Bi) ons Ui lus yipao-hiijnen pKjLSvfai w Oe «wenïurcn wan ^c«*l|an cm ^aarlj Om t-anaUc&lad Getuigen of overtuigen? Vrijdag 10 October 1952 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 lang genoeg duren. Later geen last xneer gehad van oorpijn? Honingbijtje te St. Laurens. Als je het nog eens vraagt, zal ons nichtje Reseda me best nog weer eens een lange brief schrij ven. Ik heb haar al wel gemist. De tijd naar je verjaardag gaat al aardig opschieten. Heb je een lange verlang lijst? Welke versjes ben je nu aan het leren? Zou ik ze ook kennen? Gezel lig werkje, zo'n leuk pannelapje te maken. Maar één is niet genoeg voor moeder hoor. Er moeten er altijd twee zijn Vergeetmijnietje te Grijpskerke. Je 'hebt van je zomerervaringen zo'n fijn verslag gegeven. Daarvan heb ik echt genoten. Het lijkt me fijn om iret zo'n clubje samen te kamperen. Om zo maar op slag een gedicht te moeten maken valt ook anders niet mee hoor. Het is daar ook een koste lijke omgeving voor een kamp. Komen er daar meer? Leeuwerik te Nw.- en St. Joosland. Ik vind het fijn dat ik die foto kreeg om eens te zien hoe je er wel uitziet. Ik zal er goed naar kijken, dat beloof ik je. Wat heeft moeder een reis gemaakt. Geen won der dat de familie blij was met die verrassing. Hoe lang woon je nu al in Zeeland? Wat is zo'n brief in bloklet- ters toch duidelijk. Kun je vlug schrij ven zo? Geelborstje te Nw. en St. Joosland. Hoe lang moet je fietsen naar school? Het is fijn, dat je zo'n warm pakje aan kunt doen, want het is, net als je schrijft, lang niet prettig om met zo'n koude regen te moeten fietsen. Doe maar trouw mee met de raadsels, want trouwe klantjes komen op z'n beurt in aanmerking voor een prijs. Dat is toch ook wel leuk, vind je niet? Ik vind het wel aardig, dat het kleine zusje er ook bij staat. Hoe oud is die? Goudfazantje te Vrouwen polder. Ja, jij hebt dan wel een hele reis gemaakt in de vacantie. Ik vind een lange treinreis wel fijn hoor. Het is al een heel poosje geleden, dat ik daar geweest ben. Nu zal er al veel veranderd zijn sindsdien. Ik ben ook met vacantie geweest en net als jij ook een aardig eindje van huis. Na tuurlijk mag jij ook wel een raadsel insturen. Ik kan er altijd wel wat ge bruiken. Blonde Lelie te Goes. Wat heb jij een fijne vacantie gehad, zeg! Je zou er me wel vier kantjes over vol kunnen schrijven. Maar ik begrijp, dat je het weer druk hebt, nu de scholen weer begonnen zijn. Intussen zal je nog wel dikwijls aan die fijne vacantieweken terug denken, vermoed ik. Je schrijft me dat je met je nichtje een dag naar de bossen bent wezen fietsen. Maar je vertelt er niet bij wel ke bossen dat geweest zijn? Toch ze ker niet in Zeeland? Vertel er me nog maar eens wat over. De oplossingen zijn: I. Nathan, Aaron, Lea, Dan. H. Schoorstenen. HL Jo-Han-Nes. Johannes. Nieuwe raadsels. I. Verborgen plaatsnamen. Je moet eerst de vaten wassen, voor je mag gaan spelen. „Dit is goed zeemleer dame", zei de koopman. Hij had blijkbaar niet geluisterd. Han wilde op avontuur uit in lan den waar wouden, bergen en wilde dieren zijn. II. Kies uit elke zin één woord. De vijf woorden vormen samen een spreekwoord. Je moet eigen werk leveren voor die wedstrijd. Het is nu weer de tijd om de haard aan te maken. De trein naar Middelburg is te laat. Je hebt die koperen ketel zó mooi gepoetst, dat het wel lijkt, of deze van goud gemaakt is. Het is toch niet de moeite waard om daarover ruzie te