.gfopiiirê jxsuy& SnJrulilien van een Icurisft VOOR DE JEUGD. Koning, incognito. n. Vrijdag 10 October 1952 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 We zeiden, dat we nog even wilden terug komen op de vraag of de schrijf ster van deze, uit het Engels vertaal de, hoorspelen, zich ook gehouden heeft aan de letterlijke tekst van de BijbeL De auteur zelve vertelt in haar inleidend woord van de moeilijkheden welke men ondervindt bij het tot hoorspelen uitwerken van bijbelse ge gevens. Ze zegt: „Iedere uitzending moest als „stuk- op-zichkelf" een eenheid zijn, die als geheel aandeed en een behoorlijk be gin, midden en slot vertoonde in de handeling. Anders zouden het hele maal geen spelen zijn, maar alleen vrij willekeurig, uit een eindeloze Schrift-parafrase geknipte stukken. Dit alles bracht mee, dat ik mij enige vrijheden ten opzichte van de tekst van de Evangeliën moest veroorloven het weglaten van sommige voor vallen en het invoegen en verder uit werken van andere, het geven van achtergronden, het overbruggen van de verschillende episoden en een en kele keer een transpositie. Voor de meeste van deze werkwijzen waren precedenten genoeg aan te wijzen in de Evangeliën zelf: Mattheüs en Lucas zjjn groot in omzettingen: Johannes brengt de toevoegingen, achtergronden en verbindingen aan". Wij begrijpen tenvolle voor welke practische moeilijkheden de schrijfster kwam te staan bij de taak die ze zich zelf gekozen had. Wij hebben ook de indruk, dat zij met zeer grote nauw gezetheid gezocht heeft naar de juiste mening der Schrift en zich zoveel mo gelijk onthouden heeft van interpre taties, die zij niet Schriftuurlijk ver antwoord achtte. Maar toch ontkomen we niet aan de indruk, dat aan de Schrift op verschillende plaatsen ge weld wordt aangedaan, en een indruk wordt gewekt aangaande de opgevoer de personen, welke niet door de Schrift zelve gedekt wordt, maar vrucht blijft van pure fantasie. Dat is niet de schuld van de schrijfster. Ze heeft serieus werk geleverd. Ze heeft er, naar ze zegt, een grieks tes tamentje bij versleten en commenta ren geraadpleegd. De oorzaak ligt niet bij haar, maar bij de onmogelijke taak waarvoor zij zich gesteld zag. De kwestie is, dat de Schrift geen biografiën, geen persoons- of levens beschrijvingen geeft. Er zijn in de loop der eeuwen ook al heel wat „Le ven (s) van Jezus" uitgegeven, maar allen zijn mislukt. Er valt geen „Le ven van Jezus" te schrijven, evenmin als er karakterromans over de levens van de figuren rondom Jezus te ge ven zijn. De Bijbel onthoudt ons daar eenvoudig de stof voor. De Bijbel is gegeven met een ander doel dan dat. Wie de Bijbel zou willen gaan lezen met de intentie om nu eens de levens geschiedenis van Mozes, David, Jesaja, Betrus, Paulus enz. te weten te ko men, zal zich altijd teleurgesteld ge voelen. De Bijbel geeft er ons een voudig de stof niet voor. En over deze moeilijkheid is deze schrijfster ge struikeld. We nemen slechts één persoon: Ju das. Zélf schrijft de auteur: „Judas is in de Evangeliën een raadsel. Hij wordt plotseling, op een vrij laat mo ment, ineens ingevoerd, als het ware klaar voor het bedrijven van schur kerij. We horen niet, hoe hij tot de discipelenkring is gaan behoren, noch welke motieven hem er toe brachten om zijn Meester te verraden. Johannes zegt, dat hij een dief was; in ieder geval nam hij geld aan voor verraad. Jezus noemt hem „diabolus" de vij and, en „zoon des verderfs". Toen hij het ergste gedaan had en zag wat hij had bedreven, bracht hij het loon voor zijn wandaad terug en ging buiten de stad en verhing zichzelf. Hij schijnt een vreemde mengeling van gevoelig heid en ongevoeligheid. Eén ding is zeker: hij kan niet de kruiperige, glui perige, volstrekt