Om
Begrip voor de Zeeuwen.
Brillen-etiquette.
QxmL Ui benaiuudheid"
Vrijdag 27 Februari 1953
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
jullie geen last hebben gehad van het
water. Is de kerk al weer droog?
Leeuwerikje te Nw.- en St.-Joosland.
Hadden jullie 's morgens nog niets
gemerkt van het water? Geen won
der, dat jullie schrokken toen opeens
de brandweer voor jullie stond. Ge
lukkig dat het hiermee voor jullie
afliep. Nu kunnen jullie gewoon ver
der gaan met alles en heb jij weer
tijd voor die gezellige handwerkjes.
Zijn de sokjes al af? Zeeuwinnetje te
Serooskerke. Hartelijk dank, dat je zo
duidelijk beschreven hebt hoe je dat
met die kralen en lovertjes moest
doen. Ik geloof, dat ik het nu ook zou
kunnen doen. Als er eens een meisje
bij me komt, kan ik het haar ver
tellen. De jarige nog gefeliciteerd.
Maar ik denk dat er op de verjaar
dag zelf niet zo veel lust voor feest
was, al waren jullie natuurlijk heel
blij, dat je voor veel leed en last ge
spaard was gebleven. Is er nu weer
genoeg water, zodat jullie elke dag
school kunt hebben? Zwaluwtje te
Serooskerke. Hoe is het bij de tand
arts gegaan? Ik geloof, dat haast
iedereen daar een beetje bibberend
naar toe gaat. Jij ook? Heb je een
moeilijk patroon voor je trui geko
zen? Ik vind rood een prachtige kleur
daarvoor? Hoever sta je met het brei
werk? Nachtegaal te Heinkenszand.
Wat voor versiering heb jij voor het
sloop gekozen? Je kunt er mooie din
gen voor maken. Leuk dat je voor je
kleine zus iets mag maken. Is het al
klaar .gekomen? Mocht je familie al
weer zo vlug terug naar hun huis?
Dat is dan wel heerlijk voor hen.
Lentekoningin te Wemeldinge. Nou
was ik pas nog even in Wemeldinge,
maar toen wist ik me ie adres niet
te herinneren, anders had ik vast eens
Kennismaking met Australië.
Er wordt wel eens gezegd, dat je
eigenlijk van alles mee moet hebben
gemaakt, om iets te kunnen vertellen.
Dat is in hoofdzaak natuurlijk wel
juist, maar belangrijker is, dat je van
de vast-gebaande paadjes moet dur
ven afwijken en dat je ogen en oren
open houdt.
Zo zou je naar Australië kunnen
vliegen in een luxe Constellation, maar
ik kreeg de kans om deze tocht te ma
ken in een Dakota-transporttoestel.
Wat een verschil met een modern
verkeerstoestel. De zitplaatsen zijn van
ijzer en in de lengte tegen de romp
aangebracht. Geen gemakkelijke stoe
len, kleine ronde raampjes, geen ba
gagenetten, geen leeslampjes. Het was
een vliegtuig, dat eigenlijk bestemd
was voor het transport van parachu
tisten. Erg gemakkelijk zat je er niet
in en koud was het ook. Want we vloj
gen hoog en het toestel kon niet ver
warmd worden. Maar twee dikke
blauwe dekens brachten je een eind in
de goede richting. De eerste ruk was
tot Darwin; de eerste plaats aan de
Noordkust van Australië.
In de oorlog is het door de Jappen
volkomen tegen de grond gesmeten.
In een vrachtauto werden we naar een
militair kamp gereden om daar te over
nachten. De ligging was niet best, een
tochtige zinken loods met krakende
Veldbedden. Van slapen kwam niet
veel, want we moesten al weer om vier
uur op. Het was nog stikdonker, toen
we met slaperige ogen buit.n stonden.
En de W.C.'s ver weg en in het donker
niet te vinden. Maar we konden een
ontbijt krijgen. Zouden we het wel
doen?