maken. III. In welke pannen heeft moeder nog nooit eten gekookt De oplossingen kunnen tot Zaterdag 18 October met vermelding van voor naam, naam (ook schuilnaam, als je die hebt), leeftijd en adres worden ge zonden. aan: TANTE TRUUS, Redactie Zeeuwsch Weekend, Goes. ■mui ninir-i ■nnjiüj ■i IM1II ID '1 I llilkl JUL, ,1,11 1! „II,I 1 abcdefg Probleem 51. Wit geeft mat in 3 zetten. (3 punten.) Diagram 52. abcdef gh Probleem 52. Wit geeft mat in 2 zetten. (2 punten.) Het is gemakkelijk om in de wereld naar de mening der wereld te leven; het is gemakkelijk naar eigen mening in de eenzaamheid te leven; maar de grote man is hij, die te midden der menigte met volkomen beminnelijkheid de onafhankelijkheid der eenzaamheid bewaart. Vrolijkheid is maar al te vaak ver momde zwaarmoedigheid. Het ware kan soms niet waarschijn lijk zijn. Vaak moet men de weldaad voltooien door de ondankbaarheid te vergeven. Tegenwoordig hebben velen geen le vensvreugde meer omdat zij slechts le vensgenot willen hebben. Diagram 51. Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. Een partij waarin we zien hoe Zwart zich door een pionoffer snel ontwikkelt en daarna scherp op aan val speelt. Wit kan hiertegen weinig beginnen. De slotcombinatie van Zwart is zeer fraai. Albin's tegengambiet. Wit: K. Zwart: H. 1. d2d4 d7d5 2. c2c4 e7—e5! (Het Albin tegengambiet wordt tegenwoordig zelden meer gespeeld. En toch geeft het aardig spel.) 3. d4xe5 d5d4 4. Pglf3, (op e3, waarmede Wit de lastige pion d4 weg wil wer ken, volgt b.v. Lb4f, Ld2, de3, Lb4, ef2t, Ke2, enz. Een aardige val.) 4Pb8—c6 5. a2a3 Lc8g4 6. Lel—f4 f7—Jf6! (Op deze manier komt Zwart tot snelle ontwikkeling.) 7. e5xf6 Pg8xf6 8. Pbld2 Lf8d6 9. Lf4xd6 (speelt Wit Lg5 om ruil te ontgaan, dan volgt toch h6). 9Dd8 X d6 10. Ddlb3 a7a5 11. e2e3 (met de Dame op b7 slaan was gevaarlijk, b.v. Db7; Tb8; Da6; 00 en wit loopt gevaar zy'n Dame te verliezen). 11a5a4 12. Db3c2 O—O 13. Lfld3 Pf6h5 14. c4c5 Dd6h6 15. h2h3 Ph5—f4 16. 000 (hg4 gaat niet zoals II zelf wel ziet). 1 6Lg4e6 17. Kclbl (er dreigde Lb3). 1 7Pf4xd3 18. Dc2xd3 b7b5; (Zwart speelt sterk op aanval.) 19. Kblal (slecht is Db5: we gens Tb8; Dc6; La2t enz.). 19b5b4 20. Pd2c4 b4xa3 21. b2xa3 Kg8h8 22. Tdlcl (voorkeur verdien de Tbl. Nu bezet Zwart de open b-lijn. Slecht is Pd4 wegens Td8 en Df6). 22Tf8b8 23. Pf3d2 Le6xc4 24. Pd2 x c4 Tb8b3 25. Dd3—dl d4d3! 26. Kal—a2 Ta8—b8 m y.r*^r//. O*irux 27. e4e5 Dh6e6 28. Ddl—g4 Tb3—b2t (Het begin van een zeer mooie slot combinatie.) 29. Ka2—al Tb2xf2ü 30. Dg4xe6 Pc6—d4ü) 31. De6g4 (met teruggave van de Dame was wellicht nog remise te halen. Nu kondigt Zwart mat aan in 6 zetten). 31Pd4—b3t 32. Ka2—bl Pb3xc5f (Nodig! anders kar rog Pb6! volgen). 33. Kbl—al Pc5—b3f 34. Kal—bl Pb3xclt 35. Kbl X cl Tf2—c2f 36. Kcl—dl Tb8blf mat Hier volgt dan weer de ladder wedstrijd. Tot mijn spijt moet ik eerst een fout herstellen uit het vorige pro bleem nr 50. Hier was door een schrijffout een pion op de verkeerde plaats terecht gekomen. Onder aan bieding van mijn excuses zal ik nog even de goede stand laten volgen. Deze stelling kan dan nog opgezon den worden met de anderen. Probleem 50. Wit: Kei, Tal, Tel, Lhl, Pf3, Pdl; pionnen a2, b2, c5, e4, e2, g3, h2; hier was aangegeven pion g5. Zwart: Kg8, Tf8, Th8, Lh6, Lh3, Pe3; pionnen a7, b7, c6, e7, f7, g6, h7. Zwart aan zet geeft mat in 3 zetten. En nu de nieuwe problemen. Probleem 51. (Zie diagram 51.) Wit: Kcl, Dd3, Tdl, Thl, Ld2, Lfl, Pgl; pionnen a2, b2, c2, f2, g2, h2. Zwart: Ke8, De5, Ta8, Th8, Lc8, Lf8, Pb8, Pe4; pionnen a7, b7, c6, f7, g7, h7. Wit aan zet geeft mat in 3 zetten. (3 punten.) Probleem 52. (Zie diagram 52.) Wit: Kg2, Db7, Td2, Lal, Lb3. Zwart: Kbl, Lb2; pionnen 32d3. Wit aan zet geeft mat in 2 zetten. (2 punten.) Inzendingen 10 dagen na plaatsing dezer rubriek. De oplossingen zullen over 14 dagen geplaatst worden. SPITTEN, JONGENS Na een lange rit kwam de politiewagen in de buurt van het huisje van Gertjan en Maartje. Be drijvig gaf Gertjan de weg aan. De wagen hobbelde het huisje voorbij, reed het bos in en stopte even later tussen de bomen. „Hier is het!" riep Maar tje. Allen sprongen d<^ wagen uit en volgden de twee kinderen tot aan de grote steen. ;,U zult het misschien niet geloven, meneer de commissaris, maar de kist zit Hier in de grond, we hebben hem er zelf helpen instoppen", vervolgde Maartje. „Nou, ik ben benieuwd, antwoordde de politie man. Zit dat ding hier precies onder deze steen?, poeh dat wordt nog hard wer ken ook. Maar kom op, Gertjan, help eens een handje, dan rollen we die grote kei een stukje verderop". „Dat heb ik al eens eerder gedaan", lachte Gertjan, ter wijl hij op de steen toestapte. Samen spanden ze al hun krachten in, langzaam kwam de steen in beweging, kantelde plotseling en rolde opzij. „Hè-hè", zuchtte de commissaris, „en nu spitten jongens!" van Vrijdag 10 Oct, 1952, No. 2297 Uitgave van Oosterbaan Le Colntre N.V. Goes tieeumcH Z__ u/eexem UIT DE SCHRIFT, We spreken tegenwoordig veel over het „apostolaat" en over de „werf kracht der kerk" en over de „greep op de jeugd" en dan zijn er allerlei klachten over de weinige invloed wel ke de kerk heeft op de jongere gene ratie. Nu weten we wel, dat al ops wer ken gebrekkig is en de kerk zeker ook te kort schiet in haar werfkracht, voor al ook hierdoor, dat de christenen, ook de uitnemendste, nog maar een klein beginsel der volmaaktheid vertonen en de tweespalt tussen belijden en be leven veelal de grootste hindernis is en het struikelblok voor hen die bui ten staan. Maar de zaak heeft toch ook nog een andere kant. We moeten ook met deze dingen altijd weer terug naar de Schrift, welke de norm aangeeft voor al ons handelen ook in deze. En dan denk ik aan wat ik eens las van Groen van Prinsterer, die in verband met deze dingen op de hem karakteristie ke, kernachtige wijze zeide: het is niet de roeping van de christen te over tuigen, doch om te getuigen. Men begrijpt terstond het verschil. Wanneer het eerste onze roeping was, zouden we inderdaad reden tot het zwartst pessimisme hebben. Want van dat overtuigen komt maar bitter wei nig terecht. Maar dat is ook niet onze opdracht. De opdracht welke de Hei land voor Zijn hemelvaart aan Zijn discipelen naliet was: Gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem (daar moet het beginnen) en in geheel Judea en tot aan het uiterste der aarde. Dat is de opdracht geweest aan de kerk en aan de ganse christenheid. En er staat niet bij, dat op dit getuigenis de wereld zich bekeren zal. Petrus zegt straks in zijn Pinksterrede: „Want voor u is de belofte en voor uwe kin deren en voor allen die verre zijn, zovelen als de Heere, onze God er toe roepen zal". Op dat laatste komt het aan. Wij hebben te getuigen en voor zover de Heere er Zélf toeroept zullen er be houden worden. We hebben hier de lijn der uitverkiezing. Het leven uit deze wetenschap