Om Begrip voor de Zeeuwen. Brillen-etiquette. QxmL Ui benaiuudheid" Vrijdag 27 Februari 1953 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 jullie geen last hebben gehad van het water. Is de kerk al weer droog? Leeuwerikje te Nw.- en St.-Joosland. Hadden jullie 's morgens nog niets gemerkt van het water? Geen won der, dat jullie schrokken toen opeens de brandweer voor jullie stond. Ge lukkig dat het hiermee voor jullie afliep. Nu kunnen jullie gewoon ver der gaan met alles en heb jij weer tijd voor die gezellige handwerkjes. Zijn de sokjes al af? Zeeuwinnetje te Serooskerke. Hartelijk dank, dat je zo duidelijk beschreven hebt hoe je dat met die kralen en lovertjes moest doen. Ik geloof, dat ik het nu ook zou kunnen doen. Als er eens een meisje bij me komt, kan ik het haar ver tellen. De jarige nog gefeliciteerd. Maar ik denk dat er op de verjaar dag zelf niet zo veel lust voor feest was, al waren jullie natuurlijk heel blij, dat je voor veel leed en last ge spaard was gebleven. Is er nu weer genoeg water, zodat jullie elke dag school kunt hebben? Zwaluwtje te Serooskerke. Hoe is het bij de tand arts gegaan? Ik geloof, dat haast iedereen daar een beetje bibberend naar toe gaat. Jij ook? Heb je een moeilijk patroon voor je trui geko zen? Ik vind rood een prachtige kleur daarvoor? Hoever sta je met het brei werk? Nachtegaal te Heinkenszand. Wat voor versiering heb jij voor het sloop gekozen? Je kunt er mooie din gen voor maken. Leuk dat je voor je kleine zus iets mag maken. Is het al klaar .gekomen? Mocht je familie al weer zo vlug terug naar hun huis? Dat is dan wel heerlijk voor hen. Lentekoningin te Wemeldinge. Nou was ik pas nog even in Wemeldinge, maar toen wist ik me ie adres niet te herinneren, anders had ik vast eens Kennismaking met Australië. Er wordt wel eens gezegd, dat je eigenlijk van alles mee moet hebben gemaakt, om iets te kunnen vertellen. Dat is in hoofdzaak natuurlijk wel juist, maar belangrijker is, dat je van de vast-gebaande paadjes moet dur ven afwijken en dat je ogen en oren open houdt. Zo zou je naar Australië kunnen vliegen in een luxe Constellation, maar ik kreeg de kans om deze tocht te ma ken in een Dakota-transporttoestel. Wat een verschil met een modern verkeerstoestel. De zitplaatsen zijn van ijzer en in de lengte tegen de romp aangebracht. Geen gemakkelijke stoe len, kleine ronde raampjes, geen ba gagenetten, geen leeslampjes. Het was een vliegtuig, dat eigenlijk bestemd was voor het transport van parachu tisten. Erg gemakkelijk zat je er niet in en koud was het ook. Want we vloj gen hoog en het toestel kon niet ver warmd worden. Maar twee dikke blauwe dekens brachten je een eind in de goede richting. De eerste ruk was tot Darwin; de eerste plaats aan de Noordkust van Australië. In de oorlog is het door de Jappen volkomen tegen de grond gesmeten. In een vrachtauto werden we naar een militair kamp gereden om daar te over nachten. De ligging was niet best, een tochtige zinken loods met krakende Veldbedden. Van slapen kwam niet veel, want we moesten al weer om vier uur op. Het was nog stikdonker, toen we met slaperige ogen buit.n stonden. En de W.C.'s ver weg en in het donker niet te vinden. Maar we konden een ontbijt krijgen. Zouden we het wel doen? Het regende akelig hard en om te ontbijten moest je eerst je bord en mes en vork zelf halen en daarvoor moest je naar een soort keuken. En die was wel 100 meter van onze barak verwij derd, deed ons toch maar regen en modder trotseren. Dus togen we naar de eetzaal, kregen daar gebakken spek met bonen, brood en thee. Stel u voor, kwart over vier 's nachts en we kregen gebakken spek met bonen