.gfopiiirê jxsuy&
SnJrulilien van een Icurisft
VOOR DE JEUGD.
Koning, incognito.
n.
Vrijdag 10 October 1952
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
We zeiden, dat we nog even wilden
terug komen op de vraag of de schrijf
ster van deze, uit het Engels vertaal
de, hoorspelen, zich ook gehouden
heeft aan de letterlijke tekst van de
BijbeL De auteur zelve vertelt in haar
inleidend woord van de moeilijkheden
welke men ondervindt bij het tot
hoorspelen uitwerken van bijbelse ge
gevens. Ze zegt:
„Iedere uitzending moest als „stuk-
op-zichkelf" een eenheid zijn, die als
geheel aandeed en een behoorlijk be
gin, midden en slot vertoonde in de
handeling. Anders zouden het hele
maal geen spelen zijn, maar alleen
vrij willekeurig, uit een eindeloze
Schrift-parafrase geknipte stukken.
Dit alles bracht mee, dat ik mij enige
vrijheden ten opzichte van de tekst
van de Evangeliën moest veroorloven
het weglaten van sommige voor
vallen en het invoegen en verder uit
werken van andere, het geven van
achtergronden, het overbruggen van
de verschillende episoden en een en
kele keer een transpositie. Voor de
meeste van deze werkwijzen waren
precedenten genoeg aan te wijzen in
de Evangeliën zelf: Mattheüs en Lucas
zjjn groot in omzettingen: Johannes
brengt de toevoegingen, achtergronden
en verbindingen aan".
Wij begrijpen tenvolle voor welke
practische moeilijkheden de schrijfster
kwam te staan bij de taak die ze zich
zelf gekozen had. Wij hebben ook de
indruk, dat zij met zeer grote nauw
gezetheid gezocht heeft naar de juiste
mening der Schrift en zich zoveel mo
gelijk onthouden heeft van interpre
taties, die zij niet Schriftuurlijk ver
antwoord achtte. Maar toch ontkomen
we niet aan de indruk, dat aan de
Schrift op verschillende plaatsen ge
weld wordt aangedaan, en een indruk
wordt gewekt aangaande de opgevoer
de personen, welke niet door de
Schrift zelve gedekt wordt, maar
vrucht blijft van pure fantasie. Dat
is niet de schuld van de schrijfster.
Ze heeft serieus werk geleverd. Ze
heeft er, naar ze zegt, een grieks tes
tamentje bij versleten en commenta
ren geraadpleegd. De oorzaak ligt niet
bij haar, maar bij de onmogelijke taak
waarvoor zij zich gesteld zag.
De kwestie is, dat de Schrift geen
biografiën, geen persoons- of levens
beschrijvingen geeft. Er zijn in de
loop der eeuwen ook al heel wat „Le
ven (s) van Jezus" uitgegeven, maar
allen zijn mislukt. Er valt geen „Le
ven van Jezus" te schrijven, evenmin
als er karakterromans over de levens
van de figuren rondom Jezus te ge
ven zijn. De Bijbel onthoudt ons daar
eenvoudig de stof voor. De Bijbel is
gegeven met een ander doel dan dat.
Wie de Bijbel zou willen gaan lezen
met de intentie om nu eens de levens
geschiedenis van Mozes, David, Jesaja,
Betrus, Paulus enz. te weten te ko
men, zal zich altijd teleurgesteld ge
voelen. De Bijbel geeft er ons een
voudig de stof niet voor. En over deze
moeilijkheid is deze schrijfster ge
struikeld.
We nemen slechts één persoon: Ju
das. Zélf schrijft de auteur: „Judas is
in de Evangeliën een raadsel. Hij
wordt plotseling, op een vrij laat mo
ment, ineens ingevoerd, als het ware
klaar voor het bedrijven van schur
kerij. We horen niet, hoe hij tot de
discipelenkring is gaan behoren, noch
welke motieven hem er toe brachten
om zijn Meester te verraden. Johannes
zegt, dat hij een dief was; in ieder
geval nam hij geld aan voor verraad.