Het regende akelig hard en om te
ontbijten moest je eerst je bord en mes
en vork zelf halen en daarvoor moest
je naar een soort keuken. En die was
wel 100 meter van onze barak verwij
derd, deed ons toch maar regen en
modder trotseren. Dus togen we naar
de eetzaal, kregen daar gebakken spek
met bonen, brood en thee. Stel u voor,
kwart over vier 's nachts en we kregen
gebakken spek met bonen en thee. En
wat voor een thee?
Echte Engelse manier.
Ongelooflijk zoet, weinig thee en veel
melk. En dan loop je te snakken naar
een kop heerlijke, gloeiende koffie.
Afin, ik heb die bonen met spek toch
maar niet gegeten. Na afloop was het
zelf borden afwassen, afdrogen en weer
terug brengen naar de keuken. Ik
maakte hier voor de eerste keer ken
nis met het grote probleem van Austra-
goed gekeken waar je woonde. Mis
schien had ik je dan gezien. Dat post
papier vind ik kostelijk. Ik heb zo'n
pret gehad om dat grappige plaatje,
dat er op stond. Ze hebben je wel
verwend met je verjaardag. Kranig
dat ze zo flink hielpen aan de dijk.
Daar hing zo veel van af hé? Waren
ze 's avonds niet heel erg moe? Wit-
borstje te Serooskerke. Je hebt het
antwoord op die andere brief vorige
week zeker vel gelezen? Je was toen
een beetje te laat geweest voor die
keer daarvoor. Het is goed te begrij
pen, dat men dat feestje wat uitstelde.
Toen had immers niemand zin in
feesten. Welke bloemen ga je in je
tuintje zetten? Heerlijk, dat we daar
aan zo langzamerhand weer kunnen
gaan denken. Heeft Wim stil gezeten,
toen hij mee mocht naar de kerk?
Voor zulke peuters duurt het soms
wel wat lang, omdat ze nog niet veel
van de preek begrijpen. Toch is het
best ze maar heel jong aan kerkgaan
te wennen. Cathrien L. te Seroos
kerke. Wat kunnen die kleine peuters
grappig doen hé? Ben je op de fiets
naar G. geweest? Dat is toch nog wel
een fiks tochtje, is het niet? Ja het
zal voor die kleine broers van je ook
heel goed zijn, als ze buiten weer
eens flink kunnen uitdraven. Geen
wonder hoor, als ze binnen een beetje
stout gaan worden. Zulke rakkers
moeten ruimte hebben om te kunnen
rennen en om ook wat leven te kun
nen maken. En dat mag binnen nu
eenmaal niet. Maar.... ondanks al de
donkere dagen, gaan we toch lang
zamerhand naar het voorjaar toe. En
daar verlang ik net zo hard naar als
die ondeugende rakkertjes bij jullie.
Waar woont dat nieuwe neefje van je?
llë en Nieuw Zeeland het ontstel
lende tekort aan werkkrachten op elk
gebied. Ik hoop daar later nog enkele
staaltjes van te kunnen vertellen.
Spoedig vertrokken we voor de lan
ge trip naar Brisbane een'half we
relddeel over. Wat een verschrikkelij
ke eentonigheid! Eindeloos groen en
bruin, het meeste bruin, met hier en
daar een droge rivierbedding en heel
zelden een farm. „Het lege land" wordt
Australië wel eens genoemd. In waar
heid, het is leeg en daarbij te beden
ken, dat Australië een heel werelddeel
is. Tegen de middag kwamen we in
Cloncurry, dat ongeveer halfweg ligt.
Ik stapte uit het toestel. Het trilde en
gonsde nog voortdurend in mijn hoofd
na en we gingen vanwege de hitte
maar zolang onder een vleugel van het
vliegtuig staan.
