Bij ons
CHRISTUS' STIJL
avonturen van
re
re
HOTEL „DE KORENBEURS" TE GOES
M
Om
i-atnUUWad
Uzmitvaact fytwaacfotycL
SS
I
Sa
a
pr
SLs
srsl
re-
re*
w
(D
a>
~"8
3"3
g.re
3
Ui i-i
rt) 03
3 OQ
S§!
0)>
N
a a
CD W
^5
w t
(-yi W
e* a
m' (9
5'as!%g™re
2 p CD ?ra
oq r/3 £L o re S"
n> a t?>ö ft> 3
*»o B g* a
Eo E.B O-m^
ro o nPiH-U JD
O <P
i 50.2.
£Lg clhn
a I_. o ja
CP CD tD (0 l/l
N pi
oo G
S
►3
CA CA
re E?^ 2
2 g re re g
3 B*~? reg
regre NÜg
3 P i re re
reg™
3 3 tv
■IS
03 O t
«-.PT
p V
t. 3
ca a
c+ O
re 3
B
re
K
w
Ire 3 ju
re «IX. 2
ü2C w 3-
I w
-J^?va3K'ga.-rtre'iS.
NffM? p.-
E-re^pSSlSp.
,i?es,lpS s
3^3 N
1- 3 M -- IA »J 14:
waS a> ETaB'S a^c^-S 2
fD 1 aftap 0 1 P ff
CL
O
(9
P
ü'o
sr
p 2
p-a
o o
-a «O
UJ "C3-
Cfl2 -.&HK ^CTQ
05 (li
fP
3
CA
rt-
w
CL
o ts.g'o'P pre
nw ft lï C-
<=•0 n g re „E'e^IP^
gS8g.g-SSwpo|
»t 3 1 1 3 M 3 ™J" 3 3
g
E
cS"
re
a
3
3
f B
3 ?*S-J
8f
«■re
7-3
7°S u 3 re XTIZreij j* B
re re s B 0H1» S"'
8 2 re"0 5 re &<8 sf re re
ffi. ,2 S IP 4 3 SI re
"O"
et o a 1 t
p o ae:
<S B 2.
m 3 3: 3 5T re
crq a po o P
Pa
w M H a rf 2
«p:
8MS t
H.O O W.(ï O
tp'jPCSPüP'
3 C. H
p g
g ?!fg
3. s re-
re re s
R re p
-TV—"-
e
a.
1
T
O
CA
O M W
a
C+ I-3
03 <T>
3 a
-9? Q o"
2 o* cj o eo J
s 3 B P- ss
r= £FJ!l §T
«.Ï5 2.2 re 3
re f SIS.8
co
3
ca
Vrijdag 23 Mei 1952
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina ■i
eens regendagen komen. Dan kan hü
naar hartelust met een atlas voor hem
gaan zitten.
Denken jullie er om, het moeten
alleen plaatsnamen zijn en geen na
men van rivieren of landstreken.
Maar nu moet ik jullie nog een
verdrietig verhaal vertellen van een
konjjntje.
Vorige week, op een morgen was
er opeens een hol gegraven in mijn
tuin. We keken er eens naar een dach
ten eerst dat honden geprobeerd had
den mijn voorjaarstuin wat te ver
nielen. Maar nee, daar was het hol te
diep voor. Opeens dacht ik met schrik,
als dat eens van ratten wasIk
rilde er van, hoor. Wat moet je dan
doen? Eén wist raad en zou er maar
fluks een emmer water in gooien.
