Bi) ons Ui lus
yipao-hiijnen
pKjLSvfai w
Oe «wenïurcn wan ^c«*l|an cm ^aarlj
Om
t-anaUc&lad
Getuigen of overtuigen?
Vrijdag 10 October 1952
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
lang genoeg duren. Later geen last
xneer gehad van oorpijn? Honingbijtje
te St. Laurens. Als je het nog eens
vraagt, zal ons nichtje Reseda me best
nog weer eens een lange brief schrij
ven. Ik heb haar al wel gemist. De
tijd naar je verjaardag gaat al aardig
opschieten. Heb je een lange verlang
lijst? Welke versjes ben je nu aan het
leren? Zou ik ze ook kennen? Gezel
lig werkje, zo'n leuk pannelapje te
maken. Maar één is niet genoeg voor
moeder hoor. Er moeten er altijd twee
zijn Vergeetmijnietje te Grijpskerke.
Je 'hebt van je zomerervaringen zo'n
fijn verslag gegeven. Daarvan heb ik
echt genoten. Het lijkt me fijn om
iret zo'n clubje samen te kamperen.
Om zo maar op slag een gedicht te
moeten maken valt ook anders niet
mee hoor. Het is daar ook een koste
lijke omgeving voor een kamp. Komen
er daar meer? Leeuwerik te Nw.- en
St. Joosland. Ik vind het fijn dat ik
die foto kreeg om eens te zien hoe je
er wel uitziet. Ik zal er goed naar
kijken, dat beloof ik je. Wat heeft
moeder een reis gemaakt. Geen won
der dat de familie blij was met die
verrassing. Hoe lang woon je nu al in
Zeeland? Wat is zo'n brief in bloklet-
ters toch duidelijk. Kun je vlug schrij
ven zo? Geelborstje te Nw. en St.
Joosland. Hoe lang moet je fietsen
naar school? Het is fijn, dat je zo'n
warm pakje aan kunt doen, want het
is, net als je schrijft, lang niet prettig
om met zo'n koude regen te moeten
fietsen. Doe maar trouw mee met de
raadsels, want trouwe klantjes komen
op z'n beurt in aanmerking voor een
prijs. Dat is toch ook wel leuk, vind
je niet? Ik vind het wel aardig, dat
het kleine zusje er ook bij staat. Hoe
oud is die? Goudfazantje te Vrouwen
polder. Ja, jij hebt dan wel een hele
reis gemaakt in de vacantie. Ik vind
een lange treinreis wel fijn hoor. Het
is al een heel poosje geleden, dat ik
daar geweest ben. Nu zal er al veel
veranderd zijn sindsdien. Ik ben ook
met vacantie geweest en net als jij
ook een aardig eindje van huis. Na
tuurlijk mag jij ook wel een raadsel
insturen. Ik kan er altijd wel wat ge
bruiken. Blonde Lelie te Goes. Wat
heb jij een fijne vacantie gehad, zeg!
Je zou er me wel vier kantjes over
vol kunnen schrijven. Maar ik begrijp,
dat je het weer druk hebt, nu de
scholen weer begonnen zijn. Intussen
zal je nog wel dikwijls aan die fijne
vacantieweken terug denken, vermoed
ik. Je schrijft me dat je met je nichtje
een dag naar de bossen bent wezen
fietsen. Maar je vertelt er niet bij wel
ke bossen dat geweest zijn? Toch ze
ker niet in Zeeland? Vertel er me nog
maar eens wat over.
De oplossingen zijn:
I. Nathan, Aaron, Lea, Dan.
H. Schoorstenen.
HL Jo-Han-Nes. Johannes.
Nieuwe raadsels.
I. Verborgen plaatsnamen.
Je moet eerst de vaten wassen, voor
je mag gaan spelen.
„Dit is goed zeemleer dame", zei de
koopman.
Hij had blijkbaar niet geluisterd.
Han wilde op avontuur uit in lan
den waar wouden, bergen en wilde
dieren zijn.
II. Kies uit elke zin één woord. De
vijf woorden vormen samen een
spreekwoord.
Je moet eigen werk leveren voor
die wedstrijd.
Het is nu weer de tijd om de haard
aan te maken.
De trein naar Middelburg is te laat.
Je hebt die koperen ketel zó mooi
gepoetst, dat het wel lijkt, of deze van
goud gemaakt is.
Het is toch niet de moeite waard om
daarover ruzie te maken.
