■BODM gS.4i'SS^gvSoS4Jcyc;Hh3S n> t3 oj n ii>*£ cm ~a JE; j3 -S o N Van een hamen de rest. AAGTEKERKE A1 32 S1Eg 3 ^-S* a I: W-S si s g,| H-fS 8j 8 ag< 05 - M Zij miste opeens G 3 O cm D3 T3 «0 3 O V© -a u S"g 41 •- »iu 'rj -Qt3>^^oti t5 c C^J2 .-S 8 g e -r" .E t-i ^7 Jc rag a-^4; CO^Ptnti^S Jd u c r<. G A, -Q S -f3. T3 CO w G W 05 U G 'c -n 2 o QJ G ril a©^w u"^~2*-< d «1S-3. OJ 3 g S bo G «J 05 CD rj RJ co 7* "3 fl - G G N bfl O g ■- 'a "2 5,2 J3 bO Ss^ts bo -M C3 w 55 «-ÏÏ <v> <13 G N G csS w rn «J C T3 +j CtJ CD W rl -*-1 hl Si* i2 c 3 G V- G G G cti |S#, 35 +i W m -a "C® - ^iJ-D G aj ■go gij G O b0> W G <D bo co g CÖ W G :c? a *3 *03 40 .G G o w" bo bo G a> r" tzls s 8^|-S c Si 8-2 S s|S C O SSS^-S'SKl^x O a, 40 o ?s in f ?os tfo o'QS2 03 C -- 3 dj bo u bo a g tj 2™~'a <D <D G -r, T, o <u >•«,2 O» *5 eg»* örö ^"c* N Q) >r2 CO -» -.Is-" g»°s» g CO O a.: a ,.B9# <S °'t ¥"0 S 3)-° Q.S o> S! 5K»3 CO w «- ""S' §•§.2*' Q> Oj I S° s a-gi ,S 3 :Mj Vrijdag 20 Juni 1952 •T ZEEUW.SCH WEEKEND Pagina 2 Je kunt het in gezelschap soms wonderlijk treffen. Dat overkwam me onlangs. Enkelen waren hyper modern en de anderen weer hyper ouderwets. De scheidslijn liep zo' de mannen ouderwets, de vrouwen, echtgenoten dier ouderwetse mannen, waren modern. Nu zullen die mannen dat nooit toegeven, dat ze zo ouder wets zijn, doch dat laten we maar zo. Van de mannelijke kant werd beweerd, dat tegenwoordig de huis houding maar een koud kunstje is. Je kunt alles machinaal doen. Er is geen werk meer haast. Was het mo derne, dus vrouwelijk deel, het roe rend mee eens, echter met deze re strictie, dat we dan ook moderne echtgenoten en kinderen moesten hebben, maar.daar mankeerde het oos net aan. We hadden elk een puur ouderwets stel voor ons deel. 't Is lastig, maar wat doe je er aan. We, de dames dus, waren er allemaal voor bocderd procent voor, om alles ma chinaal te doen. De stekker maar in het stopcontact en rrrrrrng, daar ge beurt alles. Alles..? Ja als er maar met dat voor-historische deel van het gezin was. Nu goed, we stofzuigen, dat gaat machinaal, alleen moet je toch nog even met dat ding door je kamers en gang lopen, nu goed, dat gaat gauw. Het wasje, weer de stek ker in het stopcontact en de zaak draait weer. Prachtig. Wij zijn immers modern, maar tegen het middaguur gaat het mis. Er is geen stekker voor een stopcontact, die rrrrng, het mid dagmaal op tafel tovert en dat móét, want tegen het middaguur komt zo'n (Ingezonden Mededeling advert.) zelfvertrouwen en dat in haar eigen keuken. Niet* wilde, niets lukte. En dat voor een vrouw, bekend om haar verzorgde maaltij den. Totdat zij merkte dat er iets aan de maïzena ha perde, 't was niet de maïzena die ze gewend was; de naam DURYEA stond niet op het pak.Zeker, ze had MAÏZENA 13 U R Y E A gevraagd, zoals altijd, maar nu stond er tets anders in de kast. Zo zie je: Wel gevraagd, maar niet ge kregen. Iets om te onthou den/ Voor eens en altijd: Niet alleen MAÏZENA DURYEA vragen, maar ook opletten dat U inderdaad DURYEA krijgt. dood ouderwetse man met een hon ger als een leeuw op huis aan. Dood- ouderwets natuurlijk! Ik weet zeker, dat mijn bet-overgrootvader dat ook al deed, maar nu.... in de moderne tijd. Nu wat doe je, als er iemand nog zo'n ouderwetse honger heeft? Eenvoudig je aanpassen om des lie ven vredes wil en je zorgt, dat er eten op tafel komt. Kun je in een handomdraaien wel doen, zei een mannelijk wezen, dat wel eens ge kampeerd had in die goede oude tijd en toen elke middag brood met ge bakken biefstuk had klaargemaakt. Nu heb ik óók wel eens in een hand omdraaien een middagmaal klaar ge maakt, maar toen heb ik al etende