Jezus noemt hem „diabolus" de vij
and, en „zoon des verderfs". Toen hij
het ergste gedaan had en zag wat hij
had bedreven, bracht hij het loon voor
zijn wandaad terug en ging buiten de
stad en verhing zichzelf. Hij schijnt
een vreemde mengeling van gevoelig
heid en ongevoeligheid. Eén ding is
zeker: hij kan niet de kruiperige, glui
perige, volstrekt onwaardige schurk
zijn geweest, die sommige simplisti
sche lieden graag van hem maken;
dat zou een te ernstige blaam werpen
tegen de intelligentie of de persoon
lijkheid van Jezus. Om een evidente
misdadiger tot volgeling te nemen, in
onwetendheid van wat voor iemand
hij eigenlijk was, zou de daad van
een dwaas zijn. Jezus van Nazareth
was geen dwaas, en Johannes zegt dan
ook uitdrukkelijk, dat „Hij wist wat
in Judas was van den beginne".
De schrijfster heeft uit een en ander
haar gevolgtrekkingen gemaakt en
nu een beeld van Judas ontworpen,
dat volgens haar logisch inzicht het
enige mogelijke is geweest. Ze schrijft:
„Wat nu precies zijn persoonlijke
duivel was, het staat ons vrij daar
naar te gissen; ik heb gegist, dat het
een intellectuele duivel was, van een
arglistige soort, zeer actief ook in on
ze dagen en merkwaardig bedreven in
de kunst zich als een engel des lichts
voor te doen. Het feit, dat verscheide
ne mensen boze brieven hebben ge
schreven om te zeggen, dat de Judas,
zoals ik die getekend heb, hen een
uitermate edel mens toeschijnt, gedre
ven door hoogstaande motieven, be
vestigt mijn indruk, dat deze speciale
handlanger van de Boze op het ogen
blik zijn geraffineerde werk heel
grondig en met succes verricht. Zijn
werken worden niet in hun eigenlijke
aard herkend en dat is de duivel
juist het liefst".
We zien hieruit, dat de schrijfster
inderdaad geworsteld heeft ons haar
bijbelse figuren te geven zoals zij
meent, dat de Schrift ze geeft. Maar
ze blijft zelf erkennen: het blijft gis
sen.
En dat gissen nu doet ons op ver
schillende plaatsen een vraagteken
plaatsen. Misschien heeft ze gelijk,
misschien ook niet.
Nu zou men de vraag kunnen stel
len: maar waarom heeft zij zich dan
niet meer letterlijk aan de tekst der
Schrift gehouden? Het antwoord is
heel eenvoudig: dat kon ze niet, want
in een hoorspel, zoals zij dat wilde
brengen, moeten de bijbelse personen
spreken en praten en reageren en
handelen. En wil men dat aan de eisen
der kunst laten beantwoorden, dan
dient de auteur zich vooraf deze men
sen te scheppen in vlees en bloed, met
hun eigen karakter, hun eigen levens
milieu, hun eigen levensgeschiedenis
en levensomstandigheden. Wanneer 'n
auteur dat niet doet, kan hij nooit iets
leveren, dat ook zelfs maar aan de
primaire eisen van een literair ver
antwoord hoorspel voldoet.
En dat maakt nu heel deze opzet
dubieus. De schrijfster wil de Schrif
ten in de taal van vandaag weer tot
de massa brengen, een lofwaardig
streven, maar om dit te kunnen doen,
moet zij de letter der Schriften los
laten en aan haar fantasie enig vrij
spel geven en dat levert het gevaar
op, dat wat bedoeld is te zijn de taal
der Schriften, juist met de gegeven
werkelijkheid der Schriften in strijd
komt.
Daarom vragen wij ons af: mogen
we deze weg wel op gaan?
