s
Vrijdag 12 September 1952
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
Vrijdag 12 September 1952
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
reis alleen laat maken en dit kind, dat
zo weinig opmerkt anders, ,ziet nu in
de vreemde plaats aangekomen opeens
alles.
Zie maar eens: „Eerst kwam nog de
straatweg, die de hoofdweg Utrecht
Amsterdam bleek te zijn. Het snorde
er van autp's. Ook alweer iets onge
woons voor haar. Al verder gaande,
nam ze het dorp links en rechts goed
op. Ze had het al gauw gezien. Twee
helften had het dorp, gescheiden door
de Vecht. Aan de ene kant vlug na
elkaar, de kleine en de grote kerk,
de pastoriën, het doktershuis, het bur
gemeestershuis, enige voorname hui
zen, het postkantoor, het gemeente
huis, en militair tehuis en nog ver
scheidene winkels in oude en nieuwe
trant.
Ja, ge ziet het, José is nog zo onnozel
niet als waarvoor we haar hielden.
Enfin ze komt in het Kindertehuis en
maakt er carrière, na zich natuurlijk
behoorlijk door lezen en lessen ont
wikkeld te hebben. Als helaas het
kindertehuis wegens gebrek aan jeug
dige bevolking, ophoudt te bestaan,
maakt José precies op tijd kennis met
een mijnheer, hij heeft een goede
introductie, dat is in orde die haar
aan een prachtbaan helpt, waar José
een succes wordt, ook nog voor die
mijnheer, wijl ze later met hem trouwt
en dan een steun wordt in zijn werk
als ambtenaar bij de kinderwetten.
Het gaat alles in dit boek behoorlijk
in vrome trant, alleen maar niets is
er echt, doorleefd of werkelijk.
Een roman kan men dit verhaaltje zeker
niet noemen, daarvoor is het te onno
zel en een boek voor oudere meisjes
is het ook niet. Het is alles een in
elkaar gezet, maatwerk. De uitgever
had de schrijfster de beste dienst ge
daan, als hij door zijn adviseurs voor
zijn uitgaven, haar had laten weten
dat er geen zier van deugde en dat ze
eerst zelf eens moest lezen en leren
en vooral in het echte leven rondkijken.
Wil men over de moeiten en moge
lijkheden in het jongemeisjesleven
schrijven, uitstekend, maar dan levens
waar, zonder valse romantiek en ook
met een vroomheid, die werkelijk
heid is in het leven. Daarmede kan
men onze meisjes helpen.
We zijn blij, dat dit ons van het hart
is en we de volgende maal kunnen
spreken over „De laatste tocht". Dat
is betere kost.
nooit eens op en.ga zo maar even
door. We weten het allemaal wel, want
we hebben elk wel eens zo'n bui, dat
we ons werk de levenstaak, die God
ons gaf vanuit die hoek bezien. En
dan is het net mis met ons. Ook al
hebben we nog zoveel verontschuldi
gingen in die korte grauwe dagen of
in het nooit eindigende werk. We be
grijpen dit best van elkaar, elke dag
bedden opmaken, eten koken, vaten
wassen, ook eens ramen zemen, 'tis
alles zo'n allernuchterst werk, dat
wórdt wel eens vervelendals je
even niet ziet, dat al die werkjes zijn
opgenomen in het levensbestek, dat
God ervoor klaarmaakte. In dat bestek
nam Hij dus op al die handenwerkjes
van ons. (Geen handwerkjes echter).
Toen Frederik van Eeden, de schrij
ver en dichter oud was, bekeek hij zijn
gerimpelde en door ouderdom gevlek
te handen en vroeg: mijn handen,
bracht enze eer of schande, brachten
ze zegen aan?
Als ik denk aan de handen mijner
moeder, dan zou ik op die vraag zo blij
en welverzekerd kunnen zeggen, ze
brachten in het werk van alle dag, zo
veel zegen aan. Als je het zo ziet, dan
wordt het werk onzer handen zo mooi
en zo groots ook, dat je het met blijd
schap gaat doen.
