Bil ons tfinis Lil ALLEEN HET WOORD LLü FEUILLETON Vrijdag 21 November 1952 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 Pfs')6^ te ^rengen" Gebruikelijk is 3Pg8—f6 4. Pblc3 c7c6 (Om Pd5 te voorkomen, maar ook 00 of Pc6 kwamen in aanmerking). 5. a2a3 0—0 6. d2d3 Lc5e7 (De loper stond toch goed. Zwart zag echter gevaar in Lg5. Beter is d6). 7. Pgl—e2 d7d6 8. h2h3 Pb8d7 9. g2g4 *it gaat beginnen op de Konings vleugel, maar kan bij goede verdedi ging daar niet veel bereiken. Zwart moet in het centrum beginnen om zijn stukken meer ruimte te geven en speelt nu) 9d6d5 10. e4xd5 Pd7b6 11. Lc4a2 (Het veiligste; aardig was ook dc6; Pc4, cb7, maar Zwart heeft beter; b.v. dc6, bc6, Dc6, Tb8 met de dreiging L»b7) Pf6xd5 12. La2xd5 (M.i. was hier Pe4 beter. La2 is meer waard dan Pd5) 35 o— Ze gingen door wouden zonder een enkel pad. Zo scheen het tenminste van Kaalte toe, die nog moest leren hoe iemand in de wildernis het spoor van ontschorste bomen volgt. Alleen met een span ossen was zulk een tocht mogelijk. De sneeuw lag twee voet hoog. Het pad leidde vrij steil naar boven en dan weer naar beneden, door kreken waarin het ijs brak onder de hoeven van de ossen; hortend en sto tend ging het over boomstronken en wortels. Ze ruimden alleen maar de grootste stukken hout en steen uit de weg. En wat een bomen! Reuzen wa ren het, strevend naar de blauwe he mel: iepen, beuken, ahorns, eiken. Verderop zagen ze een helling vol pijnbomen, een feest van rood en wit, nu er sneeuw op lag. En cederbomen daar waar de ossen moeilijk vooruit kwamen over oneffen bevroren moe rasgrond. En zo gingen ze voort, ki lometer na kilometer. Van Raalte's gezicht, zijn handen en voeten waren gevoelloos van de kou. Maar zijn ogen, die geen ogenblik rust hadden, straalden. Zou dit hun toekomstige woonplaats zijn? Eindelijk kwamen ze bij een open plek waar een blokhut stond. De rook uit de schoorsteen beloofde warmte. Op een luid „Hallo!" van Kellog be woog een gordijn voor het raam en even later stapte een man naar bui ten, die hen hartelijk begroette. „Dit is dominee Smith, zendeling onder de Indianen", zo stelde Kellogg hem voor. Dra zaten de drie mannen zich te wannen voor het open houtvuur n> mil rinim II nnnuj pnijlllliii lliuilll TARARA BOEMBIJEE „Ik weet het al", veron derstelde de koning. „Tet ter slaapwandelt. Dat wil dus zeggen, dat hij de vriend van mijn zoon al leen gelaten heeft". En zie, daar drentelde Wiebe- laer op zijn sloffen door de gangen van zijn paleis, regelrecht naar Pieter's ilaapkamer. Daar vond hij vanzelfsprekend een leeg bed.,,Er klopt iets niet om kwart over drie in de nacht", bromde hij en zette koers naar Pieter's werkkamer. Ondertussen was Pieter al een kwartier lang met de telefoon aan het worstelen. De meest rare klanken kwamen er uit zodat de jongen het er warm van kreeg. Met een grote zakdoek veegde hij langs zijn voorhoofd. „Hotsie Knots Trommelde bom....!" riep hij door de hoorn. „Wiebel de Wiebelaer tarara boemdiejéééklonk het terug. „Hassie-Bassie hé hébrul de Pieter op zijn beurt- „Ping pong tarara Pangwas het antwoord. Met een goedkeurende glimlach op zijn gezicht stapte de koning op Pieter toe. Keurig keurig^prees hij. „Jij kent je plicht als secretaris, Pieterbaas, en teder streek hij de jongen over zijn bol. „Wie ik nu aan het lijntje heb", sprak Pieter met een rood gezicht, „Ik versta er letterlijk geen klap van, hij zegt steeds maar „Tarara Boemdijéééé". ,,Oh" lachte de koning. „Dat is mijn opperste diplomatieke gezant m Sjanghai. Meneer Lampie Zoekie. Heeft hij ook iets gezegd van Ping Pang Pong ,.Ja, inderdaad" sprak Pieter. „Oh" vervolgde de koning „Da" komt hij morgenochtend hierl" 12cdxd5 (Zwart staat nu goed met zijn 2 pion nen in het centrum en moet nu pro beren Lc8 in het spel tebrengen, b.v. door Le6) 13. Pe2g3 d5d4 (te vlug. Zwart geeft nu het veld e4 vrij. Veel beter spel gaf Le6). 