onwaardige schurk zijn geweest, die sommige simplisti sche lieden graag van hem maken; dat zou een te ernstige blaam werpen tegen de intelligentie of de persoon lijkheid van Jezus. Om een evidente misdadiger tot volgeling te nemen, in onwetendheid van wat voor iemand hij eigenlijk was, zou de daad van een dwaas zijn. Jezus van Nazareth was geen dwaas, en Johannes zegt dan ook uitdrukkelijk, dat „Hij wist wat in Judas was van den beginne". De schrijfster heeft uit een en ander haar gevolgtrekkingen gemaakt en nu een beeld van Judas ontworpen, dat volgens haar logisch inzicht het enige mogelijke is geweest. Ze schrijft: „Wat nu precies zijn persoonlijke duivel was, het staat ons vrij daar naar te gissen; ik heb gegist, dat het een intellectuele duivel was, van een arglistige soort, zeer actief ook in on ze dagen en merkwaardig bedreven in de kunst zich als een engel des lichts voor te doen. Het feit, dat verscheide ne mensen boze brieven hebben ge schreven om te zeggen, dat de Judas, zoals ik die getekend heb, hen een uitermate edel mens toeschijnt, gedre ven door hoogstaande motieven, be vestigt mijn indruk, dat deze speciale handlanger van de Boze op het ogen blik zijn geraffineerde werk heel grondig en met succes verricht. Zijn werken worden niet in hun eigenlijke aard herkend en dat is de duivel juist het liefst". We zien hieruit, dat de schrijfster inderdaad geworsteld heeft ons haar bijbelse figuren te geven zoals zij meent, dat de Schrift ze geeft. Maar ze blijft zelf erkennen: het blijft gis sen. En dat gissen nu doet ons op ver schillende plaatsen een vraagteken plaatsen. Misschien heeft ze gelijk, misschien ook niet. Nu zou men de vraag kunnen stel len: maar waarom heeft zij zich dan niet meer letterlijk aan de tekst der Schrift gehouden? Het antwoord is heel eenvoudig: dat kon ze niet, want in een hoorspel, zoals zij dat wilde brengen, moeten de bijbelse personen spreken en praten en reageren en handelen. En wil men dat aan de eisen der kunst laten beantwoorden, dan dient de auteur zich vooraf deze men sen te scheppen in vlees en bloed, met hun eigen karakter, hun eigen levens milieu, hun eigen levensgeschiedenis en levensomstandigheden. Wanneer 'n auteur dat niet doet, kan hij nooit iets leveren, dat ook zelfs maar aan de primaire eisen van een literair ver antwoord hoorspel voldoet. En dat maakt nu heel deze opzet dubieus. De schrijfster wil de Schrif ten in de taal van vandaag weer tot de massa brengen, een lofwaardig streven, maar om dit te kunnen doen, moet zij de letter der Schriften los laten en aan haar fantasie enig vrij spel geven en dat levert het gevaar op, dat wat bedoeld is te zijn de taal der Schriften, juist met de gegeven werkelijkheid der Schriften in strijd komt. Daarom vragen wij ons af: mogen we deze weg wel op gaan? We moeten immers met deze din gen uiterst voorzichtig zijn? We be lijden dat de Schrift van God is in gegeven, geïnspireerd door de Heilige Geest, volmaakt dus, zonder fout of gebrek voor wat de Schrift zelf be treft. We bedoelen daar natuurlijk niet mee, de vertalingen en wat daar mee samenh. Tekst-critiek blijft steeds geboden. Maar we houden vast aan de onfeilbaarheid der Schrift. En tot die onfeilbaarheid rekenen we ook, dat de Heilige Geest het voor ons en onze zaligheid noodzakelijk geacht heeft, de Schriften in d e z e vorm te geven. En dat moet ons steeds met het grootste respect en de diepste eerbied vervullen voor deze Gods openbaring. We kunnen met de beste bedoelingen hier soms meer kwaad dan goed doen. We betwijfelen daarom of we met het ten gehore brengen van deze hoor spelen op de goede weg zijn, ook al blijven we grote bewondering behou den voor de diepe ernst en de door wrochte studie waarvan deze arbeid