Dan zou dat boze gebroed wel ver
dwijnen. De emmer water werd er
in gegooid en ik stond te kijken..'..
op een veilig afstandje. Maardaar
kwam opeens een wild konijntje uit
het hol gewipt, even later nog een
en nog een. O, wat hadden we een
spijt van die emmer water. Toen we
een poosje later weer even door de
tuin liepen zagen we een heel klein
konijntje nat en zielig in het gras
liggen. Al dat water was te veel voor
dat beestje geweest. We hebben het
diertje toen eerst maar een warm
plaatsje in de zon gegeven en het zo
goed mogelijk verzorgd. Ja, 't beestje
had het toen wel warm genoeg, maar
we konden geen beetje eten naar
binnen krijgen. Jammer hoor. Ik heb
echt alles geprobeerd, maar het hielp
niets en -na een paar dagen lag het
kleine beestje dood. Dat vond ik erg,
dat kan ik je verzekeren. Als ik weer
een hol in de tuin zie, dan zal ik mijn
angst voor ratten maar overwinnen,
en denken dat het wel weer een ko
nijntje wezen kan, dan loop ik geen
gevaar zulk een aardig diertje dood
te vinden. Laatst vertelde een nichtje
in een lange brief, dat haar moeder
weken lang heel wat jonge konijntjes
in leven had gehouden, door ze melk
te geven. Maar ik denk, dat dit bij
tamme diertjes beter gaat dan bij een
wild konijntje.
Maar nu moet ik ophouden, ik hoop
maar, dat ik in het vervolg alleen
maar bloemen in mijn tuin vinden zal.
Dat is beter hé?
Gegroet hoor. Tante TRUUS.
Reseda te St.-Laurens. Daar in St.
Laurens zit heel wat van mijn kran
tenfamilie bij elkaar. Leuk dat jullie
elkaar ook allemaal kennen. Het is
bij jou vandaan toch nog wel een heel
eindje naar het strand, is het niet?
Maar.... jij zit er toch nog -dichter
bij dan ik. Voor moeder fijn, zo'n
hulp te hebben. Wat doe je dan alle
maal voor haar? Blonde lelie te Goes.
Maar lelietje, wat jammer dat je zo'n
tijd niet schrijven kon. Ik had je ook
al gemist. Kon dan niemand anders
me even geschreven hebben, dat je
door die gekneusde arm niet schrijven
kon, dan had ik je toch een troost
brief kunnen schrijven. Wat je me
schreef over dat zusje vond ik zo fijn.
Ze heeft een prachtige naam. Hoe oud
is ze nu?
Statig en deftig, maar tegelijkertijd
ingetogen in eigen sfeer, ligt aan de
„Groote Markt" te Goes, het hotel
„De Korenbeurs".
Van achttieneeuwse glorie, van gro
te welstand en rijkdom getuigt de
deftige hardstenen gevel, uitgevoerd
in de zwierige barokstijl van de prui
kentijd..
In onze verbeelding zien we er de
deftige achttieneeuwse seigneurs en
hun juffers binnengaan, de karossen,
schommelend in hun hoge veren vóór
rijden en al wat het rustige platte
landsstedeke toen aan aanzienlijken
bezat daar uitstijgen.
In dié gedaante, in dié omgeving
zien wij het patriciërshuis het duide
lijkst en het eerst, omdat het thans in
deze vorm, nog vrijwel onveranderd,
onze aandacht trekt en vraagt.
Het is de tijd, waarin het voorname
Goesse regentengeslacht Keetlaar zijn
intrek neemt in het dan juist, in zijn
thans bestaande vorm, voltooide en
sedert dien weinig veranderde regen-
tenpaleisje.
Meester Cornelis Keetlaar, geboren
te 's-Gravenhage op 16 Mei 1690, over
leden te Goes, 6 Maart 1764, Raad en
Oud-Schepen der stad, koopt op 25 Ju
ni 1731 het pand van mr Gillis Corne
lis van der Nisse, Heer van Nisse,
Waarde enz., regerend Schepen en
Raad van Goes i). We mogen wel aan
nemen, dat de voornaamste verfraai
ingen en de tegenwoordige facade als
ook de inwendige indeling van het
huis, zoals die op het ogenblik groten
deels nóg bestaat, door hem zijn aan
gebracht. Uit deze periode moet onder
meer het familiewapen stammen, aan
gebracht in het deurkalf van de ver
bindingsdeur tussen vestibule en hall.