En daar kwam ook reeds de aanval
vliegen en nog eens vliegen. Le
gioenen vliegen. En droog! Ik vroeg
naar de regenval het had er in 22
maanden niet geregend. De mannen
bij het vliegveld liepen in short, met
ontbloot bovenlijf en op hun hoofd
een zonnehelm, waaraan vliegennetten
waren vastgemaakt. Dat was hier ze
ker geen overbodige maatregel. En als
je nu Cloncurry binnenrijdt over de
enige straat, die er is, dan denk je on
middellijk, dat je ergens in het Wilde
Westen van Amerika bent terecht ge
komen. Het lijkt net een film,'allemaal
houten huisjes, een bar met een hek
ervoor, waar je de paarden aan vast
kunt binden; alleen de Indianen en de
gouddelvers ontbreken. Bij elk huis
een reuzen watertank en alles moet
worden aangevoerd, behalve vlees, dat
is er genoeg.
Maar dan die hitte en die vliegen!
We hebben er wat gegeten en zijn 's
middags door gevlogen naar Brisbane,
waar we om 7 uur aankwamen. De af
stand van het vliegveld „Archer Field"
naar het kamp, waar we heen gebracht
werden, is vrij groot.
Want we kwamen weer in een kamp
terecht, al moet gezegd worden, dat dit
toch eigenlijk wel een soort luxe-kamp
is. Het was oorspronkelijk, voor zover
ik weet, ook bestemd voor Nederlandse
emigranten, maar nu zijn er alleen
maar Engelsen. Het is het „Columbia
Camp" ongeveer 30 km van Brisbane
verwijderd en in de oorlog bestemd
geweest voor militairen.
Het bestaat uit kleine houten ba
rakken, elk van 3 tot 5 kamers, bruin
geschilderd en allemaal een 30-tal me
ters van elkaar verwijderd. En dat al
les in een groot bos onder de bomen.
Zodoende lag het kamp, behalve goed
gecamoufleerd, ook buitengewoon rus
tig. De vogels floten in de bomen en
grote vlinders vlogen rustig rond ik
vond het ideaal.
Het kamp was zó groot, dat er een
busverbinding door was aangelegd en
dat was warempel ook wel nodig, want
wij woonden in de H.-area en dat was
ongeveer 45 minuten lopen van de
kamp-commandant-post. En als u dan
weet, dat er nog een S.-afdeling was,-
dan heeft u misschien een klein idee
van de uitgestrektheid van dit kamp.
Er werd centraal gekookt en er was
een eetzaal voor enige afdelingen te
gelijk, en die was van ons blok onge
veer 100 meter verwijderd. En een on
gemak was ook, dat badplaats en W.C.
ook zover weg waren. En aangezien
de verlichting niet erg best was, gaf dat
's avonds nog al eens ongemakken. Ik
schreef badplaats en niet badkamer,
want dat is ook iets merkwaardigs van
Een tweetal fragmenten welke zijn
voorgekomen in de 1ste klasse club
competitie Zeeuwse Dambond.
Zw. 9 sch.: 6, 9, 14, 16, 20, 21, 22,
26 en 35.
Wit 9 sch.: 32, 33, 34, 36, 37, 38,
39, 43 en 48.
Wit speelde wit 3329. Wij geven
de voorkeur aan 3228. Wit kan niet
antwoorden met 2227 wegens 2822,
3731, enz.
Na de uitruil vervolgt wit met 36
31—27 met goede stand.
Wit moet rekening houden met eén
doorbraak van Zwart en moet dan het
veld 29 openhouden om zo nodig op
3540, 3934 te kunnen spelen.
2de stand.
Zwart 9 sch.: 8, 14, 15, 16, 21, 22,
25, 26 en 27.
Wit 9 sch.: 30, 32, 34, 35, 36, 37,
38, 42 en 43.
In deze stand is Zwart aan zet en
verzuimde door 1420 te spelen, de
partij in zijn voordeel te beslissen.
Immers na 1420 moet Wit 4339
spelen, waarna Zwart laat volgen
2228 en 2731 met winst. Zwart
speelde echter (813) waarop Wit
direct antwoordde met 3024. De
speeltijd was na deze zet verstreken
en bood Zwart remise aan, wat Wit
natuurlijk accepteerde.