III. In welke pannen heeft moeder
nog nooit eten gekookt
De oplossingen kunnen tot Zaterdag
18 October met vermelding van voor
naam, naam (ook schuilnaam, als je
die hebt), leeftijd en adres worden ge
zonden. aan: TANTE TRUUS, Redactie
Zeeuwsch Weekend, Goes.
■mui
ninir-i
■nnjiüj
■i
IM1II
ID
'1
I
llilkl
JUL,
,1,11
1!
„II,I
1
abcdefg
Probleem 51.
Wit geeft mat in 3 zetten.
(3 punten.)
Diagram 52.
abcdef gh
Probleem 52.
Wit geeft mat in 2 zetten.
(2 punten.)
Het is gemakkelijk om in de wereld
naar de mening der wereld te leven;
het is gemakkelijk naar eigen mening
in de eenzaamheid te leven; maar de
grote man is hij, die te midden der
menigte met volkomen beminnelijkheid
de onafhankelijkheid der eenzaamheid
bewaart.
Vrolijkheid is maar al te vaak ver
momde zwaarmoedigheid.
Het ware kan soms niet waarschijn
lijk zijn.
Vaak moet men de weldaad voltooien
door de ondankbaarheid te vergeven.
Tegenwoordig hebben velen geen le
vensvreugde meer omdat zij slechts le
vensgenot willen hebben.
Diagram 51.
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
Een partij waarin we zien hoe
Zwart zich door een pionoffer snel
ontwikkelt en daarna scherp op aan
val speelt. Wit kan hiertegen weinig
beginnen. De slotcombinatie van
Zwart is zeer fraai.
Albin's tegengambiet.
Wit: K. Zwart: H.
1. d2d4 d7d5
2. c2c4 e7—e5!
(Het Albin tegengambiet wordt
tegenwoordig zelden meer gespeeld.
En toch geeft het aardig spel.)
3. d4xe5 d5d4
4. Pglf3, (op e3, waarmede
Wit de lastige pion d4 weg wil wer
ken, volgt b.v. Lb4f, Ld2, de3, Lb4,
ef2t, Ke2, enz. Een aardige val.)
4Pb8—c6
5. a2a3 Lc8g4
6. Lel—f4 f7—Jf6!
(Op deze manier komt Zwart tot
snelle ontwikkeling.)
7. e5xf6 Pg8xf6
8. Pbld2 Lf8d6
9. Lf4xd6 (speelt Wit Lg5 om
ruil te ontgaan, dan volgt toch h6).
9Dd8 X d6
10. Ddlb3 a7a5
11. e2e3 (met de Dame op
b7 slaan was gevaarlijk, b.v. Db7;
Tb8; Da6; 00 en wit loopt gevaar
zy'n Dame te verliezen).
11a5a4
12. Db3c2 O—O
13. Lfld3 Pf6h5
14. c4c5 Dd6h6
15. h2h3 Ph5—f4
16. 000 (hg4 gaat niet zoals
II zelf wel ziet).
1 6Lg4e6
17. Kclbl (er dreigde Lb3).
1 7Pf4xd3
18. Dc2xd3 b7b5;
(Zwart speelt sterk op aanval.)
19. Kblal (slecht is Db5: we
gens Tb8; Dc6; La2t enz.).
19b5b4
20. Pd2c4 b4xa3
21. b2xa3 Kg8h8
22. Tdlcl (voorkeur verdien
de Tbl. Nu bezet Zwart de open b-lijn.
Slecht is Pd4 wegens Td8 en Df6).
22Tf8b8
23. Pf3d2 Le6xc4
24. Pd2 x c4 Tb8b3
25. Dd3—dl d4d3!
26. Kal—a2 Ta8—b8
m y.r*^r//. O*irux
27. e4e5 Dh6e6
28. Ddl—g4 Tb3—b2t
(Het begin van een zeer mooie slot
combinatie.)
29. Ka2—al Tb2xf2ü
30. Dg4xe6 Pc6—d4ü)
31. De6g4 (met teruggave van
de Dame was wellicht nog remise te
halen. Nu kondigt Zwart mat aan in
6 zetten).
31Pd4—b3t
32. Ka2—bl Pb3xc5f
(Nodig! anders kar rog Pb6! volgen).