Meester Cornelis heeft hier gewoond
met zijn vrouw Catharina Maria Cle
ment, Gillisdochter 2), geb. 12 Augus
tus 1697 en haar man op 31 Maart
1738 in de dood voorgegaan. Onge
twijfeld heeft hij er de beschrijving
van een geschiedenis van de stad Goes
geconcipieerd, een beschrijving, die
thans „in fragmento" en in een ietwat
later vervaardigd 18e-eeuws afschrift,
in het stedelijk archief aanwezig is 3).
De zonen van mr Cornelis, Frangois
Nicolaas Keetlaar en mr Dignus Cor
nelis Keetlaar ■4), woonden na hun
ouders in het huis, dat deze laatste in
1731 immers door koop verworven
hadden. Frangois Nicolaas, de oudste
zoon, in 1754 Raad van Goes, in de
jaren 1760-1763, 1765, 1766, 1768 en
1769 burgemeester der stad 5) resi
deerde er, na zijn vaders dood in 1764
gedurende de jaren 1765-1744 waar
na zijn jongere broer mr Dignus Cor
nelis Keetlaar de woning betrok in
1775 en er met zijn vrouw en negen
kinderen gelukkige jaren sleet.
Meester Dignus Cornelis was een
geboren Goessenaar en, evenals zijn
oudere broeder, werd hij herhaalde
malen tot burgemeester van zijn ge
boortestad gekozen 7). Niet minder
dan tien malen werd hij tot dit ambt
geroepen en wel in de jaren 1778, 1780,
1781, 1783, 1784, 1786, 1787, 1789, 1790
en 1793. In de loop van zijn laatste
ambtsperiode werd hij op verzoek, op
2 Maart 1793 ontslagen, waarna hij
op 12 Januari 1794 te Goes overleed
8). Zijn weduwe, Adriana Isabella van
Ossewaarde, 28 Februari 1738 te
Goes geboren, bleef het familiehuis
bewonen tot aan haar overlijden op
20 April 1802 10). De alstoen nog on
gehuwde dochter Adriana Susanna
Keetlaar, die bij haar moeder woonde,
huwde 25 Februari 1803 de tien jaar
oudere Waalse predikant, ds Jean Ar
nold Bevier, geboortig uit Maastricht
en bewoonde als vrouwelijke telg van
het geslacht Keetlaar met haar echt
genoot en enige dochter, Johanna
Adriana Bevier, nog gedurende negen
jaren haar ouderlijk huis
In 1812 trok het kleine gezin Bevier-
Keetlaar uit de herenhuizinge en werd
deze vrijwillig verkocht, omdat zij,
deel uitmakend van een onverdeelde
boedel, op verzoek van rechtsverkrij-
genden, te gelde gemaakt moest wor
den 12
Wat ds Bevier betrof, hij zou, nadat
hij zijn statig huis aan de „Groote
Markt" verlaten had, niet lang meer
in Goes vertoeven. Men leefde in de
dagen van de Franse overheersing en
het regime van de almachtige Keizer
der Fransen drukte zéér zwaar. Op
22 October 1813 had ds Bevier zich in
een gesprek met de schoolmeester Je-
noteau en de commandant Balsen,
enigszins onvoorzichtig uitgelaten over
de Keizer. Het gevolg hiervan was,
dat hij in de nacht van 23 op 24 Octo
ber van zijn bed werd gelicht en naar
Antwerpen gebracht, alwaar hij in
Februari 1814, als gijzelaar overleed 13)
Zijn weduwe, Vrouwe Adriana Su
sanna Keetlaar, stierf te Goes op 18
Augustus 1836, ruim 70 jaar oud 14).
De enige dochter van het echtpaar
Bevier, die nog op 18 October 1804 in
het oude huis aan de Markt geboren
was, huwde het volgend jaar, op
29 Maart 1837, Jan de Fouw wzn, ge
boortig van Krabbendijke 15).
Hiermede zij in het kort, wel de
levensgeschiedenis verteld van de
leden der familie Keetlaar, die het
oude herenhuis bewoonden en er in
zo sterke mate mee verbonden zijn ge
weest.
