■BODM
gS.4i'SS^gvSoS4Jcyc;Hh3S
n> t3 oj n ii>*£ cm ~a JE; j3 -S o N
Van een hamen de rest.
AAGTEKERKE
A1
32 S1Eg 3
^-S* a
I: W-S si s g,| H-fS 8j 8 ag<
05 - M
Zij miste opeens
G
3
O
cm
D3
T3
«0
3
O
V©
-a u S"g 41 •-
»iu 'rj -Qt3>^^oti
t5 c C^J2 .-S 8 g
e -r" .E t-i ^7 Jc
rag a-^4;
CO^Ptnti^S
Jd u c
r<. G A, -Q S -f3. T3 CO
w G W
05 U
G 'c -n 2
o QJ G
ril a©^w u"^~2*-< d
«1S-3. OJ 3 g S
bo
G
«J
05
CD
rj RJ
co 7*
"3 fl
- G G N
bfl
O
g
■- 'a "2
5,2 J3
bO
Ss^ts
bo -M
C3 w
55 «-ÏÏ
<v> <13
G N G
csS w
rn «J
C T3 +j
CtJ CD
W
rl -*-1
hl
Si*
i2 c
3 G V-
G G
G cti
|S#,
35
+i
W m
-a
"C® -
^iJ-D
G
aj
■go
gij
G O
b0>
W G
<D
bo co
g
CÖ W
G
:c? a
*3 *03
40 .G
G o w"
bo bo
G a> r"
tzls s
8^|-S
c Si
8-2 S
s|S
C O
SSS^-S'SKl^x
O a, 40
o ?s in
f ?os
tfo
o'QS2
03 C
-- 3 dj
bo u bo
a g tj
2™~'a
<D <D G
-r, T, o <u
>•«,2 O» *5
eg»* örö
^"c*
N Q) >r2 CO -»
-.Is-"
g»°s»
g CO O
a.:
a
,.B9#
<S °'t ¥"0
S 3)-°
Q.S o> S!
5K»3
CO w
«- ""S'
§•§.2*'
Q> Oj I
S° s
a-gi
,S 3
:Mj
Vrijdag 20 Juni 1952
•T ZEEUW.SCH WEEKEND
Pagina 2
Je kunt het in gezelschap soms
wonderlijk treffen. Dat overkwam
me onlangs. Enkelen waren hyper
modern en de anderen weer hyper
ouderwets. De scheidslijn liep zo' de
mannen ouderwets, de vrouwen,
echtgenoten dier ouderwetse mannen,
waren modern. Nu zullen die mannen
dat nooit toegeven, dat ze zo ouder
wets zijn, doch dat laten we maar
zo. Van de mannelijke kant werd
beweerd, dat tegenwoordig de huis
houding maar een koud kunstje is.
Je kunt alles machinaal doen. Er is
geen werk meer haast. Was het mo
derne, dus vrouwelijk deel, het roe
rend mee eens, echter met deze re
strictie, dat we dan ook moderne
echtgenoten en kinderen moesten
hebben, maar.daar mankeerde het
oos net aan. We hadden elk een puur
ouderwets stel voor ons deel. 't Is
lastig, maar wat doe je er aan. We,
de dames dus, waren er allemaal voor
bocderd procent voor, om alles ma
chinaal te doen. De stekker maar in
het stopcontact en rrrrrrng, daar ge
beurt alles. Alles..? Ja als er maar
met dat voor-historische deel van het
gezin was. Nu goed, we stofzuigen,
dat gaat machinaal, alleen moet je
toch nog even met dat ding door je
kamers en gang lopen, nu goed, dat
gaat gauw. Het wasje, weer de stek
ker in het stopcontact en de zaak
draait weer. Prachtig. Wij zijn immers
modern, maar tegen het middaguur
gaat het mis. Er is geen stekker voor
een stopcontact, die rrrrng, het mid
dagmaal op tafel tovert en dat móét,
want tegen het middaguur komt zo'n
(Ingezonden Mededeling advert.)
zelfvertrouwen en dat
in haar eigen keuken.
