s Vrijdag 12 September 1952 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 2 Vrijdag 12 September 1952 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 reis alleen laat maken en dit kind, dat zo weinig opmerkt anders, ,ziet nu in de vreemde plaats aangekomen opeens alles. Zie maar eens: „Eerst kwam nog de straatweg, die de hoofdweg Utrecht Amsterdam bleek te zijn. Het snorde er van autp's. Ook alweer iets onge woons voor haar. Al verder gaande, nam ze het dorp links en rechts goed op. Ze had het al gauw gezien. Twee helften had het dorp, gescheiden door de Vecht. Aan de ene kant vlug na elkaar, de kleine en de grote kerk, de pastoriën, het doktershuis, het bur gemeestershuis, enige voorname hui zen, het postkantoor, het gemeente huis, en militair tehuis en nog ver scheidene winkels in oude en nieuwe trant. Ja, ge ziet het, José is nog zo onnozel niet als waarvoor we haar hielden. Enfin ze komt in het Kindertehuis en maakt er carrière, na zich natuurlijk behoorlijk door lezen en lessen ont wikkeld te hebben. Als helaas het kindertehuis wegens gebrek aan jeug dige bevolking, ophoudt te bestaan, maakt José precies op tijd kennis met een mijnheer, hij heeft een goede introductie, dat is in orde die haar aan een prachtbaan helpt, waar José een succes wordt, ook nog voor die mijnheer, wijl ze later met hem trouwt en dan een steun wordt in zijn werk als ambtenaar bij de kinderwetten. Het gaat alles in dit boek behoorlijk in vrome trant, alleen maar niets is er echt, doorleefd of werkelijk. Een roman kan men dit verhaaltje zeker niet noemen, daarvoor is het te onno zel en een boek voor oudere meisjes is het ook niet. Het is alles een in elkaar gezet, maatwerk. De uitgever had de schrijfster de beste dienst ge daan, als hij door zijn adviseurs voor zijn uitgaven, haar had laten weten dat er geen zier van deugde en dat ze eerst zelf eens moest lezen en leren en vooral in het echte leven rondkijken. Wil men over de moeiten en moge lijkheden in het jongemeisjesleven schrijven, uitstekend, maar dan levens waar, zonder valse romantiek en ook met een vroomheid, die werkelijk heid is in het leven. Daarmede kan men onze meisjes helpen. We zijn blij, dat dit ons van het hart is en we de volgende maal kunnen spreken over „De laatste tocht". Dat is betere kost. nooit eens op en.ga zo maar even door. We weten het allemaal wel, want we hebben elk wel eens zo'n bui, dat we ons werk de levenstaak, die God ons gaf vanuit die hoek bezien. En dan is het net mis met ons. Ook al hebben we nog zoveel verontschuldi gingen in die korte grauwe dagen of in het nooit eindigende werk. We be grijpen dit best van elkaar, elke dag bedden opmaken, eten koken, vaten wassen, ook eens ramen zemen, 'tis alles zo'n allernuchterst werk, dat wórdt wel eens vervelendals je even niet ziet, dat al die werkjes zijn opgenomen in het levensbestek, dat God ervoor klaarmaakte. In dat bestek nam Hij dus op al die handenwerkjes van ons. (Geen handwerkjes echter). Toen Frederik van Eeden, de schrij ver en dichter oud was, bekeek hij zijn gerimpelde en door ouderdom gevlek te handen en vroeg: mijn handen, bracht enze eer of schande, brachten ze zegen aan? Als ik denk aan de handen mijner moeder, dan zou ik op die vraag zo blij en welverzekerd kunnen zeggen, ze brachten in het werk van alle dag, zo veel zegen aan. Als je het zo ziet, dan wordt het werk onzer handen zo mooi en zo groots ook, dat je het met blijd schap gaat doen. Ik denk, dat de vrouw, die het vol gende gedicht maakte, dat vrij uit het Engels werd vertaald ook zó het huis werk is gaan zien. Dit gedicht, dat stond in „Contact" is