van Dorothy Sayers ontwijfelbaar ge tuigenis aflegt. Deze keer ga ik weer eens wat over een boek vertellen. De bespreking daarvan hoort ook bij uitstek in een hoekje voor de vrouw. Het is het boek: „Moeder zeg me eensdoor Gerda Kraan-Van de Burg en Dr K. J. Bult, uitgave van J. H. Kok N.V. te Kam pen. Mevrouw Kr aan-Van den Burg is als schrijfster zeker geen onbekende onder ons, dus zien we al met gretige belangstelling uit naar een nieuw ge annonceerd boek van haar. Dit keer is het echter geen roman, doch ja hoe zal ik dit tere werk van haar nu eigenlijk noemen. Het werk is, ge loof ik, het beste te typeren door het te zien als een vertrouwelijk uitge breid gesprek met elk meisje, dat het huwelijk tegemoet gaat en met elke vrouw, die haar eersteling verwacht en met elk jong moedertje, dat ernst wil maken met de opvoeding in de ruim ste zin en hoogste betekenis. En aan die allen heeft Mevrouw Kraan iets te zeggen. Of liever véél te zeggen. En dat doet ze op haar eigen wijze, zo dat het boek boeit als een roman. Dat vind ik nu de grote verdienste van het boek, dat de schrijfster geen geleerde beto gen gaat neerschrijven, doch elke vrouw, een aanstaand moedertje zegt, luister nu eens,kjjk die kleine dingendat gaat het op aan komen voor uw kindje". Ja het zijn de „klein- ne dingen", die belangrijk zijn in het werk der opvoeding, doch die kunnen gaan beslissen over het wel en wee van zo'n lief klein meisje, of aardig jongetje. En niet alleen over het leven van zo'n kind zelf, als het zal zijn op gegroeid, maar ook over de zegen, die het al of niet zal zijn voor allen, op de plaats, waar God het kind zal stel Vrijdag 10 October 1952 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 len. Eigenlijk is steeds ons spreken over grote en kleine dingen een dwaasheid, want wat kunnen wij over zien in het leven, dat wij zouden be oordelen wat groot of wat klein is? Maar vooral, als het gaat over de op voeding van kinderen, dan vooral moe ten we maar heel voorzichtig zijn met onze qualificaties, want hier vooral, zijn we op een terrein, waar God, als hij een vrouw kinderen schenkt, ook haar benoemt ais Zijn mede-arbeid ster. En God heeft wel een heel ande re maatstaf van groot en klein dan wij. Mevrouw Kraan beseft dat terdege. Zo, al rustig vertellend, wijst ze nu op dit en dan op dat. Ze wijst op de zorg en taak, van de moeder in de puur lichamelijke dingen, maar het mooist is haar spreken, als ze wijst op de taak in de geestelijke opvoeding. De schrijfster geeft zeker ook genoeg aan dacht aan het feit, dat we zo jong mogelijk moeten bezig zijn om het ka raktertje de juiste leiding te geven, en dat daarmee niet vroeg genoeg kan worden begonnen. Al vertellend-raadgevend gaat Me vrouw Van den Burg het hele meisjes leven na, waarin de moeder leiding voorlichting heeft te geven. Heel nuchter wordt ook gesproken over de tijd, dat het kleine meisje een grote dochter is geworden, dieook al.. hoe vlug vliegt de tijd, zal menige moeder dan verzuchten, aan een eigen home gaat denken. De schrijfster laat zien, dat juist in deze periode een moeder niet veel kan zijn, maar móét zijn voor haar grote meisje. Haar ei gen grotere levenswijsheid kan veel ellende voorkomen. Het hangt dan veel, heel veel er van af, hoé de moe der dan als raadsvrouw optreedt. Wie het als moeder nog niet heeft beseft, zal in deze tijd het wel doorvoelen, dat de opvoeding van de kinderen een voortdurende zélfopvoeding is. Wie immers niet steeds zich zelf opvoedt, in zelfbeheersing en zelfverloochening, is niet bekwaam om aan anderen lei ding te geven. Dit is misschien nog wel de beste les, al wordt die niet let terlijk zo neergeschreven, die we in dit boek vinden. Mevrouw Kraan zegt bijna aan het einde van