Ontnomen landgeschonken
ONS KORT VERHAAL
Ons Holland-home
Vrijdag 20 Maart 1953
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
len, het eerste' heet: „Verdrevenen";
het tweede: „Het Vervloekte Land en
het derde deel.. „Ik zoek Geluk'Tus
sen deze drie delen zijn de foto-pagi
na's op kunstdruk ingeschoven. Een
interessante afwisseling dus.
Deze roman nu geeft eveneens een
tijdbeeld. Het thema dat wordt be
handeld gaat over een jong meisje, dat
met haar ouders achter het „ijzeren
gordijn" leeft, verdreven wordt en ten
slotte in een vluchtelingenkamp te
recht komt. Zoals- men ziet is het on
derwerp even actueel als het jaarboek,
waar het is bijgevoegd. Een tijdbeeld
bij uitnemendheid.
Ik weet niet wat de bedoeling van
de Uitgeefster is met de volgende
jaarboeken. Moeten die naast de ac
tuele foto's ook telkens een actuele
roman bieden, dan zal haar dit onge
twijfeld heel wat hoofdbrekens ver
oorzaken, Want waar zijn de auteurs
te vinden die op bestelling kunnen
werken en bovendien met vlugge leve
rantie, zoals hier het geval moet zijn?
Maar ook dat is al weer een zaak,
die de Uitgeefster allereerst aangaat.
Intussen kunnen we haar met deze
actuele roman gelukwensen. De auteur
heeft er iets goeds van gemaakt. Zijn
stijl is bondig, direct en suggestief.
Hij heeft verstand van roman-concep
tie en werkt zijn figuren goeu^ uit.
Of wij geen bezwaren hebben? Soms
tegen enkele pagina's. Niet overal
treffen we een Schriftgetrouwe uit
beelding van de werking des geloofs.
Er zit wat amerikanisme en metho-
disme in de geestelijke aanpak der za
ken des geloofs.
Maar de ondergrond is diep-ernstig.
Prof. Mr L. W. G. Scholten, de be
kende radio-spreker in de rubriek:
„De Vaart der volken gaf een in
structief inleidend woord, dat ons
oriënteert in de wereldsituatie van
het afgelopen jaar.
Het boek is typografisch uitstekend
verzorgd, zoals wij dat van deze Uit
geefster gewend zijn. Mooie donker
blauwe band met goud-opdruk en een
stofomslag, dat fris aandoet en het
journalistiek gedeelte van dit boek
veelkleurig vertolkt.
Gaarne aanbevolen.
Heel voorzichtigjes vraag ik aan
mijn lotgenoten, bent u ook al aan de
slag? Ik noem het gevreesde woord
maar niet, want ingeval een onzer nog
niet bezig is, zijn de huisgenoten, in
dien ze ons hoekje lezen, al veel te
vroeg in een alarmtoestand gebracht en
dat wil ik niet op mijn geweten heb
ben. Maar zonder verder een woord
te zeggen, begrijpen we elkaar toch
wel. Dat is nog al rtiet zo moeilijk in
het voorjaar, als er een paar dagen
achtereen mooi weer is geweest. Al
zou je zelf er nog niet opgekomen zijn,
om aan de slag te gaan, omdat je het
nog een beetje te vroeg vindt öm te
beginnen, kloppende en borstelende
buren en wapperende dekens dwingen
je gedachten wel een bepaalde rich
ting uit, en zonder dat je het weet,
zit je met je gedachten al midden
in de schoonmaak. O wee, daar staat
het gevreesde woord er toch in. Nu ja,
als je eenmaal begonnen bent er over
te denken, dan bepaal je al gauw de
dag, dat je beginnen zult en heb je de
eerste dag achter de rug, dan is het
allerergste Ook al voorbij, want het
er tegen aan zien is erg en de eerste
aanpak nog erger, want dan heb je
behalve je extra werk, ook nog de
taak je huisgenoten in een goede stem
ming te brengen of er bij te houden.
