DE SARDINEVISSERS VAN QUIBERON. tvonoL Een verhaal van mannen, die krom zijn van de rheumatiek, van een woeste maar zo mooie kust en van op God vertrouwende vrouwen. Via een lange weg is eindelijk het doel bereikt* Werkloosheid per provincie* Zaterdag 17 Mei 1952 ZEEUWSCH DAGBLAD Pagina 3 Reisindrukken uit Frankrijk. (IV) Lezers Verschil tussen wachtgeld' en werkloosheids' verzekering. QUIBERON, April 1952. Vanmiddag ga ik naar de dokter!" zegt een lange, magere man en met een pijnlijk gezicht strekt hij zijn rug. Madame ze kon een Hol landse wezen zoals ze daar staat achter het buffetje in de vissersstam kroeg aan de haven van Quiberon kijkt hem met een begrijpende blik aan. „Wat scheelt er aan?" vraagt ze, maar ze weet het antwoord al van te voren, want als hij het denkbeeld oppert dat hij spit heeft of dat hij zich heeft vertild, lacht ze hem uit. „Geloof bet maar niet, jongen", zegt ze. „Je hebt de kwaal van vele mensen hier: rheumatiek!" En met een lach: „Neem nog maar eens een goed glas wijnl" en ze schenkt zijn glas, waarin bijna een kwart liter verdwijnt, vol met de goedkope land- wijn, fonkelend rood maar wrang als jonge wijn kan zijn. Toch een heerlijke, verfrissende drank als men eraan gewend is. En dan keert ze zich tot mij. „Ik weet niet of U wel op die vissers hier gelet hebt zegt ze, „maar ze zijn allemaal stijf van de rheumatiek. De een loopt nog krommer dan de ander. Hoe kan het ook anders. Iedere nacht weer in die koude nachtlucht en altijd nat: nat van het zweet en nat van het water. Dat kan toch geen mens vol houden of hij moet van ijzer zijn!" Ik kan het niet beamen, want het is voor het eerst dat ik met de vissersbe volking van Quiberon kennis maak. Van morgen ben ik uit Vannes gekomen, twee uur met een autobus en ik heb alleen de merkwaardige schoonheid van dit land in me opgenomen zonder op de mensen te Ietten. Want de tocht van Vannes naar Quiberon is een prachttocht. Het land is glooiend als in het Zuiden van Limburg en met een verrassende pracht van bloe men en bomen die men alleen maar in een subtropisch klimaat verwacht aan te treffen. En de dorpen en stadjes waar we doorheen gekomen zijn hadden alle char me en alle sfeer zoals men die in Franse dorpen verwacht: dorps maar met een goedaardige, vrolijke noot. De chauffeur en zijn conducteur hebben alle gelegen heid gegeven overal rond te neuzen, want minstens vijfmaal in die twee en een half uur zijn ze de bus uitgeklommen om in een van de kleine kroegjes even hun dorst te lessen met een glas wijn. Zo heb ik Auray gezien en Carnac, stadjes met eeuwenoude kerken en gebouwen, maar ook Carnac Piage, het kleine, mondain aandoende badplaatsje en het lieflijke La Trinité sur Mer, waar in een baai de fraaiste jachten liggen op water dat glad is als een meer. En even voorbij Carnac heb ik het smalste stukje van Frankrijk gezien, want Quiberon hgt op een schier eiland, dat slechts met het vaste land verbonden is door een weg en daarnaast wat weiland, maar samen zeker niet bre der dan 50 meter. En links en rechts de machtige oceaan met haar lange, lange golfslag. Als men die landengte passeert vraagt men zich af hoe lang het nog zal duren, voordat in een woeste stormvlaag de gol ven dit land zullen wegrukken, zoals ze toch vroeger stukken land weggevreten moeten hebben! Als een plaatje! Quiberon zelf is een dorp als een plaat je. Aardige huizen, grote hotels, een prachtig plantsoen met standbeelden en vele goed gevulde winkels. En dan zon der enige overgang het strand en de ha ven. Van dat strand mag men zich niet teveel voorstellen. Het