Bij ons CHRISTUS' STIJL avonturen van re re HOTEL „DE KORENBEURS" TE GOES M Om i-atnUUWad Uzmitvaact fytwaacfotycL SS I Sa a pr SLs srsl re- re* w (D a> ~"8 3"3 g.re 3 Ui i-i rt) 03 3 OQ S§! 0)> N a a CD W ^5 w t (-yi W e* a m' (9 5'as!%g™re 2 p CD ?ra oq r/3 £L o re S" n> a t?>ö ft> 3 *»o B g* a Eo E.B O-m^ ro o nPiH-U JD O <P i 50.2. £Lg clhn a I_. o ja CP CD tD (0 l/l N pi oo G S ►3 CA CA re E?^ 2 2 g re re g 3 B*~? reg regre NÜg 3 P i re re reg™ 3 3 tv ■IS 03 O t «-.PT p V t. 3 ca a c+ O re 3 B re K w Ire 3 ju re «IX. 2 ü2C w 3- I w -J^?va3K'ga.-rtre'iS. NffM? p.- E-re^pSSlSp. ,i?es,lpS s 3^3 N 1- 3 M -- IA »J 14: waS a> ETaB'S a^c^-S 2 fD 1 aftap 0 1 P ff CL O (9 P ü'o sr p 2 p-a o o -a «O UJ "C3- Cfl2 -.&HK ^CTQ 05 (li fP 3 CA rt- w CL o ts.g'o'P pre nw ft lï C- <=•0 n g re „E'e^IP^ gS8g.g-SSwpo| »t 3 1 1 3 M 3 ™J" 3 3 g E cS" re a 3 3 f B 3 ?*S-J 8f «■re 7-3 7°S u 3 re XTIZreij j* B re re s B 0H1» S"' 8 2 re"0 5 re &<8 sf re re ffi. ,2 S IP 4 3 SI re "O" et o a 1 t p o ae: <S B 2. m 3 3: 3 5T re crq a po o P Pa w M H a rf 2 «p: 8MS t H.O O W.(ï O tp'jPCSPüP' 3 C. H p g g ?!fg 3. s re- re re s R re p -TV—"- e a. 1 T O CA O M W a C+ I-3 03 <T> 3 a -9? Q o" 2 o* cj o eo J s 3 B P- ss r= £FJ!l §T «.Ï5 2.2 re 3 re f SIS.8 co 3 ca Vrijdag 23 Mei 1952 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina ■i eens regendagen komen. Dan kan hü naar hartelust met een atlas voor hem gaan zitten. Denken jullie er om, het moeten alleen plaatsnamen zijn en geen na men van rivieren of landstreken. Maar nu moet ik jullie nog een verdrietig verhaal vertellen van een konjjntje. Vorige week, op een morgen was er opeens een hol gegraven in mijn tuin. We keken er eens naar een dach ten eerst dat honden geprobeerd had den mijn voorjaarstuin wat te ver nielen. Maar nee, daar was het hol te diep voor. Opeens dacht ik met schrik, als dat eens van ratten wasIk rilde er van, hoor. Wat moet je dan doen? Eén wist raad en zou er maar fluks een emmer water in gooien. Dan zou dat boze gebroed wel ver dwijnen. De emmer water werd er in gegooid en ik stond te kijken..'.. op een veilig afstandje. Maardaar kwam opeens een wild konijntje uit het hol gewipt, even later nog een en nog een. O, wat hadden we een spijt van die emmer water. Toen we een poosje later weer even door de tuin liepen zagen we een heel klein konijntje nat en zielig in het gras liggen. Al dat water was te veel voor dat beestje geweest. We hebben het diertje toen eerst maar een warm plaatsje in de zon gegeven en het zo goed mogelijk verzorgd. Ja, 't beestje had het toen wel warm genoeg, maar we konden geen beetje eten naar binnen krijgen. Jammer hoor. Ik heb echt alles geprobeerd, maar het hielp niets en -na een paar dagen lag het kleine beestje dood. Dat vond ik erg, dat kan ik je verzekeren. Als ik weer een hol in de tuin zie, dan zal ik mijn angst voor ratten maar overwinnen, en denken dat het wel weer een ko nijntje wezen kan, dan loop ik geen gevaar zulk een aardig diertje dood te vinden. Laatst vertelde een nichtje in een lange brief, dat haar moeder weken lang heel wat jonge konijntjes in leven had gehouden, door ze melk te geven. Maar ik denk, dat dit bij tamme diertjes beter gaat dan bij een wild konijntje. Maar nu moet ik ophouden, ik hoop maar, dat ik in het vervolg alleen maar bloemen in mijn tuin vinden zal. Dat is beter hé? Gegroet hoor. Tante TRUUS. Reseda te St.