en thee. En wat voor een thee? Echte Engelse manier. Ongelooflijk zoet, weinig thee en veel melk. En dan loop je te snakken naar een kop heerlijke, gloeiende koffie. Afin, ik heb die bonen met spek toch maar niet gegeten. Na afloop was het zelf borden afwassen, afdrogen en weer terug brengen naar de keuken. Ik maakte hier voor de eerste keer ken nis met het grote probleem van Austra- goed gekeken waar je woonde. Mis schien had ik je dan gezien. Dat post papier vind ik kostelijk. Ik heb zo'n pret gehad om dat grappige plaatje, dat er op stond. Ze hebben je wel verwend met je verjaardag. Kranig dat ze zo flink hielpen aan de dijk. Daar hing zo veel van af hé? Waren ze 's avonds niet heel erg moe? Wit- borstje te Serooskerke. Je hebt het antwoord op die andere brief vorige week zeker vel gelezen? Je was toen een beetje te laat geweest voor die keer daarvoor. Het is goed te begrij pen, dat men dat feestje wat uitstelde. Toen had immers niemand zin in feesten. Welke bloemen ga je in je tuintje zetten? Heerlijk, dat we daar aan zo langzamerhand weer kunnen gaan denken. Heeft Wim stil gezeten, toen hij mee mocht naar de kerk? Voor zulke peuters duurt het soms wel wat lang, omdat ze nog niet veel van de preek begrijpen. Toch is het best ze maar heel jong aan kerkgaan te wennen. Cathrien L. te Seroos kerke. Wat kunnen die kleine peuters grappig doen hé? Ben je op de fiets naar G. geweest? Dat is toch nog wel een fiks tochtje, is het niet? Ja het zal voor die kleine broers van je ook heel goed zijn, als ze buiten weer eens flink kunnen uitdraven. Geen wonder hoor, als ze binnen een beetje stout gaan worden. Zulke rakkers moeten ruimte hebben om te kunnen rennen en om ook wat leven te kun nen maken. En dat mag binnen nu eenmaal niet. Maar.... ondanks al de donkere dagen, gaan we toch lang zamerhand naar het voorjaar toe. En daar verlang ik net zo hard naar als die ondeugende rakkertjes bij jullie. Waar woont dat nieuwe neefje van je? llë en Nieuw Zeeland het ontstel lende tekort aan werkkrachten op elk gebied. Ik hoop daar later nog enkele staaltjes van te kunnen vertellen. Spoedig vertrokken we voor de lan ge trip naar Brisbane een'half we relddeel over. Wat een verschrikkelij ke eentonigheid! Eindeloos groen en bruin, het meeste bruin, met hier en daar een droge rivierbedding en heel zelden een farm. „Het lege land" wordt Australië wel eens genoemd. In waar heid, het is leeg en daarbij te beden ken, dat Australië een heel werelddeel is. Tegen de middag kwamen we in Cloncurry, dat ongeveer halfweg ligt. Ik stapte uit het toestel. Het trilde en gonsde nog voortdurend in mijn hoofd na en we gingen vanwege de hitte maar zolang onder een vleugel van het vliegtuig staan. En daar kwam ook reeds de aanval vliegen en nog eens vliegen. Le gioenen vliegen. En droog! Ik vroeg naar de regenval het had er in 22 maanden niet geregend. De mannen bij het vliegveld liepen in short, met ontbloot bovenlijf en op hun hoofd een zonnehelm, waaraan vliegennetten waren vastgemaakt. Dat was hier ze ker geen overbodige maatregel. En als je nu Cloncurry binnenrijdt over de enige straat, die er is, dan denk je on middellijk, dat je ergens in het Wilde Westen van Amerika bent terecht ge komen. Het lijkt net een film,'allemaal houten huisjes, een bar met een hek ervoor, waar je de paarden aan vast kunt binden; alleen de Indianen en de gouddelvers ontbreken. Bij elk huis een reuzen watertank en alles moet worden aangevoerd, behalve vlees, dat is er genoeg. Maar dan die hitte en die vliegen! We hebben er wat gegeten en zijn 's middags door gevlogen naar Brisbane, waar we om 7 uur aankwamen. De af stand van