We moeten immers met deze din
gen uiterst voorzichtig zijn? We be
lijden dat de Schrift van God is in
gegeven, geïnspireerd door de Heilige
Geest, volmaakt dus, zonder fout of
gebrek voor wat de Schrift zelf be
treft. We bedoelen daar natuurlijk
niet mee, de vertalingen en wat daar
mee samenh. Tekst-critiek blijft
steeds geboden. Maar we houden vast
aan de onfeilbaarheid der Schrift. En
tot die onfeilbaarheid rekenen we ook,
dat de Heilige Geest het voor ons en
onze zaligheid noodzakelijk geacht
heeft, de Schriften in d e z e vorm te
geven. En dat moet ons steeds met
het grootste respect en de diepste
eerbied vervullen voor deze Gods
openbaring. We kunnen met de beste
bedoelingen hier soms meer kwaad
dan goed doen.
We betwijfelen daarom of we met
het ten gehore brengen van deze hoor
spelen op de goede weg zijn, ook al
blijven we grote bewondering behou
den voor de diepe ernst en de door
wrochte studie waarvan deze arbeid
van Dorothy Sayers ontwijfelbaar ge
tuigenis aflegt.
Deze keer ga ik weer eens wat over
een boek vertellen. De bespreking
daarvan hoort ook bij uitstek in een
hoekje voor de vrouw. Het is het boek:
„Moeder zeg me eensdoor Gerda
Kraan-Van de Burg en Dr K. J. Bult,
uitgave van J. H. Kok N.V. te Kam
pen.
Mevrouw Kr aan-Van den Burg is
als schrijfster zeker geen onbekende
onder ons, dus zien we al met gretige
belangstelling uit naar een nieuw ge
annonceerd boek van haar. Dit keer
is het echter geen roman, doch
ja hoe zal ik dit tere werk van haar
nu eigenlijk noemen. Het werk is, ge
loof ik, het beste te typeren door het
te zien als een vertrouwelijk uitge
breid gesprek met elk meisje, dat het
huwelijk tegemoet gaat en met elke
vrouw, die haar eersteling verwacht en
met elk jong moedertje, dat ernst wil
maken met de opvoeding in de ruim
ste zin en hoogste betekenis. En aan
die allen heeft Mevrouw Kraan iets te
zeggen. Of liever véél te zeggen. En
dat doet ze op haar eigen wijze, zo dat
het boek boeit als een roman. Dat vind
ik nu de grote verdienste van het boek,
dat de schrijfster geen geleerde beto
gen gaat neerschrijven, doch elke
vrouw, een aanstaand moedertje zegt,
luister nu eens,kjjk die kleine
dingendat gaat het op aan komen
voor uw kindje". Ja het zijn de „klein-
ne dingen", die belangrijk zijn in het
werk der opvoeding, doch die kunnen
gaan beslissen over het wel en wee
van zo'n lief klein meisje, of aardig
jongetje. En niet alleen over het leven
van zo'n kind zelf, als het zal zijn op
gegroeid, maar ook over de zegen, die
het al of niet zal zijn voor allen, op
de plaats, waar God het kind zal stel
Vrijdag 10 October 1952
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
len. Eigenlijk is steeds ons spreken
over grote en kleine dingen een
dwaasheid, want wat kunnen wij over
zien in het leven, dat wij zouden be
oordelen wat groot of wat klein is?
Maar vooral, als het gaat over de op
voeding van kinderen, dan vooral moe
ten we maar heel voorzichtig zijn met
onze qualificaties, want hier vooral,
zijn we op een terrein, waar God, als
hij een vrouw kinderen schenkt, ook
haar benoemt ais Zijn mede-arbeid
ster. En God heeft wel een heel ande
re maatstaf van groot en klein dan wij.
Mevrouw Kraan beseft dat terdege.
Zo, al rustig vertellend, wijst ze nu op
dit en dan op dat. Ze wijst op de zorg
en taak, van de moeder in de puur
lichamelijke dingen, maar het mooist
is haar spreken, als ze wijst op de
taak in de geestelijke opvoeding. De
schrijfster geeft zeker ook genoeg aan
dacht aan het feit, dat we zo jong
mogelijk moeten bezig zijn om het ka
raktertje de juiste leiding te geven, en
dat daarmee niet vroeg genoeg
kan worden begonnen.