is een zandvlakte van enkele honderden meters zoals men die bij ons in een natuurbad kan aan treffen. Alleenmen vindt hier de wonderlijkste schelpen en hier en daar ziet men grote krabben met lange, sterke poten op het strand liggen. Het herinnert U er aan, dat U hier aan de oceaan zit. En daaraan wordt men ook herin nerd als men het prachtige kleuren spel in het water ziet. De Middellandse zee is blauw zegt men, maar in deze oceaan ziet men allerlei kleuren: van een zeldzaam transparant groen tot diep fonkelend paars. Direct nadat ik uit de bus stapte heb ik er lang naar gekeken en ik kan me niet voorstellen, dat er een mooier schouwspel bestaat dan dit zeegezicht. De vissers. Maar keren we terug naar het kroegje aan de Port Maria, waar de vissers bij me aan het tafeltje met de houten stoe len zijn komen zitten. Er was trouwens nergens anders plaats voor hen want het kleine zaaltje is volgestroomd en de wijn vloeit er rijkelijk; men drinkt het immers zoals bij ons de koffie. Met respect kijk ik naar die tanige, verweerde, door de zon gebronsde koppen van deze mannen. Ze zijn vrolijk zoals alles hier vrolijk is in dit land waar de zomer vroeger begint en later verdwijnt dan elders op deze hoogte. Maar als ik de man naast me even hoor kreunen als hij wat gaat verzitten weet ik dat ook hier niet alles rozengeur en mantellijn is. Als ik een poosje met hem gepraat heb, is het me duidelijk, wat een hard leven deze vissersgasten hebben. Iedere nacht varen ze de oceaan op in hun kleine, weinig beschutte boten en uit ervaring weet ik, dat de dagen hier wel warm zijn, maar dat de tem peratuur na zonsondergang heel snel daalt. Dan is het koud als in een vroege winternacht. Maar wat deert deze mannen een beetje kou! Ze zijn er zo aan gewend en zo vaak staan ze in het vocht van hun druipende net ten, dat ze het nauwelijks meer voe len. Tottot ze zijn als de man naast me: krom van de rheumatiek. IJzersterk moet je zijn voor dit be staan anders is je geen lang leven be schoren. Ik praat met hem over sociale voor zieningen en hij vertelt me, dat hij inder daad uitkering krijgt, als hij vannacht niet mee kan varen. De staat zorgt voor hen; weiiswaar betalen ze een premie, maar daar lacht de visser zelf om. „Die is zo laag", zegt hij, „dat de staat er voor ons, vissersmensen, wei heel wat zal moe ten bijleggen!" „Bent u georganiseerd?" vraag ik dan komt het kleine manneke los, dat tegenover me zit, als zijn maat gekleed in een blauw kiel, maar van alle anderen onderscheiden door de kleine spotlichtjes die in zijn ogen twinkelen. Ogenblikke lijk brengt hij nu het gesprek op de poli tiek, en, natuurlijk, op de godsdienst. Vooral dat laatste zit hem dwars en hij probeert me duidelijk te maken, dat zij juist onderdrukt worden door de macht van de georganiseerde Rooms-Katholie- ken. „En weet U waarom die de macht hebben? Omdat zij de vrouwen achter zich hebben! Godsdienst, monsieur, is al leen maar iets voor vrouwen het be staat toch niet dat mannen als wij al die bakerpraatjes kunnen geloven! Het leven is voor ons niet gemakkelijk en wij we ten wel wat er te koop is. Laat men ons dan niets meer proberen wijs te maken. Kijk eens hieren hij begint allerlei Bijbelverhalen aan te halen, waarvan hij niets gelooft; omdat hij immers in God niet gelooft en dus ook niet in Zijn al macht! Maar als hij zover is, interrumpeert hem madame. Ze doet het met een kwink slag, maar hij kan er uit voelen, dat ze niet van dat soort dingen houdt. En hier heeft men dan precies de typering van de bevolking van Bretagne en van vele Roomse