14. Pc3e4 f7—f6? (Waarom? Le6 of Ld7 lag voor de hand met de dreiging Ld5 of Lc6). 15. Pg3—f5 Lc8d7! 16. Df3—g2 Ld7xf5? (Zwart was nu op de goede weg met Ld7 en maakt nu een slipper. Lc6 was goed geweest; Pf5 deed nog geen kwaad). 17. g4xf5 Tf8—f7 18. li3h4 Kg8—h8 (Dat was nog niet nodig. Met Dc8 had Zwart een pion kunnen winnen en het Wit lastig kunnen maken). 19. h4h5 h7h6 20. Thlh3 Dd8d7 (Nog steeds was Dc8 goed). 21. Dg2—g4 g7—g5 (Deze zet zou goed zijn geweest als de en passant-regel niet bestond. Deze re gel wordt wel meer vergeten, en wel omdat hij niet zo dikwijls voorkomt. Had Zwart nu hieraan gedacht, dan had hij misschien Lf8 gespeeld en daarmee Pd5). 22. h5xg6 e.p. Le7—b4f (Zwart raakt de draad kwijt. Tg7 was het enigste, hoewel de partij dan ook verloren gaat). 23. a3xb4 Tf7—g7 24. Th3xh6f Kh8—g8 25. Pe4xf6r Kg8—f8 26. Pf6xd7f en Zwart gaf op. De ladderwestrijd. De oplossingen der vorige opgaven, waren als volgt: Probleem 55. Oplossing: 1. Pf7—d8 (Sleutelzet). Probleem 56. Oplossing: 1. Tfl—f3. En hier de nieuwe problemen. Probleem 57. (Zie diagram 57). Wit: Ke6, Ta7, Le5, pi d4, g4, h5. Zwart: Kg8, Tf2, Lb2, pi a3, h6. Wit aan zet wint (3 punten). Probleem 58. (Zie diagram 58). Wit: Kc5, Lc4, pi b2, b3, g2. Zwart: Ka5, Ldl, pi g3. Wit aan zet geeft mat in 3 zetten (3 punten). Oplossingen in te zenden 10 da plaatsing van deze rubriek. Correspondentie: J. A. te Z. De oplossingen behoren naar mijn adres opgezonden te worden. Inzendingen aan bijkantoren geven slechts vertra ging en onnodige porto-kosten ten ge volge. P. A. C. te O. Uw oplossingen van Probleem49, 51 en 52 waren goed. De stand van de ladder was al opgemerkt vóór dat ik uw oplossingen binnen had. Diagram 57. nenhutten met het houten kerkje in het midden. Een andere dag gingen ze West waarts. Eén dag gebruikten ze om de oever van de rivier, met zijn ver ward gewas van wilde druif en wilg en els te inspecteren. Die rivier was Van Raaltes grote liefde. Hij zag mogelijkheden voor scheepvaart en ze zou energie kunnen leveren voor houtzaag- en korenmo lens. Hij volgde nieuwsgierig Smith en de Indiaanse gids. „Zullen we oversteken en de andere oever ook bekijken?" stelde Smith voor, toen zij een enorme boomstam vonden die als een brug over de rivier was gevallen. Van Raalte stemde gretig toe ook al was hij vermoeid. Hij ging achter de beide mannen aan op handen en voeten over de brug. Bijna was hij aan de overkant, toen de stam plotseling in beweging kwam en begon te draai en. Smith stond al op de oever en zag het gevaar. „Spring!" riep hij. Van Raalte sprong en kwam veilig en nog droog in een bosje terecht. Terwijl hij opstond keek hij achterom naar de plek, waar hij bijna gevallen was: het zwarte water stroomde maar even onder het ijs vandaan om een eindje verder er weer onder te verdwijnen. „Dat was op het kantje", zei Smith. Van Raalte knikte zwijgend en ging verder met dank in het hart. Na nog een uur van