haar causerie met de moe ders: „De dochter heeft haar eigen op voedkundige idealen, andere dan die van haar moeder. Ze wil het beter doen gelukkig. Misschien komt ze er eenmaal toe, te bidden om 't er niet slechter te mogen afbrengen Het tweede deel van dit boek is van de hand van Dr Bult, die als arts heel eenvoudige, maar zeer goede en juiste voorlichting geeft over sexuele voor lichting. Dr Bult licht in, geeft raad en geeft beknopt, in enkele hoofdstuk ken ook iets over sommige trieste se xuele afwijkingen. Doch het is niet al leen een wijzen op een kwaad, er wordt ook gezocht naar een weg om te ontkomen aan deze druk der zonde. Het is zo goed, dat hier de afwijking als zonde wordt gezien, maar dat er ook gewezen wordt op Hem, tot Wien elk kan vluchten, die door deze zon den benauwd wordt. Over beide delen van dit boek kun nen we niets dan goeds zeggen. Daar om zouden we het ook graag in han den van vele moeders en aanstaande moedertjes willen zien. De uitgever zorgde voor, een uiterlijk, dat past bij bet karakter van dit werk. De woede onder de rode Fez. Er was wat, iets ongewoons, iets vreemds. Ik was wakker geworden zo maar, omdat er iets was, dat er niet was. Ik staarde half doezelig naar een weerspiegelende lichtvlek op het plafond. En opeens was ik klaar wakker, opeens wist ik het: ik miste hetdong-donk van de scheeps machines. We lagen stil. Meteen was ik uit mijn kooi en bij de patrijs poort. Algiers. Wat een uitzicht! Ver op de achtergrond het Atlasgebergte, bruin-rood in de morgenzon. Snel mijn hoofd onder de kraan, kleren en schoenen aan, een kam door het haar en met een paar sprongen de trap op en naar het dek. Het was schitte rend. Nog was het koel, een zachte wind kwam naar ons toe waaien, flauw klonk het geluid van mense lijke stemmen en ergens heel ver weg toeterde een auto. Tegen de bergen aan lag de witte stad, waarvan de straten kronkelend omhoog klommen. En boven dit alles een blauwe hemel en een klaterende zon met haar felle licht, dat kleur gaf aan deze Noord- afrikaanse stad. Diep in de buik van het schip rin kelde de scheepstelegraaf, je kon het zwakjes horen,. Tring-tring. Aarzelend en langzaam kwamen de schroeven weer in beweging en traag gleed de boot naar de kant en zocht een ligplaats ergens aan een stuk kade. Rondom werd het drukker en kleine Algerijnse vissersboten gingen ter vangst. De stad kwam steeds dich ter bij en erg wilt bleek ze eigenlijk toch niet te zijn. Maar vel groots en ruim aangelegd, d.w.z. het Europese gedeelte. Want bijna al die steden langs de Afrikaanse noordkust be staan .uit een Europees gedeelte en een inheemse woonwijk. En juist die laatste trok me aan. Nog steeds schoof ons schip verder, de telegraaf rinkelde vaker en het leek net of het ook nijdiger klonk. Dan opeens begonnen de schroeven met geweld achteruit te slaan en de vaart werd uit de boot gehaald. Dikke modderbubbels kwamen boven en kol kende bruine watermassa's borrelden langs de wanden van het schip. Wat een kunststuk toch eigenlijk, om zo'n grote zeereus zo keurig netjes en kalm tegen zo'n kademuur te krijgen zon der brokken te maken. Staalkabels spannen zich, de telegraaf rinkelt voor de laatste maal en met een kreun ligt de boot stil. Dan heeft plotseling alles weer haast; de gangtrap wordt uitgedraaid, de douane en de dokter en nog vele andere autoriteiten be treden het schip, het is alles weer even gejaagd. Op de kade staan verkopers met hun rode fez op het hoofd te schreeu wen. Ze hebben de meest fantastische koopwaar en als je ze zou geloven, nergens zo goedkoop. Grote Arabische wandkleden, sjawls, kussens van kamelenhuid, glinsteren de kralen kettingen, dozen die inge legd zijn met de pennen van een stekelvarken en nog vele andere