Wanneer we echter afgaan op de
gegevens en bronnen, die ons verder
resten, zien wij, wat bewoners en lot
gevallen van het pand betreft, dat we
nog heel wat verder kunnen terug
gaan dan de spanne tijds gedurende
welke de familie Keetlaar zich daar
gevestigd had.
De quohieren van de 100ste en de
Dubbele 100ste penning in de stad
Goes en hare Jurisdictie naslaand, be
merken we dat we tot de jare 1622
kunnen teruggaan 10) om daar voor
het eerst de aanslag te vinden, die
wordt opgelegd aan de eigenaar van
twee percelen, gelegen op het terrein,
staan en gegroeid, zoals wij die later
waarop later de herenhuizing is ont
staan en gegroeid, zoals wij die later
kennen. De namen David van der Nis
se wisselden elkander af.
In 1622 worden dan een David van
der Nisse en Michiel Blaubeens' We
duwe genoemd, die voor de bewuste
percelen zijn aangeslagen.
Het transport van de 25ste Juni 1731
17), waarbij Cornelis van der Nisse,
Heer van Nisse, Waarde enz. aan mr
Cornelis Keetlaar „een woonhuis" met
bijbehorende stal overdraagt, alles
voor de som van L 1300 Vis., geeft
in zijn omschrijving een duidelijk
beeld van de situatie van het huis, zijn
belendingen en, wat zeker niet min
der belangwekkend is, al is het nog
niet in de finesses, van zijn inrichting.
Er wordt in dit transport gesproken
over al datgene, „wat de heer koper
heeft", te weten, niet alleen alles, wat
„aard- en nagelvast" is, maar ook
„tapijten, spiegel en (H)aardijser in
de voorsalette, mitsgaders bedplan
ken, schoorsteenborden, kleerstokken,
pilaartafel op de solder en de kleer-
tafel op het portaal, den heer vercoo-
per toebehoorende".
(Wordt vervolgd.)
x) A. Vorsterman van Oyen en G. J.
Honig, Algemeen Nederlandsch Fami
lieblad, 1887, bladz. 193-195 en Re-
troacten v. d. Burg. Stand, Goes.
2) Alsvoren.
3) Verzameling Handschriften, Ste
delijk Archief, Goes.
4) Verg. Noot 1 en 2.
5) Verg. Noot 1 en 2, zie verder:
Naamlijst der Heeren Burgemeesteren
der Stad Goes, Verzameling Hand
schriften, Stedelijk Archief, Goes.
6) Quohieren van den Dubbelen
lOOsten Penning over de huizen, schu
ren en meestoven binnen Goes, 1765—
1794 (voorl. Inv. Nrs. 206—2231).
7) Naamlijst der Heeren Burge
meesteren der Stad Goes, Verzameling
Handschriften, Stedelijk Archief Goes.
8) Verg. Noot 1 en Noot 7.
3) Retroacten v. d. Burg. Stand
Goes, Doop, Nr. 3, Doopboek, 1714—
1767.
10) Retroacten v. d. Burg. Stand
Goes, Nr. 27, Doopboek, 1723—1810.
11Tableau des Habitans de Goes,
1811, Bladz. 111.
12) Dr D. A. Felix: Rechterlijke en
Notarieele Archieven, 18111838, Nr.
1474, Repertorium van Notaris Leo
nard de Fouw, 18111817, Akte Nr.
446 en 484; Nr. 1387: Minuten en akten
van Notaris Leonard de Fouw, 1811
1817, Nrs. 446, 484 en 514 van het
repertoire.
13F. Nagtglas. Levensberichten van
Zeeuwen, I, Bladz. 525.
14) Goesse Courant, Vrijdag 19
Augustus 1836.
15) Verg. Noot Nr. 1.
16) Quohieren van den Dubbelen
lOOsten of 200sten Penning over de
huizen schuren en meestoven binnen
Goes, 1622—1731 (Voorl. Invs. Nrs.
2069—2173).