veiligheidshalve maar veel naar bui ten en niet naar mijn overbuurman aan tafel gekeken.... Maar dat is nog niet alles. Weer precies als het met mijn bet-overgrootvader het geval was, moet het hoofd des gezins wer ken voor de kost. En mag het bij ons binnen de veilige muren van het huis niet altijd rozengeur en mane- schijn in ons werk zijn, je kunt er van verzekerd zijn, dat zo'n ouder wets werkende man, hetzij wat hij nu ook doet voor de kost, ook weieens van die dagen heeft, dat het precies alles tegen de draad in gaat. Komt zo'n man dan thuiswel met je moderne zesde zintuig, voel je dat wel aan en .je zegt, om hem in zijn voorhistorisch leven maar wat tege moet te komen: „Als jij nu even hier rustig gaat zitten, heb ik in een wip nog een puik koppie koffie klaar, de aardappelen zijn toch nog niet gaar". Natuurlijk ben je jezelf dan best be wust, dat je je grootmoeder na-aapt, maar wat kun je anders doen? In ieder geval, als dat ouderwetse man mens na een klein kwartiertje aan tafel verschijnt zijn de wolken weer ver afgedreven. Maar ja, je hebt met je moderne inzichten toch weer even heen en weer gedraafd van de keu ken naar het makkelijke hoekje van de kamer. En ja wat je van zo'n man nog een béétje kunt begrijpen, van kinderen in deze moderne tijd gebo ren en opgegroeid, daarvan snap je niets. Die moesten alles machinaal willen doen. Maar dit komen ook al thuis met honger, dat ze rammelen. En bovendien, terwijl je heen en weer loopt om de eetwaren op tafel te brengen, er is nog geen electrische tafeldekker is het wel zie je tus sen de bedrijven door, dat Jantje een fikse winkelhaak in zijn broekje heeft en dat Ineke een inktmop als een theeschoteltje in haar jurkje heeft Pas je je zelf weer aan en vraagt hoe dat komt. Tien tegen één, dat Jantje net als het honderd jaar geleden gebeur de, zegt: „Ooooo dat ging zo maar en Ineke antwoordt nonchalant: „Oooooo dat is al zo lang Wat kun je dan anders doen dan aanpassen en die winkelhaak naaien en proberen die inktmop weg te ha len. Dan rest na het eten ook nog het vaten wassen. „Ja....", zegt tri- umfant een man, maar dat kun je electrisch doen tegenwoordig". „Ja, dat gaat", juichen wij moderne vrou wen, „maar.helaas geen onzer be zit nog zo'n nuttig instrument, wijl de prijzen hiervoor modern en de salarissen ouderwets zijn. Alweer het zelfde conflict. Het ergst had echter een der jongste leden van het vrou welijk deel het te verduren. Daar was een baby in het gezin. Het is niet te geloven voor een kind geboren in deze gemachaniseerde tijd, maar dat kind heeft nog net als ik weet niet hoeveel honderd jaren terug, geregeld natte luiers! Hoe komt zo'n kind aan zulke ouderwetse allures? Nu kun je wel zeggen hopeloos ouderwets, maar je laat zo'n kind toch zo niet liggen, en daar er geen machinetje voor is, doe je net als je bet-overgrootmoeder en geef die klein prul een droge luier. Enfin, die natte luier kun je tenmin ste in je wasmachine stoppen. Je moet dat ding er natuurlijk instoppen en er later weer uithalen en zorgen dat die droog komt, maar dat doe je tus sen de moderne bedrijven door. We, d.w.z. de dames waren het er goed over eens, de huishouding is maar een peuleschiiletje tegenwoor dig, alleen maar je moet allemaal modern zijn ingesteld. Maar ja.... wij zaten nog met een voorhistorisch stel. Wat er mee te doen. Gelukkig stapte net een .backfish binnen, die een juist inzicht bezat voor deze vraagstukken. Toen een onzer dan ook uitriep, wat moet je met zo'n stel doen", zei ze zakelijk: „Eenvoudig op een koopdag brengen en aan de meest biedende overdoen". Daar is toch veel voor te zeggen. Er is maar