juist voor ons ge wone huisvrouwen zo prachtig, dat ik het graag een plaatsje in ons hoekje geef. Het is geschreven voor een violiste, die in de eerste wereldoorlog keukenwerk moest doen. Het is van Cecidly Hallack. Hoe vlug vergleden de zomerse maanden naar de herfstige September- tijd. Natuurlijk hebben we de zomer met blijdschap begroet. We zouden veel minder werk hebben, want die eindeloze stof-producent, de kachel, kwam op non-actief, de jeugd en voor al het grut, dat het je in huis nogal eens lastig kan maken, kun je onver hinderd naar buiten sturen en dan, aan kousen of sokjes hoef je eenvoudig niet meer te denken. Dat spaart je wat aan tijd. De zomerideale tijd.... en vacantie in het zicht. En nu is dat allemaal voorbij, maar hoor je nu klagen, dat al die oude pla gen weer terugkeren? Integendeel, moeder spint weer als een tevreden poes. Ze weet nu elke dag weer waar het eigen volkje te vinden is, op het werk of in de school. En in huis weet ze ook weer waar alles te vinden is. Daarvoor is ze met rappe hand aan de slag gegaan na de zorgeloze zomerse dagen. Nu komt al het werk weer on verminderd terug, maar daar wachten ook de gezellige avonden straks als de kachel weer brandt (wie sprak er ooit van stofnesten?) en de lamp een fijne sfeer geeft, zelfs aan de soberste ka mer. Zo hoor je nu, en gelukkig wie zo welgemoed het herfstgetij ingaat. Doch als de geestelijke zomerreserves ver teerd zijn, en de dagen donker en kort worden, maar het werk niet minder, doch veel meer wordt, dan zou je toch je hart weieens willen uitstorten in een klacht over dat eindeloze werk, dat ook zo hopeloos gewoon en vlak is. Eigenlijk vervelend, niet veel waard ook. Iedereen kan het doen, het houdt HET GEBED VAN EEN HUISVROUW. „God woont ook te midden van de potten en de pannen" Heer van de kleine dingen, waar 'k nooit tijd heb om te zijn een weldoend heil'ge, of in schemerschijn te waken in Uw dienst, of de hemel te bestormen: O, wil mij in 't gewone werk toch tot een heil'ge vormen! Heer van de kleine dingen, die 'k breng aan U als offerande (het werk van elke dag in mijn verruwde handen) de vraag naar 't ene nodige wil die zó in mij wekken, dat ik nog bidden kan, zélfs onder 't tafeldekken. Aanvaard mijn ruwe handen, want ze werden zo voor U. Mijn huis wordt mij een instrument o, hoor de tonen nu, die 'k in mijn werk probeer te brengen, U ter eer! Hoor de muziek, die ik bedoel, o, lieve Heer! Hoewel ik Martha's handen heb, heb ik Maria's geest; als ik de schoenen poets, zoek 'k Uw sandelen 't meest. Ik mijmer, hoe ze ons' aard betraden, zovaak 'k de vloeren doe. Aanvaard deez' meditatie, Heer, voor meer ben ik te moe. Mijn nachtgebed doe ik alvast bij 't avondafwaswerk, en meestal ben 'k dan erg vermoeid en 't hart, dat schoon en sterk vol ijver 't ochtendwerk begon, is lang voor mij ter rust Leer mij, Uw voorbeeld vólgen Heer, mijn werk te doen met lust! Mijn ochtendbede zeg ik 's nachts, al is het nog wat vroeg, maar 's morgens bij het opstaan, Heer, is er weer werk genoeg. Soms voel 'kmij dan, of 'k nog in bed lig in mijn keukenkleren. God, laat Uw assepoester niet teveel ontberen! Verlicht mijn keuken met Uw vree, verwarm hem met Uw gloed! Vergeef mijn tobben, Heer, en zorg, dat niets mij mopp'ren doet en maak mij overtuigd, en dus tevreden met mijn lot: Dat zélfs uit Nazareth iets goed kan zijn voor God! 2 Koningen 51 ~~5. Wij zien ons in dit hoofdstuk verplaatst in het huis van een Mac-Arthur of een Eisenhower uit lang vervlogen eeuwen. Want met zulke figuren is Naaman te vergelijken. Hij is immers niet alleen generaal van Koning Hadadézer van