Als volgt had Zwart nog kunnen
winnen door (1420) 3429, (2520)
43—39, A (30X19) 29—33 of? (..X..)
32X23, (22—28) 23x32. Weliswaar is
het aantal schijven nog gelijk, doch
Zwart's stand is veel beter. Het offer
3631 helpt ook niet
die militaire kampen. Stel je voor een
cementen vloer van ongeveer 10 bij 20
meter, flinke houten schutting er om
heen. In het midden lopen waterlei
dingbuizen op zowat 2% meter boven
de grond met warm en koud water en
dan alleen maar douches. Je gaat naar
binnen, kleed je uit, hangt je kleren
aan de kant en stapt onder een van die
douches. Dat is in het begin wel een
vreemd idee, maar je went er gauw
aan en je trekt je van de anderen ook
spoedig niets meer aan. En dat alles
onder de blote hemel, want er is geen
dak overheen, maar dat is ook niet
nodig, omdat het er toch altijd warm
is.
Zo was er ook een openlucht-bios
coop met ongeveer 1000 zitplaatsen, al
lemaal banken; iedere avond een nieu
we film en geen entree. Ik ben er maar
kort geweest, want spoedig vertrok ik
naar Nieuw Zeeland. F.
A (24—19) .13x33, (35x24) 20X29,
(32—28) 37—32, (38x18) 33x13 is
voor Wit ook verloren.
Hoe kan men in de opening voor
deel halen;
1. 33—28, 18—22, 39—33?
2. 32—28, 18—23, 37—32?
3. 33—28, 18—23, 39—33, 12—18,
41—39, 7—12, 31—26, 20—25?
4. 33—28, 18—23, 39—33, 12—18,
31—27, 7—12, 44—39, 20—24, 37—31,
14—20, 34—30, 17—21, 31—26?
5. 32—28, 20—24, 34—30, 14—20,
30—25, 10—14, 37—32, 18—23, 39—34?
6. 32—28, 18—23, .33—29, ..X..,
X28, 16—21, 39—33?
7. 32—28, 20—24, 34—30, 14—20,
30—25, 10—14, 37—32, 18—23, 41—37,
17—21, 39—34?
8. 33—28, 18—23, 39—33, 12—18,
44—39, 7—12, 50—44, 20—24, 31—27,
14—20, 37—31, 17—21, 27—22, ..x..,
X22, 12—18?
9. 31—26, 19—23, 37—31, 14—19,
41—37, 10—14, 46—41, 5—10, 33—29,
20—25, 39—33, 14—20?
10. 31—26, 19—23, 37—31, 14—19,
41—37, 10—14, 46—41, 5—10, 31—27,
20—24, 34—30, 24—29, ..x.., 23—28,
..XX... 21—26, 2024?
(Wij Dammers.) S.
Ih China was aan de brillendrager
een etiquette opgelegd. Iedere bril-
bezitter droeg een gekleurd doosje
waarin de bril paste op de arm. Ont
moette hij een hoger geplaatste, dan
borg hij snel de bril in het doosje.
Was hij daarin om de een of andere
reden verhinderd, dan werd van hem
verwacht, dat hij met veel strijkages
excuus zou aanbieden voor dit onge
paste feit.
Ook thans geldt, zij het op iets
deugdelijker gronden, een dergelijke
etiquette, n.l. bij het gebruiken van
een zonnebril.
Een heer nóch een dame houden de
zonnebril op, als zij tijdens een wan
deling iemand aanspreken, ongeacht
of de aangesprokene een dame of heer
is. Wel kan men de zonnebril ophou
den als men iemand in het voorbijgaan
groet. Komt het echter tot het wisse
len van een handdruk, dan verwijdert
zowel een dame als een heer de zonne
bril van het gezicht.