Al vertellend-raadgevend gaat Me
vrouw Van den Burg het hele meisjes
leven na, waarin de moeder leiding
voorlichting heeft te geven. Heel
nuchter wordt ook gesproken over de
tijd, dat het kleine meisje een grote
dochter is geworden, dieook al..
hoe vlug vliegt de tijd, zal menige
moeder dan verzuchten, aan een eigen
home gaat denken. De schrijfster laat
zien, dat juist in deze periode een
moeder niet veel kan zijn, maar móét
zijn voor haar grote meisje. Haar ei
gen grotere levenswijsheid kan veel
ellende voorkomen. Het hangt dan
veel, heel veel er van af, hoé de moe
der dan als raadsvrouw optreedt. Wie
het als moeder nog niet heeft beseft,
zal in deze tijd het wel doorvoelen,
dat de opvoeding van de kinderen een
voortdurende zélfopvoeding is. Wie
immers niet steeds zich zelf opvoedt,
in zelfbeheersing en zelfverloochening,
is niet bekwaam om aan anderen lei
ding te geven. Dit is misschien nog
wel de beste les, al wordt die niet let
terlijk zo neergeschreven, die we in
dit boek vinden.
Mevrouw Kraan zegt bijna aan het
einde van haar causerie met de moe
ders: „De dochter heeft haar eigen op
voedkundige idealen, andere dan die
van haar moeder. Ze wil het beter
doen gelukkig. Misschien komt ze
er eenmaal toe, te bidden om 't er niet
slechter te mogen afbrengen
Het tweede deel van dit boek is van
de hand van Dr Bult, die als arts heel
eenvoudige, maar zeer goede en juiste
voorlichting geeft over sexuele voor
lichting. Dr Bult licht in, geeft raad
en geeft beknopt, in enkele hoofdstuk
ken ook iets over sommige trieste se
xuele afwijkingen. Doch het is niet al
leen een wijzen op een kwaad, er
wordt ook gezocht naar een weg om
te ontkomen aan deze druk der zonde.
Het is zo goed, dat hier de afwijking
als zonde wordt gezien, maar dat er
ook gewezen wordt op Hem, tot Wien
elk kan vluchten, die door deze zon
den benauwd wordt.
Over beide delen van dit boek kun
nen we niets dan goeds zeggen. Daar
om zouden we het ook graag in han
den van vele moeders en aanstaande
moedertjes willen zien. De uitgever
zorgde voor, een uiterlijk, dat past bij
bet karakter van dit werk.
De woede onder de rode Fez.
Er was wat, iets ongewoons, iets
vreemds. Ik was wakker geworden
zo maar, omdat er iets was, dat er
niet was. Ik staarde half doezelig
naar een weerspiegelende lichtvlek op
het plafond. En opeens was ik klaar
wakker, opeens wist ik het: ik miste
hetdong-donk van de scheeps
machines. We lagen stil. Meteen was
ik uit mijn kooi en bij de patrijs
poort.
Algiers. Wat een uitzicht! Ver op
de achtergrond het Atlasgebergte,
bruin-rood in de morgenzon. Snel mijn
hoofd onder de kraan, kleren en
schoenen aan, een kam door het haar
en met een paar sprongen de trap
op en naar het dek. Het was schitte
rend. Nog was het koel, een zachte
wind kwam naar ons toe waaien,
flauw klonk het geluid van mense
lijke stemmen en ergens heel ver weg
toeterde een auto. Tegen de bergen
aan lag de witte stad, waarvan de
straten kronkelend omhoog klommen.
En boven dit alles een blauwe hemel
en een klaterende zon met haar felle
licht, dat kleur gaf aan deze Noord-
afrikaanse stad.