Damaskus, maar tevens opperbevelhebber der United Nations. Er is niets nieuws onder de zon. Zoals wij thans de Russische Beer horen grommen en zien klauwen naar buit, zo is eens Assyrië een dreigend oorlogs monster geweest. De schaduw van dit gevaar hangt over dit hoofdstuk. Er is al ergens een Korea geweest, waar deze staten-dief is begonnen in te breken. Daarom hebben ver scheiden volken, waaronder ook Israël, zich verenigd, Damaskus of Syrië, ook wel Aram genoemd, speelt hierbij de rol welke thans aan Amerika is toebedeeld. Het moet de meeste soldaten leveren en mag de opperbevelhebber aan wijzen. Deze Naaman overwint. Met roem overdekt, is hij teruggekeerd in zijn paleis. Maar hij geniet van zijn faam weinig, want hij is melaats. Men zegt, dat hij beter op het slagveld had kunnen vallen dan langzaam weg te rotten door deze lugubere kwaal. Toch geeft hij zijn hoge ambt niet op, hij wil in het harnas sterven. Een gedrukte stemming hangt overal in het voorname huis. „Magere Hein" zit grijnzend te wachten in de marmeren hal en bekijkt honend de eresabels, die aan de muur hangen. Hij is er niet bang voor. De Prediker heeft van de worsteling met de dood geschreven: „De mens heeft géén geweer in deze strijd". Een mens kan A-bommen maken en H-bommen,' maar hij kan er de dood niet mêe neerschieten. Ménsen gaan dood. Ook generaals en admiraals. Koningen en volkscom missarissen. Alleen de dood blijit leven... Onder het dienstpersoneel van Naaman bevindt zich een Joods slavinnetje. Hèndsgemeen is zij, ofschoon het officiëel vrede is, ja, hoewel Israël en Aram samen in de United Nations zitten, door een bende rampokkende Syriërs ge stolen. Och ja, wat je aan bondgenoten hebt, is ons bekend. Onze hulp bij Singapore en onze zelfopoffering in de Java- zee hebben zij ons beloond door ons Indië af te gappen en zij hebben ons als natie zo naar de bedeling verwezen! Om op dit meisje terug te komen, via de slavenmarkt van Damaskus is zij in het huis van Naaman terechtgekomen. Zij hoort natuurlijk spreken over de ziekte van haar meester en dan heeft zij waarlijk met hem te doen. Wij zouden het béter begrepen hebben als zij gedacht had: „Ik hoop, dat die vent zich doodkrabt". Zó zijn wij geweest tijdens de oorlog. Maar dit meiske zegt bewogen: „Och, was mijn heer maar bij de profeet in Samaria, dan zou deze hem wel van zijn melaatsheid verlossen". Wij zouden willen uitroepen: „Meid, ben je mal? Je kunt beter de K.P. waarschuwen, dat die hem liquideert! Hoe meer van die heidense geweldenaars omkomen, des te beter!" Althans wij zouden de opmerking plaatsen, dat dit kind bepaald slecht, gecatechiseerd had. Zij had een voorbeeld moeten nemen aan Jaël, van wie wij in Richteren 4 lezen. Die hamerde de vrouwendief Sisera een tentpin door de slapen. Zong niet Debora: „Gezegend boven de vrouwen zij Jaël"? (Richteren 5 vers 24). Wie handelde nu goed, Jaël of dit meisje? Het antwoord moet luiden: Beiden handelden goed, want allebei deden naar het Woord des HEREN. Jaël leefde tijdens de openbaring van de Toorn des HÉREN over het nageslacht van Cham. God had geboden: ,Roei Kanaan uit!" De maat van hun zonden was vol geworden. Eeuwen lang had de lankmoedigheid Gods hen gedragen, nu werden zij als een vuile zweer uit het schoon gelaat van Gods aarde weggesneden. Dit meisje uit 2 Koningen 5 leefde in een geheel andere periode der heilshistorie. Niet in een tijd van oordeel, doch in een tijd van ontferming. Onder de bezielende leiding van de profeet Ëlisa was een grote opwekking onder Israël tot e houten KaAerunaten „Jtnna 1635 Met vier houten tenen rustend op de stenen, staat hy in