De tweede dag is dat gevaar ook al
voorbij en is de schoonmaak aanvaard,
als een noodzakelijk kwaad, dat wij
nodeloos elk jaar over hen brengen,
maar waarvan men nu maar hoopt,
dat na het begin ook het eind wel
Zal volgen. Er dan zwoegen wij er ons
ook maar weer doorheen, ons zelf
troostend ook met de laatste dag van
dit altijd weer zo uitputtend voor-
jaarsgeweld, want die laatste dag
maakt ook weer veel goed, als we ons
huis eens even vergenoegd doorwan
delen en we zien dat alles weer zo in
de puntjes er uitziet, en we weten, dat
we dan eens een week of wat op onze
lauweren kunnen rusten, want vooreerst
is er dan geen kast, die we zo tussen
door eens onderhanden moeten nemen
en geen wapperende spinrag, zet ons
voorlopig te schande. We kunnen eens
even echt gerust zijn, want alles ging
pas door onze handen. Behalve het
echte werken van kamers doen, meu
belen wrijven komen er bij de
schoonmaak altijd nog allerhande
werkjes te doen, die we dan maar
gelijk opknappen. En juist al die bij
komende karweitjes maken bij ons
huisvrouwen de schoonmaak zo ge
vreesd, want die „allerhande werk
jes vragen soms meer tijd, dan het
echte schoonmaak werk. Doch 'als je
al werkende opeens tot de nare ont
dekking komt, dat ergens de mot in
gekomen is,- dan rust je immers niet,
voordat je alles gedaan hebt om dit
kwaad uit te roeien of als je ziet dat
een of ander van je bezittingen er
verflenst uitziet, dan vind je toch dat
dit na de schoonmaak niet om aan
te zien zou zijn, dus ga je maar weer
aan de slag. Maar dat maakt ook dat
ons huis er na de schoonmaak weer
zo stralend uitziet. Het is natuurlijk
een klein kunstje om alles te laten
doen, maardat vergt nogal wat
van- onze huishoudportemonnaie. Wie
zich dat kan veroorloven, heeft het
gemakkelijk, maar wie iets zelf kan
doen, heeft meer voldoening na de
schoonmaak, dat is zeker. En wat we
op die manier bespaarden, kunnen
we weer besteden om iets wat we
echt nodig hadden als gordijnen of
een fris kleedje, eens wat royaler aan
te schaffen.
Maar nu ga ik proberen om voor
die extra werkjes wat raad te geven.
Sommige doorgewinterde oudere huis
vrouwen denken misschien, o dat weet
ik allang al, maar er zijn in ons „vak"
ook die nog maar pas beginnen en
die vooral kunnen met wat raad ge
holpen zijn.
Doch voor de raad, eerst aan alle
schoonmakende, en zwoegende lezeres-
sen.van harte sterkte toegewenst. Wie
het eerste klaar is, die meldt het me
maar!
Voor de schoonmaak.
Doe een beetje ammonia bij de boen
was en terpentijn, waarmee de vloer
gewreven wordt. De was lost dan snel
ler op.
Is er een glas aan splinters geval
len? Veeg de splinters dan op met
een vochtige doek.
Vliegenvlekken zijn gemakkelijk van
brons of verguld te verwijderen door
er met een penseel met wat stijf ge
klopt eiwit over te strijken.
Witte vlekken op eikenhout, ont
staan door water, kunnen verwijderd
worden door 't wrijven met een kurk,
vochtig gemaakt met wat olie. Op de
vlek doet men eerst wat sigarenas.
Overtrek van trijp kunt ge goed op
frissen door 't met een sponsje, be
vochtigd in gelijke delen spiritus en
water, af te wrijven.
Wit gekalkte muren zullen niet af
geven, wanneer men de kalk met wat
melk vermengt, iets slaolie en blauw
sel er bij geeft een mooie heldere
kleur.
Vuil geworden marmer kunt ge goed
schoonmaken door 't in te smeren met
groene zeep en ammoniak en met
schoon water goed naspoelen en af-
zemen.
Roestig geworden niklr»! moet men
flink met vaseline insmeren, het zo
enige dagen laten staan en daarna ge
heel droog en glanzend wrijven.
Gewerkt hout, dat geregeld gewre
ven wordt, zal op de duur wat vuil
en vettig worden. Men kan dit gron
dig in alle kieren en hoekjes reinigen
door het te bewerken met een kwastje
met terpentijn. Het hout, dat daardoor
vrij kaal geworden is, moet men op
nieuw inwrijven met was, die men
met wat terpentijn wat verdund heeft.