streken waarschijnlijk: het ver schil in godsdienstige opvattingen tussen de mannen en de vrouwen. De pastoors hebben hier geen klagen, want het volk is godsdienstiger dan el ders en komt tamelijk trouw haar plich ten na. Maarvoor de pastoor bestaat die bevolking vrijwel alleen uit vrouwen; mannen komen niet of nauwelijks naar de kerk. En uit een gesprek als met deze visser kan men voelen dat ze daarin el kaar opruien: het staat niet mannelijk om „al die bakerpraatjes" te geloven. On verschillig doen, grote woorden gebrui ken en veel wijn drinken, dat staat stoer. Maar de kerkVoor de vrouwen! Hulde echter aan deze vrouwen, die zo trouw de godsdienst levend houden in hun eigen leven en in dat van hun kinderen. Als straks haar jongens groot geworden zullen zijn, ach, dan zullen ze waarschijnlijk gaan praten zoals hun vaders nu. Om stoer te lij ken. Maar de vonk blijft smeulen. Frankrijk mag dan een ongodsdien stig land zijn, maar een godsdienstloos land zal het nooit worden zolang er nog streken zijn als Bretagne en zo lang de vrouwen daar nog zich in een kinderlijk geloof aan God. vast klam pen, steun zoekend in het moeilijke leven dat een vissersvrouw nu een maal leidt. Woest en verraderlijk. Wil men iets gaan begrijpen van de angsten die deze vrouwen soms, als het stormt en hun mannen zich op zee be- vinuen, zullen moeten uitstaan, loop dan de haven uit en waag er een wandeling van enkele uren aan door die streek, die op de kaart staat aangegeven als de „cöte sauvage", de woeste kust. Deze middag is het heerlijk er te lopen; de zon schijnt fel en er is wel een golf slag in het water, maar is het aanzien niet kalm en vredig? Was er wel reden voor die waarschuwing die madame me mee gaf, dat ik voorzichtig moet zijn en me niet te ver op de kale rotsen moet wa gen? Het lijkt er nu niet op. O ja, het land schap is inderdaad woest genoeg. Vijftig, honderd meter zee-inwaarts soms liggen de rotsblokken, als door een reus met enorme kracht neergesmeten. Maar wat is er voor gevaarlijks aan om, als die man daar, over die rotsblokken naar het water te klauteren en foto's te nemen? Of zoals die jongelui daar op het uiterste puntje van een enorme rotspartij te gaan staan en daar de vissnoeren in het water te werpen? Een eindje verder zitten hun vrouwen of verloofdes en straks gaan ze gezellig zitten voor een picnic onder een schuin hellend rotsgevaarte, dat als hèt ware een beschermende hand over hen uitstrekt. Woest ja, dat is het wel! Maar beangstigend, gevaarlijk? Och kom! 'locn weet ik, dat madame me niets op de mouw heeft willen spelden; haar waar schuwing, dat er jaarlijks altijd wel een paar touristen verdrinken, omdat ze zich te ver op de rotskust hebben gewaagd en niet meer terug kunnen als de vloed op komt, werd door alle vissers onderstreept. Want de vloed, dat is het waar de mensen respect voor hebben. De vloed doet hen de kracht van het water kennen. Ha een stevige wandeling bereik ik een klein strandje, een stuk zand van niet meer dan vijftig vierkante meter, als het ware uitgespaard als een oase in deze rot sige woestenij. Op de klippen die het zand omzomen spelen kinderen uit een nabu rig dorp. Hun jurkjes en broekjes liggen een eindje verder: ze lopen rond in wol len ondergoed en blote voeten. Het is ver bazingwekkend hoe ze de rotsen op en af klauteren zonder zich pijn te doen aan de scherpe randen. Ik geef ze ieder een pepermunt .en dan komen zij bij me zit ten, stoeiend als jonge honden. En daar, op dat strandje, heb ik de verbazingwekkende kracht van de vloed gezien. In het begin leek het