één bezwaar. Daar binnen dat moderne buitenkantje van ons zit ook zo'n doodouwerwets hart. Wat zou dat schreien om al de schatten van liefde, die we nu zo elke dag maar weer, tussen alle bedrijven door, haast ongemerkt in kleinigheden krij gen uitbetaald en in welke handen zouden wij dan onze eigen schatten aan liefde kunnen leggen, als er geen kleine en grote handen naar ons meer werden uitgestrekt. We zullen in vredesnaam maar weer doorgaan met ons compromis. Zo modern als we zelf zijn, zullen we dat ouderwetse stel van ons ook maar weer ouderwets behandelen. En dan vinden we ook nog het ge luk. Ook al is de huishouding dan nog lang geen peuleschilletje. Niek vindt het leven nog één groot festijn. Nu hij heeft het ook niet slecht getroffen. Hij is het oudste zoontje van Verkuil, die op de grote hofstee, niet ver van onze school woont. Het echtpaar Verkuil is een fleurig span. Bij moeder Verkuil twinkelt de pret vaak de ogen uit. Niek heeft daar veel van. Acht ook niet licht, dat hij al heel wat bezit tingen heieft. 'Verkuil Jr heeft al een eigen „tuuntje", een „eigen kip" en een eigen „knientje". Met zulk bezit kun je voor de dag komen. Daarmee valt heel wat te beleven, daarvan kun je heel wat vertellen enook, dat is wel het mooiste, ook heel wat mee delen. Het zij tot zijn ere gezegd, dat doet Niek wondergraag. In de serin- gentijd bracht Niek me een forse bos seringen met de boodschap: „van me moeder". Niek was blij, maar een paar dagen later bracht hij me een klein handjevol bloemetjes uit z'n „eigen tuuntje" en toen s'traalde Niek als een zonnetje. Maar er is meer. De tuin is niet enkel luxe. Dat heb ben we ondervonden. Op een morgen kwam Niek zielsgelukkig het plein op, beide knuisten vol met „rediesies". Natuurlijk eigen teelt. Gul kreeg elk er eentje. Ik ook. Maar elk begiftig de kreeg te horen: „Uut mien eigen tuun". Dit niet protserig als een parvenu- bezitter. Nee het was enkel maar uit blijdschap van het kunnen delen. Nu pas weer een zelfde ceremonie met jonge worteltjes. Er is echter bij wor teltjes nog al eens verschil in groot te waar te nemen. Ridderlijk kreeg ik de grootste. Zoals gezegd, Niek heeft ook een eigen kip. Op gezette tijden vertelt hij, dat hij 's morgens een ei van zijn éigen kip heeft ge geten. Nu heb ik me al eens verdiept in de vraag hoe je de relatie tussen kip en het ei derzelver kunt vast- stellen. Een oplossing vond ik niet, maar ik aarzel om dat probleem aan Niek voor te leggen, als zijnde des kundig op dit gebied. Het mocht bij nader beschbuwing ook voor hem nog een vraag gaan worden en ik vind je moet de jeugd niet al te vroeg met vraagstukken aan boord komen. Niek is ook gul met zijn vertrouwen, dies weet ik, dat hij persé elke dag voor zijn eigen konijntje gras moet snijden. „Mot van vader". Toen ik hem onlangs eens op de man af vroeg of hij dat echt elke dag wel deed, gaf hij me eerst geen antwoord, maar stak z'n duimpje om hoog, waarin een fikse jaap was te zien. „Gesneje, met gras", zei Niek toen, taalkundig hiermede wel een fout makend, maar anderzijds daar mede het wettig en overtuigend be- wjjs leverend, dat hij wel terdege gras gesneden had. Doch ik kan u vertellen dat Niek meer „goed deed" met zijn bezit. Vrij dagmiddag direct uit school ben ik onder de wol gedoken met een wel is waar doodgewoon, maar niettemin een miserabel griepje. Gelukkig, voor de collega's althans, begon het op ONS KORT VERHAAL Boer Verlaat en Kobus Wulpe woonden op hetzelfde dorp. Beiden waren van dezelfde leeftijd en allebei hadden ze een groot gezin en waren leden van dezelfde kerk. Verlaat had twee jongens en vijf meisjes en Kobus vijf