nog niet zijn, maar kleine potjes hebben grote oren en van de „oudere jaars cursisten" van gen ze natuurlijk wel wat op en die weten best wat de datum I April in de schoolwereld te betekenen heeft. Bovendien is er in menig gezin al weer een opvolger om de ledige bank jes te gaan bezetten. Zo is het dus geen wonder, dat Jaapje me vandaag ging vertellen, „dat nog zoveel dagies en dan zal die naar de meester gaanJaapje heeft het precies gezegd, nog zoveel dagies. Ik weet meteen ook, dat ik nu niet veel kans meer heb, om het onplezierige werkje van rapporten schrijven weer een dag te verschuiven. Zakelijk bezien is het niet zo n karwei. In een schrift staan netjes rij aan rij de pijfers, die mijn studentjes hebben gekregen geduren de het laatste kwartaal. Met enige Tekenvaardigheid, en die mag je toch bij een schooljuffrouw wel zoeken, is het met een handomdraai gedaan. Maar ja, achter die rijen cijfertjes staat de rij van springlevende kinde lemstad en Bergen op Zoom gewaar schuwd voor gevaarlijk hoog water.." Boer Schoondijk geeuwde. Hij draaide de knop om, deed het licht uit, en ging naar de slaapkamer. Zwijgend kleedde hij zich uit. „Wat zei de radio" vroeg zijn vrouw „Storm!" zei de boer Een windvlaag stortte zich met woest geweld op het huis, een losge slagen luik sloeg ergens met een klap tegen de muur.... Onafgebroken jaagt de storm over het eiland. Meedogenloos! Felle ruk winden bulderen rond de kleine dor pen overvallen de eenzame boer derijen. Het opgezweepte, kolkende water staat hoog tegen de dijk. Hoger, steeds hoger stijgt het water. Machtige gol ven slaan brekend tegen de aarden dam. Steeds nieuwe rollers smakken met doffe donder tegen de glooiing, bazaltstukken worden losgewrongen; de eerste brokken steen van hun plaats gerukt. De wild geworden wa termassa valt telkens weer met her nieuwde kracht aan, gutst over de kruin en spoelt aan de binnenkant van de dijk naar beneden. Steeds meer bazaltstukken taken los. Steeds groter worden de gaten. De dijk wankelt. Dan stroomt het water, met ontem bare kracht, door een ontstane ope ning, de polder in. De eerste huizen worden weggevaagd. De zee baant zich een weg, alles vernielend Ergens klinkt een schreeuwloeit een koe Aarzelendmaar dan met een zware, bronzen klank, begint een dorpsklok te luiden, de stem van de toren wekt de bewoners uit hun slaap Nog wordt getracht geld en goede ren te redden, huisraad naar boven te slepen, waar het nog droog is. Maar het is al te laat, daar is geen tijd voor! Vlucht!.... Waarheen? Naar het dorp!Dat kan niet meer!Dan het dak op!In de bomen!. Een huis stort in, mensen meesleu rend in het water; angstig geroep weerklinkt: „Oh God! Mijn kind!.... Help!.... We verdrinken!"Dan verstommen de kreten, en is het al leen nog de noodklok, die gehoord wordt, boven het geweld van de wind en de zee Verder, steeds verder gaat het wa termonster, zoekend naar prooi.... Wie dicht bij de duinen woont, weet waar hij naar toe moet. Wie de dui nen kan bereiken, is veilig; want wel wordt het zand aan de voet wegge vreten, maar helmgras is taai en de grond is hoog. De duintoppen steken ongenaakbaar boven de watervlakte uit. De hoeve van boer Schoondijk staat vlak bij de duinen. Met zijn vrouw en kinderen is hij er heen gevlucht. Hij heeft nog geprobeerd het vee los te maken, zijn geld te grijpen, maar het opdringende water gaf hem geen kans. Het werd slechts een strijd om het leven. Met nog anderen groepen ze samen op een duinhelling. Het be gint langzaam te lichten, de dag breekt aan. Men kan nu de gezichten onder scheiden, de geredden worden geteld. Iemand roept: „Kazand! Waar is Kazand!" By het horen van die naam, schrikt de boer van „Duinzicht" op. „Weet iemand iets van het gezin van Kazand af?" vraagt hij. „Het water moet al direct bij zijn boerderij zyn gekomen, ze zitten het dichtst bij de dijk", zegt er een. „En de Mariapolder is laag", zegt een an der. De boer denkt na, dan vraagt hij: „Ligt hier ergens de boot van de strandvonder niet?" „Die moet hier wel in de buurt te vinden zijn", antwoordt de Rük. „Wil je mat die boot?" „Ja", zegt Schoondijk. De Rijk schudt het hoofd en zegt: „Je hoeft het niet te proberen, er is geen door komen aan, met zo'n zee". Hü is vis ser en kent het water. Dan dringt een man naar voren, iedereen kent hem, het is Kees Braakman, de strandjutter, een vrij gevochten kerel, die meer aan het strand is dan in de polder. Heftig be toogt hy: „We moeten het wagen, Schoondijk! Kom! We gaan de boot halen! Ik weet hem precies te liggen". Ook hij kent het water, maar anders dan de Ryk. Op hoeveel roekeloze tochten heeft hij niet met zijn leven gespeeld, dwars door de branding om een stuk hout of een drijvend vat te bemachtigen! En gaat het hier niet om mensenlevens? „Mannen!" roept hij, „we halen de boot!" Gevolgd door Schoondyk en