Voorwerpen van Japans lakwerk
kan men zeer goed reinigen door ze
in te wrijven met een lapje, waarop
men enkele druppels slaolie heeft ge
daan. Met een droog flanellen doekje
nawrijven.
„Dus je wilt me dat stuk land rtiet
meer verhuren?"
Boer Schoondyk van „Duinzicht"
keek de man, tegenover hem, onge
duldig aan en ontkennend antwoordde
hij: „Nee, Kazand, je weet het, mijn
besluit staat vastik begrijp eigen
lijk niet waarom je nu weer naar me
toegekomen bent. Ik heb het je toch
al eerder gezegd!"
„Het is mijn bestaanen dan
geef je het niet zo gauw op".
„Ja, hoor es, ik heb je vroeg ge
noeg gewaarschuwd, verleden jaar
heb ik er al met je over gesproken, je
had dus al de tijd, om naar iets anders
uit te zien".
„Je weet net zo goed als ik, dat er
op het hele eiland geen stukje grond
te krijgen is".
„Dat is jammer voor jou, maar ik
heb dure machines gekocht, en die wil
ik nu gebruiken ook; dat geld moet er
weer uit!"
Schoondijk stond op om daarmee
aan te duiden, dat voor hem de zaak
was afgedaan; hij schoof zijn stoel on
der tafel.
„Dan ga ik maar weer", zei Kazand
somber, ,,'t zal me niet meevallen, het
thuis te vertellen. Maar van 't mal
kan ik er toch nog op bouwen hè?"
„Ik hou me aan het contract", ver-
zekerdè Schoondijk, „dit jaar is nog
van jou, maar dan....", hij maaKte
een kort handgebaar.
Toen Kazand de kamer had verla
ten, ging de boer van „Duinzicht" voor
het erkerraam staan. Hij vouwde de
iianden op de rug en keek, in gedach
ten, over het land
Vele berekeningen had hij die win
ter gemaakt.... gecijferd en nog eens
gecijferd.... en hij wist nu.... het
kon; met deze machines en dan het
stuk van Kazand er nog bij, zou de op
brengst verdubbeld kunnen worden.
Rondom hem, zo ver hij kon zien,
bouwland. De akkers lagen nog ge
ploegd, lange rechte strepen, die daar
ergens aan de horizon bijeen schenen
te komen. Tevergeefs trachtte de zon
de vochtige grond te verwarmen, te
vergeefs de kale, grauwe velden wat
op te fleuren. Maar straks, in de zo
mer, zouden deze lage polders veran
deren in één golvende korenzee. Voor
Schoondijk betekende dat geld
rijkdom
Over de landweg liep een eenzame
man; de boer, staande voor het ven
ster van de voorkamer, zag hem niet.
Aan de wand vlak naast het raam,
hing een ingelijste spreuk; met mooie
vergulde letters, in sierlijke krullen,
stond er te" lezen:
„Zoo de Heere het huis niet bouwt,
tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlie
den daaraan".
Maar boer Schoondijk van „Duin
zicht" kende alleen cijfers
„Je laat je koffie koud worden, een
kwartier geleden heb ik al ingeschon
ken".
„Wat zei je?" Schoondijk keek ver
stoord op.
„Je koffie", herhaalde zijn vrouw,
en liet er verwijtend op volgen: „Moet
je nu de hele tijd achter je bureau
blijven zitten? Dat doe je anders nooit
op Zaterdagavond. Toe, wees nu niet
zo ongezellig en kom bij de tafel.
„Ik heb nog een boel te doen; straks,
over een paar maanden, is daar geen
tijd meer voor", zei de boer, maar hij
schoof zijn papieren weg en deed de
bureaulamp uit; toen nam hij plaats
bij de tafel, en roerde, in gedachten,
langzaam zijn koffie.
„Was Kazand hier op deboerderij,
vanmiddag?" verbrak zijn vrouw de
stilte.
„Ja, die was hier" antwoordde haar
man.
„Over dat stuk land in de Mariapol-
der?"
„Ja".
„En wat heb je gezegd?"
„Dit jaar kan hij het nog krijgen".