Diep in de buik van het schip rin
kelde de scheepstelegraaf, je kon het
zwakjes horen,. Tring-tring.
Aarzelend en langzaam kwamen de
schroeven weer in beweging en traag
gleed de boot naar de kant en zocht
een ligplaats ergens aan een stuk
kade. Rondom werd het drukker en
kleine Algerijnse vissersboten gingen
ter vangst. De stad kwam steeds dich
ter bij en erg wilt bleek ze eigenlijk
toch niet te zijn. Maar vel groots en
ruim aangelegd, d.w.z. het Europese
gedeelte. Want bijna al die steden
langs de Afrikaanse noordkust be
staan .uit een Europees gedeelte en
een inheemse woonwijk. En juist die
laatste trok me aan.
Nog steeds schoof ons schip verder,
de telegraaf rinkelde vaker en het
leek net of het ook nijdiger klonk.
Dan opeens begonnen de schroeven
met geweld achteruit te slaan en de
vaart werd uit de boot gehaald. Dikke
modderbubbels kwamen boven en kol
kende bruine watermassa's borrelden
langs de wanden van het schip. Wat
een kunststuk toch eigenlijk, om zo'n
grote zeereus zo keurig netjes en kalm
tegen zo'n kademuur te krijgen zon
der brokken te maken. Staalkabels
spannen zich, de telegraaf rinkelt voor
de laatste maal en met een kreun
ligt de boot stil. Dan heeft plotseling
alles weer haast; de gangtrap wordt
uitgedraaid, de douane en de dokter
en nog vele andere autoriteiten be
treden het schip, het is alles weer
even gejaagd.
Op de kade staan verkopers met
hun rode fez op het hoofd te schreeu
wen. Ze hebben de meest fantastische
koopwaar en als je ze zou geloven,
nergens zo goedkoop.
Grote Arabische wandkleden, sjawls,
kussens van kamelenhuid, glinsteren
de kralen kettingen, dozen die inge
legd zijn met de pennen van een
stekelvarken en nog vele andere arti
kelen, alles „echt Arabisch hand
werk". Wees in Oosterse landen al
tijd buitengewoon achterdochtig, be
taal ongeveer !4 deel van wat ge
vraagd wordt en.hou je handen
op je portemonnaie. En als je niet
bedrogen wilt worden, koop dan niet
aan de haven. We namen een prach
tige sjawl in handen en een stortvloed
van alle talen door elkaar stortte
zich over onze hoofden uit. Die kerels
maar schreeuwen en wij doodnuchter:
„How much?" hoeveel? Ik geloof
dat je in een ogenblik tjjds ge
taxeerd bent op je eventuele porte-
monnaie-dikte en het antwoord was:
„20 dollar". We waren dus nog al
behoorlijk hoog aangeslagen. We
draaiden de doek om en om en zagen
een merk.
U mag één keer raden. Mis.
„Van Heek Co., Enschedé". Be
gin nu maar niet verontwaardigd op
dat merk te wijzen (ze kunnen het
toch niet lezen) en probeer maar niet
tegen die knapen te schreeuwen, want
dat verlies je toch. Ik herhaalde mijn
vraag: „How much?"
Aha, zal die bruine broeder wel
gedacht hebben, ik heb beet, maar ik
moet met de prijs omlaag. 19 dollar.
Ik legde de sjawl weer neer en wilde
weggaan. Maar nu begon de drager
van de rode fez: „How much?" „2
dollar".
Ik dacht, dat de knaap zou stikken
in zijn woordenvloed van verontwaar
diging; alle schoonvaders en schoon
moeders werden aangeroepen als ge
tuige voor zijn mildheid, dat hij voor
zo'n sjawl maar 19 dollar had ge
vraagd. Ik wandelde weg en hoorde
nog juist, dat een dame van misschien
nog geen 25 vroeg: „How much?" en
het antwoord: „10 dollar". Zij was dus
op de helft van onze waarde geschat.