zijn zwarte jas, piepend om de staande as, met zijn kop in 't zonnelicht, de zware trap als evenwicht de lange armen uitgebreid, en de zeilen wijd gespreid, tollend, draaiend als een kind in de westenwind. Als de wind zich legt, staan zijn wieken recht, de armen in de lucht, stopt hij in zijn vlucht. Wakkert t windje aan, dan zullen ze weer slaan. De oude molenaar, brengt dat voor elkaar, want hij draait gezwind, de wieken naar de wind, Heeft het kettingrad, by de trap gevat, grijpt het kleine wiel in zijn witte kiel, knerpt hem om zijn as, in zijn zwarte jas, legt de ring alweer, om een paaltje neer, en hij draait 'em kloek, naar de winden-hoek. nmeRwnnse BRieuen Wanneer ik dit epistel aan jullie schrijf is het voor Amerika een buitengewone dag. Wij hebben niet zoals bij jullie tweede christelijke feestdagen. Wij vie ren geen tweede Kerstdag, tweede Paas dag of tweede Pinksterdag en ook geen Hemelvaartsdag waarop alles stil ligt, zoals dat in Nederland gebruikelijk is. Maar daar tegenover staat, dat wij wèl onze nationale gedenkdagen hebben. En één daarvan is de herdenkingsdag van de gesneuvelden in onze vrijheidsoor log. Op 4 Juli 1776 is het vredesver drag getekend en ontving onze natie zjjn zelfstandigheid. Maar deze vrij heidsoorlog kostte aan duizenden en duizenden het leven. In de eerste helft van de 18e eeuw bestond onze natie nog uit 13 koloniën. Elke staat had zijn eigen regering. En de gouverneurs hler- over, werden aangesteld door de Engel se regering, die Amerika tot koloniaal bezit rekende. Een opmerkelijk ding daarbij is wel, dat er toen bestaan heeft de staat „Nieuw Nederland", wat later New York geworden is. Deze staat was de belangrijkste en overwegend Neder lands. Er stond toen dan ook een Hol landse gouverneur aan het hoofd. Deze staat is later aan Engeland afgestaan. Dit feit wordt vandaag nog door vele Amerikanen van Hollandse afkomst "be treurd. Want zeer terecht heeft William Taft, eenmaal President van de Ver enigde Staten, eens bij de opening van een tentoonstelling te Chicago gezegd: wanneer Nederland toen beter op zijn tellen gepast had, dan zouden we waar schijnlijk toch wel een vrijheidsoorlog hebben gehad maar dan zou Amerika een Nederlands sprekende natie gewor den zijn. Wat dat betreft zijn ze bij jul lie dus niet pas ingedommeld, nu pas na 194S bij de overgave van dat mach tige rijk van de ïnsullnde, dat Multatull eens roemde als de gordel van smaragd, welke zich om de Evenaar slingerde; de Hollanders hebben al eer domme dingen uitgehaald, waarbij Engeland een geslepen rol heeft gespeeld en de Hollanders te gaar af was. De geschie denis herhaalt zich soms .niet, maar soms toch ook wèl, zoals je ziet. Maar enfin, de geschiedenis neemt geen keer, en de geschiedenis leert ons óók, dat de mensheid uit de geschiedenis nooit iets leert Daar is zij te dikhuidig voor. Nu zijn die dertien Staten met Enge land, dat ons volk gewoon kolonialiseer de, in strijd gekomen. Wat op dit ogen blik b.v. in Engels-Indlë gebeurt, dat gebeurde reeds in de achttiende eeuw bij ons: de Amerikanen maakten zich vrij en begonnen liever zelf him peul tjes te doppen. De directe aanleiding was, dat toen Engeland weer eens oor log had, der gewoonte getrouw graag een ander voor zich liet vechten en daarom de Amerikanen uit de kolonies opeiste om voor haar te vechten. Bo vendien moesten de kolonies zware be lastingen opbrengen om de oorlog te kunnen voeren. Engeland ging boven dien zelf nog zware invoerrechten leg gen op alles wat werd ingevoerd, zoals thee, verfwaren, papier, glas, enz. Na tuurlijk werd door ons volk hardnekkig geweigerd die