33. Kbl—al Pc5—b3f
34. Kal—bl Pb3xclt
35. Kbl X cl Tf2—c2f
36. Kcl—dl Tb8blf mat
Hier volgt dan weer de ladder
wedstrijd. Tot mijn spijt moet ik eerst
een fout herstellen uit het vorige pro
bleem nr 50. Hier was door een
schrijffout een pion op de verkeerde
plaats terecht gekomen. Onder aan
bieding van mijn excuses zal ik nog
even de goede stand laten volgen.
Deze stelling kan dan nog opgezon
den worden met de anderen.
Probleem 50.
Wit: Kei, Tal, Tel, Lhl, Pf3, Pdl;
pionnen a2, b2, c5, e4, e2, g3, h2; hier
was aangegeven pion g5.
Zwart: Kg8, Tf8, Th8, Lh6, Lh3, Pe3;
pionnen a7, b7, c6, e7, f7, g6, h7.
Zwart aan zet geeft mat in 3 zetten.
En nu de nieuwe problemen.
Probleem 51. (Zie diagram 51.)
Wit: Kcl, Dd3, Tdl, Thl, Ld2, Lfl,
Pgl; pionnen a2, b2, c2, f2, g2, h2.
Zwart: Ke8, De5, Ta8, Th8, Lc8,
Lf8, Pb8, Pe4; pionnen a7, b7, c6, f7,
g7, h7.
Wit aan zet geeft mat in 3 zetten.
(3 punten.)
Probleem 52. (Zie diagram 52.)
Wit: Kg2, Db7, Td2, Lal, Lb3.
Zwart: Kbl, Lb2; pionnen 32d3.
Wit aan zet geeft mat in 2 zetten.
(2 punten.)
Inzendingen 10 dagen na plaatsing
dezer rubriek. De oplossingen zullen
over 14 dagen geplaatst worden.
SPITTEN,
JONGENS
Na een lange rit kwam
de politiewagen in de
buurt van het huisje van
Gertjan en Maartje. Be
drijvig gaf Gertjan de weg
aan. De wagen hobbelde
het huisje voorbij, reed
het bos in en stopte even
later tussen de bomen.
„Hier is het!" riep Maar
tje. Allen sprongen d<^
wagen uit en volgden de
twee kinderen tot aan de grote steen. ;,U zult het misschien niet geloven, meneer
de commissaris, maar de kist zit Hier in de grond, we hebben hem er zelf helpen
instoppen", vervolgde Maartje. „Nou, ik ben benieuwd, antwoordde de politie
man. Zit dat ding hier precies onder deze steen?, poeh dat wordt nog hard wer
ken ook. Maar kom op, Gertjan, help eens een handje, dan rollen we die grote
kei een stukje verderop". „Dat heb ik al eens eerder gedaan", lachte Gertjan, ter
wijl hij op de steen toestapte. Samen spanden ze al hun krachten in, langzaam
kwam de steen in beweging, kantelde plotseling en rolde opzij. „Hè-hè", zuchtte
de commissaris, „en nu spitten jongens!"
van
Vrijdag 10 Oct, 1952, No. 2297
Uitgave van
Oosterbaan Le Colntre N.V.
Goes
tieeumcH
Z__ u/eexem
UIT DE SCHRIFT,
We spreken tegenwoordig veel over
het „apostolaat" en over de „werf
kracht der kerk" en over de „greep
op de jeugd" en dan zijn er allerlei
klachten over de weinige invloed wel
ke de kerk heeft op de jongere gene
ratie.
Nu weten we wel, dat al ops wer
ken gebrekkig is en de kerk zeker ook
te kort schiet in haar werfkracht, voor
al ook hierdoor, dat de christenen, ook
de uitnemendste, nog maar een klein
beginsel der volmaaktheid vertonen en
de tweespalt tussen belijden en be
leven veelal de grootste hindernis is
en het struikelblok voor hen die bui
ten staan.
Maar de zaak heeft toch ook nog
een andere kant. We moeten ook met
deze dingen altijd weer terug naar de
Schrift, welke de norm aangeeft voor
al ons handelen ook in deze. En dan
denk ik aan wat ik eens las van Groen
van Prinsterer, die in verband met
deze dingen op de hem karakteristie
ke, kernachtige wijze zeide: het is niet
de roeping van de christen te over
tuigen, doch om te getuigen.
Men begrijpt terstond het verschil.
Wanneer het eerste onze roeping was,
zouden we inderdaad reden tot het
zwartst pessimisme hebben. Want van
dat overtuigen komt maar bitter wei
nig terecht. Maar dat is ook niet onze
opdracht. De opdracht welke de Hei
land voor Zijn hemelvaart aan Zijn
discipelen naliet was: Gij zult mijn
getuigen zijn te Jeruzalem (daar moet
het beginnen) en in geheel Judea en
tot aan het uiterste der aarde.