17Dr. L. W. A. M. Lasonder, De
Archieven van de Rechtbanken, Wees
kamers en Notarissen, die over het
tegenwoordig grondgebied der Pro
vincie Zeeland gefungeerd hebben: De
Zeeuwsche Eilanden, 14561811 (1852,
Bladz. 268: Nr. 1767.
HULP VOOR PAM.
Vanaf het schip hadden
Gertjan en Maartje de
achtervolging gadegesla
gen totdat Pam in het bos
verdween. Zenuwachtig
keken ze elkaar aan. „Ar
me Pam!" zuchtte Maar
tje, „die lelijke agent zal
hem vast slaan en naar de
gevangenis brengen. We
moeten Pam helpen, Gert
jan. Ga je mee? misschien
vinden we hem nog in het bos!" „Goed", antwoordde haar broertje, „ik zal even
aan de kapitein vragen of hij ook meegaat". De kapitein was nog steeds niet
over zijn verontwaardiging heen. Gertjan vond hem in de stuurhut, waar hij
mopperend probeerde de machine op gang te krijgen. „Kapitein, we moeten Pam
gaan helpen, misschien kunnen we hem nog helpen uit de handen van die nare
agent. Gaat u mee?" „Agent!" bulderde de kapitein, „noem jij die donkerbruine
van
Vrijdag 23 Mei 1952, No. 2178.
Uitgave van
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
eei/u/scH
u/eexem
VOOR DE ZONDAG
opschepper een agent? Ja, natuurlijk ga ik mee, we zullen eens laten zien wat
we kunnen!" Snel schoten Gertjan en Maartje even later langs de touwladder
naar beneden, gevolgd door de kapitein. Juist wilde deze echter voet aan wal
zetten, toen een pijl door de lucht kwam aansnorren en zich dwars door zijn pet
boorde. „Help! ze schieten" riep hij bleek van schrik. Maar de schrik zou nog
groter worden want een angstaanjagend gebrul kwam nader en nader....
Dezer dagen hoorden we iemand
door de radio zeggen, dat de Kerk zo
weinig is wat zij behoorde te zijn.
Hij bedoelde, blijkens het verband
daarmee, dat de kerk in deze wereld
nog zo weinig een brede plaats had
onder de massa. Daarom moest de
kerk uitgaan uit haar isolement van
dogmatische zelfgenoegzaamheid en
genoeglijke onderonsjes en de wereld
eens laten zien hoe rijk en heerlijk
het is om christen te zijn. Want dan
zou die wereld gaan begrijpen en ja
loers gaan worden en in haar nood
de toevlucht tot het kruis nemen.
Hier werd de grenslijn tussen kerk
en wereld weggevlakt en de antithese,
tussen kerk en wereld overbrugd
door een synthese.
Dit begeren om de kerk gelijk en
in te schakelen met deze wereld, is
tegenwoordig een mode-artikel gewor
den. De z.g. „apostolaatsgedachte"
vindt hierin haar basis. De wereld
moet verbeterd worden en dat kan
niet anders dan doordat heel de wereld
kerk wordt. En zo wil men dan trach
ten, de kerk op één plan te brengen
met allerlei andere wereldorganisaties,
die tot doelstelling hebben de wereld
te ordenen en een beetje bewoonbaar
te maken en door gemeenschappelijke
krachtsinspanning, die wereld te vrij
waren tegen aanslagen van ieder die
het op haar welvaart en vrede mocht
gemunt hebben. De kerk kan hierbij
goede hulp verlenen, door er een ideo
logie bij de massa in te pompen, van
naastenliefde en wat religieusiteit.
De kerk wordt dan gezien als een
„wereldorganisatie" waarin zoveel
mogelijk eenheid moet worden be
tracht, onderlinge geschillen weg
gewerkt, zo weinig mogelijk belijde
nis en dogma, opdat men komen kan
tot een grootst gemene deler, waarin
zoveel mogelijk mensen zichzelf kun
nen vinden. Want die wereldkerk moet
immers massakerk worden, een orga
nisatie waarmee de mensheid kan
worden overkoepeld.