„En 't volgend jaar?''
„Dat weet je", zei de boer geërgerd.
Hij pakte de krant en wilde die open
vouwen, maar zijn vrouw vroeg ver
der. „Is het nu wel nodig, dat je die
grond er bij neemt?"
„Ik zou geen goeie boer zijn, als ik
machines kocht, om die in de schuur
te laten verroesten".
„Het is zijn broodwinning".
„Dat is niet waarHij heeft zijn
koeien nog, en, bovendien als hij
geen werk meer heeft, kan hij bij mij
komen; ik heb genoeg te doen voor
hem".
„Van die paar koeien kan hij niet
bestaan, en als je altijd zelfstandig
bent geweest, is het heel moeilijk, om
bij een ander knecht te worden".
„Het zou hem anders heel wat moei
te en zorg besparen; 't is een goeie
werker; ik zou hem het volle loon
kunnen geven. Een knecht verdient
best, tegenwoordigvast geld
op je boerderijtje nog wat bijverdie
nenwat wil je nog meer!"
„Je begrijpt het verkeerd, je voelt
de dingen zo heel anders aan", zei de
vrouw
„Dat is maar goed ookantwoord
de Schoondijk ontwijkend, „wees blij,
dat ik de dingen anders bekijk. Je
moet het zakelijk bezien".
„Zakelijk! Zakelijk!en daarmee
is alles goedgepraat, en je denkt er
niet bij na, dat je iemand onrecht aan
doet".
„Ik doe geen mens onrecht aan!"
zei de boer scherp, zijn stem klonk
hard. „Ik hou me aan het contract,
dit jaar kan hij het nog krijgen, ik heb
hem tijdig genoeg gewaarschuwd",
„Je stoot iemand het brood uit de
mond".
„Dat is niet waar!" ontkende Schoon
dijk woedend, „ik zei toch, dat hij bij
mij kan komen werken!"
„Als knecht, ja", antwoordde zijn
vrouw, en ze liet er zacht op volgen:
„Zou jij dat willen?"
De man zweeg een ogenblik, de
vraag overviel hem. Maar toen zei hij:
„Nogal een verschil! Ik kan er ruim
van komen, en hij moet hard zwoegen,
om het hoofd boven water te houden".
„Ruim van komen", herhaalde zijn
vrouw met nadruk, „ruim van ko
men", zei ze nog eens, „en waarom
ben je dan niet tevreden met wat je
hebt? Laten we er maar over ophou
den, ik kan je toch niet overreden,
naar mij wil je toch niet luisteren
Soms denk ik wel eens, dat er eerst
iets moet gebeuren, eer je overtuigd
bent van je daden., iets vreselijks.."
„Wel ja, toe maar.... maak me
maar bang!" Boer Schoondijk was op
gestaan en ging de kamer uit. Hard
sloeg de deur achter hem dicht.
Buiten huilde de wind
stoof met vlagen rond het huis, een
omgevallen melkbus rolde rinkelend
over het erf. De boer bracht de bussen
in de schuur en controleerde of ramen
en deuren goed gesloten waren.
Toen hij weer binnen kwam, vond
hij de huiskamer leeg, zijn vrouw was
al naar bed. Hij keek naar de klok
elf uur geweest.Hij liep naar de
radio en zette het toestel aan. De stem
van het A.N.P. klonk door de kamer:
„..Bericht van de Wind- en storm-
waarschuwingsdienst voor de scheep
vaart: Vanavond om half elf werd
voor alle districten de waarschuwing
voor zware storm tussen West en
Noordwest vervangen door een waar
schuwing voor Noordwester storm....
Bericht van de Stormvloedwaarschu
wingsdienst: Vanmiddag om half zes
werden de groepen Botterdam, Wil
Vrijdag 20 Maart 1953
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
GRiHpnnsG BRieuen
We hebben beloofd nog iets te ver
tellen over ons Holland-Home, dat ik
onlangs op een regenachtige dag be
zocht.