Gaat men gezamenlijk uit, dan is
't aan dames en heren, ook in gemengd
gezelschap toegestaan een zonnebril te
dragen en met de bril op tegen elkaar
te spreken. Bij een meer dan opper
vlakkige woordenwisseling met een
dame uit zijn gezelschap, dient de
heer de zonnebril af te zetten. De
dame mag dan evenwel de bril op
houden.
Een automobilist is onder alle om
standigheden toegestaan de zonnebril
te dragen als hij achter het stuur zit,
dus ook als hij dames-gezelschap
heeft. Helpt hij een dame bij het in-
of uitstappen, dan neemt hij de zonne
bril in de hand.
Wie deze etiquette heeft voorge
schreven? Parijs! De Nederlandse
zonnebrildragers moeten ieder voor
zich zelf maar overwegen of rij er zich
aan willen houden.
UIT „GOED ZICHT" No. 7.
Teuntfic&tad
van
Vrijdag 21 Febr. 1953, No 2414
Uitgave van
Oosterbaan Le Colntre N.V.
Goes
eeuu/scH
u/eexe/fD
Békend Is het verhaal van de dame,
die aan een vissersjongen, die in de
rouw was, vroeg: is je vader overleden,
mfln jongen? Toen de knaap knikte,
vroeg ze: Verdronken op zee? Toen de
jongen opnieuw knikte, vroeg ze: Heb
je meer familieleden op zee verloren?
waarop de jongen antwoordde: ja, mijn
oudste broer, mijn oom, en mijn groot
vader zijn ook bij storm op zee omge
komen, waarop de dame weer zei: dan
zoek jij toch zeker maar liever een
baantje aan de wal? De jongen keek
stom-verbaasd en vroeg: waarom?
Nu, als je zoveel familieleden aan de
zee hebt moeten prijsgeven De jongen
vroeg toen: waar zijn uw familieleden
gestorven, dame? en toen de dame
antwoordde: mijn familieleden, die ge
storven zijn, z(jn gewoon op bed ge
storven, vroeg de knaap: maar bent u
dan niet bang om naar bed te gaan,
's avonds?
Zo is het met ons Hollanders alle
maal, Verleden jaar sprak schrijver de
zes een Amerikaan, die met hem op
een van onze zeedijken stond en deze
zelde toen: ik vind het toch maar een
onveilig gevoel, dat wonen achter die
dijken. Ik keek er verbaasd van op en
moest glimlachen. De opmerking kwam
mij eigenlijk een beetje absurd en on
beholpen voor.
De zee verslindt het land, het ver
bolgen water doorbreekt de zware dij
ken, spoelt de duinen weg, maar de
Hollanders dichten de gaten ep dragen
zakken vol zand aan en wanneer de
polders weer drooggemalen zijn, legt
het volk zich rustig te slapen beneden
de zeespiegel, dat wil dus zeggen, be
neden de oppervlakte van een Oceaan
van vele duizenden kilometers breed.
We staan er eenvoudig nooit bij stil,
wat dit is. Het zijn de buitenlanders,
die er ons attent op moeten maken.
En dat hebben zij dan zo nu en dan
ook wel gedaan.
Reeds Dan te heeft in zijn beroemd
gedicht, in zijn „Inferno", de bedijking
van het oude Cadzand als voorbeeld ge
bruikt1). In 1885 verscheen er in New
Vork een boek van een Amerikaan, die
Nederland bezocht" had en daarover zijn
landgenoten ging Inlichten. Het was
George H. Boughton en zijn boek had
tot titel: „Sketching Rambles In Hol
land". Het was een heel aardige be
schrijving, voorzien van vele penteke
ningen, die te zamen een goedlijkend
portret geven van ons hollandse leven.
Maar eerst recht op dreef komt hij,
wanneer hij de Zeeuwen gaat beschrij
ven en het heeft over de bedijking en
oe waterkeringen. Hij krijgt dan woor
den gebrek om zijn indrukken en emo
ties weer te geven. Hij schrijft: „Het
is aandoenlijk te zien, met welke zorg
men elke halm van het duingras ver
troetelt. Elke pol wordt bewaakt en
verzorgd, of het een kostbare tulpen
bol ls." En ook hij begrijpt het niet,
hoe een bevolking zo rustig, zo even
wichtig, steeds maar lééft, slechts door
een randje zand gescheiden van die
eeuwenoude vijand, met zijn vreselijke,
altijddurende en verraderlijke bedrei
ging.