jongens en vier meisjes, dat was 't verschil. Nog groter was echter het verschil in bezit. Verlaat was een gezeten burger en Kobus een werkende. BÏ>er Verlaat had veel voorspoed gehad in zijn leven: een boerderij ge- erfd, een flinke vrouw getrouwd met duiten. Hij hield ontzaglijk veel van haar en dat mist wel eens in derge lijke omstandigheden. De mensen zeiden wel, dat zijn vjouw „de broek aan had", maar over tuigende bewijzen konden ze daarvoor zelden aanvoeren daar zorgde ze zelf wel voor. Feit was dat boer Verlaat altijd wat met zijn werk achter een ander aan- Ploegen, eggen, zaaien en oog sten had op zijn hoeve altijd wat later plaats dan bij de collega's. Hij volgde zijn buurman maar, en luisterde naar wat de grote knecht er van zei, en misschien z'n vrouw, maar dat bleef meestal binnen de muren van het huis. Daar was ze te verstandig voor. Maar met het kindertal was hij zijn buurman gelijk gebleven. Daar zou niemand wat van kunnen zeggen. Als ze er wat over zeiden, was het over Jan, zijn tweede zoon. Die was nu achttien geworden van de zomer en zeer bij de pinken. Daarom sprong hij zeker ook. wel eens uit de band. Toen hij veertien was had bij zijn spaarpot leeggehaald en zomaar een nieuwe fiets gekocht En op een vraag van zijn vader en moeder hoe hij daartoe gekomen was, zei hij: „Kè d'r toch voe e-spaerd?" Dat was ook zo, dat moesten ae toe geven, maar dan had hij dat eerst nog even moeten vragen „begrepen'"" Ja, begrepen had hij het wel, maar twee jaar terug had hij op een koude winterdag „Simen de zwerver" zijn oude winterjas meegegeven, omdat de man zo verkleumd was van de kou. Z'n moeder had gemopperd: „Oe kan je noe wete of 't en die jas nie verkoopt en verzuupt, en die jas nie toch nog zó slecht nie, weet je." En z'n antwoord was geweest: „Moeder, die man a die jas op 't ogen blik noadig, en wat a 'ten d'r mie doet ek per slot van rekenienge niks mie te maeken. Ie kon d'n gebruke en ik kon d'n misse". Ja, zó was Jan; een beste en pien tere knol, maar hij nam de draad wel eens in eigen handen. Over dat 5de gebod kon hij soms maar in enen overheen stappen, het was spijtig maar waar. Wat zei Salomo ook weer van „die dode vlieg"? Ja en nu was er weer zo iets voor gevallen. Een weinig dwaasheid of niet soms? Kobus Wulpe werkte als tweede knecht bij boer Verlaat en verdiende een goed loon. Op t dorp stond hij beisend als i Eo* wagens zijn uiteonderlijke lichaamslengte, en boer Verlaat stond er bekend als „Ceesje rest", omdat hij als stopwoord altijd zei „en de rest. Ja, ja, en de rest". 't Was „lange Ko" niet al te best vergaan in z'n leven. Hij had veel te genslagen ondervonden: twee onge lukkige kinderen. Zijn vrouw al vroeg moeten missen, veel ziekte en moeite ondervonden, zodat hij moeite genoeg had om de eindjes aan elkaar te kno pen. Zijn jongens waren nog te klein om wat mee te verdienen, zodat hij alleen voor het gehele gezin de boer op moest. Gelukkig waren zijn oudste kinde ren meisjes, zodat ze het huishouden konden waarnemen, wat hen al weer zorg en kosten bespaarde. Hij had al eens geprobeerd een var ken te houden, maar tot nu toe had hij het altijd nog moeten verkopen. Spijtig was 't, maar waar. Boer Verlaat slachtte er elk jaar twee: één in 't voorjaar en één in 't najaar. Ook de arbeiders van boer Verlaat kregen dan elk een proefje mee naar huis, dat was vaste gewoonte, onge acht of ze een varken mesten of niet. Vrijdag 20 Jttni 1952 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 Vrijdag. Woensdagmorgen oordeelde ik, dat het nu wel uitgewoed was, in ieder geval uitgewoed moet zijn, want ik weet hoe de collega's, die heus wel