Dat is de eenheids- en apostolaats
gedachte, welke duizenden en duizen
den vandaag bezielt en waarop ^n
vele kerkdiensten tegenwoordig Zon
dag aan Zondag wordt terug gekomen.
En nu vieren wij deze week weer
het feit van de Hemelvaart van onze
Here en Heiland.
Hoe heeft Hij dit alles nu gezien,
toen Hjj afscheid nam van Zijn dis
cipelkring?
We zien ook bij de Hemelvaart pre
cies dezelfde stijl als bij Pasen: een
zich onttrekken aan de wereld en een
zich uitsluitend geven aan een klei
ne kring der Zijnen.
Wanneer het Hem inderdaad te
doen was geweest de massa te trek
ken en van Zijn Kerk een overkoe
pelingsinstituut te maken, waarin
tenslotte allerlei secten en dwalingen
hun plaats kregen, wat had Hij het
dan alles anders gedaan. Veronderstel
eens, dat hij in plaats van in het ge
heim op de Olijfberg voor een mi
niem kleine kring van Zijn discipelen,
eens was opgevaren van het centrum
van Jeruzalem uit, bijvoorbeeld van
het Tempelplein, terwijl daar de dui
zenden waren samengestroomd bij het
een of ander feest. Wat een succes
zou Hij hebben kunnen boeken. De
apostolaatsgedachte had met één slag
gerealiseerd kunnen worden onder de
massa en hen de overtuiging kunnen
bijbrengen: Deze was toch de Christus!
Er gebeurt niets van dit alles. Ge
durende al de veertig dagen van zijn
verblijf op aarde na zijn Opstanding,
houdt Hij zich verborgen, isoleert Hij
zich van de massa, om zich uitslui
tend te wenden tot een kleine kring
van Zjjn intieme discipelen en volge
lingen, die in Hem geloofd hadden.
Dat is Zijn stijl geweest.
En wanneer hij tenslotte van die
kleine kring gaat scheiden op Hemel
vaartsdag handhaaft Hij die stijl in
Zijn opdracht: Gij zult Mijn getuigen
zijn, zo te Jeruzalem als in geheel
Judea en Samaria en tot aan het
uiterste der aarde.
Dat getuige-zyn bedoelt niet an
ders dan: Predikers zijn, verkondigers
van het Evangelie, van wat gij gezien
en gehoord hebt. Zonder meer. Zij
hebben geen opdracht een wereld te
bekeren, of kerkelijk te organiseren,
tot een machtige wereldorganisatie,
dat deze wereld een beetje bewoon
baar moet maken.
Gelukkig niet, want dat zou een
fiasco geworden zijn. Maar ze hebben
alleen de opdracht te prediken, te
getuigen, precies zoals een getuige
voor de rechtbank getuigt, van de
feiten, die hij gezien heeft. Zonder
meer. Iets anders wordt niet verlangd.
De rest doet de Heilige Geest. WaSt
Christus zegt er bij: wie uw getui
genis zal geloofd hebben, die zal zalig
worden, en wie niet geloofd zal heb
ben, die zal verdoemd worden.
Dat getuigenis betrekt dus de ge
hele wereld in dit geding. Geen ster
veling blijft er neutraal bij. Het maakt
vrij of het verdoemt. Alleen de woor
den van de prediking van het Evan
gelie, zullen dat doen. Meer wordt er
van de kerk niet verlangd. Maar dan
ook niet minder.
En zo blijft zij in de stijl van
Christus, Die haar hierin voorging.
Want wel was er bij Hem verberging
voor de wereld, die Hem uitwierp, hij
liet haar ogenschijnlijk los, om zich
uitsluitend met een kleine kring van
volgelingen te bemoeien. Maar wan
neer Hij deze kleine kring deze wereld
omvattende opdracht geeft, grijpt Hij
toch weer naar heel die wereld terug
en wil door het Woord en het geloof
'k a de geweunte thuus an taefel de
biebel altied van begin tot an 't end
te lezen. Ik begin bie Genesis en eindig
bie 't leste hoofdstik van de Openbaring.