het vliegveld „Archer Field" naar het kamp, waar we heen gebracht werden, is vrij groot. Want we kwamen weer in een kamp terecht, al moet gezegd worden, dat dit toch eigenlijk wel een soort luxe-kamp is. Het was oorspronkelijk, voor zover ik weet, ook bestemd voor Nederlandse emigranten, maar nu zijn er alleen maar Engelsen. Het is het „Columbia Camp" ongeveer 30 km van Brisbane verwijderd en in de oorlog bestemd geweest voor militairen. Het bestaat uit kleine houten ba rakken, elk van 3 tot 5 kamers, bruin geschilderd en allemaal een 30-tal me ters van elkaar verwijderd. En dat al les in een groot bos onder de bomen. Zodoende lag het kamp, behalve goed gecamoufleerd, ook buitengewoon rus tig. De vogels floten in de bomen en grote vlinders vlogen rustig rond ik vond het ideaal. Het kamp was zó groot, dat er een busverbinding door was aangelegd en dat was warempel ook wel nodig, want wij woonden in de H.-area en dat was ongeveer 45 minuten lopen van de kamp-commandant-post. En als u dan weet, dat er nog een S.-afdeling was,- dan heeft u misschien een klein idee van de uitgestrektheid van dit kamp. Er werd centraal gekookt en er was een eetzaal voor enige afdelingen te gelijk, en die was van ons blok onge veer 100 meter verwijderd. En een on gemak was ook, dat badplaats en W.C. ook zover weg waren. En aangezien de verlichting niet erg best was, gaf dat 's avonds nog al eens ongemakken. Ik schreef badplaats en niet badkamer, want dat is ook iets merkwaardigs van Een tweetal fragmenten welke zijn voorgekomen in de 1ste klasse club competitie Zeeuwse Dambond. Zw. 9 sch.: 6, 9, 14, 16, 20, 21, 22, 26 en 35. Wit 9 sch.: 32, 33, 34, 36, 37, 38, 39, 43 en 48. Wit speelde wit 3329. Wij geven de voorkeur aan 3228. Wit kan niet antwoorden met 2227 wegens 2822, 3731, enz. Na de uitruil vervolgt wit met 36 31—27 met goede stand. Wit moet rekening houden met eén doorbraak van Zwart en moet dan het veld 29 openhouden om zo nodig op 3540, 3934 te kunnen spelen. 2de stand. Zwart 9 sch.: 8, 14, 15, 16, 21, 22, 25, 26 en 27. Wit 9 sch.: 30, 32, 34, 35, 36, 37, 38, 42 en 43. In deze stand is Zwart aan zet en verzuimde door 1420 te spelen, de partij in zijn voordeel te beslissen. Immers na 1420 moet Wit 4339 spelen, waarna Zwart laat volgen 2228 en 2731 met winst. Zwart speelde echter (813) waarop Wit direct antwoordde met 3024. De speeltijd was na deze zet verstreken en bood Zwart remise aan, wat Wit natuurlijk accepteerde. Als volgt had Zwart nog kunnen winnen door (1420) 3429, (2520) 43—39, A (30X19) 29—33 of? (..X..) 32X23, (22—28) 23x32. Weliswaar is het aantal schijven nog gelijk, doch Zwart's stand is veel beter. Het offer 3631 helpt ook niet die militaire kampen. Stel je voor een cementen vloer van ongeveer 10 bij 20 meter, flinke houten schutting er om heen. In het midden lopen waterlei dingbuizen op zowat 2% meter boven de grond met warm en koud water en dan alleen maar douches. Je gaat naar binnen, kleed je uit, hangt je kleren aan de kant en stapt onder een van die douches. Dat is in het begin wel een vreemd idee, maar je went er gauw aan en je trekt je van de anderen ook spoedig niets meer aan. En dat alles onder de blote hemel, want er is geen dak overheen, maar dat is ook niet nodig, omdat het er toch altijd warm is. Zo was er ook een openlucht-bios coop met ongeveer 1000 zitplaatsen, al lemaal banken; iedere avond een nieu we film en geen entree. Ik ben er maar kort geweest, want spoedig vertrok ik naar Nieuw Zeeland. F. A (24—19) .13x33, (35x24) 20X29, (32—28) 37—32, (38x18) 33x13 is voor Wit ook verloren. Hoe kan men in de opening voor deel halen; 1. 33—28, 18—22, 39—33? 