Ik denk, dat de vrouw, die het vol
gende gedicht maakte, dat vrij uit het
Engels werd vertaald ook zó het huis
werk is gaan zien. Dit gedicht, dat
stond in „Contact" is juist voor ons ge
wone huisvrouwen zo prachtig, dat ik
het graag een plaatsje in ons hoekje
geef. Het is geschreven voor een
violiste, die in de eerste wereldoorlog
keukenwerk moest doen. Het is van
Cecidly Hallack.
Hoe vlug vergleden de zomerse
maanden naar de herfstige September-
tijd. Natuurlijk hebben we de zomer
met blijdschap begroet. We zouden
veel minder werk hebben, want die
eindeloze stof-producent, de kachel,
kwam op non-actief, de jeugd en voor
al het grut, dat het je in huis nogal
eens lastig kan maken, kun je onver
hinderd naar buiten sturen en dan, aan
kousen of sokjes hoef je eenvoudig
niet meer te denken. Dat spaart je wat
aan tijd. De zomerideale tijd....
en vacantie in het zicht.
En nu is dat allemaal voorbij, maar
hoor je nu klagen, dat al die oude pla
gen weer terugkeren? Integendeel,
moeder spint weer als een tevreden
poes. Ze weet nu elke dag weer waar
het eigen volkje te vinden is, op het
werk of in de school. En in huis weet
ze ook weer waar alles te vinden is.
Daarvoor is ze met rappe hand aan de
slag gegaan na de zorgeloze zomerse
dagen. Nu komt al het werk weer on
verminderd terug, maar daar wachten
ook de gezellige avonden straks als de
kachel weer brandt (wie sprak er ooit
van stofnesten?) en de lamp een fijne
sfeer geeft, zelfs aan de soberste ka
mer.
Zo hoor je nu, en gelukkig wie zo
welgemoed het herfstgetij ingaat. Doch
als de geestelijke zomerreserves ver
teerd zijn, en de dagen donker en kort
worden, maar het werk niet minder,
doch veel meer wordt, dan zou je toch
je hart weieens willen uitstorten in
een klacht over dat eindeloze werk,
dat ook zo hopeloos gewoon en vlak
is. Eigenlijk vervelend, niet veel waard
ook. Iedereen kan het doen, het houdt
HET GEBED VAN EEN HUISVROUW.
„God woont ook te midden van de potten en de pannen"
Heer van de kleine dingen, waar 'k nooit tijd heb om te zijn
een weldoend heil'ge, of in schemerschijn
te waken in Uw dienst, of de hemel te bestormen:
O, wil mij in 't gewone werk toch tot een heil'ge vormen!
Heer van de kleine dingen, die 'k breng aan U als offerande
(het werk van elke dag in mijn verruwde handen)
de vraag naar 't ene nodige wil die zó in mij wekken,
dat ik nog bidden kan, zélfs onder 't tafeldekken.
Aanvaard mijn ruwe handen, want ze werden zo voor U.
Mijn huis wordt mij een instrument o, hoor de tonen nu,
die 'k in mijn werk probeer te brengen, U ter eer!
Hoor de muziek, die ik bedoel, o, lieve Heer!
Hoewel ik Martha's handen heb, heb ik Maria's geest;
als ik de schoenen poets, zoek 'k Uw sandelen 't meest.
Ik mijmer, hoe ze ons' aard betraden, zovaak 'k de vloeren doe.
Aanvaard deez' meditatie, Heer, voor meer ben ik te moe.
Mijn nachtgebed doe ik alvast bij 't avondafwaswerk,
en meestal ben 'k dan erg vermoeid en 't hart, dat schoon en sterk
vol ijver 't ochtendwerk begon, is lang voor mij ter rust
Leer mij, Uw voorbeeld vólgen Heer, mijn werk te doen met lust!