niets bij zonders: de golven werden wat hoger en reikten al wat dichter tot de plaats waar we zaten, als ze tegen de rotsen opsloegen kwam er wat schuim, maar niets ver ried nog de kracht, die het water in zich moest bergen. Maar met de minuut verandert dit schouwspel. Een ogenblik had ik niet opgelet, had ik mijn aandacht gehad bij de kinderen en bij het hondje, dat zich bij hen had gevoegd zoals la ter bleek een voorbode van moeder, die de kinderen van het strand weg kwam halen. Toen ik mijn ogen weer op de oceaan vestigde zag ik twee golfrijen op me afkomen en toen, plot seling, wist ik dat deze oceaan iets Dit is het beeld dat de Port Ma ria, een van de havens van het stadje Quiberon, biedt nadat de sardinevissers zijn teruggekeerd van hun nachtelijke tocht. Op de achtergrond het smalle strand, waar het zomers druk is als in Zandvoort of Scheveningen. ontzagwekkends was aan deze kust. Die golven.... anderhalf, twee meter hoog waren ze en niet verder van me van daan dan hoogstens 20 meter. Het was of ze op ons aanstormden.maar de eerste rij brak op de rotsen, die het strandje beschutte en de tweede rij, hoewel hierdoor nog roeriger gewor den, kon het toch ook niet veel ver der brengen. Slechts de uitlopers be reikten ons tot groot plezier van de kinderen. Gefascineerd heb ik zitten kijken naar die steeds driester opdringende water massa's, die zich toch telkens en telkens weer te pletter liepen op de naakte, on verzettelijke rotskust. Gefascineerd ook door die oneindigheid van vorm en kleur. Hard, fel groen waren de golven zelf maar de als wieltjes rondtollende kuiven waren transparant in de gouden zonne schijn en wit als de wolken was het schuim. Een schouwspel dat men nooit meer kan vergeten, omdat het gelijkelijk imponeert dopr schoonheid en door kracht. Maar ook onvergetelijk als men er in zijn gedachten die vissers en vissersvrouwen bij betrekt. Het wa ter van deze oceaan, het schenkt hun met gulle hand het milde kli maat en een behoorlijk vissersbe- staan. Maar wee als in de nacht de wind komt opzetten en storm en vloed gezamenlijk het vissersbootje aangrijpen, dat zich nog op de gol ven bevindt. En dan is die kust, die harde rotskust die nu als een trouwe wachter het land beschermt, geen vriend maar een harde, meedogen loze vijand. Want als de vloed een schip op de rotsen werpt het is reddeloos en rouw zal er dan heer sen in dit dorp aan de oceaan. Rouw om mannen, om vaders, om verloof den. Is het wonder dat deze vrou wen zich vastklampen aan de al machtige God? Want dat is de grootste gift van deze oceaan: haar woeste golven dwingen de mens als het ware tot God, omdat Hij alleen kan beschermen tegen zoveel ver raderlijk geweld. J. D. T. „Le rocher de l'Aigle", de adelaarsrots noemen de bewoners deze grillige steenklomp, die door het altijd weer terugkerende water tot deze vorm geslepen is. (Tngez. mededeling, advert.) grijpen naar de pety-, (Voor deze, dikwijls door ons kort samengevatte brieven van lezers, wordt door de Redactie geen enkele verantwoordelijkheid aanvaard). Waar zit het verschil? Enige dagen geleden las ik in Uw blad, dat deze zomer bijna 400 leerlingen van Zeeuwse Ulo-scho len het Mulo-examen wensen af te leggen. Tevens was uit dit artikel af te leiden, dat Openbaar- plus Christe lijke Ulo, die gezamenlijk het examen afnemenongeveer 15.000 candidaten hebben, terwijl het R.K.-Ulo, dat al leen het examen organiseert 10.000 candidaten heeft. Nu is het me opge vallen dat volgens de statistiek het aantal 3-jarige R.K.