geeft een vaste rust en een zekerheid bij al ons werk. Het houdt ons terug van nerveusiteit en onzekerheid. Wanneer wij onze roe ping verstaan, d.w.z. het getuigen in deze wereld, brengt de Heere er zo- velen toe, als er in Zijn Raad toe ge roepen worden. En hoe het dan verder met dat ge tuigen gaan zal weten we ook uit de Schrift. Er is geen sprake van dat de wereld er door „bekeerd" zal worden. Integendeel: door dat getuigenis woelt de haat en vijandschap van de wereld tegen het Evangelie des Kruises eerst recht los. Het einde zal zijn, wat we in de Openbaring aan Johannes lezen, dat de laatste getuigen vermoord zul len liggen op de brede straat, de hoofdweg dezer wereld, het Babyion en het Jeruzalem samen. Want de valse kerk zal zich tenslotte in bond genootschap met deze wereld werpen op de getrouwe getuigen en deze ver moorden. Dat loopt dus wel heel wat anders dan zoals wij het ons vaak voorstellen als we spreken van de „werfkracht der kerk". Het is een term welke de Schrift niet kent. De Kerk heeft slechts het getuigenis en dat getuigenis werkt twee dingen uit: het is het middel waardoor God hen tot zaligheid brengt, die naar Zijn voornemen zijn uitverkoren, maar te gelijkertijd is het de lont die gestoken wordt in het buskruit van de haat en de vijandschap der god-loze wereld. Het zet de wereld in brand in haat tegen hen die het getrouwe getuigenis spreken. We moeten ons dus maar geen verkeerd denkbeeld scheosen over onze „werfkracht". Het getuige nis van het Evangelie is wat anders dan het reclame maken van een ver zekeringsmaatschappij, welke er op in gericht is zoveel mogelijk polissen te plaatsen. We weten wel, dat dit de amerikaanse opvatting is van het tot „bekering" brengen van de ongelovi gen, maar Schriftuurlijk is het niet. Het blijft een troost voor ons, dat de Schrift van ons eist te getuigen en niét te overtuigen, want dan zag het er maar treurig uit. Maar we hebben ons dan ook wel te realiseren, dat dit getuigen van ons geëist wordt. Een kerk die niet getuigt, is geen kerk meer en christenen die niet meer ge tuigen zijn geen christenen meer. En dat getuigen heeft ook al weer niets met reclame-makerij te maken. Wan neer de Schrift spreekt over getuige nis-geven en getuige zijn, bedoelt zij dat in de juridische zin, d.w.z. het draagt het karakter van het getuigen voor de rechtbank: de Waarheid i.-re ken en niets dan de Waarheid, heel eenvoudig de Waarheid omtrent het Kruis van Christus en het behoud door Zijn lijden en sterven en opstanding. Niets meer maar ook niets minder en met dit getuigenis zal de Rechter van hemel en aarde doen wat Hem be haagt. Ten voordeel, maar ook 'en oordeel. En dat getuigenis wordt van ons gevergd in al onze levensverban den. Niet alleen in de kerk, maar ook als we als onderwijzer voor de klas staan. Vandaar de dv.re roeping tot positief Christelijk onderwijs. Dat ge tuigenis hebben we te spreken in de Kamers der Staten-Generaal, in enze amt'en, in ons werk, op de beurs en in de winkel, als we bezig zijn als journalist in de pers, of als huismoe der in het gezin. Zo hebben de eerste christengemeenten het opgevat. Ze be zaten geen andere middelen dan hun eenvoudig getuigenis. En wat heeft En als hij zonde heeft gedaan, zal geschonken. hem vergiffenis worden Jac. 5 15b. Jacobus spreekt hier wel op zeer merkwaardige wijze over het probleem van de zonde. „En mocht hij zonde gedaan hebben, zo zal hem vergeving ten deel