Mijn ochtendbede zeg ik 's nachts, al is het nog wat vroeg,
maar 's morgens bij het opstaan, Heer, is er weer werk genoeg.
Soms voel 'kmij dan, of 'k nog in bed lig in mijn keukenkleren.
God, laat Uw assepoester niet teveel ontberen!
Verlicht mijn keuken met Uw vree, verwarm hem met Uw gloed!
Vergeef mijn tobben, Heer, en zorg, dat niets mij mopp'ren doet
en maak mij overtuigd, en dus tevreden met mijn lot:
Dat zélfs uit Nazareth iets goed kan zijn voor God!
2 Koningen 51 ~~5.
Wij zien ons in dit hoofdstuk verplaatst in het huis van
een Mac-Arthur of een Eisenhower uit lang vervlogen
eeuwen. Want met zulke figuren is Naaman te vergelijken.
Hij is immers niet alleen generaal van Koning Hadadézer
van Damaskus, maar tevens opperbevelhebber der United
Nations.
Er is niets nieuws onder de zon.
Zoals wij thans de Russische Beer horen grommen en zien
klauwen naar buit, zo is eens Assyrië een dreigend oorlogs
monster geweest. De schaduw van dit gevaar hangt over dit
hoofdstuk. Er is al ergens een Korea geweest, waar deze
staten-dief is begonnen in te breken. Daarom hebben ver
scheiden volken, waaronder ook Israël, zich verenigd,
Damaskus of Syrië, ook wel Aram genoemd, speelt hierbij
de rol welke thans aan Amerika is toebedeeld. Het moet de
meeste soldaten leveren en mag de opperbevelhebber aan
wijzen. Deze Naaman overwint.
Met roem overdekt, is hij teruggekeerd in zijn paleis. Maar
hij geniet van zijn faam weinig, want hij is melaats. Men zegt,
dat hij beter op het slagveld had kunnen vallen dan langzaam
weg te rotten door deze lugubere kwaal. Toch geeft hij zijn
hoge ambt niet op, hij wil in het harnas sterven.
Een gedrukte stemming hangt overal in het voorname huis.
„Magere Hein" zit grijnzend te wachten in de marmeren
hal en bekijkt honend de eresabels, die aan de muur hangen.
Hij is er niet bang voor. De Prediker heeft van de worsteling
met de dood geschreven: „De mens heeft géén geweer in
deze strijd". Een mens kan A-bommen maken en H-bommen,'
maar hij kan er de dood niet mêe neerschieten. Ménsen gaan
dood. Ook generaals en admiraals. Koningen en volkscom
missarissen. Alleen de dood blijit leven...
Onder het dienstpersoneel van Naaman bevindt zich een
Joods slavinnetje. Hèndsgemeen is zij, ofschoon het officiëel
vrede is, ja, hoewel Israël en Aram samen in de United
Nations zitten, door een bende rampokkende Syriërs ge
stolen. Och ja, wat je aan bondgenoten hebt, is ons bekend.
Onze hulp bij Singapore en onze zelfopoffering in de Java-
zee hebben zij ons beloond door ons Indië af te gappen en
zij hebben ons als natie zo naar de bedeling verwezen!
Om op dit meisje terug te komen, via de slavenmarkt van
Damaskus is zij in het huis van Naaman terechtgekomen. Zij
hoort natuurlijk spreken over de ziekte van haar meester en
dan heeft zij waarlijk met hem te doen. Wij zouden het béter
begrepen hebben als zij gedacht had: „Ik hoop, dat die vent
zich doodkrabt". Zó zijn wij geweest tijdens de oorlog.
Maar dit meiske zegt bewogen: „Och, was mijn heer maar
bij de profeet in Samaria, dan zou deze hem wel van zijn
melaatsheid verlossen".
Wij zouden willen uitroepen: „Meid, ben je mal? Je kunt
beter de K.P. waarschuwen, dat die hem liquideert! Hoe
meer van die heidense geweldenaars omkomen, des te beter!"