Ik moest door de wasserij om op de
afdeling te komen, waar ik zijn wilde
en daar trof ik een oud vrouwtje be
zig met de was. Ik maakte de opmer
king: je bent aan het wassen en het
is geen eens wasdag? Ze vertelde mij
in haar aardig gebroken Hollands, met
Engels doorspekt, dat onmogelijk is
weer te geven, zodat mijn lezers er
nog iets van verstaan zouden, dat ze
een paar blouses van een kennis ge
kregen had en die niet aan de grote
wasserij toevertrouwde, ze wilde deze
zelf met de hand wassen, want die
grote machines maken dat tere goed
kapot, dacht ze. En toen begon ze di
rect over Nederland, daar deed ze
vroeger alles met de hand en dan ging
de was naar de bleek achter 't huis, op
het grasveld. Het goed kreeg je daar
zo wit als sneeuw, maar hier maken ze
er maar wat van, vond ze. Nu ik wens
te haar succes met haar was en wilde
verder gaan, maar ze hield mij nog
staande met de vraag: Gaat U naar
het hospitaal, naar Ver bruggen? Toen
ik bevestigend antwoordde zei ze: hij
is hard ziek, het zal hem goed doen,
wanneer U hem eens bezoekt.
Nu dat deed ik. Verbruggen is
iemand uit de Haarlemmermeer. Hij zei
eerst niet veel, maar toen ik hem vroeg
of de predikant nog wel bij hem op
bezoek kwam, knikte hij en vertelde,
dat hij die oude man niet verstaan kon.
Hij praat zo zachtjes en bovendien
wat schiet je er mee op? vond hij. Je
hebt niets aan die dominees. Ik weet
nog toen we eens vacant waren in de
Haarlemmermeer. Daar kwam die oude
Van Schelven preken, dat was andere
kost dan je tegenwoordig hier opge
dist krijgt. Die preken van Van Schel
ven, die toen in de Wetering stond,
kan ik je nog wel navertellen, zei de
zieke. Ik ben nu tachtig jaar en wat
ik van de godsdienst weet is nog van
de „old country" (van het oude vader
land). Hij vertelde mij, dat hij, toen hij
in Amerika kwam in de eenzaamheid
een boerderij had gehad, verweg van
alle gemeenschap en dus ook van de
kerk. Zijn geestelijk leven had er on
der geleden en nu is hij oud en hoopt
nog maar, dat alles terecht komt. Zo
als deze man praat, zo spreken er dui
zenden van die oude Hollanders, die
vroeger naar Amerika zijn gekomen
om verbetering van positie te vinden.
Soms hebben ze die stoffelijke verbe
tering ook gevonden, maar hun geeste
lijk leven heeft er schade onder gele
den. En als ze dan oud zijn, denken
ze terug aan het oude vaderland en
keuren alles af wat er in Amerika is
te vinden. Zeker ook het kerkelijke le
ven. En dat wordt dan het einde. Arm
en troosteloos.
Ik ging naar zijn buurman, die blind
is. Deze man mag dan blind zijn, hij
heeft een glasheldere kijk op de
Schriften. Je komt hier niet om te
troosten, maar om zelf gesterkt te wor
den in het geloof. Hij vertelde mij,
dat hij een pelgrim was en het einde
in het zicht had. Hij verlangde met
Paulus om ontbonden te worden en
met Christus te zijn.
Nummer drie die ik bezocht was een
82 jarige grijsaard, die juist de vorige
maand zijn vrouw verloren had, plot
seling aan een hartverlamming. Dit
had deze oude broeder zeer aangegre
pen. In die paar maanden, waarin ik
hem niet gezien had, was hij wel tien
jaar ouder geworden en ik denk zo,
dat hij zijn vrouw spoedig zal volgen.
Zo gaat het als men oud wordt. Het is
als met een boom die in tweeën gesple
ten wordt. De ene helft kan nog eeh
poosje blijven staan, maar hij leeft
slechts half meer en zijn einde is nabij.
En zo kan men in dit grote huis van
ziekbed naar ziekbed gaan. De mensen
staan aan het eind van hun leven en
zij teren op hun herinneringen en
daarbij neemt het oude Vaderland
weer een grote plaats in. Ik heb eens
gelezen, dat de mens met twee koffers
het leven in gaat. In de ene zit „ver
wachting" gepakt en in de andere
„herinnering". Wanneer men begint
weegt de eerste koffer heel zwaar en
de andere is ledig. Maar bij het ouder
worden verandert dat. De koffer met
„verwachting" wordt al leger en ten
slotte heeft alleen de koffer met „her
innering" nog slechts inhoud.