Niet* wilde, niets lukte. En
dat voor een vrouw, bekend
om haar verzorgde maaltij
den. Totdat zij merkte dat
er iets aan de maïzena ha
perde, 't was niet de maïzena
die ze gewend was; de naam
DURYEA stond niet op het
pak.Zeker, ze had MAÏZENA
13 U R Y E A gevraagd, zoals
altijd, maar nu stond er tets
anders in de kast. Zo zie je:
Wel gevraagd, maar niet ge
kregen. Iets om te onthou
den/ Voor eens en altijd:
Niet alleen MAÏZENA
DURYEA vragen, maar ook
opletten dat U inderdaad
DURYEA krijgt.
dood ouderwetse man met een hon
ger als een leeuw op huis aan. Dood-
ouderwets natuurlijk! Ik weet zeker,
dat mijn bet-overgrootvader dat ook
al deed, maar nu.... in de moderne
tijd. Nu wat doe je, als er iemand
nog zo'n ouderwetse honger heeft?
Eenvoudig je aanpassen om des lie
ven vredes wil en je zorgt, dat er
eten op tafel komt. Kun je in een
handomdraaien wel doen, zei een
mannelijk wezen, dat wel eens ge
kampeerd had in die goede oude tijd
en toen elke middag brood met ge
bakken biefstuk had klaargemaakt.
Nu heb ik óók wel eens in een hand
omdraaien een middagmaal klaar ge
maakt, maar toen heb ik al etende
veiligheidshalve maar veel naar bui
ten en niet naar mijn overbuurman
aan tafel gekeken.... Maar dat is nog
niet alles. Weer precies als het met
mijn bet-overgrootvader het geval
was, moet het hoofd des gezins wer
ken voor de kost. En mag het bij
ons binnen de veilige muren van het
huis niet altijd rozengeur en mane-
schijn in ons werk zijn, je kunt er
van verzekerd zijn, dat zo'n ouder
wets werkende man, hetzij wat hij nu
ook doet voor de kost, ook weieens
van die dagen heeft, dat het precies
alles tegen de draad in gaat. Komt
zo'n man dan thuiswel met je
moderne zesde zintuig, voel je dat
wel aan en .je zegt, om hem in zijn
voorhistorisch leven maar wat tege
moet te komen: „Als jij nu even hier
rustig gaat zitten, heb ik in een wip
nog een puik koppie koffie klaar, de
aardappelen zijn toch nog niet gaar".
Natuurlijk ben je jezelf dan best be
wust, dat je je grootmoeder na-aapt,
maar wat kun je anders doen? In
ieder geval, als dat ouderwetse man
mens na een klein kwartiertje aan
tafel verschijnt zijn de wolken weer
ver afgedreven. Maar ja, je hebt met
je moderne inzichten toch weer even
heen en weer gedraafd van de keu
ken naar het makkelijke hoekje van
de kamer. En ja wat je van zo'n man
nog een béétje kunt begrijpen, van
kinderen in deze moderne tijd gebo
ren en opgegroeid, daarvan snap je
niets. Die moesten alles machinaal
willen doen. Maar dit komen ook al
thuis met honger, dat ze rammelen.