-Laurens. Daar in St. Laurens zit heel wat van mijn kran tenfamilie bij elkaar. Leuk dat jullie elkaar ook allemaal kennen. Het is bij jou vandaan toch nog wel een heel eindje naar het strand, is het niet? Maar.... jij zit er toch nog -dichter bij dan ik. Voor moeder fijn, zo'n hulp te hebben. Wat doe je dan alle maal voor haar? Blonde lelie te Goes. Maar lelietje, wat jammer dat je zo'n tijd niet schrijven kon. Ik had je ook al gemist. Kon dan niemand anders me even geschreven hebben, dat je door die gekneusde arm niet schrijven kon, dan had ik je toch een troost brief kunnen schrijven. Wat je me schreef over dat zusje vond ik zo fijn. Ze heeft een prachtige naam. Hoe oud is ze nu? Statig en deftig, maar tegelijkertijd ingetogen in eigen sfeer, ligt aan de „Groote Markt" te Goes, het hotel „De Korenbeurs". Van achttieneeuwse glorie, van gro te welstand en rijkdom getuigt de deftige hardstenen gevel, uitgevoerd in de zwierige barokstijl van de prui kentijd.. In onze verbeelding zien we er de deftige achttieneeuwse seigneurs en hun juffers binnengaan, de karossen, schommelend in hun hoge veren vóór rijden en al wat het rustige platte landsstedeke toen aan aanzienlijken bezat daar uitstijgen. In dié gedaante, in dié omgeving zien wij het patriciërshuis het duide lijkst en het eerst, omdat het thans in deze vorm, nog vrijwel onveranderd, onze aandacht trekt en vraagt. Het is de tijd, waarin het voorname Goesse regentengeslacht Keetlaar zijn intrek neemt in het dan juist, in zijn thans bestaande vorm, voltooide en sedert dien weinig veranderde regen- tenpaleisje. Meester Cornelis Keetlaar, geboren te 's-Gravenhage op 16 Mei 1690, over leden te Goes, 6 Maart 1764, Raad en Oud-Schepen der stad, koopt op 25 Ju ni 1731 het pand van mr Gillis Corne lis van der Nisse, Heer van Nisse, Waarde enz., regerend Schepen en Raad van Goes i). We mogen wel aan nemen, dat de voornaamste verfraai ingen en de tegenwoordige facade als ook de inwendige indeling van het huis, zoals die op het ogenblik groten deels nóg bestaat, door hem zijn aan gebracht. Uit deze periode moet onder meer het familiewapen stammen, aan gebracht in het deurkalf van de ver bindingsdeur tussen vestibule en hall. Meester Cornelis heeft hier gewoond met zijn vrouw Catharina Maria Cle ment, Gillisdochter 2), geb. 12 Augus tus 1697 en haar man op 31 Maart 1738 in de dood voorgegaan. Onge twijfeld heeft hij er de beschrijving van een geschiedenis van de stad Goes geconcipieerd, een beschrijving, die thans „in fragmento" en in een ietwat later vervaardigd 18e-eeuws afschrift, in het stedelijk archief aanwezig is 3). De zonen van mr Cornelis, Frangois Nicolaas Keetlaar en mr Dignus Cor nelis Keetlaar ■4), woonden na hun ouders in het huis, dat deze laatste in 1731 immers door koop verworven hadden. Frangois Nicolaas, de oudste zoon, in 1754 Raad van Goes, in de jaren 1760-1763, 1765, 1766, 1768 en 1769 burgemeester der stad 5) resi deerde er, na zijn vaders dood in 1764 gedurende de jaren 1765-1744 waar na zijn jongere broer mr Dignus Cor nelis Keetlaar de woning betrok in 1775 en er met zijn vrouw en negen kinderen gelukkige jaren sleet. Meester Dignus Cornelis was een geboren Goessenaar en, evenals zijn oudere broeder, werd hij herhaalde malen tot burgemeester van zijn ge boortestad gekozen 7). Niet minder dan tien malen werd hij tot dit ambt geroepen en wel in de jaren 1778, 1780, 1781, 1783, 1784, 1786, 1787, 1789, 1790 en 1793. In de loop van zijn laatste ambtsperiode werd hij op verzoek, op 2 Maart 1793 ontslagen, waarna hij op 12 Januari 1794 te Goes overleed 8). Zijn weduwe, Adriana Isabella van Ossewaarde, 28 Februari 1738 te Goes geboren, bleef het familiehuis bewonen tot aan haar overlijden op 20 April 1802 10). De alstoen nog on gehuwde dochter Adriana Susanna Keetlaar, die bij haar moeder