Toch zou dwalen, wie meende, dat
dit leven ons onberoerd is voorbij ge
gaan.
Het leven achter de dijken, de strijd
tegen de watervloeden, de worsteling
met de gigantische krachten van de
J) In het Italiaans: tra Guizzante e
Bruggia. De Duitse vertaling heeft
hier voor Guizzante „Cadzand" en de
Engelse „Wissant". Het is ons niet
bekend of er naast een Cadzand ook
nog een „Wissant" of Witzand in de
buurt van Brugge bestaan beeft
elementen der natuur, zij hebben ons
volkskarakter gestempeld, en iets ln
ons bloed gebracht, dat ons doen en
laten is gaan beheersen, dat met name
de Zeeuw, wiens leven geheel door
vlochten is 'met deze eeuwenlange
strijd tegen het water, iets diep in zijn
ziel heeft ingekerfd, dat hem nooit meer
loslaat en dat hem altijd bijblijft, ook
al gaat hij aan het andere einde van
de wereld op een dor stuk woestijn
zand zijn geluk beproeven.
Wie de Zeeuw in Amerika ontmoet
heeft, herkent hem onmiddellijk. Even
min als de Friezen en de Groningers,
die ook hun strijd tegen het water ge
had hebben, verloochent hij er
gens zijn oertype. Er zijn men
sen, die in hun oppervlakkigheid
denken, dat dit op de duur slijt
en vervaagt. Er is geen denken
aan. Dat bloed blijft spreken, die ogen
hebben de zee gezien, die mond Is een
dunne streep geworden, die lippen zijn
op elkaar geklemd, bij het scheppen
van het zand om de gevreesde gaten
weer te dichten. Die handen hebben
have en goed vastgegrepen bij het weg-
stormen in de kolking, vrouw en kind
omklemd gehad, het verdronken vee
begraven. De Zeeuw en zijn dijken, ze
zjjn één geworden.
En dat type behoudt hij, ook ai ont
moet je hem in het hartje van Amerika,
waar nooit een druppel water ge
stroomd heeft.
En als hij het daér behoudt, dan be
houdt hij het zeker in zijn eigen pro
vincie.
Men moet niet denken, dat het mo
derne leven de Zeeuw verandert. Dat
van hem een massa-artikel te maken
ls, zoals dat zo gemakkelijk gaat niet
de stedelingen, die 's avonds ln hun
flats, die niet meer zijn, dan wat com
fortabele konijnenhokken, wegkruipen
om 's morgens weer te voorschijn te
komen met hun strakke, bleke oonfec-
tlegerichten. De Zeeuw, hij verandert
ook niet, al gaat zjjn jongen en meisje
wat langer naar school, dan hij vroe
ger deed. Die zeeuwse jeugd blijft ook
uit Zeeuwen bestaan, zo goed een Fries
een Fries en een Groninger een Gro
ninger blijft. Mensen, die met dit alles
beheersende feit geen rekening houden
en geroepen worden als predikant, on
derwijzer of in welke kwaliteit dan ook,
enige geestelijke leiding te geven, falen
en hun invloed blijft steriel. De Zeeuw
zal hem kalm en zwijgzaam aanhoren,
hij zal misschien zelfs welwillend knik
ken, maar zijn ziel zegt onveranderlijk:
„Oins doen dat zó, weet je?" Dat zegt
hij vandaag en dat zegt hij over hon
derd en over drie honderd jaren nog,
wanneer we dan nog als natie bestaan.