2. 32—28, 18—23, 37—32? 3. 33—28, 18—23, 39—33, 12—18, 41—39, 7—12, 31—26, 20—25? 4. 33—28, 18—23, 39—33, 12—18, 31—27, 7—12, 44—39, 20—24, 37—31, 14—20, 34—30, 17—21, 31—26? 5. 32—28, 20—24, 34—30, 14—20, 30—25, 10—14, 37—32, 18—23, 39—34? 6. 32—28, 18—23, .33—29, ..X.., X28, 16—21, 39—33? 7. 32—28, 20—24, 34—30, 14—20, 30—25, 10—14, 37—32, 18—23, 41—37, 17—21, 39—34? 8. 33—28, 18—23, 39—33, 12—18, 44—39, 7—12, 50—44, 20—24, 31—27, 14—20, 37—31, 17—21, 27—22, ..x.., X22, 12—18? 9. 31—26, 19—23, 37—31, 14—19, 41—37, 10—14, 46—41, 5—10, 33—29, 20—25, 39—33, 14—20? 10. 31—26, 19—23, 37—31, 14—19, 41—37, 10—14, 46—41, 5—10, 31—27, 20—24, 34—30, 24—29, ..x.., 23—28, ..XX... 21—26, 2024? (Wij Dammers.) S. Ih China was aan de brillendrager een etiquette opgelegd. Iedere bril- bezitter droeg een gekleurd doosje waarin de bril paste op de arm. Ont moette hij een hoger geplaatste, dan borg hij snel de bril in het doosje. Was hij daarin om de een of andere reden verhinderd, dan werd van hem verwacht, dat hij met veel strijkages excuus zou aanbieden voor dit onge paste feit. Ook thans geldt, zij het op iets deugdelijker gronden, een dergelijke etiquette, n.l. bij het gebruiken van een zonnebril. Een heer nóch een dame houden de zonnebril op, als zij tijdens een wan deling iemand aanspreken, ongeacht of de aangesprokene een dame of heer is. Wel kan men de zonnebril ophou den als men iemand in het voorbijgaan groet. Komt het echter tot het wisse len van een handdruk, dan verwijdert zowel een dame als een heer de zonne bril van het gezicht. Gaat men gezamenlijk uit, dan is 't aan dames en heren, ook in gemengd gezelschap toegestaan een zonnebril te dragen en met de bril op tegen elkaar te spreken. Bij een meer dan opper vlakkige woordenwisseling met een dame uit zijn gezelschap, dient de heer de zonnebril af te zetten. De dame mag dan evenwel de bril op houden. Een automobilist is onder alle om standigheden toegestaan de zonnebril te dragen als hij achter het stuur zit, dus ook als hij dames-gezelschap heeft. Helpt hij een dame bij het in- of uitstappen, dan neemt hij de zonne bril in de hand. Wie deze etiquette heeft voorge schreven? Parijs! De Nederlandse zonnebrildragers moeten ieder voor zich zelf maar overwegen of rij er zich aan willen houden. UIT „GOED ZICHT" No. 7. Teuntfic&tad van Vrijdag 21 Febr. 1953, No 2414 Uitgave van Oosterbaan Le Colntre N.V. Goes eeuu/scH u/eexe/fD Békend Is het verhaal van de dame, die aan een vissersjongen, die in de rouw was, vroeg: is je vader overleden, mfln jongen? Toen de knaap knikte, vroeg ze: Verdronken op zee? Toen de jongen opnieuw knikte, vroeg ze: Heb je meer familieleden op zee verloren? waarop de jongen antwoordde: ja, mijn oudste broer, mijn oom, en mijn groot vader zijn ook bij storm op zee omge komen, waarop de dame weer zei: dan zoek jij toch zeker maar liever een baantje aan de wal? De jongen keek stom-verbaasd en vroeg: waarom? Nu, als je zoveel familieleden aan de zee hebt moeten prijsgeven De jongen vroeg toen: waar zijn uw familieleden gestorven, dame? en toen de dame antwoordde: mijn familieleden, die ge storven zijn, z(jn gewoon op bed ge storven, vroeg de knaap: maar bent u dan niet bang om naar bed te gaan, 's avonds? Zo is het met ons Hollanders alle maal, Verleden jaar sprak schrijver de zes een Amerikaan, die met hem op een van onze zeedijken stond en deze zelde toen: ik vind het toch maar een onveilig gevoel, dat wonen achter die dijken. Ik keek er verbaasd van op en moest glimlachen. De opmerking kwam mij eigenlijk een beetje absurd en on beholpen voor. De zee verslindt het land, het ver bolgen water doorbreekt de