goede onderwijsmensen zijn, oordelen over het werk in klas één. Om met de collega uit vier te spreken, die eens mijn span één dag moest over nemen, omdat hij toen zelf de klein ste groep van de school had; hij zei: „Ik ben blij, dat het maar één dag is geweest, want het is rotwerk met dat grut. Hoe hou je ze een hele dag zoet. Ze kennen nog niksNu dan, Woensdagmorgen weer present. Niek informeert beleefd: „Ben uwes ziek geweest?" Naar waarheid ant woord ik: „Ja". Ik breng alles weer in het gareel. Er is een steek door mijn hart ge gaan, toen ik mijn planten en bloe men voor het raam zag, maar daar is in de morgenuren geen tijd en geen aandacht voor. Daar neem ik de tijd voor om half twee. Terwijl ik voor het raam sta en mijn planten een beurtje geef, zie ik Niek aankomen stappen. Opeens denk ik, wat loopt die raar. Hij slingert zo'n beetje, maar heeft alle aandacht voor wat hij in zijn knuistje houdt. Ik verwacht, dat daar wel een of andere wriemelende levende have in zal zitten, waarmee hij mij zal komen verrassen. Hij ziet me voor het raam staan. Een der ramen staat wijd open. Dat is hem wat waard. Hij schreeuwt al vanaf het midden van het plein: „Juffrouw een ei voor uwes omdat uwes ziek geweest ben, van mien kip!" Hij neemt niet het risico met zijn kwetsbare last de gang door te sjou wen en dan nog eerst voor een dichte deur te komen. Regelrecht stapt hij op het raam toe. Ik buig me naar buiten en met omzichtig, teder gebaar neem ik „Het Ei" van „mien kip" in ontvangst. „Omdat uwes zo ziek geweest ben. Toen-er-is is me moe der ook zo ziek geweest en toen most me moeder wel honderd eieren ete van de dokter en toen hebbe we ook een zussie gekrege...." Ik beloof Niek maar gauw heel ernstig, dat ik echt van avond als ik mijn boterham moet eten, direct het ei van zijn kip er bij op te eten en dat ik dan vast ook niet meer moe zal zijn van het ziek zijn. Voor Niek is dat geen vraag meer. Verbeeld je ook, na een ei van zijn kip. Misschien kijkt hij morgenochtend nog, of ik al dikker geworden ben, na het versterkend maal. Zo'n gift wordt toch niet als bij verdienste beschouwd is het wel, an ders moet ik het nog opgeven voor de belastingen en dat is scha voor de hand. Je moet zo voorzichtig zijn tegen woordig. Ze zat voor de deur van haar wo ninkje, een klein arbeidershuisje, met steenrood bloeiende geraniums voor de ruiten en een perkje gele viooltjes in het tuintje. Alle specifiek-Hollandse verkleinwoordjes waren hier van pas. Ook op haar zelf. Een tenger, fragiel vrouwtje. Het lelieblank, smalle en fijn gevormde gelaat, omlijst door het Walcherse kapje en dan die grote, klaar-blauwe kinderogen. Ze zou zo een Pieter de Hoog geïnspireerd heb ben tot zijn „Straatje van Aagtekerke". Ik maak er die tekenaar van ons een beetje een verwijt van, dat hij al maar kerktorentjes wil geven en zijn kunstenaarshart niet eens in gloed en vlam laat zetten door dit kostelijke plaatje, zon-overschenen met een stralende uitbundigheid, een stukje Walcherse schoonheid, dat misschien maar enig is in ons toch zo mooie Zeeland. Die grote kinderogen keken mij vragend aan. Een kleintje speelde bij haar schoot. Ik begin de grote blunder met te vragen: Zeker uw eerste? Ken je denken, 'k heb er zes, zei ze wel een beetje triomfantelijk. Haar kinderogen hadden me misleid. Dan hebt u het wel druk zo, vroeg ik. Ze lachte en een rij melkwitte tand jes, gaaf en regelmatig, werd zicht baar. Toen begon ze te vertellen: Ze had het lang zo druk niet als vroeger. Dat „vroeger" was toen ze nog bij de boer werkte als dienstbode voor zeventig gulden in een half jaar. 's Zomers om vier uur uit haar bed. 