woonde, huwde 25 Februari 1803 de tien jaar oudere Waalse predikant, ds Jean Ar nold Bevier, geboortig uit Maastricht en bewoonde als vrouwelijke telg van het geslacht Keetlaar met haar echt genoot en enige dochter, Johanna Adriana Bevier, nog gedurende negen jaren haar ouderlijk huis In 1812 trok het kleine gezin Bevier- Keetlaar uit de herenhuizinge en werd deze vrijwillig verkocht, omdat zij, deel uitmakend van een onverdeelde boedel, op verzoek van rechtsverkrij- genden, te gelde gemaakt moest wor den 12 Wat ds Bevier betrof, hij zou, nadat hij zijn statig huis aan de „Groote Markt" verlaten had, niet lang meer in Goes vertoeven. Men leefde in de dagen van de Franse overheersing en het regime van de almachtige Keizer der Fransen drukte zéér zwaar. Op 22 October 1813 had ds Bevier zich in een gesprek met de schoolmeester Je- noteau en de commandant Balsen, enigszins onvoorzichtig uitgelaten over de Keizer. Het gevolg hiervan was, dat hij in de nacht van 23 op 24 Octo ber van zijn bed werd gelicht en naar Antwerpen gebracht, alwaar hij in Februari 1814, als gijzelaar overleed 13) Zijn weduwe, Vrouwe Adriana Su sanna Keetlaar, stierf te Goes op 18 Augustus 1836, ruim 70 jaar oud 14). De enige dochter van het echtpaar Bevier, die nog op 18 October 1804 in het oude huis aan de Markt geboren was, huwde het volgend jaar, op 29 Maart 1837, Jan de Fouw wzn, ge boortig van Krabbendijke 15). Hiermede zij in het kort, wel de levensgeschiedenis verteld van de leden der familie Keetlaar, die het oude herenhuis bewoonden en er in zo sterke mate mee verbonden zijn ge weest. Wanneer we echter afgaan op de gegevens en bronnen, die ons verder resten, zien wij, wat bewoners en lot gevallen van het pand betreft, dat we nog heel wat verder kunnen terug gaan dan de spanne tijds gedurende welke de familie Keetlaar zich daar gevestigd had. De quohieren van de 100ste en de Dubbele 100ste penning in de stad Goes en hare Jurisdictie naslaand, be merken we dat we tot de jare 1622 kunnen teruggaan 10) om daar voor het eerst de aanslag te vinden, die wordt opgelegd aan de eigenaar van twee percelen, gelegen op het terrein, staan en gegroeid, zoals wij die later waarop later de herenhuizing is ont staan en gegroeid, zoals wij die later kennen. De namen David van der Nis se wisselden elkander af. In 1622 worden dan een David van der Nisse en Michiel Blaubeens' We duwe genoemd, die voor de bewuste percelen zijn aangeslagen. Het transport van de 25ste Juni 1731 17), waarbij Cornelis van der Nisse, Heer van Nisse, Waarde enz. aan mr Cornelis Keetlaar „een woonhuis" met bijbehorende stal overdraagt, alles voor de som van L 1300 Vis., geeft in zijn omschrijving een duidelijk beeld van de situatie van het huis, zijn belendingen en, wat zeker niet min der belangwekkend is, al is het nog niet in de finesses, van zijn inrichting. Er wordt in dit transport gesproken over al datgene, „wat de heer koper heeft", te weten, niet alleen alles, wat „aard- en nagelvast" is, maar ook „tapijten, spiegel en (H)aardijser in de voorsalette, mitsgaders bedplan ken, schoorsteenborden, kleerstokken, pilaartafel op de solder en de kleer- tafel op het portaal, den heer vercoo- per toebehoorende". (Wordt vervolgd.) x) A. Vorsterman van Oyen en G. J. Honig, Algemeen Nederlandsch Fami lieblad, 1887, bladz. 193-195 en Re- troacten v. d. Burg. Stand, Goes. 2) Alsvoren. 3) Verzameling Handschriften, Ste delijk Archief, Goes. 4) Verg. Noot 1 en 2. 5) Verg. Noot 1 en 2, zie verder: Naamlijst der Heeren Burgemeesteren der Stad Goes, Verzameling Hand schriften, Stedelijk Archief, Goes. 6) Quohieren van den Dubbelen lOOsten Penning over de huizen, schu ren en meestoven binnen Goes, 1765— 1794 (voorl. Inv. Nrs. 206—2231). 