Prof. J. A. van Hamel vestigde on
langs nog eens de aandacht op wat
Churchill over de Hollanders gezegd
had: „The dyke: their national Idea",
de dijk is de belichaming van hun na
tionale gedachte. Deze engelse staats
man zei van ons„De meest volmaak
te uiting van koppigheid, op moreel,
op geestelijk, op staatkundig gebied.
Achter hun dijken blijven zij wonen en
van achter hun dijken handel drijven.
Daarin zoeken zij hun kracht en daar
brengen zij een ontzaglijke mate van
offers en inspanning op; ook de klein
ste dorpen en nederigste burgers: kop
pig, onverzettelijk, manmoedig en nors,
met hun nauwe, stoere en onverzette
lijke begrippen
Terecht zegt Prof. van Hamel, dat
Winston Churchill deze tekening, die
hij van ons gaf ln de levensgeschiede
nis van de Hertog van Marlborough,
niet bedoeld was als een compliment
voor ons volk. Hij wil er de schotjes
geest, de „dijkjesgeest" mee aantonen.
UIT DE SCHRIFT
„In al hun benauwdheid was Hij benauwd".
Jesaja 639.
Hier wisselt de profetie met een
gebed met een smeekgebed!
Maar dit bidden begint met
danken. Dit roepen om hulp begint
met het vertellen van Gods goe
dertierenheid. Deze klacht maakt
zich los uit de lof Gods.
En ik weet nu, waarom mijn bid
den £o vaak staat te aarzelen voor
Gods troon! Ik weet nu, waarom
mijn klacht zonder antwoord bleef!
Bidden móet met danken begin
nen. Anders is er geen grond voor
dat roepen. Anders blijft mijn klacht
zonder adres. Bidden klimt op uit
verwachten
Als het volk van God benauwd is,
kan het dankend bidden kan het
lóvend roepen om hulpomdat het
een God heeft, Die in al hun be
nauwdheid méde benauwd was! Een
God, Die zich als één gevoelt met
zijn volk in alle leed.
Neen God kan niet lijden.
Geen vlijmende pijn. Geen ang
stige benauwdheid, die Hem kan
aanvliegen. Geen vrees voor de
doodToch: „in al hun be
nauwdheid teas Hij benauwd".
'n Teleurstelling dus. Dit troost
woord geldt dus alleen maar bij
wijze van spreken. Wacht.Deze
„wijze van spreken" duidt een troost
aan, groter en sterker dan ik ber
gen kan. Dit is de trouwe God van
een ontrouw volk. Dit is: Vader
in de benauwdheid zijner kinde
ren niet onverschillig, maar vlak bij
hen. Steunend, sterkend
Het bleef niet bij een woord. Gods
Zoon gaat in tot onze angsten en
pijnen. Niet maar om onze benauwd
heid te dólen.maar, om die van
ons óver te nemen. Jezus Christus
geloofd zij zijn Naam!
Nieuwdorp. G. AALBERSBERG.
Maar we kunnen dat rustig over ons
laten heengaan. Er zit een brok oer
kracht ln, dat ons volk staal ln het
bloed gegeven heeft en dat we niet
graag willen verliezen en ook niet ver
liezen zullen, zolang we dijken te be
schermen en water te keren hebben,
ook al gaat er in de verweekte moder
ne tijd een nivelleringsgeest over onze
natie, die maar liever dit „provincia
lisme", zoals men het smalend noemt,
uit ons volksgeven wil uitvlakken.
We vragen begrip voor deze karak
tertrek van het zeeuwse volk. Wanneer
die zeeuwse boer, wiens hofstede
tot de dakgoot onder water staat,
weigert zich door een duitse sol
daat uit de zolderkamer van zjjn
hofstee te laten redden, omdat hij
zich de door de duitsers gedwongen
evacuatie van 1944 herinnert, rit daar
deze geest achter, en wanneer de be
woners van Zierikzee schier niet weg
te krijgen zjjn van hun bezittingen ln
hun vaderstad, komt dat voort uit de
zelfde karaktertrek. Toen de Zeeuwen
in 1944 van hun land en bezitting wer
den verdreven, stierven de ouden op
hun evacuatie-adressen bij tientallen.