Zo bleek al weer, dat schijn bedriegt,
maar het is ook best mogelijk, dat
deze kooplui beter weten, dat je een
vrouw niet zo gemakkelijk iets kunt
wijs maken. Later hoorde ik, dat de
sjawl voor 4% dollar verkocht was.
Mijn beste nichtjes en neven.
Vorige week hebben jullie voor
niets in ons hoekje gesnuffeld, hé?
Maar nu zijn we weer present hoor,
en ik kan goed nieuws vertellen, want
ik heb weer twee prijzen op mijn tafel
liggen. Die gaan deze week naar Ca-
thrien L. te Serooskerke, en :.aar
Klaverblaadje te St. Laurens.
Zo, de gang zit er weer in. Wie zal
de volgende keer bij de gelukkigen
behoren? Ga maar fiks aan de slag
met de nieuwe raadsels. En nu gegroet
allemaal van jullie Tante TRUUS.
Klaverblaadje te St. Laurens. Ik ben
benieuwd wat je de volgende keer
mag koken. Schrijf je het me weer?
Je vriendin is me dan een eind uit
de buurt gegaan. Schrijf me ook haar
adres eens. Ik ben wel eens in dat
land geweest, maar het is zo groot
dat ik dus zo niet kan zeggen of ik in
haar buurt geweest ben. Maar in de
N.O.P. ben ik nog niet geweest. Dat
is raar, hé? Van de winter moet je
die mooie nieuwe fiets maar een beetje
ontzien hoor. Wat heb je voor Opoe's
cadeau gekocht? Cathrien L. te Se
rooskerke. Fijne verjaardag had jij
ook. Hoe heet je nieuwe muziekboek?
Als Vr. niet zo ver weg was, kwam
ik vast mee-feesten. Ik houd wel van
zulke gezelligheden. Bij mij staan er
nog aardig wat bloemen in mijn tuin.
Ik denk dat jij teveel koude zeewinden
er overheen krijgt. Zeg, krijgen Wim
en Rinus nooit eens een fikse haal
over de neus van poes? In de regel
weet een poes het je wel aan het ver
stand te brengen, als je iets tegen haar
zin doet. Witborstje te Serooskerke.
Net als jij, vind ik het zo echt gezellig
nu in de warme kamer. Ja hoor, ik
heb ook de kachel lekker aan, anders
zouden mijn vingers te stijf zijn om
jullie te schrijven en dat zou toch al
te erg zijn, vind je ook niet? Welke
kleur zal je kiezen voor die rok? Ik
vind het fijn, dat je het boek zo mooi
vond. Dat zieke vriendinnetje kon op
die manier ook nog meegenieten van
jouw boek. Nee, ik wist niet, dat het
net op jouw verjaardag zou komen.
Toch wel leuk zo. Wat heb jij al veel
gekookt op school. Ik zou ook best
eens willen mee-eten. Goudvisje te
Serooskerke. Je vertelt me zeker alles
over het feest. Ik hoop dat je een prijs
zult winnen. Ja, ik heb nog heel wat
bloemen in mijn tuin. Daar ben ik blij
mee. De wintertijd zonder bloemen zal
2 Kon. 5 H— 27.
Nu had de geschiedenis moeten eindigen, dan ware zij
mooi geweest.
Maar genade is geen aardigheid, waar men mêe kan
spelen! Zij heelt, maar zij slaat ook.
Dit wordt ons getekend in de figuur van Gehazi, die als
Candidaat tot de Heilige Dienst in Elisa's huis vertoeft.
Waarschijnlijk is hij het, die de boodschap heeft overge
bracht: „Ga heen, was u in de Jordaan". In elk geval is hij
ooggetuige geweest van de dankbare terugkeer van Naaman
en heeft hij kennis gedragen van Elisa's pertinente weigering
om een geschenk aan te nemen en deze weigering zit hem
dwars. Hij vindt het stom! Hoe kan Elisa zó onpractisch
zijn! De prachtige wisselklederen ruisen voor zijn oren en
hij ziet het goud glinsteren. Ze verengen zijn bewustzijn in
die mate, dat het geweldige wónder van Naamans genezing
hem niets doet.