En bovendien, terwijl je heen en weer
loopt om de eetwaren op tafel te
brengen, er is nog geen electrische
tafeldekker is het wel zie je tus
sen de bedrijven door, dat Jantje een
fikse winkelhaak in zijn broekje heeft
en dat Ineke een inktmop als een
theeschoteltje in haar jurkje heeft Pas
je je zelf weer aan en vraagt hoe dat
komt. Tien tegen één, dat Jantje net
als het honderd jaar geleden gebeur
de, zegt: „Ooooo dat ging zo maar en
Ineke antwoordt nonchalant: „Oooooo
dat is al zo lang
Wat kun je dan anders doen dan
aanpassen en die winkelhaak naaien
en proberen die inktmop weg te ha
len. Dan rest na het eten ook nog
het vaten wassen. „Ja....", zegt tri-
umfant een man, maar dat kun je
electrisch doen tegenwoordig". „Ja,
dat gaat", juichen wij moderne vrou
wen, „maar.helaas geen onzer be
zit nog zo'n nuttig instrument, wijl
de prijzen hiervoor modern en de
salarissen ouderwets zijn. Alweer het
zelfde conflict. Het ergst had echter
een der jongste leden van het vrou
welijk deel het te verduren. Daar
was een baby in het gezin. Het is niet
te geloven voor een kind geboren in
deze gemachaniseerde tijd, maar dat
kind heeft nog net als ik weet niet
hoeveel honderd jaren terug, geregeld
natte luiers! Hoe komt zo'n kind aan
zulke ouderwetse allures? Nu kun je
wel zeggen hopeloos ouderwets, maar
je laat zo'n kind toch zo niet liggen,
en daar er geen machinetje voor is,
doe je net als je bet-overgrootmoeder
en geef die klein prul een droge luier.
Enfin, die natte luier kun je tenmin
ste in je wasmachine stoppen. Je moet
dat ding er natuurlijk instoppen en
er later weer uithalen en zorgen dat
die droog komt, maar dat doe je tus
sen de moderne bedrijven door.
We, d.w.z. de dames waren het er
goed over eens, de huishouding is
maar een peuleschiiletje tegenwoor
dig, alleen maar je moet allemaal
modern zijn ingesteld. Maar ja....
wij zaten nog met een voorhistorisch
stel. Wat er mee te doen. Gelukkig
stapte net een .backfish binnen, die
een juist inzicht bezat voor deze
vraagstukken. Toen een onzer dan
ook uitriep, wat moet je met zo'n stel
doen", zei ze zakelijk: „Eenvoudig
op een koopdag brengen en aan de
meest biedende overdoen".
Daar is toch veel voor te zeggen.
Er is maar één bezwaar. Daar binnen
dat moderne buitenkantje van ons
zit ook zo'n doodouwerwets hart. Wat
zou dat schreien om al de schatten
van liefde, die we nu zo elke dag
maar weer, tussen alle bedrijven door,
haast ongemerkt in kleinigheden krij
gen uitbetaald en in welke handen
zouden wij dan onze eigen schatten
aan liefde kunnen leggen, als er geen
kleine en grote handen naar ons meer
werden uitgestrekt.
We zullen in vredesnaam maar weer
doorgaan met ons compromis. Zo
modern als we zelf zijn, zullen we
dat ouderwetse stel van ons ook maar
weer ouderwets behandelen.
En dan vinden we ook nog het ge
luk. Ook al is de huishouding dan nog
lang geen peuleschilletje.
Niek vindt het leven nog één groot
festijn. Nu hij heeft het ook niet
slecht getroffen. Hij is het oudste
zoontje van Verkuil, die op de grote
hofstee, niet ver van onze school
woont. Het echtpaar Verkuil is een
fleurig span. Bij moeder Verkuil
twinkelt de pret vaak de ogen uit.
Niek heeft daar veel van. Acht ook
niet licht, dat hij al heel wat bezit
tingen heieft. 'Verkuil Jr heeft al een
eigen „tuuntje", een „eigen kip" en
een eigen „knientje". Met zulk bezit
kun je voor de dag komen. Daarmee
valt heel wat te beleven, daarvan kun
je heel wat vertellen enook, dat
is wel het mooiste, ook heel wat mee
delen. Het zij tot zijn ere gezegd, dat
doet Niek wondergraag. In de serin-
gentijd bracht Niek me een forse bos
seringen met de boodschap: „van me
moeder". Niek was blij, maar een
paar dagen later bracht hij me een
klein handjevol bloemetjes uit z'n
„eigen tuuntje" en toen s'traalde Niek
als een zonnetje. Maar er is meer.
De tuin is niet enkel luxe. Dat heb
ben we ondervonden. Op een morgen
kwam Niek zielsgelukkig het plein
op, beide knuisten vol met „rediesies".
Natuurlijk eigen teelt. Gul kreeg elk
er eentje. Ik ook. Maar elk begiftig
de kreeg te horen: „Uut mien eigen
tuun".