arti kelen, alles „echt Arabisch hand werk". Wees in Oosterse landen al tijd buitengewoon achterdochtig, be taal ongeveer !4 deel van wat ge vraagd wordt en.hou je handen op je portemonnaie. En als je niet bedrogen wilt worden, koop dan niet aan de haven. We namen een prach tige sjawl in handen en een stortvloed van alle talen door elkaar stortte zich over onze hoofden uit. Die kerels maar schreeuwen en wij doodnuchter: „How much?" hoeveel? Ik geloof dat je in een ogenblik tjjds ge taxeerd bent op je eventuele porte- monnaie-dikte en het antwoord was: „20 dollar". We waren dus nog al behoorlijk hoog aangeslagen. We draaiden de doek om en om en zagen een merk. U mag één keer raden. Mis. „Van Heek Co., Enschedé". Be gin nu maar niet verontwaardigd op dat merk te wijzen (ze kunnen het toch niet lezen) en probeer maar niet tegen die knapen te schreeuwen, want dat verlies je toch. Ik herhaalde mijn vraag: „How much?" Aha, zal die bruine broeder wel gedacht hebben, ik heb beet, maar ik moet met de prijs omlaag. 19 dollar. Ik legde de sjawl weer neer en wilde weggaan. Maar nu begon de drager van de rode fez: „How much?" „2 dollar". Ik dacht, dat de knaap zou stikken in zijn woordenvloed van verontwaar diging; alle schoonvaders en schoon moeders werden aangeroepen als ge tuige voor zijn mildheid, dat hij voor zo'n sjawl maar 19 dollar had ge vraagd. Ik wandelde weg en hoorde nog juist, dat een dame van misschien nog geen 25 vroeg: „How much?" en het antwoord: „10 dollar". Zij was dus op de helft van onze waarde geschat. Zo bleek al weer, dat schijn bedriegt, maar het is ook best mogelijk, dat deze kooplui beter weten, dat je een vrouw niet zo gemakkelijk iets kunt wijs maken. Later hoorde ik, dat de sjawl voor 4% dollar verkocht was. Mijn beste nichtjes en neven. Vorige week hebben jullie voor niets in ons hoekje gesnuffeld, hé? Maar nu zijn we weer present hoor, en ik kan goed nieuws vertellen, want ik heb weer twee prijzen op mijn tafel liggen. Die gaan deze week naar Ca- thrien L. te Serooskerke, en :.aar Klaverblaadje te St. Laurens. Zo, de gang zit er weer in. Wie zal de volgende keer bij de gelukkigen behoren? Ga maar fiks aan de slag met de nieuwe raadsels. En nu gegroet allemaal van jullie Tante TRUUS. Klaverblaadje te St. Laurens. Ik ben benieuwd wat je de volgende keer mag koken. Schrijf je het me weer? Je vriendin is me dan een eind uit de buurt gegaan. Schrijf me ook haar adres eens. Ik ben wel eens in dat land geweest, maar het is zo groot dat ik dus zo niet kan zeggen of ik in haar buurt geweest ben. Maar in de N.O.P. ben ik nog niet geweest. Dat is raar, hé? Van de winter moet je die mooie nieuwe fiets maar een beetje ontzien hoor. Wat heb je voor Opoe's cadeau gekocht? Cathrien L. te Se rooskerke. Fijne verjaardag had jij ook. Hoe heet je nieuwe muziekboek? Als Vr. niet zo ver weg was, kwam ik vast mee-feesten. Ik houd wel van zulke gezelligheden. Bij mij staan er nog aardig wat bloemen in mijn tuin. Ik denk dat jij teveel koude zeewinden er overheen krijgt. Zeg, krijgen Wim en Rinus nooit eens een fikse haal over de neus van poes? In de regel weet een poes het je wel aan het ver stand te brengen, als je iets tegen haar zin doet. Witborstje te Serooskerke. Net als jij, vind ik het zo echt gezellig nu in de warme kamer. Ja hoor, ik heb ook de kachel lekker aan, anders zouden mijn vingers te stijf zijn om jullie te schrijven en dat zou toch al te erg zijn, vind je ook niet? Welke kleur zal je kiezen voor die rok? Ik vind het fijn, dat je het boek zo mooi vond. Dat zieke vriendinnetje kon op die manier ook nog meegenieten van jouw boek. Nee, ik wist niet, dat het net op jouw verjaardag zou komen. Toch wel leuk zo. Wat heb jij al veel gekookt op school. Ik