Dat is de opdracht geweest aan de
kerk en aan de ganse christenheid. En
er staat niet bij, dat op dit getuigenis
de wereld zich bekeren zal. Petrus
zegt straks in zijn Pinksterrede: „Want
voor u is de belofte en voor uwe kin
deren en voor allen die verre zijn,
zovelen als de Heere, onze God er toe
roepen zal".
Op dat laatste komt het aan. Wij
hebben te getuigen en voor zover de
Heere er Zélf toeroept zullen er be
houden worden. We hebben hier de
lijn der uitverkiezing. Het leven uit
deze wetenschap geeft een vaste rust
en een zekerheid bij al ons werk. Het
houdt ons terug van nerveusiteit en
onzekerheid. Wanneer wij onze roe
ping verstaan, d.w.z. het getuigen in
deze wereld, brengt de Heere er zo-
velen toe, als er in Zijn Raad toe ge
roepen worden.
En hoe het dan verder met dat ge
tuigen gaan zal weten we ook uit de
Schrift. Er is geen sprake van dat de
wereld er door „bekeerd" zal worden.
Integendeel: door dat getuigenis woelt
de haat en vijandschap van de wereld
tegen het Evangelie des Kruises eerst
recht los. Het einde zal zijn, wat we
in de Openbaring aan Johannes lezen,
dat de laatste getuigen vermoord zul
len liggen op de brede straat, de
hoofdweg dezer wereld, het Babyion
en het Jeruzalem samen. Want de
valse kerk zal zich tenslotte in bond
genootschap met deze wereld werpen
op de getrouwe getuigen en deze ver
moorden. Dat loopt dus wel heel wat
anders dan zoals wij het ons vaak
voorstellen als we spreken van de
„werfkracht der kerk". Het is een
term welke de Schrift niet kent. De
Kerk heeft slechts het getuigenis en
dat getuigenis werkt twee dingen uit:
het is het middel waardoor God hen
tot zaligheid brengt, die naar Zijn
voornemen zijn uitverkoren, maar te
gelijkertijd is het de lont die gestoken
wordt in het buskruit van de haat en
de vijandschap der god-loze wereld.
Het zet de wereld in brand in haat
tegen hen die het getrouwe getuigenis
spreken. We moeten ons dus maar
geen verkeerd denkbeeld scheosen
over onze „werfkracht". Het getuige
nis van het Evangelie is wat anders
dan het reclame maken van een ver
zekeringsmaatschappij, welke er op in
gericht is zoveel mogelijk polissen te
plaatsen. We weten wel, dat dit de
amerikaanse opvatting is van het tot
„bekering" brengen van de ongelovi
gen, maar Schriftuurlijk is het niet.
Het blijft een troost voor ons, dat
de Schrift van ons eist te getuigen en
niét te overtuigen, want dan zag het
er maar treurig uit. Maar we hebben
ons dan ook wel te realiseren, dat dit
getuigen van ons geëist wordt. Een
kerk die niet getuigt, is geen kerk
meer en christenen die niet meer ge
tuigen zijn geen christenen meer. En
dat getuigen heeft ook al weer niets
met reclame-makerij te maken. Wan
neer de Schrift spreekt over getuige
nis-geven en getuige zijn, bedoelt zij
dat in de juridische zin, d.w.z. het
draagt het karakter van het getuigen
voor de rechtbank: de Waarheid i.-re
ken en niets dan de Waarheid, heel
eenvoudig de Waarheid omtrent het
Kruis van Christus en het behoud door
Zijn lijden en sterven en opstanding.
Niets meer maar ook niets minder en
met dit getuigenis zal de Rechter van
hemel en aarde doen wat Hem be
haagt. Ten voordeel, maar ook 'en
oordeel. En dat getuigenis wordt van
ons gevergd in al onze levensverban
den. Niet alleen in de kerk, maar ook
als we als onderwijzer voor de klas
staan. Vandaar de dv.re roeping tot
positief Christelijk onderwijs. Dat ge
tuigenis hebben we te spreken in de
Kamers der Staten-Generaal, in enze
amt'en, in ons werk, op de beurs en
in de winkel, als we bezig zijn als
journalist in de pers, of als huismoe
der in het gezin. Zo hebben de eerste
christengemeenten het opgevat. Ze be
zaten geen andere middelen dan hun
eenvoudig getuigenis. En wat heeft
En als hij zonde heeft gedaan, zal
geschonken.
hem
vergiffenis worden
Jac. 5 15b.