Althans wij zouden de opmerking plaatsen, dat dit kind
bepaald slecht, gecatechiseerd had. Zij had een voorbeeld
moeten nemen aan Jaël, van wie wij in Richteren 4 lezen.
Die hamerde de vrouwendief Sisera een tentpin door de
slapen. Zong niet Debora: „Gezegend boven de vrouwen
zij Jaël"? (Richteren 5 vers 24).
Wie handelde nu goed, Jaël of dit meisje?
Het antwoord moet luiden: Beiden handelden goed, want
allebei deden naar het Woord des HEREN.
Jaël leefde tijdens de openbaring van de Toorn des
HÉREN over het nageslacht van Cham. God had geboden:
,Roei Kanaan uit!" De maat van hun zonden was vol
geworden. Eeuwen lang had de lankmoedigheid Gods hen
gedragen, nu werden zij als een vuile zweer uit het schoon
gelaat van Gods aarde weggesneden.
Dit meisje uit 2 Koningen 5 leefde in een geheel andere
periode der heilshistorie. Niet in een tijd van oordeel, doch
in een tijd van ontferming. Onder de bezielende leiding van
de profeet Ëlisa was een grote opwekking onder Israël tot
e houten
KaAerunaten
„Jtnna 1635
Met vier houten tenen
rustend op de stenen,
staat hy in zijn zwarte jas,
piepend om de staande as,
met zijn kop in 't zonnelicht,
de zware trap als
evenwicht
de lange armen uitgebreid,
en de zeilen wijd gespreid,
tollend, draaiend als een
kind
in de westenwind.
Als de wind zich legt,
staan zijn wieken recht,
de armen in de lucht,
stopt hij in zijn vlucht.
Wakkert t windje aan,
dan zullen ze weer slaan.
De oude molenaar,
brengt dat voor elkaar,
want hij draait gezwind,
de wieken naar de wind,
Heeft het kettingrad,
by de trap gevat,
grijpt het kleine wiel
in zijn witte kiel,
knerpt hem om zijn as,
in zijn zwarte jas,
legt de ring alweer,
om een paaltje neer,
en hij draait 'em kloek,
naar de winden-hoek.
nmeRwnnse BRieuen
Wanneer ik dit epistel aan jullie schrijf
is het voor Amerika een buitengewone
dag. Wij hebben niet zoals bij jullie
tweede christelijke feestdagen. Wij vie
ren geen tweede Kerstdag, tweede Paas
dag of tweede Pinksterdag en ook geen
Hemelvaartsdag waarop alles stil ligt,
zoals dat in Nederland gebruikelijk is.
Maar daar tegenover staat, dat wij wèl
onze nationale gedenkdagen hebben. En
één daarvan is de herdenkingsdag van
de gesneuvelden in onze vrijheidsoor
log. Op 4 Juli 1776 is het vredesver
drag getekend en ontving onze natie
zjjn zelfstandigheid. Maar deze vrij
heidsoorlog kostte aan duizenden en
duizenden het leven. In de eerste helft
van de 18e eeuw bestond onze natie
nog uit 13 koloniën. Elke staat had zijn
eigen regering. En de gouverneurs hler-
over, werden aangesteld door de Engel
se regering, die Amerika tot koloniaal
bezit rekende. Een opmerkelijk ding
daarbij is wel, dat er toen bestaan heeft
de staat „Nieuw Nederland", wat later
New York geworden is. Deze staat was
de belangrijkste en overwegend Neder
lands. Er stond toen dan ook een Hol
landse gouverneur aan het hoofd. Deze
staat is later aan Engeland afgestaan.