Dit niet protserig als een parvenu-
bezitter. Nee het was enkel maar uit
blijdschap van het kunnen delen. Nu
pas weer een zelfde ceremonie met
jonge worteltjes. Er is echter bij wor
teltjes nog al eens verschil in groot
te waar te nemen. Ridderlijk kreeg
ik de grootste. Zoals gezegd, Niek
heeft ook een eigen kip. Op gezette
tijden vertelt hij, dat hij 's morgens
een ei van zijn éigen kip heeft ge
geten. Nu heb ik me al eens verdiept
in de vraag hoe je de relatie tussen
kip en het ei derzelver kunt vast-
stellen. Een oplossing vond ik niet,
maar ik aarzel om dat probleem aan
Niek voor te leggen, als zijnde des
kundig op dit gebied. Het mocht bij
nader beschbuwing ook voor hem nog
een vraag gaan worden en ik vind
je moet de jeugd niet al te vroeg
met vraagstukken aan boord komen.
Niek is ook gul met zijn vertrouwen,
dies weet ik, dat hij persé elke dag
voor zijn eigen konijntje gras moet
snijden. „Mot van vader".
Toen ik hem onlangs eens op de
man af vroeg of hij dat echt elke
dag wel deed, gaf hij me eerst geen
antwoord, maar stak z'n duimpje om
hoog, waarin een fikse jaap was te
zien. „Gesneje, met gras", zei Niek
toen, taalkundig hiermede wel een
fout makend, maar anderzijds daar
mede het wettig en overtuigend be-
wjjs leverend, dat hij wel terdege
gras gesneden had.
Doch ik kan u vertellen dat Niek
meer „goed deed" met zijn bezit. Vrij
dagmiddag direct uit school ben ik
onder de wol gedoken met een wel
is waar doodgewoon, maar niettemin
een miserabel griepje. Gelukkig, voor
de collega's althans, begon het op
ONS KORT VERHAAL
Boer Verlaat en Kobus Wulpe
woonden op hetzelfde dorp. Beiden
waren van dezelfde leeftijd en allebei
hadden ze een groot gezin en waren
leden van dezelfde kerk.
Verlaat had twee jongens en vijf
meisjes en Kobus vijf jongens en vier
meisjes, dat was 't verschil.
Nog groter was echter het verschil
in bezit. Verlaat was een gezeten
burger en Kobus een werkende.
BÏ>er Verlaat had veel voorspoed
gehad in zijn leven: een boerderij ge-
erfd, een flinke vrouw getrouwd met
duiten. Hij hield ontzaglijk veel van
haar en dat mist wel eens in derge
lijke omstandigheden.
De mensen zeiden wel, dat zijn
vjouw „de broek aan had", maar over
tuigende bewijzen konden ze daarvoor
zelden aanvoeren daar zorgde ze zelf
wel voor.
Feit was dat boer Verlaat altijd wat
met zijn werk achter een ander aan-
Ploegen, eggen, zaaien en oog
sten had op zijn hoeve altijd wat later
plaats dan bij de collega's.
Hij volgde zijn buurman maar, en
luisterde naar wat de grote knecht
er van zei, en misschien z'n vrouw,
maar dat bleef meestal binnen de
muren van het huis.
Daar was ze te verstandig voor.
Maar met het kindertal was hij zijn
buurman gelijk gebleven. Daar zou
niemand wat van kunnen zeggen.
Als ze er wat over zeiden, was het
over Jan, zijn tweede zoon. Die was
nu achttien geworden van de zomer
en zeer bij de pinken.
Daarom sprong hij zeker ook. wel
eens uit de band. Toen hij veertien
was had bij zijn spaarpot leeggehaald
en zomaar een nieuwe fiets gekocht
En op een vraag van zijn vader en
moeder hoe hij daartoe gekomen was,
zei hij: „Kè d'r toch voe e-spaerd?"