moeizaam voort gaan en onderzoeken staken ze op nieuw de rivier over en gingen naar huis. Van Raalte was zo uitgeput, dat het hem moeite kostte de ene voet voor de andere te zetten en ineens kon hij niet meer. (Wordt vervolgd). Wit aan zet en wint (3 punten) Wit geeft mat in 3 zetten. (3 punten) Niets heeft zoveel succes als het suc ces. Als uit de waarheid een belediging voortkomt is het beter dat de beledi ging komt, dan dat de waarheid ver borgen blijft. Het is een bewijs van bitter weinig verstand, antwoord te vinden op vra gen, waarop geen antwoord te geven is. gemakkelijk en ze kwamen 's avonds uitgeput thuis. En dus gingen ze dag aan dag erop uit. Soms ging een In diaanse gast mee en een andere keer was Isaak Fairbanks, van de Land bouwvoorlichting voor de Indianen, mee op pad. Gewapend met schop en houweel baanden ze zich een weg. Ze waadden door twee voet sneeuw, door moerassen met hun verraderlijke bo dem, en omgewaaide bomen maakten het voortgaan dikwijls onmogelijk. Ze gingen door indrukwekkende ka thedralen van reuzenpjjnbomen waar in de wind zachte orgeltonen blies, hoog boven hun hoofden. Enkele bo men waren zo dik, dat drie mannen ze samen nog niet konden omspannen. Met schop en houweel beproefde Van Raalte de bodem; hij vond zand grond en klei en beste leemgrond. Op een dag kwamen ze aan het Zwarte Meer toe, voorbij het groepje India- in de hut van dominee Smith. Op nieuw ontvouwde van Raalte zijn plannen. En hij was opgetogen, toen Smith hem gastvrijheid aanbood zo lang hij maar wilde, en ook beloofde hem op een inspectietocht te verge zellen. De volgende morgen, nadat Kellog teruggegaan was naar Allegan, gingen Smith en Van Raalte op pad. Ze konden in een dag maar weinig doen, want het lopen was verre van £e*t tand, dat 9& li uMfaat yxt door Marian Schoolland Ons van Vrijdag 21 Nov. 1952, No. 2383 Uitgave van Oosterbaan Le Colntre N.V. Goes neei/u/scH Z_ u/eeKe/fD Wat vandaag wel in het brandpunt komt te staan is de levensvraag: „Wat dunkt u van het WOORD?" Concen treerde in de vorige eeuw zich de strijd der geesten om deze andere vraag: „Wat dunkt u van de Chris tus?", daar heeft in onze tijd die an dere vraag de aandacht gekregen. Atheïsten en godloochenaars en loo chenaars van de Christus zijn er te genwoordig niet zo veel meer in de Westerse beschaving. De satan heeft met dit grof geschut het pleit niet kunnen winnen. Daarom heeft hij thans die andere vraag als de twist appel in de christenheid geworpen. En daarmee beleeft de Kerk van onze Heiland een gevaarlijker periode dan zij in de vorige eeuw had te door worstelen. De camo flage, het zich anders voor doen. dan men is, ver schijnen in het gewaad des lichts, ter wijl de bedoelingen zwart als de nacht zijn, is een gevaarlijker situatie voor de Kerk dan het openlijk strijden, zo als dat in de vorige eeuw plaats vond. Wat dunkt u van het WOORD? Immers van de beantwoording van die vraag hangt ten slotte alles, het bestaan van de Kerk, het bestaan van de gelovige, alle geloofszekerheid, vol komen af. Is de Schrift de openbaring Gods, zó dat ik in ieder Schriftwoord de duidelijke wil Gods kan aflezen, waar in Hij ons openbaart wie Hij is, en wie wij zijn, wat de wereld is, wat Hemel en hel zijn? Of is dat Woord slechts een getuige nis van openbaringen aan verschil lende mensen in de historie gedaan? I'.a.w. is b.v. wat God tot Jesaja sprak slechts een openbaring aan deze