De kinders 'a wel is 'ezeid bie sommig-
te stikken, dat ik maer ls een ende
most overslaen, dan begon 't te verve
len, zoas je dat begrlepen ken bie kin
ders as je an de levltische wetgeving
of an de profeten toe bin. Noe dat doe
ik dan oak wel is, net zoas met de ge
slachtsrekeningen, al zeit onze ouw#
doomnle, dat alles wat ter ln de biebel
staet tot onze lering geschreven staet
en dat alles Gods Woord ls. En dan mot
ter ln die geslachtsrekeningen ook nog
heel wat lering te trekken wezen. Maer
jae, de praktiek eist dan wel is, dat je
van je geweunte afwiekt. Zo ha' ik ook
de geweunte om niet altied een heel
kapplttel te lezen as 't erg lank is. Dan
zitten de kinders ook wel is op de klok
te kieken en naer 't end uut te zieë. Ik
lees altied maer een brok, dat volgens
mien een geheel vormt en dan zet ik
een strepie waer dat ik gebleven bin.
Dat bevalt mien 't beste in de prak
tiek. En ik geloof asdat daer niemand
bezwaer teugen ken hebben.
Maer zo met de feestdagen dan wiek
ik er van af en lees het stik in de bie
bel, dat verband houdt met de feestdag,
die we beleven. En zo wier ik van de
Hij, Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal."
I Thess. 5:24.
We kunnen ons nauwelijks meer de kloof is diep en we maken ge-
voorstellen dat er een tijd is geweest bruik van onbetrouwbare elemen-
waarin we om ons levens wil op onze ten. De schijn van veiligheid en be
tellen moesten passen bij iedere ge- trouwbaarheid is er wel, meer ook
sprek met onbekenden. Toch blijft niet. Maar hier is de hemelvaart van
terdege ons bij dat de bezettingstijd Jezus Christus: De ene betrouwbare
het begrip „betrouwbaar" behoorlijk brug. De Bouwmeester van deze be-
concreet maakte. Zo rechtstreeks trouwbare verbinding tussen aarde
werden we er bij betrokken dat be- en hemel, tussen mens en geluk, is
trouwbaarheid leven betekende en God, de God des vredes.
het tegendeel de dood. En nu: in de mist van allerlei on-
De felheid en scherpte waarmee mogelijkheden tasten? Of luiste-
toen de beoordeling moest plaats ren naar het woord van de profeet
vinden kwamen voort uit de nood- tegen wil en dank Bïleam: „God is
zaak een betrouwbare brug te vin
den over de afgrond. En hoevelen
hebben zich vergist? Wat waren er
veel onbetrouwbare elementen.
Zijn we ons bewust dat we nu
geen man, dat Hij liegen zou, of een
mensenkind, dat Hij berouw zou
hebben. Zou Hij zeggen en niet
doen, of spreken en niet volbren
gen?" Jezus Christus, door Zijn
even fel en even scherp moeten hemelvaart het uitgedrukte Beeld
zijn? Het gaat nog om een afgrond van Gods betrouwbaarheid, roept u
en het gaat nu nog om een brug. Wij over de brug. Dat is gegarandeerd
zijn allen op onze manier bezig een uw hemelvaart!
weg te zoeken naar het geluk. Maar Zlerikzee. Y. J. TIEMERSMA.
daarin, die wereld tot de keus dwin
gen, tot de beslissing. En dat is nu
de enige taak der Kerk. Ook vandaag.
Prediken en hetzij de wereld horen
zal, hetzij zij het laten zal, zij zal in
haar reactie op dit getuigen zalig of
verdoemd zijn.
Dus geen vermenging met deze
wereld in een alles overkoepelende
wereldorganisatie, doch alleen maar
een prediking tot die wereld en dat
is genoeg.
Dat is en blijft ook vandaag de
Hemelvaartsboodschap aa:- een Kerk,
die nog luisteren wil.
weke getroffen deur dat hoofdstik uut
Handelingen waer dat de geschiedenis
van de hemelvaert beschreven wordt.