7) Naamlijst der Heeren Burge meesteren der Stad Goes, Verzameling Handschriften, Stedelijk Archief Goes. 8) Verg. Noot 1 en Noot 7. 3) Retroacten v. d. Burg. Stand Goes, Doop, Nr. 3, Doopboek, 1714— 1767. 10) Retroacten v. d. Burg. Stand Goes, Nr. 27, Doopboek, 1723—1810. 11Tableau des Habitans de Goes, 1811, Bladz. 111. 12) Dr D. A. Felix: Rechterlijke en Notarieele Archieven, 18111838, Nr. 1474, Repertorium van Notaris Leo nard de Fouw, 18111817, Akte Nr. 446 en 484; Nr. 1387: Minuten en akten van Notaris Leonard de Fouw, 1811 1817, Nrs. 446, 484 en 514 van het repertoire. 13F. Nagtglas. Levensberichten van Zeeuwen, I, Bladz. 525. 14) Goesse Courant, Vrijdag 19 Augustus 1836. 15) Verg. Noot Nr. 1. 16) Quohieren van den Dubbelen lOOsten of 200sten Penning over de huizen schuren en meestoven binnen Goes, 1622—1731 (Voorl. Invs. Nrs. 2069—2173). 17Dr. L. W. A. M. Lasonder, De Archieven van de Rechtbanken, Wees kamers en Notarissen, die over het tegenwoordig grondgebied der Pro vincie Zeeland gefungeerd hebben: De Zeeuwsche Eilanden, 14561811 (1852, Bladz. 268: Nr. 1767. HULP VOOR PAM. Vanaf het schip hadden Gertjan en Maartje de achtervolging gadegesla gen totdat Pam in het bos verdween. Zenuwachtig keken ze elkaar aan. „Ar me Pam!" zuchtte Maar tje, „die lelijke agent zal hem vast slaan en naar de gevangenis brengen. We moeten Pam helpen, Gert jan. Ga je mee? misschien vinden we hem nog in het bos!" „Goed", antwoordde haar broertje, „ik zal even aan de kapitein vragen of hij ook meegaat". De kapitein was nog steeds niet over zijn verontwaardiging heen. Gertjan vond hem in de stuurhut, waar hij mopperend probeerde de machine op gang te krijgen. „Kapitein, we moeten Pam gaan helpen, misschien kunnen we hem nog helpen uit de handen van die nare agent. Gaat u mee?" „Agent!" bulderde de kapitein, „noem jij die donkerbruine van Vrijdag 23 Mei 1952, No. 2178. Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eei/u/scH u/eexem VOOR DE ZONDAG opschepper een agent? Ja, natuurlijk ga ik mee, we zullen eens laten zien wat we kunnen!" Snel schoten Gertjan en Maartje even later langs de touwladder naar beneden, gevolgd door de kapitein. Juist wilde deze echter voet aan wal zetten, toen een pijl door de lucht kwam aansnorren en zich dwars door zijn pet boorde. „Help! ze schieten" riep hij bleek van schrik. Maar de schrik zou nog groter worden want een angstaanjagend gebrul kwam nader en nader.... Dezer dagen hoorden we iemand door de radio zeggen, dat de Kerk zo weinig is wat zij behoorde te zijn. Hij bedoelde, blijkens het verband daarmee, dat de kerk in deze wereld nog zo weinig een brede plaats had onder de massa. Daarom moest de kerk uitgaan uit haar isolement van dogmatische zelfgenoegzaamheid en genoeglijke onderonsjes en de wereld eens laten zien hoe rijk en heerlijk het is om christen te zijn. Want dan zou die wereld gaan begrijpen en ja loers gaan worden en in haar nood de toevlucht tot het kruis nemen. Hier werd de grenslijn tussen kerk en wereld weggevlakt en de antithese, tussen kerk en wereld overbrugd door een synthese. Dit begeren om de kerk gelijk en in te schakelen met deze wereld, is tegenwoordig een mode-artikel gewor den. De z.g. „apostolaatsgedachte" vindt hierin haar basis. De wereld moet verbeterd worden en dat kan niet anders dan doordat heel de wereld kerk wordt. En zo wil men dan trach ten, de kerk op één plan te brengen met allerlei andere wereldorganisaties, die tot doelstelling hebben de wereld te ordenen