vallen". Nu legden de Joden in de tijd van de Heiland en van de apostelen een totaal verkeerd verband tussen zon de en ziekte. Wanneer de Farizeën op straat een ellendige tegen kwa men, een blinde of een lamme, dan zeiden ze: „Geloofd zij God, die rechtvaardig oordeelt". Zij conclu deerden uit het feit van de blindheid tot de oorzaak van een bepaalde zonde bij deze mens. Denk aan het verhaal van Joh. 9 waar de discipe len tot de Heiland de vraag richtten: „Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is". De Heere heep hen toen wel van hun verkeerd inzicht genezen. Maar het was een theologische dwaling welke in die tijden er bij de mensen ingehamerd was. De Joden hadden nu eenmaal een uitgewerkte ziekte leer in hun geschriften. En vele christenen zijn nog even dwaas wan neer ze een bepaald verband leggen tussen ziekte en zonde. Dat is slechts in enkele gevallen te constateren. Zeker, waren er geen zonden dan waren er geen wonden. Met de zonde is de dood in de wereld gekomen. En met de dood het leed, alle lijden, allerlei ziekten, rouw en gekrijt. Maar niemand legge nu de verbanden verkeerd. Niemand heeft in de rechterstoel Gods gezeten. Het oordeel komt ons niet toe. Tegen deze gangbare mening, welke een gangbare dwaling was, verzet zich nu Jacobus. Hij schrijft niet DAT het zo is dat er verband bestaat tus sen de ziekte van de mens die de voorbede vraagt" en een zonde in zijn leven, hij zegt iets anders. INDIEN zelfs hij zonde mocht hebben gedaan, het zal hem vergeven worden. Hier mede is afgewezen de verkeerde re- deneermethode in velerlei kringen als zou de genezing een bewijs zijn van vergeving. Wanneer b.v. veie lie den naar Lourdes gaan en ze worden „genezen", en ze zeggen dat de dank voor hun genezing toekomt aan de H. Maagd, IS dat dan zo? Maria heeft er part noch deel aan gehad. Ze heeft niet eens de voorbede gehoord noch betracht bij de grote Voorbidder. En niemand zegge, wanneer iemand niet genezen wordt: DUS is hem ook geen genade bewezen. Zó mogen wij de verbanden niet leggen. Maar Ja cobus vertroost de zieken zeer. Hij weet het wel gelijk we het allen weten, dat de tijd van ziek zijn uiter mate vruchtbaar kan zijn om zichzelf rekenschap te geven van zijn leven en zich voor de Heere te verootmoe digen. En dan wil de Heere genadig en barmhartig zijn. Hij is een gaarne vergevend Vader. God daar niet mee gedaan in Europa? We zullen weer tot deze eenvoudige roeping moeten terugkeren, zullen we inderdaad het zout der aarde blijven. Van de weke was ik met me zeun die op de Ulo-schole gaet, op de Luchtvaarttentoonstelling. Ik most toch op de beurze wezen en die jon gen zaenikte mae an me 'oad, dat ie der heen wou. Hie 'ad ter al zo veul van 'ehoord en hie wou persé asdat ik ook mee gong: Noe dat a ik dan mae is gedaen. Niet dat ik noe zo veul om die tentoonstelling geef, mae ik dochte bie me eigen: 'tis meschien mae beter asdat ik er bie bin, want die jongen van me is gauw over gehaeld en as ze op die leeftied 't in der 'oad krie- gen om vliegenier te worden, dan hou je ze niet meer teugen. Noe we 'a alles is bekeken en ik mot zegge asdat er 'eel wat te zien was. Niet dat ik alles begrepen 'a, want ter was zo veul techniek bie, dat boven me pet gaet, dat ik mae jae knikkende teugen die soldaet, die 't alles uutleggende, zon der dat ik noe precies wist waer dat ie 't over had. Maer dat zal der wel meer overkomme wezen. Ik vond 't al welletjes dat ik noe