Je ken zo de pesisie van de discipels
indlenken. Daer ha ze nou de Heiland
veertig daegen bie der gehad en dan
op eens is 't afgeloapen. Ze zien Hem
opvaeren nae' d'n hemel en ze bluven
allenlg achter. Dat is heel wat geweest
vo' ze. Het lelt in de menselijke netuur
om as je het goed heb 't maer te willen
houwen zoas het ls. Dat waeren ook de
drie discipels van plan op de berg der
verheerlijking. Ze hadden het daer best
naer der zin en as ze noe drie tenten
konnen bouwen vo' Mozes, Elia en de
Heiland, dan namen ze der zeivers wel
genoegen mee om zomaer op 't gras te
slaepen. As ze dan maer in de afzonde
ring mochten bluven. De waereld en
heel de rest kwam er dan niks meer op
an. En lk denk asdat ze der zo oak over
dochten, toen ze zo noe en dan de Hei
land bie der hadden, die leste veertig
daegen. Een bietje vissen en dan weer
een bietje met de Heiland verkeren en
de rest kon, wat hun betrof, dan wel
bluven zoas 't was. En daer op seens
zien ze de Heiland opvaeren naer de
hemel en wistenzedat is noe 't end.
We zien Hem nooit van z'n leven meer
werom. 't Was geen wonder dat ze
maer naer boven stongen te kieken en
dat de engel die er toen kwam, moest
zeggen wat kieken julder toch naar
boven. Kiek oak is om je heen en kiek
vooral is vooruut.
En toen docht ik: is 't zo, as 't er op
an komt, niet met ons allegaer krek
eender? As we 't goed hebben, dan wil
len we 't zo maer houwen en ken de
rest ons niks meer schelen. Je ken van
die goeie oagenblikken h& op een Zon
dag, wanneer je 'n beste preek gehoord
ha, en je met je kinders thuus bie me-
kaere bin. Dan wil je zo'n Zondag wel
vasthouwe. Je ken dat oak h& wanneer
je in de bongerd in de vroege morgen
bezig bin, zo as noe in deuze tied, noe
alles zo mooi is en in de blossem staet
en 't zunnetje alle dag schient en de
blommen beginnen te bloeien en de
veugels der hoagste lied uutgalmen.
Dat ken zo mooi wezen, dat je dat wel
vo' altied wil vasthouwen.
Maer dan vind je opseens een rouw-
kaerte in de bus en word je bepaeld
bie de dood van een kennis of een vrind.
Of je krieg te horen van een ernstige
ziekte in de fermllle, of ter komt aere
teugenslag en dan zie je dat alles toch
zo mooi niet is. En as je ouwer gaet
worden, gae je der an dinken, asdat je
zeivers hier oak geen bluvende stad
heit. Dat alles vo'bie gaet, dat ter een
tied komt dat je an 't graf zal staen
van die je 't naeste bin. Dat is toch
maer de praktiek van 't leven. En zo
motten noe de discipels oak wel ge
docht ha, toen alles vo'bi was en ze naer
een lege plek in de locht stongen te kie
ken. En dat heit tien dagen geduurd.
Toen kwam de belofte in vervulling: de
Heilige Geest kwam op ter en toen kre
gen ze het antwoord op veul vraegen,-
waermee ze der eigen gepienlgd had
den.
En zo zal 't noe met ons motten gaen.
Het dichte leven bie de Schrift, dat ken
deur de werking van de Heilige Geest
veul antwoord geven op vraegen, die
der altied bin en dan weten we, asdat
er gelokkig geen punt staet achter die
woorden: we hebben hier geen bluven
de stad, maer dat er nog op volgt: we
zoeken de toekomende. En in die toe
komende stad, zal alles bluven zoas 't
is. Daer kennen we in tenten weunen
die bluven en daer is geen scheiding
meer en geen vergankelijkheid. Kiek,
dat hé de discipels motten leren en dat
zallen we allegaere motten leren, al3
't goed is. En dan kennen we gezegende
feestdagen hé.
En die wens ik julder allegaer van
harte toe. FLIP BRAMSE.