zou ook best eens willen mee-eten. Goudvisje te Serooskerke. Je vertelt me zeker alles over het feest. Ik hoop dat je een prijs zult winnen. Ja, ik heb nog heel wat bloemen in mijn tuin. Daar ben ik blij mee. De wintertijd zonder bloemen zal 2 Kon. 5 H— 27. Nu had de geschiedenis moeten eindigen, dan ware zij mooi geweest. Maar genade is geen aardigheid, waar men mêe kan spelen! Zij heelt, maar zij slaat ook. Dit wordt ons getekend in de figuur van Gehazi, die als Candidaat tot de Heilige Dienst in Elisa's huis vertoeft. Waarschijnlijk is hij het, die de boodschap heeft overge bracht: „Ga heen, was u in de Jordaan". In elk geval is hij ooggetuige geweest van de dankbare terugkeer van Naaman en heeft hij kennis gedragen van Elisa's pertinente weigering om een geschenk aan te nemen en deze weigering zit hem dwars. Hij vindt het stom! Hoe kan Elisa zó onpractisch zijn! De prachtige wisselklederen ruisen voor zijn oren en hij ziet het goud glinsteren. Ze verengen zijn bewustzijn in die mate, dat het geweldige wónder van Naamans genezing hem niets doet. Het erge hierin is niet, dat hij een kleed begeert. Hij zal wel een minimum-lijder geweest zijn, want z'n traktement betreft. Echter had hij moeten verstaan, dat ook het kleed een zegening is van Het Verbond. Het allerergste is evenwel, dat hij door Damaskus is ge- importeerd. Het slavinnetje was dit niet, zij sprak: „Damas kus is niks!" Elisa was dit niet, hij keek zelfs niet op van z'n preek. Gehazi is wèl geïmponeerd door Damaskus en hij handelt als zodanig. Met sluwheid heeft hij een plannetje in elkaar gezet. Dan haast hij zich de karos in te halen. Hij haalt er zelfs God bij, want hij zegt: „Zo waarachtig als de HERE leeft, ik zal hem nalopen en zal wat van hem nemen!" Dit maakt zijn zonde tot heel wat anders dan een „gewoon" draaierijtje. Het is de schennis van Het Verbond door de ambtsdrager. Gehazi's zonde is een ambtszonde. Het is gevaarlijk een ambt te bekleden in Gods kerk. Een priester uit de dagen der Hervorming, toen een groot deel der ambtsdragers op laag peil stond, heeft uitgeroepen: „Was ik maar liever knecht bij een varkensboer geweest!" Bidt daarom veel voor uw dominees, zij hebben het nodig! Hoewel de geldzucht Gehazi vleugelen geeft, zou hij het achtspan zeker niet ingehaald hebben, indien Naaman hem niet had zien aankomen. Blijkbaar is de veldheer met de rug naar de paarden gezeten en werpt hij een blik op de landouwe, waar hem zulk een onschatbare zegen is geschonken. Is de kerk van uw jeugd u niet lief en ziet gij haar niet dikwijls, tot zelfs in uw dromen toe? Daar ziet de generaal het can- didaatje hollen! Onmiddellijk springt hij van zijn wagen af en loopt hem tegemoet met de belangstellende vraag: „Is het wel?" Kijk, wat die heiden veranderd is! Eerst blijft hij voor de dominee is zijn koets zitten en thans doet hij minzaam tegen de koster! Dan gaat Gehazi zijn prevelementje afdraaien. Had hij maar ronduit gevraagd: „Hebt u misschien een Zondags pak voor mij", dan was het niet zo erg geweest. Maar hij verklaart: „Mijn heer Elisa heeft mij gezonden". Ziet u, wéér de opzettelijke aantasting van het heilig ambt. Dan komt het foefje: „er zijn juist twee arme studenten gekomen uit het gebergte Efraïm, voor hen vraagt Elisa een talent zilver en twee wisselklederen." Gehazi is een geroutineerde leugenaar. Hij heeft méér ge daan, want zijn verhaal is niet controleerbaar. Die weg uit Efraïm naar Samaria kan Naaman van zijn wagen niet waar nemen. Het verhaaltje is met talent in elkaar gezet. Gehazi wéét, hoe hij liegen moet. Nu, succes hééft hij. Zelfs krijgt hij een talent zilver meer dan hij vraagt. Hij wordt als meneer bediend op de koop toe, twee krijgslieden dragen de last voor hem. Bij