Dit feit wordt vandaag nog door vele
Amerikanen van Hollandse afkomst "be
treurd. Want zeer terecht heeft William
Taft, eenmaal President van de Ver
enigde Staten, eens bij de opening van
een tentoonstelling te Chicago gezegd:
wanneer Nederland toen beter op zijn
tellen gepast had, dan zouden we waar
schijnlijk toch wel een vrijheidsoorlog
hebben gehad maar dan zou Amerika
een Nederlands sprekende natie gewor
den zijn. Wat dat betreft zijn ze bij jul
lie dus niet pas ingedommeld, nu pas
na 194S bij de overgave van dat mach
tige rijk van de ïnsullnde, dat Multatull
eens roemde als de gordel van smaragd,
welke zich om de Evenaar slingerde;
de Hollanders hebben al eer domme
dingen uitgehaald, waarbij Engeland
een geslepen rol heeft gespeeld en de
Hollanders te gaar af was. De geschie
denis herhaalt zich soms .niet, maar
soms toch ook wèl, zoals je ziet. Maar
enfin, de geschiedenis neemt geen keer,
en de geschiedenis leert ons óók, dat de
mensheid uit de geschiedenis nooit iets
leert Daar is zij te dikhuidig voor.
Nu zijn die dertien Staten met Enge
land, dat ons volk gewoon kolonialiseer
de, in strijd gekomen. Wat op dit ogen
blik b.v. in Engels-Indlë gebeurt, dat
gebeurde reeds in de achttiende eeuw
bij ons: de Amerikanen maakten zich
vrij en begonnen liever zelf him peul
tjes te doppen. De directe aanleiding
was, dat toen Engeland weer eens oor
log had, der gewoonte getrouw graag
een ander voor zich liet vechten en
daarom de Amerikanen uit de kolonies
opeiste om voor haar te vechten. Bo
vendien moesten de kolonies zware be
lastingen opbrengen om de oorlog te
kunnen voeren. Engeland ging boven
dien zelf nog zware invoerrechten leg
gen op alles wat werd ingevoerd, zoals
thee, verfwaren, papier, glas, enz. Na
tuurlijk werd door ons volk hardnekkig
geweigerd die belastingen op te bren
gen. De ladingen van schepen, die be
lastbare goederen inhadden, zoals thee
vooral, werden voor de geblokkeerde
haven van Boston over boord gewor
pen, door een bende heethoofden en dit
alles leidde tot een bloedige oorlog, we
kunnen wel zeggen, gerekend naar het
aantal inwoners dat Amerika toen tel
de, tot de oorlog die van ons de zwaar
ste offers geëist heeft van alle oorlogen
welke we later nog voeren moesten.
Engeland zond niet slechts zijn wel
geoefende en uitgeruste legers op ons
af, maar hitste ook de Roodhuiden te
gen ons op, een volk dat zich in die
dagen nog volstrekt niet bekommerde
om menselijkheid of oorlogsrechten. Hei
was een bloeddorstige en wrede tijd. Be
denk wel eens, dat hier misschien nog
de wortels liggen van de antipathie
welke vele Amerikanen vandaag nog
tegen de Engelsen hebben.
De zwaarste slag die geleverd werd
was die bij de Bunker Hill. Daar wer
den duizenden geveld en him graven
zijn er tot op deze dag. De geschiedenis
verhaald ons, dat de Amerikanen moe
deloos werden en er op aandrongen de
strijd maar op te geven, maar 't was de
beroemde George Washington, die met
andere leiders er de moed bij het zwaar
getroffen volk inhield. Wanneer, men
het gebed leest, dat Washington op dit
slagveld, met zijn duizenden graven,
We zijn allemaal weer behouden
op ons plaatsje vóór en in de klas
aangeland. Na een kostelijke va
cantie is het ook weer goed, dat ons
oude vertrouwde wereldje weer zijn
eendere slag draait Ik ben er ditmaal
finaal uitgeweest Kunnen die school
mensen doen, smaalt er stiekum een
tje? Nu ja, maar er kwam wat handig
heid aan te pas. Tegenwoordig heb je
zoveel internationale contacten, zo
ook bij ons, onderwijsmensen. Door
al die contacterij was ik in het bezit
gekomen van het adres van een chris
telijk vrouwelijk collega uit het land
der bergen. Al schrijvende waren we
tot deze overeenkomst gekomen, dat
we de vacantie samen zouden delen.