enkele anderen beklimt hij het duin. Het is niet gemakkehjk, de grote sloep over de duintop te krijgen, maar het lukt. Ze leggen het scheepje in het water. Kees Braakman springt er in en reikt Schoondijk de hand. „Het is zelfmoord", zegt de Rijk, maar hij laat er op volgen: „Als jullie dan toch willen, ga ik mee; het zal een harde dobber worden". Het wordt een harde dobber! Direct al dreigt de boot te kantelen, maar de mannen, aan de riemen, zyn op hun hoede. Snel richten ze de voor steven op de golven. Van de ene golf op de andere vervolgen ze hun weg. Soms raken ze verward in boom takken, dan weer schuurt de boot ge vaarlijk over een onzichtbaar obsta kel, onder water. Maar ze komen vooruit. Langzaam naderen ze het boerderijtje van Kazand, alleen het dak steekt boven het water uit, en op de punt zitten mensen „Goddank", zegt Schoondijk zacht. Kazand houdt de oudste stevig vast zyn vrouw heeft de jongste, van en kele maanden, gehuld in een deken, ren, en ik vind het eigenlijk geen doen om als een accountant het re sultaat van een jaar kinderleven nauwkeurig in cijfers uit te drukken. En ja, bij de middelmaat lukt het mis schien ook nog wel aardig goed. Dan ben je al een goed eind op weg, zal iemand me tegenwerpen, want „de middelmaat versiert de straat", en waar een gewone schoolklas wel een duidelijk beeld van het gewone leven geeft, zal dat daar ook wel zo zijn. Dat is ook wel zo. En de paar „knappe koppen", die er in elke klas wel zit ten, geven me ook niet zoveel zorgen om hun prestaties in cijfers uit te drukken. Nou juist net die onder de maat blijven, maken me het meestal moeilijk. En dit keer heb ik er vier „onder de maat" O, dus vier „zitten- blijvers", rekent ge me al voor. Dat is logisch, de knappe en gewone stu dentjes worden „bevorderd" en de dommen blijven zitten. Ik heb er dus vier op de zeven en veertig. Die moe ten dus blijven zitten, dat weet ik al zeer precies, nog voordat ik een rap port heb geschreven. Ja ik weet se cuur, dat er vier zijn, die niet mee zijn gekomen. Doch er zullen er slechts drie blijven zitten. Moeilijk heden met de ouders gehad over dat punt? Gerust niet, maar, daar zit ik met één slag in de moeilijkheid. Met die .vier zittenblijvers heb ik met drie verschillende gevallen te doen. Henk en Leentje zullen, waarschijnlijk al tijd wel heel, heel middelmatigjes blij ven. Als ze nu blijven zitten, hebben ze de kans, dat ze een beetje bijko men en dus met horten en stoten door onze lagere school heenlaveren, met een pover eindresultaat. Met Wim staat het weer anders. Hij was tot aan de Kerstvacantie maar een dom jongetje, een beetje speels' en ondeugend wel, maar na die tijd leek het me wel, of hij een geestehjke sprong had gemaakt, alsof hij wakker was geworden. Maar nu kan zo n klein jongetje in een drie maanden niet de achterstand van die vorige tijd inhalen. Maar ik weet haast zeker, dat nou ons Wimpje zal blijven zitten, dat hij het volgend jaar een succesnummer wordt. Op Wimpjes rapport komen echter heel akelige tweetjes en drietjes voor. En hoe kan ik nou in cijfers uitdrukken, dat ik zoveel moed heb op het volgend jaar. Dat zou toch eigenlijk wel moeten, want dat rapport vergezelt ons stu- in haar armen. Eindelijk ligt de sloep langszy. De mannen helpen Kazand en zijn kind in de boot, maar de vrouw durft niet; met angstige ogen kijkt ze naar het water; ze drukt de kleine stijf tegen zich aan. „Kom toch!" roept haar man. „Geef mij je kind maar aan!" zegt de Rijk, maar ze verroert zich niet. Met geweld moeten ze haar van het dak halen en in de boot dragen. De terugtocht is nog moeilijker, de sloep ligt laag op het water; elk ogen blik kan de boot zinken, elk moment denken ze: „Dit is het einde". Als door een wonder bereiken ze einde lijk, na uren zwoegen, de veilige dui nen. Vele handen strekken zich uit, trekken hen op het droge. „Dank je mannen", zegt Kazand geroerd. „Dank je....", Schoondyk gaat naar zijn vrouw toe, hij is drijfnat. „Was je niet bang?" vraagt ze. „Ik wist, dat je voor me zou bid den", zegt de boer. „Ik heb alleen maar gedankt", ant woordt ze fluisterend, „gedankt omdat het water ook jouw hart heeft stuk geslagen...." In de grote zaal van het café, die haastig als evacuatieruimte was inge richt, is het een komen en gaan van mensen. Helpsters van het Rode Kruis lo pen af en aan met brood en koffie. Zwijgend zitten boer Schoondijk en zijn vrouw by elkaar en kijken naar de drukte om hen heen. Hun kinde ren slapen, tussen vele anderen, in de kamer er naast, in warm stro, dat op de vloer is gelegd. „Ik ben nog even by Kazand ge weest", zegt de boer. „Heb je soms over....?" vraagt z'n vrouw. „Ja, ik heb met hem over dat stuk land in de Mariapolder gesproken.... hij mag het houdenaltijdik heb het hem geschonken...." W. VONK.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 10