belastingen op te bren gen. De ladingen van schepen, die be lastbare goederen inhadden, zoals thee vooral, werden voor de geblokkeerde haven van Boston over boord gewor pen, door een bende heethoofden en dit alles leidde tot een bloedige oorlog, we kunnen wel zeggen, gerekend naar het aantal inwoners dat Amerika toen tel de, tot de oorlog die van ons de zwaar ste offers geëist heeft van alle oorlogen welke we later nog voeren moesten. Engeland zond niet slechts zijn wel geoefende en uitgeruste legers op ons af, maar hitste ook de Roodhuiden te gen ons op, een volk dat zich in die dagen nog volstrekt niet bekommerde om menselijkheid of oorlogsrechten. Hei was een bloeddorstige en wrede tijd. Be denk wel eens, dat hier misschien nog de wortels liggen van de antipathie welke vele Amerikanen vandaag nog tegen de Engelsen hebben. De zwaarste slag die geleverd werd was die bij de Bunker Hill. Daar wer den duizenden geveld en him graven zijn er tot op deze dag. De geschiedenis verhaald ons, dat de Amerikanen moe deloos werden en er op aandrongen de strijd maar op te geven, maar 't was de beroemde George Washington, die met andere leiders er de moed bij het zwaar getroffen volk inhield. Wanneer, men het gebed leest, dat Washington op dit slagveld, met zijn duizenden graven, We zijn allemaal weer behouden op ons plaatsje vóór en in de klas aangeland. Na een kostelijke va cantie is het ook weer goed, dat ons oude vertrouwde wereldje weer zijn eendere slag draait Ik ben er ditmaal finaal uitgeweest Kunnen die school mensen doen, smaalt er stiekum een tje? Nu ja, maar er kwam wat handig heid aan te pas. Tegenwoordig heb je zoveel internationale contacten, zo ook bij ons, onderwijsmensen. Door al die contacterij was ik in het bezit gekomen van het adres van een chris telijk vrouwelijk collega uit het land der bergen. Al schrijvende waren we tot deze overeenkomst gekomen, dat we de vacantie samen zouden delen. Mijn correspondentie-collega zou de eerste helft van de vacantie naar het vlakke land komen als mijn gast en ik zou de tweede helft in haar land eens wat anders dan vlakke weiden zien. Alles verliep naar wens. Natuurlijk stuurde ik vanuit de verte een pracht van een kaart naar mijn goeie dikkerd van een hospita. Laat nu mijn reis en dus ook die kaart de trots van haar leven blijken te zijn. Dat zou ik wel gewaarworden. Mijn hele span zit geladen voor me. Nu ze krijgen de kans om te ontladen, ik ben er klaar voor. Wie ooit piekert over wat te doen in de vacantie, kan van mij wel een staalkaart krijgen. Ze „binne echt uit geweest ze binne naar d'r opoe geweest, ze binne En uwes ben in de lucht geweest", ju- heeft uitgesproken en men ziet hem op de schilderij geknield aan de Almach tige vragen om Diens leiding en zijn zo moeilijke taak, dat denkt men als Nederlander onwillekeurig aan de Prins van Oranje in zijn zware strijd tegen het machtige Spanje der zestiende eeuw. Amerika heeft ongeveer een zelfde be gin gehad. Uit de geschiedenis van Amerika valt op te maken) dat ook bi) dit volk toen een sterk religieus besef geleefd heeft en het godsdienstig leven op hoog peil stond. Onze constitutie geeft er vandaag nog de sporen en nawerking van te zien. Tot volgende week. OOM CEES. belt opeens Piet luidkeels door de klas. „Nee", zeg ik beslist, „ik heb niet in een vliegmachine gezeten". Dit ant woord verbijsterd Piet even. Hij heeft in de verste verte niet aan een vlieg machine gedacht. Hij kijkt me even peinzend aan. Dan zegt hij: „Neeeeee, „maar uwes ben in de lucht geweest^ me tante (mijn hospita het 't zelf ver teld 'oor. Uwes heb op een grote hoop. gestaan, zo