Jacobus spreekt hier wel op
zeer merkwaardige wijze over het
probleem van de zonde. „En mocht
hij zonde gedaan hebben, zo zal hem
vergeving ten deel vallen".
Nu legden de Joden in de tijd van
de Heiland en van de apostelen een
totaal verkeerd verband tussen zon
de en ziekte. Wanneer de Farizeën
op straat een ellendige tegen kwa
men, een blinde of een lamme, dan
zeiden ze: „Geloofd zij God, die
rechtvaardig oordeelt". Zij conclu
deerden uit het feit van de blindheid
tot de oorzaak van een bepaalde
zonde bij deze mens. Denk aan het
verhaal van Joh. 9 waar de discipe
len tot de Heiland de vraag richtten:
„Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of
zijn ouders, dat hij blind geboren is".
De Heere heep hen toen wel van
hun verkeerd inzicht genezen. Maar
het was een theologische dwaling
welke in die tijden er bij de mensen
ingehamerd was. De Joden hadden
nu eenmaal een uitgewerkte ziekte
leer in hun geschriften. En vele
christenen zijn nog even dwaas wan
neer ze een bepaald verband leggen
tussen ziekte en zonde.
Dat is slechts in enkele gevallen
te constateren. Zeker, waren er geen
zonden dan waren er geen wonden.
Met de zonde is de dood in de wereld
gekomen. En met de dood het leed,
alle lijden, allerlei ziekten, rouw en
gekrijt. Maar niemand legge nu de
verbanden verkeerd. Niemand heeft
in de rechterstoel Gods gezeten. Het
oordeel komt ons niet toe. Tegen
deze gangbare mening, welke een
gangbare dwaling was, verzet zich
nu Jacobus. Hij schrijft niet DAT
het zo is dat er verband bestaat tus
sen de ziekte van de mens die de
voorbede vraagt" en een zonde in zijn
leven, hij zegt iets anders. INDIEN
zelfs hij zonde mocht hebben gedaan,
het zal hem vergeven worden. Hier
mede is afgewezen de verkeerde re-
deneermethode in velerlei kringen
als zou de genezing een bewijs zijn
van vergeving. Wanneer b.v. veie lie
den naar Lourdes gaan en ze worden
„genezen", en ze zeggen dat de dank
voor hun genezing toekomt aan de
H. Maagd, IS dat dan zo? Maria heeft
er part noch deel aan gehad. Ze heeft
niet eens de voorbede gehoord noch
betracht bij de grote Voorbidder.
En niemand zegge, wanneer iemand
niet genezen wordt: DUS is hem ook
geen genade bewezen. Zó mogen wij
de verbanden niet leggen. Maar Ja
cobus vertroost de zieken zeer. Hij
weet het wel gelijk we het allen
weten, dat de tijd van ziek zijn uiter
mate vruchtbaar kan zijn om zichzelf
rekenschap te geven van zijn leven
en zich voor de Heere te verootmoe
digen.
En dan wil de Heere genadig en
barmhartig zijn. Hij is een gaarne
vergevend Vader.
God daar niet mee gedaan in Europa?
We zullen weer tot deze eenvoudige
roeping moeten terugkeren, zullen we
inderdaad het zout der aarde blijven.
Van de weke was ik met me zeun
die op de Ulo-schole gaet, op de
Luchtvaarttentoonstelling. Ik most
toch op de beurze wezen en die jon
gen zaenikte mae an me 'oad, dat ie
der heen wou. Hie 'ad ter al zo veul
van 'ehoord en hie wou persé asdat
ik ook mee gong: Noe dat a ik dan mae
is gedaen. Niet dat ik noe zo veul om
die tentoonstelling geef, mae ik dochte
bie me eigen: 'tis meschien mae beter
asdat ik er bie bin, want die jongen
van me is gauw over gehaeld en as
ze op die leeftied 't in der 'oad krie-
gen om vliegenier te worden, dan hou
je ze niet meer teugen. Noe we 'a alles
is bekeken en ik mot zegge asdat er
'eel wat te zien was. Niet dat ik alles
begrepen 'a, want ter was zo veul
techniek bie, dat boven me pet gaet,
dat ik mae jae knikkende teugen die
soldaet, die 't alles uutleggende, zon
der dat ik noe precies wist waer dat
ie 't over had. Maer dat zal der wel
meer overkomme wezen. Ik vond 't al
welletjes dat ik noe is een vliegtuug
van dicht bie kon zieë. Je ziet ze zo
vaek 'oag in de locht ronddartelen,
dat je zo'n dieng oak wel is van naebie
wil zieë.