en een beetje bewoonbaar te maken en door gemeenschappelijke krachtsinspanning, die wereld te vrij waren tegen aanslagen van ieder die het op haar welvaart en vrede mocht gemunt hebben. De kerk kan hierbij goede hulp verlenen, door er een ideo logie bij de massa in te pompen, van naastenliefde en wat religieusiteit. De kerk wordt dan gezien als een „wereldorganisatie" waarin zoveel mogelijk eenheid moet worden be tracht, onderlinge geschillen weg gewerkt, zo weinig mogelijk belijde nis en dogma, opdat men komen kan tot een grootst gemene deler, waarin zoveel mogelijk mensen zichzelf kun nen vinden. Want die wereldkerk moet immers massakerk worden, een orga nisatie waarmee de mensheid kan worden overkoepeld. Dat is de eenheids- en apostolaats gedachte, welke duizenden en duizen den vandaag bezielt en waarop ^n vele kerkdiensten tegenwoordig Zon dag aan Zondag wordt terug gekomen. En nu vieren wij deze week weer het feit van de Hemelvaart van onze Here en Heiland. Hoe heeft Hij dit alles nu gezien, toen Hjj afscheid nam van Zijn dis cipelkring? We zien ook bij de Hemelvaart pre cies dezelfde stijl als bij Pasen: een zich onttrekken aan de wereld en een zich uitsluitend geven aan een klei ne kring der Zijnen. Wanneer het Hem inderdaad te doen was geweest de massa te trek ken en van Zijn Kerk een overkoe pelingsinstituut te maken, waarin tenslotte allerlei secten en dwalingen hun plaats kregen, wat had Hij het dan alles anders gedaan. Veronderstel eens, dat hij in plaats van in het ge heim op de Olijfberg voor een mi niem kleine kring van Zijn discipelen, eens was opgevaren van het centrum van Jeruzalem uit, bijvoorbeeld van het Tempelplein, terwijl daar de dui zenden waren samengestroomd bij het een of ander feest. Wat een succes zou Hij hebben kunnen boeken. De apostolaatsgedachte had met één slag gerealiseerd kunnen worden onder de massa en hen de overtuiging kunnen bijbrengen: Deze was toch de Christus! Er gebeurt niets van dit alles. Ge durende al de veertig dagen van zijn verblijf op aarde na zijn Opstanding, houdt Hij zich verborgen, isoleert Hij zich van de massa, om zich uitslui tend te wenden tot een kleine kring van Zjjn intieme discipelen en volge lingen, die in Hem geloofd hadden. Dat is Zijn stijl geweest. En wanneer hij tenslotte van die kleine kring gaat scheiden op Hemel vaartsdag handhaaft Hij die stijl in Zijn opdracht: Gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiterste der aarde. Dat getuige-zyn bedoelt niet an ders dan: Predikers zijn, verkondigers van het Evangelie, van wat gij gezien en gehoord hebt. Zonder meer. Zij hebben geen opdracht een wereld te bekeren, of kerkelijk te organiseren, tot een machtige wereldorganisatie, dat deze wereld een beetje bewoon baar moet maken. Gelukkig niet, want dat zou een fiasco geworden zijn. Maar ze hebben alleen de opdracht te prediken, te getuigen, precies zoals een getuige voor de rechtbank getuigt, van de feiten, die hij gezien heeft. Zonder meer. Iets anders wordt niet verlangd. De rest doet de Heilige Geest. WaSt Christus zegt er bij: wie uw getui genis zal geloofd hebben, die zal zalig worden, en wie niet geloofd zal heb ben, die zal verdoemd worden. Dat getuigenis betrekt dus de ge hele wereld in dit geding. Geen ster veling blijft er neutraal bij. Het maakt vrij of het verdoemt. Alleen de woor den van de prediking van het Evan gelie, zullen dat doen. Meer wordt er van de kerk niet verlangd. Maar dan ook niet minder. En zo blijft zij in de stijl van Christus, Die haar hierin voorging. Want wel was er bij Hem verberging voor de wereld, die Hem uitwierp, hij liet