Mijn correspondentie-collega zou de
eerste helft van de vacantie naar het
vlakke land komen als mijn gast en ik
zou de tweede helft in haar land eens
wat anders dan vlakke weiden zien.
Alles verliep naar wens. Natuurlijk
stuurde ik vanuit de verte een pracht
van een kaart naar mijn goeie dikkerd
van een hospita. Laat nu mijn reis en
dus ook die kaart de trots van haar
leven blijken te zijn. Dat zou ik wel
gewaarworden.
Mijn hele span zit geladen voor me.
Nu ze krijgen de kans om te ontladen,
ik ben er klaar voor. Wie ooit piekert
over wat te doen in de vacantie, kan
van mij wel een staalkaart krijgen.
Ze „binne echt uit geweest ze binne
naar d'r opoe geweest, ze binne
En uwes ben in de lucht geweest", ju-
heeft uitgesproken en men ziet hem op
de schilderij geknield aan de Almach
tige vragen om Diens leiding en zijn
zo moeilijke taak, dat denkt men als
Nederlander onwillekeurig aan de Prins
van Oranje in zijn zware strijd tegen
het machtige Spanje der zestiende eeuw.
Amerika heeft ongeveer een zelfde be
gin gehad. Uit de geschiedenis van
Amerika valt op te maken) dat ook bi)
dit volk toen een sterk religieus besef
geleefd heeft en het godsdienstig leven
op hoog peil stond.
Onze constitutie geeft er vandaag
nog de sporen en nawerking van te
zien.
Tot volgende week. OOM CEES.
belt opeens Piet luidkeels door de
klas. „Nee", zeg ik beslist, „ik heb niet
in een vliegmachine gezeten". Dit ant
woord verbijsterd Piet even. Hij heeft
in de verste verte niet aan een vlieg
machine gedacht. Hij kijkt me even
peinzend aan. Dan zegt hij: „Neeeeee,
„maar uwes ben in de lucht geweest^
me tante (mijn hospita het 't zelf ver
teld 'oor. Uwes heb op een grote hoop.
gestaan, zo hoog as de lucht en ik heb,
die grote hoop gezien op die kaart,
van uwes moeder" (hij bedoelt weert
m'n hospita. „Ja", geef ik nu maar
toe, „dat was een hoge berg", maar
nog voor ik tyd heb te vragen, wat
hij heeft uitgevoerd, wordt me de
pas afgesneden door Hans, .die heel
triumfant en luide verkondigd, dat ook
hij in de lucht geweest is, op een,
schommel in de speeltuin. Hans zal ons
ook weieens laten zien, wat dat wel,
betekent. Daartoe gaat hij naast zijrt
bank staan en steekt zijn beide armen\
in de lucht. Zó hoog was hij
waar blijf ik nu met mijn hoge berg»
Ik moet er het mijne van hebben en
informeer of hij niet bang was, zo
hoog in de lucht „Bangmeet;
kan Hans voor het ogenblik niet zeg-,
gen, want Marijke, een nichtje van
Hans, interrumpeert hem door te zeg
gen, dat zij toen óók in de lucht ge
weest is op de schommel. „Juffrouw1',)
briest Hans verontwaardigd, en hij
blijkt er alles van te weten, omdafl
zijn nichtje die dag met zijn oudern
mee uit mocht, „juffrouw, Merijke ist
niét in de lucht geweest. Ze gong|
maar zo'n klein eindje", en meteen
toont Hans ons hoé een klein eindje
dat wel was, door op zijn knieën naast
zijn bank te gaan zitten en zijn
knuistje ongeveer een decimeter boven
de grond te houden. Marijke kan al
leen maar diep-diep verontwaardigd!
zeggen: „Oooooooo juffrouw, dat isi
nietes hoorHans gaat niet',
dieper in de zaak der hoogte in, hij1
zegt enkel: „Tuurlijk, meisies benne
altijd bang
Wel verdraaid, dat raakt ons alle
maal en ik verdedig mijn sexe dooxt
te zeggen, dat ik „toen-er-is" op een
schommel, ook echt hoog in de luch t
geweest ben, zó hóóg" en ik kjjk zoe-t
kend in het rond, „zó hoogals de
Zet zijn zeilen op,
kwarts of hoge top,
of met lage lienen,
zal hij 't brood verdienen.