's Winters om vijf uur, koeien mel ken, boter maken, kannen schuren, huiswerk doen, koffie brengen bij het volk in het land, soms een kwartier weg op de fiets. Nooit een avond vrij. 's Zondags naar de kerk, waar haar verloofde haar op die dag, der traditie getrouw, alléén maar op een afstand zien mocht, en wanneer ze van over vermoeidheid in slaap knikkebolde van uit de verte, waar het manvolk zat door zijn luide kuchen weer wak ker schrok. Dat was werken m'nheer! besloot ze haar verhaal. En ik verbaasde me: zo'n tenger vrouwtje, met zo'n jeugd achter de rug. Nu moeder van zes kinderen en zo fris en blozend, dat ik dacht, dat ze nog maar net een paar jaartjes ge trouwd kon wezen. Dan plots, alsof ze te veel gezegd had, bloosde ze en greep haar jongste beet en trok die op haar schoot. Een stukje romantiek in het kleine Aagtekerke. Iets verder stond een giijsaard te kijken naar het werk aan de riolering, want heel Aagtekerke ligt overhoop vanwege de riolering; met graafma chines en tractoren wordt de straat omgeploegd en de mensen hebben moeite om bij hun huizekens te komen. De grijsaard keek naar mij, zoals dorpsbewoners naar vreemdelingen kijken kunnen. We hadden hier de lie felijke prille lente en de ontbladerde winter vlak bjj elkaar. Toch was ook hij had twaalf kinderen groot gebracht. Ook allemaal nog in leven, maar over al verspreid over ons goede landje. Ze waren het ouderlijk nest uitgevlo gen naar verre streken. Maar hij was gebleven en woonde al vele, véle ja ren in hetzelfde huisje. En noe mot ik nog twee weuninkies a, as 't goed met me komme zal, zegden z'n be vende lippen me. Wat bedoel je? vroeg ik, welke twee woningen begeer je nog? Ik mot nog een doodkist a en as 't mag wezen een weuning in d'n 'emel Z'n ogen traanden, misschien ook wel van ouderdom. De weg naar de hemel wordt je gewezen door de Schriften, zeiden we. Maar hij schudde het hoofd, het zou zo gemakkelijk niet gaan. Er moest eerst nog wat gebeuren, waarop hij al tachtig jaar wachtte We raakten in een gesprek, maar werden het niet helemaal eens. Hij wachtte tachtig jaaren het zou wel wachten blijven. Hij schudde het oude hoofd en mom pelde wat voor zich heen, dat ik niet verstond. De zon schot haar jubel over het kleine plekske en de oude man zijn gelaat het palet van een schilder waard. De diepe groeven, de getaande huid, de geaderde slapen, het sprak alles van een hard maar eerlijk leven. Hij was in de tachtig jaar, vertelde hij me. Z'n vrouw leefde ook nog en koesterde zich in haar milde gloed en rijke licht, maar de Zonne der Ge rechtigheid zag hij niet. Hij wachtte al tachtig jaarop de zekerheid aangaande zijn laatste en eeuwige woning.. Al tachtig jaar.. fliïifiRimflnse BRieuen Verleden week schreef ik over de Presidentsverkiezing in ons land. Jul lie hebt wel begrepen uit wat ik schreef, dat' ik een warm plekje in mijn hart heb voor President Roose velt, die in 1945, juist vlak voor de beëindiging van de oorlog met Duits land, overleden is. Roosevelt was van Zeeuwse afkomst en had dus Neder lands bloed in de aderen. Dat zegt natuurlijk nog niet alles. Er zijn ge noeg Amerikanen van Nederlandse afkomst waarvoor ik me schaam. Denk ik alleen maar aan enkele ro manschrijvers hier, die de Nederland se traditie volkomen verwaarloosd hebben en in hun literatuur in 't ge heel geen blijk geven van enige Hol landse degelijkheid. Maar Roosevelt, al was hij dan geen man, die een En een zeker deel belandde elke Novembermaand in de pastorie tot vreugde van zijn bewoners. Maar deze Novembermaand waren de rollen omgekeerd in figuurlijke en letterlijke zin, tenminste.... Enfin dat was de schuld