Dat was ook zo, dat moesten ae toe
geven, maar dan had hij dat eerst nog
even moeten vragen „begrepen'""
Ja, begrepen had hij het wel, maar
twee jaar terug had hij op een koude
winterdag „Simen de zwerver" zijn
oude winterjas meegegeven, omdat de
man zo verkleumd was van de kou.
Z'n moeder had gemopperd: „Oe
kan je noe wete of 't en die jas nie
verkoopt en verzuupt, en die jas nie
toch nog zó slecht nie, weet je."
En z'n antwoord was geweest:
„Moeder, die man a die jas op 't ogen
blik noadig, en wat a 'ten d'r mie doet
ek per slot van rekenienge niks mie
te maeken. Ie kon d'n gebruke en ik
kon d'n misse".
Ja, zó was Jan; een beste en pien
tere knol, maar hij nam de draad wel
eens in eigen handen.
Over dat 5de gebod kon hij soms
maar in enen overheen stappen, het
was spijtig maar waar.
Wat zei Salomo ook weer van „die
dode vlieg"?
Ja en nu was er weer zo iets voor
gevallen. Een weinig dwaasheid
of niet soms?
Kobus Wulpe werkte als tweede
knecht bij boer Verlaat en verdiende
een goed loon.
Op t dorp stond hij beisend als
i Eo* wagens zijn uiteonderlijke
lichaamslengte, en boer Verlaat stond
er bekend als „Ceesje rest", omdat hij
als stopwoord altijd zei „en de rest.
Ja, ja, en de rest".
't Was „lange Ko" niet al te best
vergaan in z'n leven. Hij had veel te
genslagen ondervonden: twee onge
lukkige kinderen. Zijn vrouw al vroeg
moeten missen, veel ziekte en moeite
ondervonden, zodat hij moeite genoeg
had om de eindjes aan elkaar te kno
pen.
Zijn jongens waren nog te klein
om wat mee te verdienen, zodat hij
alleen voor het gehele gezin de boer
op moest.
Gelukkig waren zijn oudste kinde
ren meisjes, zodat ze het huishouden
konden waarnemen, wat hen al weer
zorg en kosten bespaarde.
Hij had al eens geprobeerd een var
ken te houden, maar tot nu toe had
hij het altijd nog moeten verkopen.
Spijtig was 't, maar waar.
Boer Verlaat slachtte er elk jaar
twee: één in 't voorjaar en één in 't
najaar.
Ook de arbeiders van boer Verlaat
kregen dan elk een proefje mee naar
huis, dat was vaste gewoonte, onge
acht of ze een varken mesten of niet.
Vrijdag 20 Jttni 1952
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
Vrijdag. Woensdagmorgen oordeelde
ik, dat het nu wel uitgewoed was, in
ieder geval uitgewoed moet zijn, want
ik weet hoe de collega's, die heus wel
goede onderwijsmensen zijn, oordelen
over het werk in klas één. Om met
de collega uit vier te spreken, die
eens mijn span één dag moest over
nemen, omdat hij toen zelf de klein
ste groep van de school had; hij zei:
„Ik ben blij, dat het maar één dag
is geweest, want het is rotwerk met
dat grut. Hoe hou je ze een hele dag
zoet. Ze kennen nog niksNu
dan, Woensdagmorgen weer present.
Niek informeert beleefd: „Ben uwes
ziek geweest?" Naar waarheid ant
woord ik: „Ja".
Ik breng alles weer in het gareel.
Er is een steek door mijn hart ge
gaan, toen ik mijn planten en bloe
men voor het raam zag, maar daar
is in de morgenuren geen tijd en geen
aandacht voor. Daar neem ik de tijd
voor om half twee. Terwijl ik voor
het raam sta en mijn planten een
beurtje geef, zie ik Niek aankomen
stappen. Opeens denk ik, wat loopt
die raar. Hij slingert zo'n beetje, maar
heeft alle aandacht voor wat hij in
zijn knuistje houdt. Ik verwacht, dat
daar wel een of andere wriemelende
levende have in zal zitten, waarmee
hij mij zal komen verrassen. Hij ziet
me voor het raam staan. Een der
ramen staat wijd open. Dat is hem
wat waard. Hij schreeuwt al vanaf
het midden van het plein: „Juffrouw
een ei voor uwes omdat uwes ziek
geweest ben, van mien kip!"