Lopen als een tol
moet hij niet op hol,
maar in fiksen draf
zacht de vanger af,...
Langzaam valt een roe,
naar de aarde toe,
zwiert zijn maat omhoog:
't Is een lust voor 't oog.
Zwevend langs de grond,
draaien ze in 't rond.
Alleen met tegenwind,
draaien ze gezwind.
Stond hij andersom.
Wel dan bleef hij stom.
Nu zwiert zijn wiekenkruis,
langs het molenhuis.
De oude molenaar,
zet wat zakken klaar,
zet de stenen adn,
die dan draaien gaan,
en hij stort het koren,
in de stenen voren.
Steunend gaan de zware
[stenen,
over 't zachte koren henen,
't Wordt tot gruus en meel
[gemalen,
*t stroomt nog warm in
[witte balen.
Aan de hoge kap,
langs de torentrap,
hangt een lange lier.
Met een kleine zwier.
stand gekomen. In de vruchten van deze reveil deelden
enigermate ook de volkeren. Elisa was „de profeet van de
Ontferming des HEREN over het leven".
Hoe jong nu dit kind geweest moge zijn toen zij uit haar
land werd gestolen, er is bij haar een diepe indruk gebleven
van die heilstijd. Jeugd-indrukken drukken een diep stempel
op iemands persoonlijkheid en bepalen grotendeels iemands
verder leven. Mij spelen enige versregels door de gedachten,
•welke ik niet thuis kan brengen. Ik vermoed, dat zij van Da
Costa zijn. Zij luiden ongeveer aldus:
een geest, die bij de loop der jaren
en bij des levens wisseling,
onwrikbaar op het punt blijft staren,
vanwaar hij 't levenslicht ontving.
Zulk een geest bezit dit Joodse meiske, daarom is zij door
de macht en pracht van Babel niet in het minst geïmponeerd.
Wij zouden vermoeden: zij zal wel onder de indruk wezen!
Damaskus was, bij haar dorpje vergeleken, wat New-York
is in verhouding tot Nisse. Zo'n onnozel buitenkind tussen
al die wereldse mensen! Eén Jodenmeisje onder allemaal
heidenen! Zie nu het merkwaardige: Damaskus verschrikt
dit kind niet en bekoort het evenmin. Zij zegt, als van de
ziekte van haar meester gesproken wordt: „Mijnheer moet
bij de man Gods in Samaria wezen, want Damaskus is niks!"
Helaas, wij zijn zo anders.
Schuw zijn wij, hoogstens durven wij zeggen: „Pardon,
ik ben gelovig. Neemt u mij dit alstublieft niet kwalijk?
Zoals straatkinderen hun ogen uitkijken als auto's bij de
grote lui voorrijden, zo staan de kinderen Gods tegenwoordig
op de stoep bij de wereld.
Ze taxeren maar aldoor: „O, wat is de wereld mooi en
rijk en sterk! Zoveel bioscopen met roodpluchen stoelen en
wij hebben maar wat armieterige lokaaltjes. Wat kunnen die
kunstenaars mooie opera's zingen, terwijl wij ons moeten
behelpen op een serafientje-met-een-borstkwaal. Hoeveel
geleerden bezit de wereld niet, doch wij hebben maar een
dominee en hij preekt niet eens uit zijn hoofd..."
Ergo, Damaskus is gróót en de kerk is niks!"