-Ulo-scholen veel en veel groter is dan dat van het Christelijk en openbaar onderwijs. Desondanks ligt het aantal geslaagden bij het R.K.-Ulo ieder jaar aanmerke lijk hoger dan bij de andere. (Ge noemd wordt 10 en meer. Persoonlijk zagen we eens 88 pCt). Niemand zal toch durven beweren, dat het intellect op R.K.-Ulo-scholen hoger ligt dan bij de andere of dat de doorsnede Ulo leerkracht beter is! We legden deze vraag voor aan het hoofd van een openbare Ulo, die het hiermee eens was en ook aan een priester die regel matig godsdienst examineert bij het R.K.-Ulo. Deze deelde me mede, dat in het Zuiden de Rijksgecommiteerden meestal niet R.K. zijn. Wie heldert me dit eens op, zo mogelijk met officiële cijfers? Vasthoudend aan de in Uw blad gegeven cijfers van 15.000 en 10.000 blijkt me dat van de op 16 Jan. 1952 op alle scholen aanwezige Ulo-leer lingen er bij het openbaar- plus Christelijk Ulo-onderwijs 18,1 pCt examen aflegden, bij het R.K.-onder- wijs 21,3 dus ruim 3 pCt meer. Nog een bewijs dat er daar meer examen doen (Op 16 Jan. 1952 telde de open bare Ulo-scholen 42.910 leerlingende Christelijke 39.698 en de R.K. 46.928). Examineert men bij de R.K. soms soepeler? Voor de niet R.K. betekent toch een jaar doubleren f 20 examen geld, een jaar langer schoolgaan en een jaar later in functie (Wie van onze deskundige lezers kan de gevraagde opheldering geven?) Vreemd! Wees zuinig met gas en elec- triciteit welnu, dit heb ik betracht als hoofd van een school, die ook gaar ne een getrouw onderdaan van zijn regering wil zijn. Het betreft hier niet mijn particuliere gebruik, maar mijn gebruik in school, die ook op de gas leiding is aangesloten, doch.... kort geleden moest ik f 11.70 betalen, om dat ik te weinig verbruikt had in 1951. Aldus de Goese gemeenteraad. Het is moeilijk om twee heren te die nen.... de R. te K. (Ingezonden Mededeling adv.) Blanke tanden Frisse adem] De Werkloosheidswet. (I.) Eindelijk zal het er dan toch van gaan komen: op 1 Juli a.s. treedt de veelbesproken Werkloosheidswet in werking. Krachtens deze wet zullen op die datum alle werklozen, voorzover zij onmiddellijk vóór hun werk loosheid werknemer waren in de zin van deze wet, recht hebben op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Maar.... onze wetgevende macht zal aan diegenen, die vóór 1 Juli al werkloos waren, krachtensr een andere wet, dit recht weer ontnemen. Laat ze maar in de Overbruggings- of So ciale Bijstandsregeling lopen. Dat loopt daar goed en nog voordeliger ook, althans voor de openbare kassen! De werklozen zullen hiervan de dupe zijn, jawel, maar de Regering durft het toch schijnbaar niet aan, de 26 nieuwe organen van het bedrijfsleven de werkloosheidsuitkering van circa honderd duizend werklozen opeens in handen te geven. De vraag kan ge steld worden wat belangrijker is: de Administratie van zorgen vrij te hou den of het weekinkomen van de werkloze te verbeteren? In ieder geval, zij die na 1 Juli ajs. werkloos worden en overigens voldoen aan de bepalingen van deze wet, kun nen zich wenden tot de nieuwe vak- bedrijfsverenigingen, die het alleen recht der uitvoering verwierven. Een stukje geschiedenis. Wat de geschiedenis der Werkloos heidsverzekering in Nederland betreft, hier is wel een groot verschil op te merken met de andere sociale verze keringen. Het is de eer der vakorganisaties van de arbeiders met het verlenen van fi nanciële steun aan werklozen te zijn begonnen. Dit geschiedde in de vorige eeuw. Het gevolg daarvan is geweest, dat in het begin van deze eeuw ge meentelijke werkloosheldsfondsen werden gesticht. Toen de eerste we reldoorlog in 1914 uitbrak