hoog as de lucht en ik heb, die grote hoop gezien op die kaart, van uwes moeder" (hij bedoelt weert m'n hospita. „Ja", geef ik nu maar toe, „dat was een hoge berg", maar nog voor ik tyd heb te vragen, wat hij heeft uitgevoerd, wordt me de pas afgesneden door Hans, .die heel triumfant en luide verkondigd, dat ook hij in de lucht geweest is, op een, schommel in de speeltuin. Hans zal ons ook weieens laten zien, wat dat wel, betekent. Daartoe gaat hij naast zijrt bank staan en steekt zijn beide armen\ in de lucht. Zó hoog was hij waar blijf ik nu met mijn hoge berg» Ik moet er het mijne van hebben en informeer of hij niet bang was, zo hoog in de lucht „Bangmeet; kan Hans voor het ogenblik niet zeg-, gen, want Marijke, een nichtje van Hans, interrumpeert hem door te zeg gen, dat zij toen óók in de lucht ge weest is op de schommel. „Juffrouw1',) briest Hans verontwaardigd, en hij blijkt er alles van te weten, omdafl zijn nichtje die dag met zijn oudern mee uit mocht, „juffrouw, Merijke ist niét in de lucht geweest. Ze gong| maar zo'n klein eindje", en meteen toont Hans ons hoé een klein eindje dat wel was, door op zijn knieën naast zijn bank te gaan zitten en zijn knuistje ongeveer een decimeter boven de grond te houden. Marijke kan al leen maar diep-diep verontwaardigd! zeggen: „Oooooooo juffrouw, dat isi nietes hoorHans gaat niet', dieper in de zaak der hoogte in, hij1 zegt enkel: „Tuurlijk, meisies benne altijd bang Wel verdraaid, dat raakt ons alle maal en ik verdedig mijn sexe dooxt te zeggen, dat ik „toen-er-is" op een schommel, ook echt hoog in de luch t geweest ben, zó hóóg" en ik kjjk zoe-t kend in het rond, „zó hoogals de Zet zijn zeilen op, kwarts of hoge top, of met lage lienen, zal hij 't brood verdienen. Lopen als een tol moet hij niet op hol, maar in fiksen draf zacht de vanger af,... Langzaam valt een roe, naar de aarde toe, zwiert zijn maat omhoog: 't Is een lust voor 't oog. Zwevend langs de grond, draaien ze in 't rond. Alleen met tegenwind, draaien ze gezwind. Stond hij andersom. Wel dan bleef hij stom. Nu zwiert zijn wiekenkruis, langs het molenhuis. De oude molenaar, zet wat zakken klaar, zet de stenen adn, die dan draaien gaan, en hij stort het koren, in de stenen voren. Steunend gaan de zware [stenen, over 't zachte koren henen, 't Wordt tot gruus en meel [gemalen, *t stroomt nog warm in [witte balen. Aan de hoge kap, langs de torentrap, hangt een lange lier. Met een kleine zwier. stand gekomen. In de vruchten van deze reveil deelden enigermate ook de volkeren. Elisa was „de profeet van de Ontferming des HEREN over het leven". Hoe jong nu dit kind geweest moge zijn toen zij uit haar land werd gestolen, er is bij haar een diepe indruk gebleven van die heilstijd. Jeugd-indrukken drukken een diep stempel op iemands persoonlijkheid en bepalen grotendeels iemands verder leven. Mij spelen enige versregels door de gedachten, •welke ik niet thuis kan brengen. Ik vermoed, dat zij van Da Costa zijn. Zij luiden ongeveer aldus: een geest, die bij de loop der jaren en bij des levens wisseling, onwrikbaar op het punt blijft staren, vanwaar hij 't levenslicht ontving. Zulk een geest bezit dit Joodse meiske, daarom is zij door de macht en pracht van Babel niet in het minst geïmponeerd. Wij zouden vermoeden: zij zal wel onder de indruk wezen! Damaskus was, bij haar dorpje vergeleken, wat New-York is in verhouding tot Nisse. Zo'n onnozel buitenkind tussen al die wereldse mensen! Eén Jodenmeisje onder allemaal heidenen! Zie nu het merkwaardige: Damaskus verschrikt dit kind niet en bekoort het evenmin. Zij zegt, als van de ziekte van haar meester