Lees er de rouwadvertenties ln de
kranten maar op na.
Het is vandaag weer net zo. Een Zeeuw,
die losgerukt wordt van zijn bodem,
sterft, óók al blijft hij leven sterft er
toch lets in hem. Hij weet dat instinc
tief en daarom klemt hij zich vast aan
zjjn erf en grond en is er bijna niet van
weg te slaan, ook al dreLgt er levens
gevaar. We hebben vele verhalen ge
hoord van honden, die gered werden ln
bootjes, die langs de huizen kwamen
roeien. Maar wanneer de roeiers weg
voeren, sprongen de beesten weer het
water in en zwommen terug naar de
woning. Dat is het instinct. Maar die
oer-drift, om te blijven, waar hij Is ge
boren, waar hij is getrouwd en waar
hij kinderen verwekt heeft, waar hij
gezwoegd en getobd, geweend en ge
beden heeft, zit ook de Zeeuw in het
bloed.
Wie van elders komt, kan dat moei
lijk begrijpen. Ambtenaren, die een
„overplaatsing" altijd goed vinden, mits
zij er maar op „vooruit gaan", hebben
moeite in deze mentaliteit in te komen.
Maar daarom des te meer, is het
zaak, dat we begrip tonen voor de
Zeeuwen, die niet zonder zijn dijken,
zjjn polders, zjjn verre horizonten, zjjn
aartsvijand, het water, zjjn land, dat
hij aan de zee ontworsteld heeft en te
gen de zee beschermt, leven of ademen
kan. Zijn levens-existentie wordt nog
altjjd het best verklankt ln het Zeeuws-
Vlaamse volkslied, dat spreekt van:
Waar eens 't gekrijs der meeuwen,
Verstierf aan 't eenzaam strand^
Daar schiepen zich de Zeeuwen,
Uit schor en slik hun land,
En kwam de stormwind woeden,
Hen dreigend met verderf,
Dan keerden zij de vloeden,
Van 'tpas gewonnen erf.
Waar eens de zeeën braken
Met donderend gedruis,
Daar glimmen nu de daken
En lispelt bladgesuis;
Daar trekt de ploeg haar voren,
Daar klinkt de zicht in 't graan;
Daar ziet men 't Zeeuwse koren,
Het allerschoonste staan.
MARNIX,
Mijn YïleeAleA.
Die de Meester volgde op Zijn schreden.
Die Zijn hemetwoorden heeft verstaan,
Zal geen meesters zoeken van beneden:
Tot wien anders zou hij kannen gaan.
Die de Meester volgde op Zijn schreden?.
Aan die Herder heeft hij zich geschohkmi
Want Hij trok met wonderbare kracht.
Of des werelds bloemhof moge lonken.
Nevens Hem bestaat er toch geen pracht
Aan die Herder heeft hij Zich geschonken!
Zie, Hij voedt mijn vurige begeren!
Niets is Hem, dat Hij 't mij geef, te groot)
Gij zijt toch, spreekt Hij,
de lie fel uws Heren:
O, dit woord was mijner zielenood:
Zie, Hij voedt mijn vurige begeren!
Hij, Hij zal geheel mijn Meester wezen.
Hij mijns harten Koning, Hij alleen:
Hij zal mij van d' onnaftiur genezen.
Die beproeft te heersen in mijn lein:
Hij, Idij zal geheel mijn Meester wezenl.
O, 'hoe is Hij schoon en vol bekoren!
Dichter bij Hem, trekt Hij mij al meer;
Dichter bij Hem, word ik in Zijn gloren
Meer gelijk ten heelde van mijn Heer:
O, hoe is Hij schoon en vol bekoren!
Eeuwig zal dit liefdeleven duren:
Niemand, die die Herder schapen rooft.
Schoon des werelds dag
ook moog' verzuren.
Schoon de dood mijn aardse licht
eens dooft
Eeuwig zal dit liefdeleven duren
STBKETBB.