profeet geweest, en is het voor ons enkel maar geschiedenis? Dus een ge tuigenis van die openbaring aan Je saja? Of is wat in het boek Jesaja staat rechtstreeks openbaring óók aan mij en aan de gehele christenheid van vandaag? En hoe staat het met de belijdenis der Kerk aangaande die openbaring? Is dat ook maar een historisch stuk, dat veranderen kan met het verande ren der tijden? Of is die belijdenis nodig tot mijn eeuwig behoud, abso luut, voor zover zij correspondeert met het Woord Gods en door dit Woord gedragen wordt? Dat zijn de vragen die vandaag in de christenheid in het geding zijn en waarop wij het antwoord moeten we ten, willen we als christenen verder kunnen. Het verschil lijkt soms subtiel, maar klein en er wordt soms gezegd, dat het maar een nuance, een accentver schil is. Maar we zullen goed doen waak zaam te zijn en ons te realiseren, dat we hier een verschil hebben aangaan de de Godsopenbaring, die een even sterke antithese schept als we in de vorige eeuw gekend hebben. Immers achter dit alles dringt de behoedzame vraag van satan: „Is het ook dat God gezegd heeft?" De vraag die hij ook de Christus zelve gesteld heeft, in de verzoeking in de woestijn, toen hij herhaaldelijk kwam met zijn: „Daar staat geschreven", Gods Woord uit zijn verband rukkend en onjuist interpre terend. Christus heeft zich daarbij niet van de wijs laten brengen, door de vrome schijn. Hij heeft ook geen verdedi gingsmiddelen gezocht bij eigen in wendig licht, ofschoon, zo iemand, Hij dat had kunnen doen. Christus heeft alle subjectiviteit van de hand gewe zen en zich alléén beroepen op de Gods-openbaring in de Schriften, toen hij de satan terugwees met Zijn ma jesteitelijk; „Daar staat geschreven!" Voor Christus was de Bijbel geen ge tuigenis aangaande de openbaring. Voor Hem was het Woord de Gods openbaring voor elke situatie, voor elk concreet geval op elk tijdstip in de geschiedenis der wereld en van de mens. Wij kunnen deze grond- en hoofd waarheid nooit genoeg verabsoluteren. Zij is het fundament, waarop de Kerk rust, waarop onze zaligheid rust. En daarom doet het soms zo vreemd aan, dat nog zovele christenen bij al lerlei verschijnselen en vragen en problemen, die zich aan ons opdrin gen, zo bitter weinig zeggen: aldus spreekt het Woord, en dat zo heel vaak het antwoord gezocht wordt in het re lativisme: ik denk er zo over, of: dat is mijn bescheiden mening over dat geval, of: laten we ons elkander daar niet over verketteren, wie zal zeggen wat de waarheid is? Zelden hoort men het rotsvaste, uit overtuiging spreken de woord: aldus zegt de Schriften. Daar staat geschreven. We hebben pas weer Hervormings dag gevierd en Luther in zijn strijd, herdacht. Luther is alleen aan de strik ontkomen doordat hij alle subjec tivisme liet varen en tot de rotsvaste zekerheid kwam: Daar staat geschre ven. We kunnen vandaag met niet min der toe. UIT DE SCHRIFT. „Zoon, uw zonden zijn u vergeven Mare. 25b Vreemd, dit woord van Jezus tot de geraakte! Stel u voor. Daar ligt een verlamde man aan Jezus' voe ten: een armzalig brokje menselijke ellende. Zijn hele verschijning is één kreet om erbarmen, één bede om verlossing uit de jammerlijke ge bondenheid, waarin hij gekluisterd ligt. Met dat doel en in die verwach ting is hij bij Jezus gebracht. Maar in plaats van op die, hoewel onuit gesproken, toch zo welsprekende be de om genezing van lichamelijk lij den in te