is een vliegtuug van dicht bie kon zieë. Je ziet ze zo vaek 'oag in de locht ronddartelen, dat je zo'n dieng oak wel is van naebie wil zieë. Mae' der was veul mee' te zieë. Der waere alderlei bommetjes en aerer wapentuug en me zeun was ter niet bie weg te kriegen. Hie most in zo'n stoel zitten, die ze laete draeien om te kieken of je niet duzelig wordt en hie kroop oak in zó'n klein vliegtuug- je, dat ze in allerlei bochten en draeienge kennen briengen. Maer hie kwam der fris as een hoentje uut en de vliegenier, die 'm had laete draeien, zee teugen z'n asdat ie een uutsteken- de vliegenier zou kennen worden. Noe toen was de boot an, dat ken julder begriepen en ik zal 'eel wat moeite 'a om 'tweer uut z'n oad te kriegen. Die jonges dienke allenig mae an der mooie pakkies en an de toer tjes die ze deur de locht kennen mae- ken, mae ze dienke der niet bie nae waerdat dat tuug noe allegaer wel vo' dienen mot. Noe, toen we bie zo'n pop stingen, die ze as een paresjuut an- gekleed 'adden, toen zee ik teugen z'n: zou jie in zo'n pakkie durve kru- pen en uut de locht naer bene je sprienge? Netuurlik, zee ie, waerom zou ik dat niet durfe? Niks geen kunst an. Die vaant van tachentig jaer die dee 't ommers nog boven Paries? Wat wou daer noe an wezen? Ik vroeg toen an z'n: Mae as ze je noe van beneje of staen op te vangen met de me- schiengeweren en ze paffen je terwiel je nog in de locht hang neer,-dan zou jie der wel aeres over dienke. Toen trok ie z'n schoere op en zee: o, mae dan is 't oorlog en dan mot je dat er vo' over hebben. As de Amerikaanse en Engelse paresjutisten dat er niet vo' over 'ehad 'a, dan zouwe we nog onder de moffen zitten. Noe dan bin je uut gepraet. Want wat ie zee was waer. Mae toen kwam der een soldaet bie staen met zo'n reep kleine lintjes op z'n borst. Me zeun vertelde me asdat dat een bewies was, dat ie 'eel wat jaertjes in de oorlog meegevoch ten 'ad. Toen vroeg ik die man: of dat ie er naer verlangende om weer is in zo'n dieng te zitten en in viean- delik gebied naer omlaeg te dartelen. Hie schodde z'n 'oad en zee: as jie dat heit meegemaekt, dan verlang je der niet meer nae. Je bin dankbaer as dat je uut die hel gekomme bin en je verlangt er nooit meer nae asdat 'tnog is gebeuren zal. En toen ver tellende die inkele staeltjes wat ie zoal 'ad meegemaekt en ik doch goed zo: dat komt juust van pas, dat ken me zeun weer in 'tgereel 'ellepe. Mae die jongen stong met groate oagen nae 't verhael te luusteren en toen de man uutgepraet was, vroeg ik z'n: en noe hei jie 't is 'ehoord wat de oorlog betekent, ik dienke vo 't naes- te dat je der noe wel is 'n bietje aeres over dienke? Mae toen zee ie: niks 'oor, as ter oorlog mot komme dan motten der kaerels wezen, die 't land verdedigen en as 't mot dan wil ik ter oak bie wezen. Mae dan liefst as vliegenier en dan as paresjutist. Noe toen gaf die soldaet me een knipoagie en ik 'a gemaekt asdat ik de tentoonstelling uut kwam. Ik was ter al weer lang genogt 'e weest nae mien zin. Mae me zeun zeit: Merrege is vo 't leste, vaeder en ik dienke asdat ik er nog mae is een keertje heen gaet. Ik vind 't machtig inte ressant. Zoa bin die jongers noe. En ik dienk dat die van julder al niet veul aeres uutvallen. Waer of niet? FLIP BRAMSE. Bekommer u niet zo zeer wat de mensen van u denken, maar zorg er voor, dat zij goed over u behoorden te denken.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1952 | | pagina 3