Het zal zaak zijn, dat die inhoud
niet slechts met slechte herinneringen
gevuld is, maar dat wij onder die „her
inneringen" ook onze „Pniëls en Jab-
boks" kennen. Want een ouderdom zon
der troost van het uitzicht op een be
ter vaderland is arm, hulpeloos, triest,
ellendig. Dat ervaart men wanneer
men een wandeling maakt door ons
„Holland-Home". Oom Cees.
Wat vliegt de tijd toch. Straks heb
ben we weer 1 April. Ja, denkt ge, en
dan komt er weer een jonger regiment
aangetreden. Dat is zo, maar voordien
hebben we toch eerst nog het anaere
gewichtige evenement van de rappor
ten en de overgang te doorleven. Mijn
kroost gaat dat ook al een beetje be
seffen. Och van zich zelf zouden ze
zo levenswijs nog niet zijn, maar
kleine potjes hebben grote oren en
van de „oudere jaars cursisten" van
gen ze natuurlijk wel wat op en die
weten best wat de datum I April in
de schoolwereld te betekenen heeft.
Bovendien is er in menig gezin al
weer een opvolger om de ledige bank
jes te gaan bezetten. Zo is het dus
geen wonder, dat Jaapje me vandaag
ging vertellen, „dat nog zoveel dagies
en dan zal die naar de meester
gaanJaapje heeft het precies
gezegd, nog zoveel dagies. Ik weet
meteen ook, dat ik nu niet veel kans
meer heb, om het onplezierige werkje
van rapporten schrijven weer een dag
te verschuiven. Zakelijk bezien is het
niet zo n karwei. In een schrift staan
netjes rij aan rij de pijfers, die mijn
studentjes hebben gekregen geduren
de het laatste kwartaal. Met enige
Tekenvaardigheid, en die mag je toch
bij een schooljuffrouw wel zoeken, is
het met een handomdraai gedaan.
Maar ja, achter die rijen cijfertjes
staat de rij van springlevende kinde
lemstad en Bergen op Zoom gewaar
schuwd voor gevaarlijk hoog water.."
Boer Schoondijk geeuwde. Hij
draaide de knop om, deed het licht
uit, en ging naar de slaapkamer.
Zwijgend kleedde hij zich uit.
„Wat zei de radio" vroeg zijn vrouw
„Storm!" zei de boer
Een windvlaag stortte zich met
woest geweld op het huis, een losge
slagen luik sloeg ergens met een klap
tegen de muur....
Onafgebroken jaagt de storm over
het eiland. Meedogenloos! Felle ruk
winden bulderen rond de kleine dor
pen overvallen de eenzame boer
derijen.
Het opgezweepte, kolkende water
staat hoog tegen de dijk. Hoger, steeds
hoger stijgt het water. Machtige gol
ven slaan brekend tegen de aarden
dam. Steeds nieuwe rollers smakken
met doffe donder tegen de glooiing,
bazaltstukken worden losgewrongen;
de eerste brokken steen van hun
plaats gerukt. De wild geworden wa
termassa valt telkens weer met her
nieuwde kracht aan, gutst over de
kruin en spoelt aan de binnenkant
van de dijk naar beneden. Steeds
meer bazaltstukken taken los. Steeds
groter worden de gaten.
De dijk wankelt.
Dan stroomt het water, met ontem
bare kracht, door een ontstane ope
ning, de polder in. De eerste huizen
worden weggevaagd. De zee baant
zich een weg, alles vernielend
Ergens klinkt een schreeuwloeit
een koe
Aarzelendmaar dan met een
zware, bronzen klank, begint een
dorpsklok te luiden, de stem van de
toren wekt de bewoners uit hun slaap
Nog wordt getracht geld en goede
ren te redden, huisraad naar boven
te slepen, waar het nog droog is. Maar
het is al te laat, daar is geen tijd
voor! Vlucht!.... Waarheen?
Naar het dorp!Dat kan niet
meer!Dan het dak op!In de
bomen!.
Een huis stort in, mensen meesleu
rend in het water; angstig geroep
weerklinkt: „Oh God! Mijn kind!....