Als het zó met u staat, blik dan eens terug in uw leven'.
Wij zijn kinderen van een geestelijke opwekking, die de:
vorige eeuw in ons land heeft plaatsgevonden.
De ouderen van mijn lezers bewaren mogelijk nog de heiv
innering aan een grootvader, die stamde uit deze reveil.
Misschien was hij een Bijltje (d.i. een scheepmaker) van d«
Amsterdamse Eilanden of een turfsteker uit het Drentse veen»
U ziet die oude baas nog wel vóór u, is het niet? Op het
tafeltje in zijn doodeenvoudige huiskamer tegen een Staten.-.
Bijbel en een psalmboek. U bent er als kind wel bij geweest
wanneer hij z'n stalen bril opzette en een kapittel voorlas
uit het Boek van God. Ik denk, dat u hem nóg hoort zingen.
Een harde stem was het, gewend zich boven het klappen
der breeuwhamers of door de uitgestrektheid van het veen
verstaanbaar te maken. Als bij vele oude mensen had zga
zingen iets van een wenteltrap, er zaten verschillende draaie-
rijtjes in de wijs. En tóch was het mooi, want hij zong met
zijn hart, met een diep gevoel. Hóór je hem nog?
Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven,
die van de straf voor eeuwig is ontheven
wiens wanbedrijf waardoor hij was bevlekt,
voor 't heilig oog des Heeren is bedekt.
„Huil je, grootvader?" vroeg je als kind verbaasd, want
bij dit zingen konden de tranen langs zijn gebruinde wangen
rollen. Dan kon hij ineens de vereelte hand op je hoofd
leggen en spreken: „M n jongen, m n meiske, dat je toen
een kind des HEREN mocht wezen!"
Misschien woonde hij op een dorp en stond daar slechts
een kerk zo groot als een brandspuithuisje! Toch was dit
kerkje hem de liefste plek op aard. Daar gaf hij alle mod©»
paleizen en schouwburgen voor cadeau! In dat kerkske werd
het Woord van God verkondigd. Daar werd gepredikt vani
Gods Vrijmacht en van het ruw-houten Kruis. Daar vloeide
het water van de Doop en zat hij aan de Heilige Bediening»
Om die reden getuigde hij tegen de burgemeester en de
notaris en even goed tegen de paardenkopers en de fabrieks»
meisjes:
„Daar moet je wezen!"
5 S'sTS'SSi w 1-3 a ga
I" 8 "8 5" 8 O 3
O O O (B O O v—i
n> a »rj Q s« a U
aaSg-B-'g
n
3
m
A
gHffrs^sri&frt
m" <t> s5- a> O" o, f 3 <g ÓS 3W
HQ M (Jq M
2 g cm®
Q- (D £"3 5 Jg 0>
N ty o m rD lw
O.OW2 I 8 "-3
o, 2 a m
8S3&
Ï34 *-t
3
fl>
eT
p*3
q? 3
a>
2 Bgg »'g
CD n (T>
!I K-^a-^g-g o-g B irS'ïz!
3 3°qp._ fDjg.p n> p to- n rc
o E». co
°3 S 3
3 m g'
►ij O
S3.K-®
o,a'
3 m 3
co 3
c O'S
£.3
o
Wou
P 3 g
3
g c[L°5-f?
.,c g:® tr'iKt
M cm w m ai
:gifig.g,öïs
o 3
(T> P4 g B O
SaJsg gr
3 c a a o fl>
t/i
CTQ Cü
CL(D rr-
r&Sg-f
S°5'
3
3 §"3 t)
3 3
Se"6*
o
g.3»tr£.
g a 9 e:
g Y" o.*"
3.5"^
<5
O
O
p
p
CL
A
i
l^cBB§^=2.5,
5"o.5 Sas*» ssrsig"'to
2&S S3 g a® S SAo-g
2-* CL 3
r
K'
SeiresSo-ggs-ggijg
o»o2ft^iro'2!L