gesproken wordt: „Mijnheer moet bij de man Gods in Samaria wezen, want Damaskus is niks!" Helaas, wij zijn zo anders. Schuw zijn wij, hoogstens durven wij zeggen: „Pardon, ik ben gelovig. Neemt u mij dit alstublieft niet kwalijk? Zoals straatkinderen hun ogen uitkijken als auto's bij de grote lui voorrijden, zo staan de kinderen Gods tegenwoordig op de stoep bij de wereld. Ze taxeren maar aldoor: „O, wat is de wereld mooi en rijk en sterk! Zoveel bioscopen met roodpluchen stoelen en wij hebben maar wat armieterige lokaaltjes. Wat kunnen die kunstenaars mooie opera's zingen, terwijl wij ons moeten behelpen op een serafientje-met-een-borstkwaal. Hoeveel geleerden bezit de wereld niet, doch wij hebben maar een dominee en hij preekt niet eens uit zijn hoofd..." Ergo, Damaskus is gróót en de kerk is niks!" Als het zó met u staat, blik dan eens terug in uw leven'. Wij zijn kinderen van een geestelijke opwekking, die de: vorige eeuw in ons land heeft plaatsgevonden. De ouderen van mijn lezers bewaren mogelijk nog de heiv innering aan een grootvader, die stamde uit deze reveil. Misschien was hij een Bijltje (d.i. een scheepmaker) van d« Amsterdamse Eilanden of een turfsteker uit het Drentse veen» U ziet die oude baas nog wel vóór u, is het niet? Op het tafeltje in zijn doodeenvoudige huiskamer tegen een Staten.-. Bijbel en een psalmboek. U bent er als kind wel bij geweest wanneer hij z'n stalen bril opzette en een kapittel voorlas uit het Boek van God. Ik denk, dat u hem nóg hoort zingen. Een harde stem was het, gewend zich boven het klappen der breeuwhamers of door de uitgestrektheid van het veen verstaanbaar te maken. Als bij vele oude mensen had zga zingen iets van een wenteltrap, er zaten verschillende draaie- rijtjes in de wijs. En tóch was het mooi, want hij zong met zijn hart, met een diep gevoel. Hóór je hem nog? Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven, die van de straf voor eeuwig is ontheven wiens wanbedrijf waardoor hij was bevlekt, voor 't heilig oog des Heeren is bedekt. „Huil je, grootvader?" vroeg je als kind verbaasd, want bij dit zingen konden de tranen langs zijn gebruinde wangen rollen. Dan kon hij ineens de vereelte hand op je hoofd leggen en spreken: „M n jongen, m n meiske, dat je toen een kind des HEREN mocht wezen!" Misschien woonde hij op een dorp en stond daar slechts een kerk zo groot als een brandspuithuisje! Toch was dit kerkje hem de liefste plek op aard. Daar gaf hij alle mod©» paleizen en schouwburgen voor cadeau! In dat kerkske werd het Woord van God verkondigd. Daar werd gepredikt vani Gods Vrijmacht en van het ruw-houten Kruis. Daar vloeide het water van de Doop en zat hij aan de Heilige Bediening» Om die reden getuigde hij tegen de burgemeester en de notaris en even goed tegen de paardenkopers en de fabrieks» meisjes: „Daar moet je wezen!" 5 S'sTS'SSi w 1-3 a ga I" 8 "8 5" 8 O 3 O O O (B O O v—i n> a »rj Q s« a U aaSg-B-'g n 3 m A gHffrs^sri&frt m" <t> s5- a> O" o, f 3 <g ÓS 3W HQ M (Jq M 2 g cm® Q- (D £"3 5 Jg 0> N ty o m rD lw O.OW2 I 8 "-3 o, 2 a m 8S3& Ï34 *-t 3 fl> eT p*3 q? 3 a> 2 Bgg »'g CD n (T> !I K-^a-^g-g o-g B irS'ïz! 3 3°qp._ fDjg.p n> p to- n rc o E». co °3 S 3 3 m g' ►ij O S3.K-® o,a' 3 m 3 co 3 c O'S £.3 o Wou P 3 g 3 g c[L°5-f? .,c g:® tr'iKt M cm w m ai :gifig.g,öïs o 3 (T> P4 g B O SaJsg gr 3 c a a o fl> t/i CTQ Cü CL(D rr- r&Sg-f S°5' 3 3 §"3 t) 3 3 Se"6* o g.3»tr£. g a 9 e: g Y" o.*" 3.5"^ <5 O O p p CL A i l^cBB§^=2.5, 5"o.5 Sas*» ssrsig"'to 2&S S3 g a® S SAo-g 2-* CL 3 r K' SeiresSo-ggs-ggijg o»o2ft^iro'2!L

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1952 | | pagina 6