Help!.... We verdrinken!"Dan
verstommen de kreten, en is het al
leen nog de noodklok, die gehoord
wordt, boven het geweld van de wind
en de zee
Verder, steeds verder gaat het wa
termonster, zoekend naar prooi....
Wie dicht bij de duinen woont, weet
waar hij naar toe moet. Wie de dui
nen kan bereiken, is veilig; want wel
wordt het zand aan de voet wegge
vreten, maar helmgras is taai en de
grond is hoog. De duintoppen steken
ongenaakbaar boven de watervlakte
uit.
De hoeve van boer Schoondijk staat
vlak bij de duinen. Met zijn vrouw
en kinderen is hij er heen gevlucht.
Hij heeft nog geprobeerd het vee los
te maken, zijn geld te grijpen, maar
het opdringende water gaf hem geen
kans. Het werd slechts een strijd om
het leven. Met nog anderen groepen
ze samen op een duinhelling. Het be
gint langzaam te lichten, de dag breekt
aan. Men kan nu de gezichten onder
scheiden, de geredden worden geteld.
Iemand roept: „Kazand! Waar is
Kazand!"
By het horen van die naam, schrikt
de boer van „Duinzicht" op.
„Weet iemand iets van het gezin
van Kazand af?" vraagt hij.
„Het water moet al direct bij zijn
boerderij zyn gekomen, ze zitten het
dichtst bij de dijk", zegt er een. „En
de Mariapolder is laag", zegt een an
der.
De boer denkt na, dan vraagt hij:
„Ligt hier ergens de boot van de
strandvonder niet?"
„Die moet hier wel in de buurt te
vinden zijn", antwoordt de Rük. „Wil
je mat die boot?"
„Ja", zegt Schoondijk. De Rijk
schudt het hoofd en zegt: „Je hoeft
het niet te proberen, er is geen door
komen aan, met zo'n zee". Hü is vis
ser en kent het water.
Dan dringt een man naar voren,
iedereen kent hem, het is Kees
Braakman, de strandjutter, een vrij
gevochten kerel, die meer aan het
strand is dan in de polder. Heftig be
toogt hy: „We moeten het wagen,
Schoondijk! Kom! We gaan de boot
halen! Ik weet hem precies te liggen".
Ook hij kent het water, maar anders
dan de Ryk. Op hoeveel roekeloze
tochten heeft hij niet met zijn leven
gespeeld, dwars door de branding om
een stuk hout of een drijvend vat te
bemachtigen! En gaat het hier niet
om mensenlevens?
„Mannen!" roept hij, „we halen de
boot!"
Gevolgd door Schoondyk en enkele
anderen beklimt hij het duin.
Het is niet gemakkehjk, de grote
sloep over de duintop te krijgen,
maar het lukt. Ze leggen het scheepje
in het water. Kees Braakman springt
er in en reikt Schoondijk de hand.
„Het is zelfmoord", zegt de Rijk, maar
hij laat er op volgen: „Als jullie dan
toch willen, ga ik mee; het zal een
harde dobber worden".
Het wordt een harde dobber! Direct
al dreigt de boot te kantelen, maar
de mannen, aan de riemen, zyn op
hun hoede. Snel richten ze de voor
steven op de golven. Van de ene golf
op de andere vervolgen ze hun weg.
Soms raken ze verward in boom
takken, dan weer schuurt de boot ge
vaarlijk over een onzichtbaar obsta
kel, onder water. Maar ze komen
vooruit. Langzaam naderen ze het
boerderijtje van Kazand, alleen het
dak steekt boven het water uit, en
op de punt zitten mensen
„Goddank", zegt Schoondijk zacht.
Kazand houdt de oudste stevig vast
zyn vrouw heeft de jongste, van en
kele maanden, gehuld in een deken,
ren, en ik vind het eigenlijk geen
doen om als een accountant het re
sultaat van een jaar kinderleven
nauwkeurig in cijfers uit te drukken.