Mae' der was veul mee' te zieë. Der
waere alderlei bommetjes en aerer
wapentuug en me zeun was ter niet
bie weg te kriegen. Hie most in zo'n
stoel zitten, die ze laete draeien om
te kieken of je niet duzelig wordt en
hie kroop oak in zó'n klein vliegtuug-
je, dat ze in allerlei bochten en
draeienge kennen briengen. Maer hie
kwam der fris as een hoentje uut en
de vliegenier, die 'm had laete draeien,
zee teugen z'n asdat ie een uutsteken-
de vliegenier zou kennen worden.
Noe toen was de boot an, dat ken
julder begriepen en ik zal 'eel wat
moeite 'a om 'tweer uut z'n oad te
kriegen. Die jonges dienke allenig mae
an der mooie pakkies en an de toer
tjes die ze deur de locht kennen mae-
ken, mae ze dienke der niet bie nae
waerdat dat tuug noe allegaer wel vo'
dienen mot. Noe, toen we bie zo'n pop
stingen, die ze as een paresjuut an-
gekleed 'adden, toen zee ik teugen
z'n: zou jie in zo'n pakkie durve kru-
pen en uut de locht naer bene je
sprienge? Netuurlik, zee ie, waerom
zou ik dat niet durfe? Niks geen kunst
an. Die vaant van tachentig jaer die
dee 't ommers nog boven Paries? Wat
wou daer noe an wezen? Ik vroeg toen
an z'n: Mae as ze je noe van beneje
of staen op te vangen met de me-
schiengeweren en ze paffen je terwiel
je nog in de locht hang neer,-dan zou
jie der wel aeres over dienke. Toen
trok ie z'n schoere op en zee: o, mae
dan is 't oorlog en dan mot je dat er
vo' over hebben. As de Amerikaanse
en Engelse paresjutisten dat er niet
vo' over 'ehad 'a, dan zouwe we nog
onder de moffen zitten. Noe dan bin
je uut gepraet. Want wat ie zee was
waer. Mae toen kwam der een soldaet
bie staen met zo'n reep kleine lintjes
op z'n borst. Me zeun vertelde me
asdat dat een bewies was, dat ie 'eel
wat jaertjes in de oorlog meegevoch
ten 'ad. Toen vroeg ik die man: of
dat ie er naer verlangende om weer
is in zo'n dieng te zitten en in viean-
delik gebied naer omlaeg te dartelen.
Hie schodde z'n 'oad en zee: as jie dat
heit meegemaekt, dan verlang je der
niet meer nae. Je bin dankbaer as
dat je uut die hel gekomme bin en
je verlangt er nooit meer nae asdat
'tnog is gebeuren zal. En toen ver
tellende die inkele staeltjes wat ie
zoal 'ad meegemaekt en ik doch goed
zo: dat komt juust van pas, dat ken
me zeun weer in 'tgereel 'ellepe. Mae
die jongen stong met groate oagen
nae 't verhael te luusteren en toen
de man uutgepraet was, vroeg ik z'n:
en noe hei jie 't is 'ehoord wat de
oorlog betekent, ik dienke vo 't naes-
te dat je der noe wel is 'n bietje aeres
over dienke? Mae toen zee ie: niks
'oor, as ter oorlog mot komme dan
motten der kaerels wezen, die 't land
verdedigen en as 't mot dan wil ik
ter oak bie wezen. Mae dan liefst as
vliegenier en dan as paresjutist.
Noe toen gaf die soldaet me een
knipoagie en ik 'a gemaekt asdat ik
de tentoonstelling uut kwam. Ik was
ter al weer lang genogt 'e weest nae
mien zin. Mae me zeun zeit: Merrege
is vo 't leste, vaeder en ik dienke
asdat ik er nog mae is een keertje
heen gaet. Ik vind 't machtig inte
ressant.
Zoa bin die jongers noe. En ik dienk
dat die van julder al niet veul aeres
uutvallen. Waer of niet?
FLIP BRAMSE.
Bekommer u niet zo zeer wat de
mensen van u denken, maar zorg er
voor, dat zij goed over u behoorden
te denken.