gaan, spreekt de Heiland dat bevreemdende woord: „Zoon, uw zonden zijn u vergeven". Waarom doet Jezus dat? Heeft Hij dan geen medelijden met deze ongelukkige? Is Hij blind voor de nood van deze mens? Integendeel. Jezus ziet die nood juist goed. De eigenlijke levensnood is niet ziekte of invaliditeit of welk lijden dan ook. Dè levensnood is de zonde. Aan die levensnood wil Jezus u ontdekken. Niet om u daarin te laten liggen. Maar om, als Hij uw geloof in Zijn ontferming ziet, u daarvan te verlossen. Om tot u te spreken dat bevrijdende woord: „Uw zonden zijn u vergeven". Als dat gebeurd is, komt ook o? 't andere terecht. Misschien blijft ge uw levenlang ziek of lam of stom of blind. Wie zal zeggen wat God delijke wijsheid voor u nodig keurt? Maar ge komt uiteindelijk, op Gods tijd daar, waar niemand meer zal zeggen: Ik ben ziek. Want het volk, dat daar woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben (Jes. 33 :24) Kamperland A. J. RADDER. Er is een groot verschil tassen de men sen, ook in slechtheid. Doch allen zitten we in de trein, die in de verkeerde richting rijdt. Gods weg is geen weg waarop je freewheelen kunt: hij loopt omhoog. Excel sior! Er komme nog geregeld brieve bie mien thuus over die gebedsgenezing. Zo kreeg ik ter eentje uut Zeeuws- Vlaanderen en een uut Yerseke. De leste stelt mien niet minder as acht vraege waerop dat ie graeg een ant woord zou wille 'a. Hie heit bliekbaer mien brief van vorige weke gelezen, waerin ik een stuk uut een kerkblad overnam over die beweging. Noe vraegt ie ofdat er ook geschriften over te vinden bin wat het optreden van die gebedsgenezer betreft Vo' zover as mien bekend is nie, mae dat zeit niet zo veul, want ik krieg niet alles onder me neus wat dat er zoal in de waereld van de drukpers komt. Mien opinie over het optreden van die man weet mien briefschriever as ie me goed gelezen heit. Ik bin der zeivers niet geweest en ik z_l der ook niet komme. Om de eenvoudige reden om dat ik er nie an geloven ken. Daer- om weet ik ook niks er van af ofdat er genezingen hebbe plaes gehad. En wat dat er in Groninge gebeurd is, daer weet ik helegaer niks van af. En of alles wat die dominé in dat kerk blad schreef waerheid bevat? Wat die dominé schrieft is uut een officieel kerkeraedsbesluut, asdat nog niet ge- nogt zeit dan weet ik 't niet meer. En of daer een Geref. gemeente bestaet, jaet, maer die naem motte we niet verwaerre met de Geref. gemeenten die we in Nederland hebbe. Vo' zover ik ken nagaen is die duutse kerk zo wat 't zelfde als de Geref. kerken in ons land. En as mien briefschriever me noe vraegt of dat ik dinke dat die gebedsgenezer in stried komt met Gods Woord, dan zeg ik ja. Want as dat niet in stried komt met Gods Woord dan komt mien catechismus in stried met Gods Woord, of het een of het aere ken mae waer wezen. En noe mot mien briefschriever uut Yerseke dan zelf mae het antwoord geven. Mae hie mag van mien gerust weten dat ik 't bie de Gereformeerde oudvaders hou. Dae voel ik mien 't beste bie thuus. Wanneer Zaiss zeit in z'n rede in Rot terdam: op deze neus komt nooit een bril, want in dit hart weunt God, dan zeg ik dat is in stried met Gods Woord. Woonde in Paulus' hart Gods Geest niet, toen ie God smeekte „hem te genezen van die doorn in z'n vleis? Mae God zeit teuge z'n: „Mijn genade is u genoeg. Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht." Wanneer Zaiss geliek had zou er ook geen ouder- domsverschienselen kennen voorkom men bie Gods kinderen. We kennen dae nog lang en breed over praeten, mae wanneer we in al deze dinge luus- teren nae wat Gods Woord ons zeit, gaen we veilig en worde we niet om gedreven deur allerlei wind van leer. En of Zaiss noe zieken geneest, dat motte de dokters mae uutmaeke, daer weet ik niks van af. 't Kan mien wei nig schelen ook. Niet wat Zaiss doet mae wat ie leert is hier beslissend. As 't waer was dat het doen van ge nezingen beslissend was, dan kriege we ook nog een Maria-verering onder de protestanten, want in Lourdes hangt 't vol met krukken langs de muren van lammen, die daer genezen bin, hebbe ze mien wel is verteld. En noe leit er ook nog een brief van iemand uut Waarde, een lezeres, die over een aer sjampieter begint. Ze vindt in de christelijke dagbladen al- tied nog advertenties, die feitelik niet deur de beugel kenne. Dat b.v. een rooms weekblad as „De Margriet" in onze bladen adverteert, vindt ze glad verkeerd. De roomsen zallen heus geen reclame maeken met onze bla den, schrieft ze en ze vraegt: lezen ons kerkmensen al geen oppervlakkige rommel genogt? Noe, dat leste bin ik goed met ter seens. Verder klaagt ze ook er over, dat er zoveul plekke in onze bladen wordt ingeruumd vo' de sport en de sportverdwaezing en ze vraegt mien of dat noe geen christen dom in naem mae niet in de daed ge noemd ken worde. En tenslotte vraegt ze mien: hoe riemt jie dat met me- kaere, Flip? Noe wil ik vooraf zegge asdat ik niet verantwoordelik bin vo' alles wat dat er in de krant komt. Ik 'a genogt an mien iegen geschrief. Ik wil wel zegge asdat ik ook sommigte dingen wel aeres zou willen. Mae asse we wensen 'a, dan doen we 't beste daer met de redaksie zeivers over te prae ten of te schrieven. Dat liekent mien de angewezen weg. En verders geloaf ik ook asdat er teugesworig veul deur gaet op de naem van sport dat er niet veul mee te maken héit, en dat daer in de krante op gewezen wordt ken geen kwaed. Der bluuft vo' mien be sef altied nog een groot verschil tus sen sport en sportwedstried. An het eerste wordt soms te weinig en an het leste teveul andacht gegeven. Bie het eerste ken alle jongeluu die der zin nigheid an 'a mee doeë, mae bie het leste bin der een goeie .twintig op z'n hoogst an 't draeve en de best staet er bie te kieken. Dat is geen sport meer, dat is sportvermaek, ze gaen nae 't sportveld zoas ze nae de bioscoop lopen, om wat te zieë. En asse we dan telkes in de kranté te le zen kriegen wat er somtieds deur die sporthelden wordt uutgehaeld en de hersenschoddinge en gebroken benen die er bie te pas komme, dan geloof ik dat we niet ver meer van de sport verdwaezing af bin. Wanneer sport een kiekspul wordt motte ze het niet meer de naem van sport geven, daer is'de sport, zoas ik 't bekieke, nog te goed vo'. Ik dink dat mien briefschriefster van Waarde 't daer ook wel met seens zal wezen. Julder FLIP BRAMSE. AfiAo-ïtómeti Nooit is iemand bezweken onder de last van de dag. Alleen wanneer de last van morgen wordt toegevoegd bij die van heden wordt het zwaarder dan een mens kan dragen. Niets in toorn beginnen. Een dwaas die bij storm uitzeilt. De betekenis van de radio en de tele visie is nog nauwelijks te overzien. Haar geestelijk nivellerende werking zal waarschijnlijk nog groter blijken dan die van de bioscoop.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1952 | | pagina 3