zware dij ken, spoelt de duinen weg, maar de Hollanders dichten de gaten ep dragen zakken vol zand aan en wanneer de polders weer drooggemalen zijn, legt het volk zich rustig te slapen beneden de zeespiegel, dat wil dus zeggen, be neden de oppervlakte van een Oceaan van vele duizenden kilometers breed. We staan er eenvoudig nooit bij stil, wat dit is. Het zijn de buitenlanders, die er ons attent op moeten maken. En dat hebben zij dan zo nu en dan ook wel gedaan. Reeds Dan te heeft in zijn beroemd gedicht, in zijn „Inferno", de bedijking van het oude Cadzand als voorbeeld ge bruikt1). In 1885 verscheen er in New Vork een boek van een Amerikaan, die Nederland bezocht" had en daarover zijn landgenoten ging Inlichten. Het was George H. Boughton en zijn boek had tot titel: „Sketching Rambles In Hol land". Het was een heel aardige be schrijving, voorzien van vele penteke ningen, die te zamen een goedlijkend portret geven van ons hollandse leven. Maar eerst recht op dreef komt hij, wanneer hij de Zeeuwen gaat beschrij ven en het heeft over de bedijking en oe waterkeringen. Hij krijgt dan woor den gebrek om zijn indrukken en emo ties weer te geven. Hij schrijft: „Het is aandoenlijk te zien, met welke zorg men elke halm van het duingras ver troetelt. Elke pol wordt bewaakt en verzorgd, of het een kostbare tulpen bol ls." En ook hij begrijpt het niet, hoe een bevolking zo rustig, zo even wichtig, steeds maar lééft, slechts door een randje zand gescheiden van die eeuwenoude vijand, met zijn vreselijke, altijddurende en verraderlijke bedrei ging. Toch zou dwalen, wie meende, dat dit leven ons onberoerd is voorbij ge gaan. Het leven achter de dijken, de strijd tegen de watervloeden, de worsteling met de gigantische krachten van de J) In het Italiaans: tra Guizzante e Bruggia. De Duitse vertaling heeft hier voor Guizzante „Cadzand" en de Engelse „Wissant". Het is ons niet bekend of er naast een Cadzand ook nog een „Wissant" of Witzand in de buurt van Brugge bestaan beeft elementen der natuur, zij hebben ons volkskarakter gestempeld, en iets ln ons bloed gebracht, dat ons doen en laten is gaan beheersen, dat met name de Zeeuw, wiens leven geheel door vlochten is 'met deze eeuwenlange strijd tegen het water, iets diep in zijn ziel heeft ingekerfd, dat hem nooit meer loslaat en dat hem altijd bijblijft, ook al gaat hij aan het andere einde van de wereld op een dor stuk woestijn zand zijn geluk beproeven. Wie de Zeeuw in Amerika ontmoet heeft, herkent hem onmiddellijk. Even min als de Friezen en de Groningers, die ook hun strijd tegen het water ge had hebben, verloochent hij er gens zijn oertype. Er zijn men sen, die in hun oppervlakkigheid denken, dat dit op de duur slijt en vervaagt. Er is geen denken aan. Dat bloed blijft spreken, die ogen hebben de zee gezien, die mond Is een dunne streep geworden, die lippen zijn op elkaar geklemd, bij het scheppen van het zand om de gevreesde gaten weer te dichten. Die handen hebben have en goed vastgegrepen bij het weg- stormen in de kolking, vrouw en kind omklemd gehad, het verdronken vee begraven. De Zeeuw en zijn dijken, ze zjjn één geworden. En dat type behoudt hij, ook ai ont moet je hem in het hartje van Amerika, waar nooit een druppel water ge stroomd heeft. En als hij het daér behoudt, dan be houdt hij het zeker in zijn eigen pro vincie. Men moet niet denken, dat het mo derne leven de Zeeuw verandert. Dat van hem een massa-artikel te maken ls, zoals dat zo gemakkelijk gaat niet de stedelingen, die 's avonds ln hun flats, die niet meer zijn, dan wat com fortabele konijnenhokken, wegkruipen om 's morgens weer te voorschijn te komen met hun