Het erge hierin is niet, dat hij een kleed begeert.
Hij zal wel een minimum-lijder geweest zijn, want z'n
traktement betreft.
Echter had hij moeten verstaan, dat ook het kleed een
zegening is van Het Verbond.
Het allerergste is evenwel, dat hij door Damaskus is ge-
importeerd. Het slavinnetje was dit niet, zij sprak: „Damas
kus is niks!"
Elisa was dit niet, hij keek zelfs niet op van z'n preek.
Gehazi is wèl geïmponeerd door Damaskus en hij handelt
als zodanig. Met sluwheid heeft hij een plannetje in elkaar
gezet. Dan haast hij zich de karos in te halen. Hij haalt er
zelfs God bij, want hij zegt: „Zo waarachtig als de HERE
leeft, ik zal hem nalopen en zal wat van hem nemen!"
Dit maakt zijn zonde tot heel wat anders dan een „gewoon"
draaierijtje. Het is de schennis van Het Verbond door de
ambtsdrager. Gehazi's zonde is een ambtszonde.
Het is gevaarlijk een ambt te bekleden in Gods kerk.
Een priester uit de dagen der Hervorming, toen een groot
deel der ambtsdragers op laag peil stond, heeft uitgeroepen:
„Was ik maar liever knecht bij een varkensboer geweest!"
Bidt daarom veel voor uw dominees, zij hebben het nodig!
Hoewel de geldzucht Gehazi vleugelen geeft, zou hij het
achtspan zeker niet ingehaald hebben, indien Naaman hem
niet had zien aankomen. Blijkbaar is de veldheer met de rug
naar de paarden gezeten en werpt hij een blik op de landouwe,
waar hem zulk een onschatbare zegen is geschonken. Is de
kerk van uw jeugd u niet lief en ziet gij haar niet dikwijls,
tot zelfs in uw dromen toe? Daar ziet de generaal het can-
didaatje hollen! Onmiddellijk springt hij van zijn wagen af
en loopt hem tegemoet met de belangstellende vraag: „Is
het wel?"
Kijk, wat die heiden veranderd is!
Eerst blijft hij voor de dominee is zijn koets zitten en thans
doet hij minzaam tegen de koster!
Dan gaat Gehazi zijn prevelementje afdraaien.
Had hij maar ronduit gevraagd: „Hebt u misschien een
Zondags pak voor mij", dan was het niet zo erg geweest.
Maar hij verklaart: „Mijn heer Elisa heeft mij gezonden".
Ziet u, wéér de opzettelijke aantasting van het heilig ambt.
Dan komt het foefje: „er zijn juist twee arme studenten
gekomen uit het gebergte Efraïm, voor hen vraagt Elisa een
talent zilver en twee wisselklederen."
Gehazi is een geroutineerde leugenaar. Hij heeft méér ge
daan, want zijn verhaal is niet controleerbaar. Die weg uit
Efraïm naar Samaria kan Naaman van zijn wagen niet waar
nemen. Het verhaaltje is met talent in elkaar gezet. Gehazi
wéét, hoe hij liegen moet.
Nu, succes hééft hij. Zelfs krijgt hij een talent zilver meer
dan hij vraagt. Hij wordt als meneer bediend op de koop toe,
twee krijgslieden dragen de last voor hem. Bij de stadsheuvel
vindt hij het raadzaam de zakken over te nemen en hij ver
bergt de buit in huis. Dit alles gaat hem glad af, in snel-
denken is Gehazi onovertroffen. Welk een schitterende kans
zou hij bij een test gemaakt hebben. Van examen-vrees heeft
hij zeker geen last gehad. Hij zou als een kogel door de
kerk gevlogen zijn, als er geen Elisa geweest was!
Met een uitgestreken gezicht verschijnt hij voor de profeet.