Hij neemt niet het risico met zijn
kwetsbare last de gang door te sjou
wen en dan nog eerst voor een dichte
deur te komen. Regelrecht stapt hij
op het raam toe. Ik buig me naar
buiten en met omzichtig, teder gebaar
neem ik „Het Ei" van „mien kip"
in ontvangst. „Omdat uwes zo ziek
geweest ben. Toen-er-is is me moe
der ook zo ziek geweest en toen most
me moeder wel honderd eieren ete
van de dokter en toen hebbe we ook
een zussie gekrege...."
Ik beloof Niek maar gauw heel
ernstig, dat ik echt van avond als ik
mijn boterham moet eten, direct het
ei van zijn kip er bij op te eten en
dat ik dan vast ook niet meer moe
zal zijn van het ziek zijn.
Voor Niek is dat geen vraag meer.
Verbeeld je ook, na een ei van zijn
kip.
Misschien kijkt hij morgenochtend
nog, of ik al dikker geworden ben,
na het versterkend maal.
Zo'n gift wordt toch niet als bij
verdienste beschouwd is het wel, an
ders moet ik het nog opgeven voor
de belastingen en dat is scha voor de
hand.
Je moet zo voorzichtig zijn tegen
woordig.
Ze zat voor de deur van haar wo
ninkje, een klein arbeidershuisje, met
steenrood bloeiende geraniums voor
de ruiten en een perkje gele viooltjes
in het tuintje. Alle specifiek-Hollandse
verkleinwoordjes waren hier van pas.
Ook op haar zelf. Een tenger, fragiel
vrouwtje. Het lelieblank, smalle en
fijn gevormde gelaat, omlijst door het
Walcherse kapje en dan die grote,
klaar-blauwe kinderogen. Ze zou zo
een Pieter de Hoog geïnspireerd heb
ben tot zijn „Straatje van Aagtekerke".
Ik maak er die tekenaar van ons
een beetje een verwijt van, dat hij al
maar kerktorentjes wil geven en zijn
kunstenaarshart niet eens in gloed en
vlam laat zetten door dit kostelijke
plaatje, zon-overschenen met een
stralende uitbundigheid, een stukje
Walcherse schoonheid, dat misschien
maar enig is in ons toch zo mooie
Zeeland.
Die grote kinderogen keken mij
vragend aan. Een kleintje speelde bij
haar schoot. Ik begin de grote blunder
met te vragen:
Zeker uw eerste?
Ken je denken, 'k heb er zes, zei
ze wel een beetje triomfantelijk.
Haar kinderogen hadden me misleid.
Dan hebt u het wel druk zo,
vroeg ik.
Ze lachte en een rij melkwitte tand
jes, gaaf en regelmatig, werd zicht
baar.
Toen begon ze te vertellen:
Ze had het lang zo druk niet als
vroeger. Dat „vroeger" was toen ze
nog bij de boer werkte als dienstbode
voor zeventig gulden in een half jaar.
's Zomers om vier uur uit haar bed.
's Winters om vijf uur, koeien mel
ken, boter maken, kannen schuren,
huiswerk doen, koffie brengen bij het
volk in het land, soms een kwartier
weg op de fiets. Nooit een avond vrij.
's Zondags naar de kerk, waar haar
verloofde haar op die dag, der traditie
getrouw, alléén maar op een afstand
zien mocht, en wanneer ze van over
vermoeidheid in slaap knikkebolde
van uit de verte, waar het manvolk
zat door zijn luide kuchen weer wak
ker schrok.
Dat was werken m'nheer! besloot
ze haar verhaal.
En ik verbaasde me: zo'n tenger
vrouwtje, met zo'n jeugd achter de
rug. Nu moeder van zes kinderen en
zo fris en blozend, dat ik dacht, dat ze
nog maar net een paar jaartjes ge
trouwd kon wezen.