En ja, bij de middelmaat lukt het mis
schien ook nog wel aardig goed. Dan
ben je al een goed eind op weg, zal
iemand me tegenwerpen, want „de
middelmaat versiert de straat", en
waar een gewone schoolklas wel een
duidelijk beeld van het gewone leven
geeft, zal dat daar ook wel zo zijn. Dat
is ook wel zo. En de paar „knappe
koppen", die er in elke klas wel zit
ten, geven me ook niet zoveel zorgen
om hun prestaties in cijfers uit te
drukken. Nou juist net die onder de
maat blijven, maken me het meestal
moeilijk. En dit keer heb ik er vier
„onder de maat" O, dus vier „zitten-
blijvers", rekent ge me al voor. Dat
is logisch, de knappe en gewone stu
dentjes worden „bevorderd" en de
dommen blijven zitten. Ik heb er dus
vier op de zeven en veertig. Die moe
ten dus blijven zitten, dat weet ik al
zeer precies, nog voordat ik een rap
port heb geschreven. Ja ik weet se
cuur, dat er vier zijn, die niet mee
zijn gekomen. Doch er zullen er
slechts drie blijven zitten. Moeilijk
heden met de ouders gehad over dat
punt? Gerust niet, maar, daar zit ik
met één slag in de moeilijkheid. Met
die .vier zittenblijvers heb ik met drie
verschillende gevallen te doen. Henk
en Leentje zullen, waarschijnlijk al
tijd wel heel, heel middelmatigjes blij
ven. Als ze nu blijven zitten, hebben
ze de kans, dat ze een beetje bijko
men en dus met horten en stoten door
onze lagere school heenlaveren, met
een pover eindresultaat. Met Wim staat
het weer anders. Hij was tot aan de
Kerstvacantie maar een dom jongetje,
een beetje speels' en ondeugend wel,
maar na die tijd leek het me wel, of
hij een geestehjke sprong had gemaakt,
alsof hij wakker was geworden. Maar
nu kan zo n klein jongetje in een drie
maanden niet de achterstand van die
vorige tijd inhalen. Maar ik weet haast
zeker, dat nou ons Wimpje zal blijven
zitten, dat hij het volgend jaar een
succesnummer wordt. Op Wimpjes
rapport komen echter heel akelige
tweetjes en drietjes voor. En hoe kan
ik nou in cijfers uitdrukken, dat ik
zoveel moed heb op het volgend jaar.
Dat zou toch eigenlijk wel moeten,
want dat rapport vergezelt ons stu-
in haar armen.
Eindelijk ligt de sloep langszy. De
mannen helpen Kazand en zijn kind
in de boot, maar de vrouw durft niet;
met angstige ogen kijkt ze naar het
water; ze drukt de kleine stijf tegen
zich aan. „Kom toch!" roept haar
man. „Geef mij je kind maar aan!"
zegt de Rijk, maar ze verroert zich
niet. Met geweld moeten ze haar van
het dak halen en in de boot dragen.
De terugtocht is nog moeilijker, de
sloep ligt laag op het water; elk ogen
blik kan de boot zinken, elk moment
denken ze: „Dit is het einde". Als
door een wonder bereiken ze einde
lijk, na uren zwoegen, de veilige dui
nen. Vele handen strekken zich uit,
trekken hen op het droge.
„Dank je mannen", zegt Kazand
geroerd. „Dank je....",
Schoondyk gaat naar zijn vrouw
toe, hij is drijfnat.
„Was je niet bang?" vraagt ze.
„Ik wist, dat je voor me zou bid
den", zegt de boer.
„Ik heb alleen maar gedankt", ant
woordt ze fluisterend, „gedankt
omdat het water ook jouw hart heeft
stuk geslagen...."
In de grote zaal van het café, die
haastig als evacuatieruimte was inge
richt, is het een komen en gaan van
mensen.
Helpsters van het Rode Kruis lo
pen af en aan met brood en koffie.
Zwijgend zitten boer Schoondijk en
zijn vrouw by elkaar en kijken naar
de drukte om hen heen. Hun kinde
ren slapen, tussen vele anderen, in de
kamer er naast, in warm stro, dat op
de vloer is gelegd.
„Ik ben nog even by Kazand ge
weest", zegt de boer.
„Heb je soms over....?" vraagt z'n
vrouw.
„Ja, ik heb met hem over dat stuk
land in de Mariapolder gesproken....
hij mag het houdenaltijdik
heb het hem geschonken...."
W. VONK.