waren er in ons land 32 van dergelijke fondsen werkzaam. Daarop is gevolgd het Werkloosheidsbesluit 1917. De daarin vervatte regeling werd ter uitvoe ring opgedragen aan de vakverenigin gen van arbeiders. Op de door de le den dier verenigingen gestorte bijdra gen werden subsidies verleend door Rijk en Gemeenten. Vooral in de der tiger jaren met zijn vele en lang durige werkloosheid is er uitnemend werk verricht door de georganiseer de arbeiders. Toch werden tijdens de werking de zer regeling meermalen pogingen on dernomen om te komen tot een wette lijke regeling. Eveneens kwam toen de vraag naar voren of dit moest zijn een verzekering op vrijwillige basis, of dat het een dwangverzekering moest worden. Tweemaal ging een vooront werp van wet om advies naar de Hoge Raad van Arbeid. In 1933 één geba seerd op het systeem van vrijwillige verzekering en tijdens het minister schap van Prof. Romme in 1938 één dat uitging van de verplichte aanslui ting. In 1942 werd de gehele werk lozenzorg, althans in financieel op richt, Rijkszaak en ontvingen de ge meenten subsidies daarvoor. Tal van moeilijkheden. Het is te begrijpen, dat na de be vrijding de noodzakelijkheid van een nieuwe opzet der werkloosheidsver zekering en dan een met verplicht ka rakter, sterk werd gevoeld. Tal van problemen moesten evenwel onder de ogen worden gezien en tot oplossing gebracht. In de Stichting van de Ar beid werd sterk gepleit voor de on derscheiding van Wachtgeldverzeke ring en Werkloosheidsverzekering, vooral ook in verband met het dragen en verdelen der lasten dezer verzeke ring. Een ander punt dat ook heel zwaar op de maag lag, was de uitvoeringsor ganisatie. Bedrijfsorgaan of Overheids orgaan, bedrijfsgewijze of regionale uitvoering. Verdere punten waren de omvang der uitkeringen, de kring der verzekerden, de regeling der premie betaling, enz. De lezers van ons blad zijn in de loop der jaren hiermee volledig op de hoogte gebracht en kennen het resul taat. Wij hebben sedert 1949 een Werkloosheidswet. Het is een wet ge worden tot verplichte verzekering van werknemers tegen geldelijke ge volgen van onvrijwillige werkloos heid. Bij het opvangen der geldelijke gevolgen is een onderscheid gemaakt: er is een wachtgeldverzekering en een werkloosheidsverzekering. Als basis voor de wachtgeldverzekering geldt de verbondenheid van de werknemer aan het bedrijf. Wordt deze verbon denheid door de lange duur der werk loosheid losser, dan volgt de uitkering krachtens de werkloosheidsverzeke ring. Men kan het dus zo zeggen, dat de wachtgeldtrekkende werknemer geacht kan worden nog te behoren tot de arbeidsreserve van de bedrijfstak waarin hij werkzaam was, de overigen kunnen gerekend worden te behoren tot de algemene arbeidsreserve. APRIL 19S2 VERGELEKEN MET APRIL 'Sfj. mJ?222sfvPËÏs PROVINCIE IQOB Zeeland maakt zeer gunstige uitzondering. Indien men een vergelijking trekt tussen de werkloosheid per provincie in April van dit jaar en April 1951 komt men tot merkwaardige resul taten. In het oog lopend is, dat in de provincie Zeeland de situatie vrijwel onveranderd is gebleven. Overijssel is het andere uiterste. In deze prouincie is de werkloosheid ruim driemaal zo groot geworden. Indien men het gemiddelde van ge heel Nederland neemt, ziet men dat de provincies Limburg en Friesland hiermede vrijwel gelijk zijn. Groningen, Drenthe en Zuid-Holland zijn echter nog onder het Nederlands gemiddelde. Naast het reeds genoemde Overijssel heeft ook Utrecht een grote werkloos heidstoeneming.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1952 | | pagina 3