Dan plots, alsof ze te veel gezegd
had, bloosde ze en greep haar jongste
beet en trok die op haar schoot.
Een stukje romantiek in het kleine
Aagtekerke.
Iets verder stond een giijsaard te
kijken naar het werk aan de riolering,
want heel Aagtekerke ligt overhoop
vanwege de riolering; met graafma
chines en tractoren wordt de straat
omgeploegd en de mensen hebben
moeite om bij hun huizekens te komen.
De grijsaard keek naar mij, zoals
dorpsbewoners naar vreemdelingen
kijken kunnen. We hadden hier de lie
felijke prille lente en de ontbladerde
winter vlak bjj elkaar. Toch was ook
hij had twaalf kinderen groot gebracht.
Ook allemaal nog in leven, maar over
al verspreid over ons goede landje.
Ze waren het ouderlijk nest uitgevlo
gen naar verre streken. Maar hij was
gebleven en woonde al vele, véle ja
ren in hetzelfde huisje. En noe mot
ik nog twee weuninkies a, as 't goed
met me komme zal, zegden z'n be
vende lippen me.
Wat bedoel je? vroeg ik, welke
twee woningen begeer je nog?
Ik mot nog een doodkist a en as
't mag wezen een weuning in d'n
'emel
Z'n ogen traanden, misschien ook
wel van ouderdom.
De weg naar de hemel wordt je
gewezen door de Schriften, zeiden we.
Maar hij schudde het hoofd, het zou
zo gemakkelijk niet gaan. Er moest
eerst nog wat gebeuren, waarop hij al
tachtig jaar wachtte
We raakten in een gesprek, maar
werden het niet helemaal eens.
Hij wachtte tachtig jaaren het
zou wel wachten blijven.
Hij schudde het oude hoofd en mom
pelde wat voor zich heen, dat ik niet
verstond. De zon schot haar jubel
over het kleine plekske en de oude man
zijn gelaat het palet van een schilder
waard. De diepe groeven, de getaande
huid, de geaderde slapen, het sprak
alles van een hard maar eerlijk leven.
Hij was in de tachtig jaar, vertelde
hij me. Z'n vrouw leefde ook nog en
koesterde zich in haar milde gloed en
rijke licht, maar de Zonne der Ge
rechtigheid zag hij niet.
Hij wachtte al tachtig jaarop
de zekerheid aangaande zijn laatste en
eeuwige woning.. Al tachtig jaar..
fliïifiRimflnse BRieuen
Verleden week schreef ik over de
Presidentsverkiezing in ons land. Jul
lie hebt wel begrepen uit wat ik
schreef, dat' ik een warm plekje in
mijn hart heb voor President Roose
velt, die in 1945, juist vlak voor de
beëindiging van de oorlog met Duits
land, overleden is. Roosevelt was van
Zeeuwse afkomst en had dus Neder
lands bloed in de aderen. Dat zegt
natuurlijk nog niet alles. Er zijn ge
noeg Amerikanen van Nederlandse
afkomst waarvoor ik me schaam.
Denk ik alleen maar aan enkele ro
manschrijvers hier, die de Nederland
se traditie volkomen verwaarloosd
hebben en in hun literatuur in 't ge
heel geen blijk geven van enige Hol
landse degelijkheid. Maar Roosevelt,
al was hij dan geen man, die een
En een zeker deel belandde elke
Novembermaand in de pastorie tot
vreugde van zijn bewoners.
Maar deze Novembermaand waren
de rollen omgekeerd in figuurlijke
en letterlijke zin, tenminste....
Enfin dat was de schuld van Jan.
Zijn vader hield altijd een zeug
met biggen, waarvan hij er meestal
drie voor zichzelf hield.
Een van die biggen had het zo goed
gedaan, dat er een leitje spek op zat
toen het beest in de Novembermaand
onder het mes kwam.
Dat was plezierig en maakt een
mens wel eens gul. Dat was ook het
geval met de boerin.
Jan moest op haar bevel de arbei
dersgezinnen en de pastorie-mensen
bedelen of beter gezegd ze deed het
zélf, maar Jan moest het bezorgen.