de stadsheuvel vindt hij het raadzaam de zakken over te nemen en hij ver bergt de buit in huis. Dit alles gaat hem glad af, in snel- denken is Gehazi onovertroffen. Welk een schitterende kans zou hij bij een test gemaakt hebben. Van examen-vrees heeft hij zeker geen last gehad. Hij zou als een kogel door de kerk gevlogen zijn, als er geen Elisa geweest was! Met een uitgestreken gezicht verschijnt hij voor de profeet. Deze vraagt hem: „Vanwaar Gehazi?" De deur naar de bekering wordt in deze vraag nog opengezet, een oprechte schuldbekentenis zal hem nog kunnen redden. De korte, afgebeten vraag is een waarschuwing, welke een minder geraffineerd mens zeker zou hebben opgemerkt. Echter, Gehazi houdt zich van de domme: „Uw knecht is nergens heen geweest." Maar kon hij Naaman bedriegen, Elisa misleiden blijkt niet mogelijk. De profeet toont (door Goddelijke openbaring, naar ik aanneem) van alles op de hoogte te zijn, hij kent zelfs de détails van Gehazi's zonde. Maar hij weet nog veel méér. Deze zonde is geen incident, in een zwak ogenblik ge pleegd, maar zij heeft een achtergrond. Dat onthult Elisa als hij vraagt: „Was het de tijd om dat zilver aan te nemen of olijfbomen en wijngaarden, schapen en runderen, slaven en slavinnen", (vers 26). Dit is alzo de achtergrond van Gehazi's val: hij wil een bezitter worden. Het ambt is voor hem slechts een baantje, uit nood ge kozen. Op zijn dakkamertje in de pastorie heeft hij zijn onheilige dromen gedroomd. Maar de straf blijft niet uit. De HERE houdt zijn Verbond heilig. Elisa zegt hem het oordeel aan: „Daarom zal de melaats heid van Naaman u en uw nakomelingen aankleven voor altoos." Wij laten de mogelijkheid rusten, dat Gehazi zich later bekeerd heeft en genezing heeft gevonden. Immers, later vinden wij hem aan het hof en dan spreekt hij goed van Elisa 2 Kon. 8:4). Dit kan ook zó verklaard wor den, dat „de melaatsheid van Naaman", die op Gehazi over gaat, niet de ergste vorm van deze ziekte is geweest. Dan komt de zaak juist anders te staan: Gehazi's banen zich wel een weg in het leven, zij komen zelfs aan het hof. Welke van deze beide mogelijkheden aan de feiten beantwoordt, is niet te zeggen en ook niet van belang. Waar het om gaat is, dat hij ontzet wordt uit zijn ambt. Als een getekende sluipt hij weg, melaats als sneeuw! In deze vorm komt de zonde van Gehazi onder ons niet voor. Geen candidaat tot de Heilige Dienst droomt van slaven en slavinnen, misschien niet eens van een meisje voor halve dagen. Hoogstens droomt hij van een welwillende broeder, die hem een voorschot verstrekt voor het allernoodzakelijkst meubilair. Doch daarom gaat deze geschiedenis ons wel aan. Meer dan vroeger bedreigt ons het grote gevaar, dat wij door de wereld geïmponeerd worden. Het gevaar dat de kerk, als zij uitgaat in de wereld, niet meer klaar en onomwonden haar Verbondswoord durft te spreken: „Alzo spreekt de Here HERE". Men roept in onze dagen terecht om een bewogen kerk. Maar God moge ons bewaren voor een laffe kerk, die in de wereld staat te sjonken: „ik ben óók een beetje sociaal! Ik ben óók gemoderniseerd! Ik ben ook een beetje cultureel." Och, wij zijn tegenwoordig allen aan het Gehazi-ën! Door Damaskus zijn wij geïmponeerd. Een oude broeder zei eens tot mij: „christenen zijn net kikvorsen, zij kunnen te land en te water!" Moge God ons genade geven tot het eenvoudig getuigenis en de getrouwe prediking van Het Verbond. k Heb and'ren al de Rechten van Uw Mond met lust verteld, hen vlijtig onderwezen. Uit al de schat van 't grote wereldrond Is nooit die vreugd in mijn gemoed gerezen, die k steeds in Uw getuigenissen vond, door mij betracht en and'ren aangeprezen. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1952 | | pagina 4