haar ogenschijnlijk los, om zich uitsluitend met een kleine kring van volgelingen te bemoeien. Maar wan neer Hij deze kleine kring deze wereld omvattende opdracht geeft, grijpt Hij toch weer naar heel die wereld terug en wil door het Woord en het geloof 'k a de geweunte thuus an taefel de biebel altied van begin tot an 't end te lezen. Ik begin bie Genesis en eindig bie 't leste hoofdstik van de Openbaring. De kinders 'a wel is 'ezeid bie sommig- te stikken, dat ik maer ls een ende most overslaen, dan begon 't te verve len, zoas je dat begrlepen ken bie kin ders as je an de levltische wetgeving of an de profeten toe bin. Noe dat doe ik dan oak wel is, net zoas met de ge slachtsrekeningen, al zeit onze ouw# doomnle, dat alles wat ter ln de biebel staet tot onze lering geschreven staet en dat alles Gods Woord ls. En dan mot ter ln die geslachtsrekeningen ook nog heel wat lering te trekken wezen. Maer jae, de praktiek eist dan wel is, dat je van je geweunte afwiekt. Zo ha' ik ook de geweunte om niet altied een heel kapplttel te lezen as 't erg lank is. Dan zitten de kinders ook wel is op de klok te kieken en naer 't end uut te zieë. Ik lees altied maer een brok, dat volgens mien een geheel vormt en dan zet ik een strepie waer dat ik gebleven bin. Dat bevalt mien 't beste in de prak tiek. En ik geloof asdat daer niemand bezwaer teugen ken hebben. Maer zo met de feestdagen dan wiek ik er van af en lees het stik in de bie bel, dat verband houdt met de feestdag, die we beleven. En zo wier ik van de Hij, Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal." I Thess. 5:24. We kunnen ons nauwelijks meer de kloof is diep en we maken ge- voorstellen dat er een tijd is geweest bruik van onbetrouwbare elemen- waarin we om ons levens wil op onze ten. De schijn van veiligheid en be tellen moesten passen bij iedere ge- trouwbaarheid is er wel, meer ook sprek met onbekenden. Toch blijft niet. Maar hier is de hemelvaart van terdege ons bij dat de bezettingstijd Jezus Christus: De ene betrouwbare het begrip „betrouwbaar" behoorlijk brug. De Bouwmeester van deze be- concreet maakte. Zo rechtstreeks trouwbare verbinding tussen aarde werden we er bij betrokken dat be- en hemel, tussen mens en geluk, is trouwbaarheid leven betekende en God, de God des vredes. het tegendeel de dood. En nu: in de mist van allerlei on- De felheid en scherpte waarmee mogelijkheden tasten? Of luiste- toen de beoordeling moest plaats ren naar het woord van de profeet vinden kwamen voort uit de nood- tegen wil en dank Bïleam: „God is zaak een betrouwbare brug te vin den over de afgrond. En hoevelen hebben zich vergist? Wat waren er veel onbetrouwbare elementen. Zijn we ons bewust dat we nu geen man, dat Hij liegen zou, of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbren gen?" Jezus Christus, door Zijn even fel en even scherp moeten hemelvaart het uitgedrukte Beeld zijn? Het gaat nog om een afgrond van Gods betrouwbaarheid, roept u en het gaat nu nog om een brug. Wij over de brug. Dat is gegarandeerd zijn allen op onze manier bezig een uw hemelvaart! weg te zoeken naar het geluk. Maar Zlerikzee. Y. J. TIEMERSMA. daarin, die wereld tot de keus dwin gen, tot de beslissing. En dat is nu de enige taak der Kerk. Ook vandaag. Prediken en hetzij de wereld horen zal, hetzij zij het laten zal, zij zal in haar reactie op dit getuigen zalig of verdoemd zijn. Dus geen vermenging met deze wereld in een alles overkoepelende wereldorganisatie, doch alleen maar een prediking tot die wereld en dat is genoeg. Dat is en blijft ook vandaag de Hemelvaartsboodschap aa:- een Kerk, die nog