strakke, bleke oonfec- tlegerichten. De Zeeuw, hij verandert ook niet, al gaat zjjn jongen en meisje wat langer naar school, dan hij vroe ger deed. Die zeeuwse jeugd blijft ook uit Zeeuwen bestaan, zo goed een Fries een Fries en een Groninger een Gro ninger blijft. Mensen, die met dit alles beheersende feit geen rekening houden en geroepen worden als predikant, on derwijzer of in welke kwaliteit dan ook, enige geestelijke leiding te geven, falen en hun invloed blijft steriel. De Zeeuw zal hem kalm en zwijgzaam aanhoren, hij zal misschien zelfs welwillend knik ken, maar zijn ziel zegt onveranderlijk: „Oins doen dat zó, weet je?" Dat zegt hij vandaag en dat zegt hij over hon derd en over drie honderd jaren nog, wanneer we dan nog als natie bestaan. Prof. J. A. van Hamel vestigde on langs nog eens de aandacht op wat Churchill over de Hollanders gezegd had: „The dyke: their national Idea", de dijk is de belichaming van hun na tionale gedachte. Deze engelse staats man zei van ons„De meest volmaak te uiting van koppigheid, op moreel, op geestelijk, op staatkundig gebied. Achter hun dijken blijven zij wonen en van achter hun dijken handel drijven. Daarin zoeken zij hun kracht en daar brengen zij een ontzaglijke mate van offers en inspanning op; ook de klein ste dorpen en nederigste burgers: kop pig, onverzettelijk, manmoedig en nors, met hun nauwe, stoere en onverzette lijke begrippen Terecht zegt Prof. van Hamel, dat Winston Churchill deze tekening, die hij van ons gaf ln de levensgeschiede nis van de Hertog van Marlborough, niet bedoeld was als een compliment voor ons volk. Hij wil er de schotjes geest, de „dijkjesgeest" mee aantonen. UIT DE SCHRIFT „In al hun benauwdheid was Hij benauwd". Jesaja 639. Hier wisselt de profetie met een gebed met een smeekgebed! Maar dit bidden begint met danken. Dit roepen om hulp begint met het vertellen van Gods goe dertierenheid. Deze klacht maakt zich los uit de lof Gods. En ik weet nu, waarom mijn bid den £o vaak staat te aarzelen voor Gods troon! Ik weet nu, waarom mijn klacht zonder antwoord bleef! Bidden móet met danken begin nen. Anders is er geen grond voor dat roepen. Anders blijft mijn klacht zonder adres. Bidden klimt op uit verwachten Als het volk van God benauwd is, kan het dankend bidden kan het lóvend roepen om hulpomdat het een God heeft, Die in al hun be nauwdheid méde benauwd was! Een God, Die zich als één gevoelt met zijn volk in alle leed. Neen God kan niet lijden. Geen vlijmende pijn. Geen ang stige benauwdheid, die Hem kan aanvliegen. Geen vrees voor de doodToch: „in al hun be nauwdheid teas Hij benauwd". 'n Teleurstelling dus. Dit troost woord geldt dus alleen maar bij wijze van spreken. Wacht.Deze „wijze van spreken" duidt een troost aan, groter en sterker dan ik ber gen kan. Dit is de trouwe God van een ontrouw volk. Dit is: Vader in de benauwdheid zijner kinde ren niet onverschillig, maar vlak bij hen. Steunend, sterkend Het bleef niet bij een woord. Gods Zoon gaat in tot onze angsten en pijnen. Niet maar om onze benauwd heid te dólen.maar, om die van ons óver te nemen. Jezus Christus geloofd zij zijn Naam! Nieuwdorp. G. AALBERSBERG. Maar we kunnen dat rustig over ons laten heengaan. Er zit een brok oer kracht ln, dat ons volk staal ln het bloed gegeven heeft en dat we niet graag willen verliezen en ook niet ver liezen zullen, zolang we dijken te be schermen en water te keren hebben, ook al gaat er in de verweekte moder ne tijd een nivelleringsgeest over onze natie, die maar liever dit „provincia lisme", zoals men het smalend noemt, uit ons volksgeven wil uitvlakken. We vragen begrip voor deze karak tertrek van het