Deze vraagt hem: „Vanwaar Gehazi?" De deur naar de
bekering wordt in deze vraag nog opengezet, een oprechte
schuldbekentenis zal hem nog kunnen redden. De korte,
afgebeten vraag is een waarschuwing, welke een minder
geraffineerd mens zeker zou hebben opgemerkt.
Echter, Gehazi houdt zich van de domme: „Uw knecht is
nergens heen geweest."
Maar kon hij Naaman bedriegen, Elisa misleiden blijkt niet
mogelijk.
De profeet toont (door Goddelijke openbaring, naar ik
aanneem) van alles op de hoogte te zijn, hij kent zelfs de
détails van Gehazi's zonde.
Maar hij weet nog veel méér.
Deze zonde is geen incident, in een zwak ogenblik ge
pleegd, maar zij heeft een achtergrond.
Dat onthult Elisa als hij vraagt: „Was het de tijd om dat
zilver aan te nemen of olijfbomen en wijngaarden, schapen
en runderen, slaven en slavinnen", (vers 26).
Dit is alzo de achtergrond van Gehazi's val: hij wil een
bezitter worden.
Het ambt is voor hem slechts een baantje, uit nood ge
kozen. Op zijn dakkamertje in de pastorie heeft hij zijn
onheilige dromen gedroomd.
Maar de straf blijft niet uit.
De HERE houdt zijn Verbond heilig.
Elisa zegt hem het oordeel aan: „Daarom zal de melaats
heid van Naaman u en uw nakomelingen aankleven voor
altoos." Wij laten de mogelijkheid rusten, dat Gehazi zich
later bekeerd heeft en genezing heeft gevonden. Immers,
later vinden wij hem aan het hof en dan spreekt hij goed
van Elisa 2 Kon. 8:4). Dit kan ook zó verklaard wor
den, dat „de melaatsheid van Naaman", die op Gehazi over
gaat, niet de ergste vorm van deze ziekte is geweest. Dan
komt de zaak juist anders te staan: Gehazi's banen zich wel
een weg in het leven, zij komen zelfs aan het hof. Welke
van deze beide mogelijkheden aan de feiten beantwoordt, is
niet te zeggen en ook niet van belang.
Waar het om gaat is, dat hij ontzet wordt uit zijn ambt.
Als een getekende sluipt hij weg, melaats als sneeuw!
In deze vorm komt de zonde van Gehazi onder ons niet
voor. Geen candidaat tot de Heilige Dienst droomt van slaven
en slavinnen, misschien niet eens van een meisje voor halve
dagen.
Hoogstens droomt hij van een welwillende broeder, die
hem een voorschot verstrekt voor het allernoodzakelijkst
meubilair. Doch daarom gaat deze geschiedenis ons wel aan.
Meer dan vroeger bedreigt ons het grote gevaar, dat wij
door de wereld geïmponeerd worden.
Het gevaar dat de kerk, als zij uitgaat in de wereld, niet
meer klaar en onomwonden haar Verbondswoord durft te
spreken: „Alzo spreekt de Here HERE".
Men roept in onze dagen terecht om een bewogen kerk.
Maar God moge ons bewaren voor een laffe kerk, die in
de wereld staat te sjonken: „ik ben óók een beetje sociaal!
Ik ben óók gemoderniseerd! Ik ben ook een beetje cultureel."
Och, wij zijn tegenwoordig allen aan het Gehazi-ën! Door
Damaskus zijn wij geïmponeerd.
Een oude broeder zei eens tot mij: „christenen zijn net
kikvorsen, zij kunnen te land en te water!"
Moge God ons genade geven tot het eenvoudig getuigenis
en de getrouwe prediking van Het Verbond.
k Heb and'ren al de Rechten van Uw Mond
met lust verteld, hen vlijtig onderwezen.
Uit al de schat van 't grote wereldrond
Is nooit die vreugd in mijn gemoed gerezen,
die k steeds in Uw getuigenissen vond,
door mij betracht en and'ren aangeprezen.
(Wordt vervolgd).