van Jan. Zijn vader hield altijd een zeug met biggen, waarvan hij er meestal drie voor zichzelf hield. Een van die biggen had het zo goed gedaan, dat er een leitje spek op zat toen het beest in de Novembermaand onder het mes kwam. Dat was plezierig en maakt een mens wel eens gul. Dat was ook het geval met de boerin. Jan moest op haar bevel de arbei dersgezinnen en de pastorie-mensen bedelen of beter gezegd ze deed het zélf, maar Jan moest het bezorgen. De arbeiders zaten namelijk nog druk in de bietenoogst. Iedere arbeider wat afval en een pond worst en „voor de dom ine deze ham, Jan". Zeven kilo woog die voorham maar liefst, met been en al natuurlijk, maar dat doet er niet toe, t was in elk ge val een gulle gift en vers en dat is ook wat waard. Jan op pad, en vader en moeder Verlaat vertrouwden, dat hij zijn boodschap wel goed gedaan had, want ze werden zó hartelijk door de arbei ders bedankt, toen ze Zaterdags hun loon kwamen beuren.... Vooral Kobus was bijzonder blij. Vrouw Verlaat zei: „Je kunt merken, dat ze het niet breed hebben, hij eet uit je hand." „Ja, ja," was 't antwoord, „en de rest" „De rest ook, maar hij toch in 't bijzonder", was haar bescheid. Ook domine kwam bedanken. Ze zaten juist aan de koffie, „of dominee ook meedeed". „Ja, graag vrouw Verlaat, een bakje troost kan er altijd in. Nog veel druk- te, Verlaat?" Jan rolde, voorover gebogen, een sigaret Nou zou je 't hebben, maar hij bleef er bij.. „Ja, de bieten moeten nog aan kant en dan maar weer zaaien dominee. Een boer is niet vlug klaar." „Druk met opbakken zeker, vrouw Verlaat, 't Ruikt hier tenminste heer lijk. Ik moest je nog wel bedanken, ook namens mijn vrouw, voor je pre sentje. 't Was weer eens wat anders, dan anders hé. We hebben er heer lijk van gesmuld. En ik lust zó graag erwtensoep met zwoertjes. 't Is voor mij een ware delicatesse". „Maar dominee, snijden jullie dan ham in de erwtensoep, dat is toch wel zonde ok oar. „Ham, vrouw Verlaat? neen, die eten ook wij bij ons brood, maar 't waren heerlijke zwoertjes, pootjes, worst enz. meen ik, dat heeft Jan ge bracht, is 't niet Jan? Ik heb mijn vrouw niet over ham gehoord." Vrouw Verlaat en haar man had den van een plotselinge donderslag niet meer kunnen schrikken. Ze waren sprakeloos. Vrouw Ver laat bleef met de koffiekan in haar handen midden in de kamer staan. Jan en z'n vader werden beiden lang zaam rood. Jan van verlegenheid, z'n vader van toorn. Toen kreeg boer Verlaat het eerst z'n spraak terug. Hij rees langzaam op greep met beide handen aan de tafel tot het wit van zijn knokkels zichtbaar werd; boog langzaam voor over en siste tussen zijn lippen door: „Jan, waer ben je mie dl ham ge bleven". 't Antwoord kwam direct: „Bij lange Ko", die kon hem beter ge bruke as d'n dominee, vader. Die krieg zo vé". „Bie „lange Ko".. bie „lange Ko".. hè je moeder dat e zeid. Ongehoor- zème jongen. Uit m'n ogen, of ik begè een ongelok an je. Dat wist je toch wè beter at 't zó ni most" en toen tot dominee: „En die jongen oar noe elke Zondag lezen: „Eert uw Vader en uw Moeder", wat dink je de noe van dominee? Bar is 't, en de rest." Ongemerkt had Verlaat zijn dialect gesproken, hjj was ook zó fel. Jan verliet langzaam het vertrek. Toen was het de beurt aan dominee en hij zei: „Verlaat 't spijt me van de ham en 't spijt me voor u, maar zijn spontane daad is te waarderen, 't Kwam regelrecht uit zijn hart. Hij brak met de dode vorm! Daar moeten jullie eens over denken." Dat hebben ze dagen lang gedaan. Die winter was er een extra cate chisatieles over 't vijfde gebod. J. v. J.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1952 | | pagina 8