luisteren wil. weke getroffen deur dat hoofdstik uut Handelingen waer dat de geschiedenis van de hemelvaert beschreven wordt. Je ken zo de pesisie van de discipels indlenken. Daer ha ze nou de Heiland veertig daegen bie der gehad en dan op eens is 't afgeloapen. Ze zien Hem opvaeren nae' d'n hemel en ze bluven allenlg achter. Dat is heel wat geweest vo' ze. Het lelt in de menselijke netuur om as je het goed heb 't maer te willen houwen zoas het ls. Dat waeren ook de drie discipels van plan op de berg der verheerlijking. Ze hadden het daer best naer der zin en as ze noe drie tenten konnen bouwen vo' Mozes, Elia en de Heiland, dan namen ze der zeivers wel genoegen mee om zomaer op 't gras te slaepen. As ze dan maer in de afzonde ring mochten bluven. De waereld en heel de rest kwam er dan niks meer op an. En lk denk asdat ze der zo oak over dochten, toen ze zo noe en dan de Hei land bie der hadden, die leste veertig daegen. Een bietje vissen en dan weer een bietje met de Heiland verkeren en de rest kon, wat hun betrof, dan wel bluven zoas 't was. En daer op seens zien ze de Heiland opvaeren naer de hemel en wistenzedat is noe 't end. We zien Hem nooit van z'n leven meer werom. 't Was geen wonder dat ze maer naer boven stongen te kieken en dat de engel die er toen kwam, moest zeggen wat kieken julder toch naar boven. Kiek oak is om je heen en kiek vooral is vooruut. En toen docht ik: is 't zo, as 't er op an komt, niet met ons allegaer krek eender? As we 't goed hebben, dan wil len we 't zo maer houwen en ken de rest ons niks meer schelen. Je ken van die goeie oagenblikken h& op een Zon dag, wanneer je 'n beste preek gehoord ha, en je met je kinders thuus bie me- kaere bin. Dan wil je zo'n Zondag wel vasthouwe. Je ken dat oak h& wanneer je in de bongerd in de vroege morgen bezig bin, zo as noe in deuze tied, noe alles zo mooi is en in de blossem staet en 't zunnetje alle dag schient en de blommen beginnen te bloeien en de veugels der hoagste lied uutgalmen. Dat ken zo mooi wezen, dat je dat wel vo' altied wil vasthouwen. Maer dan vind je opseens een rouw- kaerte in de bus en word je bepaeld bie de dood van een kennis of een vrind. Of je krieg te horen van een ernstige ziekte in de fermllle, of ter komt aere teugenslag en dan zie je dat alles toch zo mooi niet is. En as je ouwer gaet worden, gae je der an dinken, asdat je zeivers hier oak geen bluvende stad heit. Dat alles vo'bie gaet, dat ter een tied komt dat je an 't graf zal staen van die je 't naeste bin. Dat is toch maer de praktiek van 't leven. En zo motten noe de discipels oak wel ge docht ha, toen alles vo'bi was en ze naer een lege plek in de locht stongen te kie ken. En dat heit tien dagen geduurd. Toen kwam de belofte in vervulling: de Heilige Geest kwam op ter en toen kre gen ze het antwoord op veul vraegen,- waermee ze der eigen gepienlgd had den. En zo zal 't noe met ons motten gaen. Het dichte leven bie de Schrift, dat ken deur de werking van de Heilige Geest veul antwoord geven op vraegen, die der altied bin en dan weten we, asdat er gelokkig geen punt staet achter die woorden: we hebben hier geen bluven de stad, maer dat er nog op volgt: we zoeken de toekomende. En in die toe komende stad, zal alles bluven zoas 't is. Daer kennen we in tenten weunen die bluven en daer is geen scheiding meer en geen vergankelijkheid. Kiek, dat hé de discipels motten leren en dat zallen we allegaere motten leren, al3 't goed is. En dan kennen we gezegende feestdagen hé. En die wens ik julder allegaer van harte toe. FLIP BRAMSE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1952 | | pagina 7