zeeuwse volk. Wanneer die zeeuwse boer, wiens hofstede tot de dakgoot onder water staat, weigert zich door een duitse sol daat uit de zolderkamer van zjjn hofstee te laten redden, omdat hij zich de door de duitsers gedwongen evacuatie van 1944 herinnert, rit daar deze geest achter, en wanneer de be woners van Zierikzee schier niet weg te krijgen zjjn van hun bezittingen ln hun vaderstad, komt dat voort uit de zelfde karaktertrek. Toen de Zeeuwen in 1944 van hun land en bezitting wer den verdreven, stierven de ouden op hun evacuatie-adressen bij tientallen. Lees er de rouwadvertenties ln de kranten maar op na. Het is vandaag weer net zo. Een Zeeuw, die losgerukt wordt van zijn bodem, sterft, óók al blijft hij leven sterft er toch lets in hem. Hij weet dat instinc tief en daarom klemt hij zich vast aan zjjn erf en grond en is er bijna niet van weg te slaan, ook al dreLgt er levens gevaar. We hebben vele verhalen ge hoord van honden, die gered werden ln bootjes, die langs de huizen kwamen roeien. Maar wanneer de roeiers weg voeren, sprongen de beesten weer het water in en zwommen terug naar de woning. Dat is het instinct. Maar die oer-drift, om te blijven, waar hij Is ge boren, waar hij is getrouwd en waar hij kinderen verwekt heeft, waar hij gezwoegd en getobd, geweend en ge beden heeft, zit ook de Zeeuw in het bloed. Wie van elders komt, kan dat moei lijk begrijpen. Ambtenaren, die een „overplaatsing" altijd goed vinden, mits zij er maar op „vooruit gaan", hebben moeite in deze mentaliteit in te komen. Maar daarom des te meer, is het zaak, dat we begrip tonen voor de Zeeuwen, die niet zonder zijn dijken, zjjn polders, zjjn verre horizonten, zjjn aartsvijand, het water, zjjn land, dat hij aan de zee ontworsteld heeft en te gen de zee beschermt, leven of ademen kan. Zijn levens-existentie wordt nog altjjd het best verklankt ln het Zeeuws- Vlaamse volkslied, dat spreekt van: Waar eens 't gekrijs der meeuwen, Verstierf aan 't eenzaam strand^ Daar schiepen zich de Zeeuwen, Uit schor en slik hun land, En kwam de stormwind woeden, Hen dreigend met verderf, Dan keerden zij de vloeden, Van 'tpas gewonnen erf. Waar eens de zeeën braken Met donderend gedruis, Daar glimmen nu de daken En lispelt bladgesuis; Daar trekt de ploeg haar voren, Daar klinkt de zicht in 't graan; Daar ziet men 't Zeeuwse koren, Het allerschoonste staan. MARNIX, Mijn YïleeAleA. Die de Meester volgde op Zijn schreden. Die Zijn hemetwoorden heeft verstaan, Zal geen meesters zoeken van beneden: Tot wien anders zou hij kannen gaan. Die de Meester volgde op Zijn schreden?. Aan die Herder heeft hij zich geschohkmi Want Hij trok met wonderbare kracht. Of des werelds bloemhof moge lonken. Nevens Hem bestaat er toch geen pracht Aan die Herder heeft hij Zich geschonken! Zie, Hij voedt mijn vurige begeren! Niets is Hem, dat Hij 't mij geef, te groot) Gij zijt toch, spreekt Hij, de lie fel uws Heren: O, dit woord was mijner zielenood: Zie, Hij voedt mijn vurige begeren! Hij, Hij zal geheel mijn Meester wezen. Hij mijns harten Koning, Hij alleen: Hij zal mij van d' onnaftiur genezen. Die beproeft te heersen in mijn lein: Hij, Idij zal geheel mijn Meester wezenl. O, 'hoe is Hij schoon en vol bekoren! Dichter bij Hem, trekt Hij mij al meer; Dichter bij Hem, word ik in Zijn gloren Meer gelijk ten heelde van mijn Heer: O, hoe is Hij schoon en vol bekoren! Eeuwig zal dit liefdeleven duren: Niemand, die die Herder schapen rooft. Schoon des werelds dag ook moog' verzuren. Schoon de dood mijn aardse licht eens dooft Eeuwig zal dit liefdeleven duren STBKETBB.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1953 | | pagina 3