De arbeiders zaten namelijk nog
druk in de bietenoogst.
Iedere arbeider wat afval en een
pond worst en „voor de dom ine deze
ham, Jan".
Zeven kilo woog die voorham maar
liefst, met been en al natuurlijk, maar
dat doet er niet toe, t was in elk ge
val een gulle gift en vers en dat is
ook wat waard.
Jan op pad, en vader en moeder
Verlaat vertrouwden, dat hij zijn
boodschap wel goed gedaan had, want
ze werden zó hartelijk door de arbei
ders bedankt, toen ze Zaterdags hun
loon kwamen beuren....
Vooral Kobus was bijzonder blij.
Vrouw Verlaat zei: „Je kunt merken,
dat ze het niet breed hebben, hij eet
uit je hand."
„Ja, ja," was 't antwoord, „en de
rest"
„De rest ook, maar hij toch in 't
bijzonder", was haar bescheid.
Ook domine kwam bedanken. Ze
zaten juist aan de koffie, „of dominee
ook meedeed".
„Ja, graag vrouw Verlaat, een bakje
troost kan er altijd in. Nog veel druk-
te, Verlaat?"
Jan rolde, voorover gebogen, een
sigaret Nou zou je 't hebben, maar
hij bleef er bij..
„Ja, de bieten moeten nog aan kant
en dan maar weer zaaien dominee.
Een boer is niet vlug klaar."
„Druk met opbakken zeker, vrouw
Verlaat, 't Ruikt hier tenminste heer
lijk. Ik moest je nog wel bedanken,
ook namens mijn vrouw, voor je pre
sentje. 't Was weer eens wat anders,
dan anders hé. We hebben er heer
lijk van gesmuld. En ik lust zó graag
erwtensoep met zwoertjes. 't Is voor
mij een ware delicatesse".
„Maar dominee, snijden jullie dan
ham in de erwtensoep, dat is toch
wel zonde ok oar.
„Ham, vrouw Verlaat? neen, die
eten ook wij bij ons brood, maar 't
waren heerlijke zwoertjes, pootjes,
worst enz. meen ik, dat heeft Jan ge
bracht, is 't niet Jan? Ik heb mijn
vrouw niet over ham gehoord."
Vrouw Verlaat en haar man had
den van een plotselinge donderslag
niet meer kunnen schrikken.
Ze waren sprakeloos. Vrouw Ver
laat bleef met de koffiekan in haar
handen midden in de kamer staan.
Jan en z'n vader werden beiden lang
zaam rood. Jan van verlegenheid, z'n
vader van toorn.
Toen kreeg boer Verlaat het eerst
z'n spraak terug. Hij rees langzaam
op greep met beide handen aan de
tafel tot het wit van zijn knokkels
zichtbaar werd; boog langzaam voor
over en siste tussen zijn lippen door:
„Jan, waer ben je mie dl ham ge
bleven".
't Antwoord kwam direct: „Bij
lange Ko", die kon hem beter ge
bruke as d'n dominee, vader. Die krieg
zo vé".
„Bie „lange Ko".. bie „lange Ko"..
hè je moeder dat e zeid. Ongehoor-
zème jongen. Uit m'n ogen, of ik begè
een ongelok an je. Dat wist je toch
wè beter at 't zó ni most" en toen tot
dominee: „En die jongen oar noe elke
Zondag lezen: „Eert uw Vader en uw
Moeder", wat dink je de noe van
dominee? Bar is 't, en de rest."
Ongemerkt had Verlaat zijn dialect
gesproken, hjj was ook zó fel. Jan
verliet langzaam het vertrek.
Toen was het de beurt aan dominee
en hij zei: „Verlaat 't spijt me van
de ham en 't spijt me voor u, maar
zijn spontane daad is te waarderen,
't Kwam regelrecht uit zijn hart. Hij
brak met de dode vorm! Daar moeten
jullie eens over denken."
Dat hebben ze dagen lang gedaan.
Die winter was er een extra cate
chisatieles over 't vijfde gebod.
J. v. J.