VOOR DE JEUGD.
H 2
iM&liÜMillt
De hond
Vrijdag 29 Februari 1952
De meeste Vrouwen
ONS KORT VERHAAL
c
t
tri
Vrijdag 29 Februari 1952
TZEEUWSCH WEEKEND.
Pagina 2
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
Vader- of Moederdag en het voor de
rest met zijn geweten op een aecoord-
je gooit met het vijfde gebod. Natuur
lijk is dit niet bedoeld om te sug
gereren, dat het in de praktijk steeds
zo is. Er kunnen kinderen zijn, die
nooit enig liefdebetoon hebben voor
de ouders, en ook Vader- of Moeder
dag negeren, en er ktmnen kinderen
zijn, die uit een rijk hart vol kinder
liefde, de vreugde der ouders zijn en
dit op zo'n speciale gedenkdag nog
eens extra accentueren.
Maar gevaren liggen er toch in die
speciale gedenkdagen. Want het ge
weten is een arglistig ding.
En die gevaren kunnen er nu ook
zijn met de „boekenweek".
Wanneer we als „cultureel" mens
menen, met ons offertje aan het
„BOEK" te brengen in deze éne week
te kunnen volstaan, en we de rest
van het jaar het boek in de kou laten
staan, kan misschien als winst van die
éne week geboekt worden, dat de
boekhandel in een minder gunstige
periode van het balansjaar, eens een
extra debiet noteren kan, een extra-
tje, dat we hem van harte gunnen,
maar het doel van de „Boekenweek"
wordt op die manier toch niet bereikt.
We zeggen hier dit op deze plaats,
omdat we het gevaar zien en geloven,
dat door hen, die de boekenweek
organiseren, dit gevaar onderschat
wordt. Wanneer we via de radio be
luisteren kunnen, dat de Boekenweek
wordt ingeluid met een soort van ca
baret, en het een publieke vermake
lijkheid gaat worden, dan vragen we
ons af: is daar het „boek" nu wel
mee gediend? De grote vijand van het
boek is de uithuizigheid, de zin naar
verstrooiing, naar publiek vermaak,
naar cabaret en dans en toneel. En
wanneer we nu juist dergelijke din
gen gaan inschakelen om het „boek"
te propageren, zijn we dan niet bezig
het paard van Troje binnen te sle
pen? Halen we niet de vijand bin
nen de vesting, inplaats hem te weer
staan?
Wij geloven, dat we op deze ma
nier de aandacht eer van het boek
afleiden, dan dat we het boek in het
centrum van de aandacht plaatsen.
De „Boekenweek" is een goed ding,
mits haar eigen stijl en karakter ge
handhaafd blijven.
En dan zal het mogelijk zijn, dat
deze actie bereikt, wat ook de be
doeling is: het boek tot de massa van
ons volk brengen. Niet maar voor één
week in het jaar, doch blijvend.
Want inderdaad is het boek van
grote betekenis voor ons leven. Radio,
film, televisie worden soms ook „cul
turele" instellingen genoemd. Laat
ons met dat woord „cultureel" uiterst
voorzichtig omgaan. Maar het goede
boek is een brok waarachtige cultuur
en dat zal het blijven. Want in het
goede boek komt tot openbaring het
diepste wat er in de mens leeft. Het
is de vrucht van een vaak intense
zieleworsteling, van een langzaam ge
rijpt oordeel, van een sterke levens
overtuiging, vaak een kreet van het
menselijk hart, een daad van liefde,
kortom, in het boek komt het diep
menselijke tot u en het gebruikt daar
voor de enige vorm, waardoor het
u mogelijk is, deze levensopenbaring
rustig, intens, geconcentreerd op u te
laten inwerken en uzelf er mede te
verrijken.
Lees het boek, maardraag zorg,
dat ge het goede boek leest. Want,
ik weet wel, het cliché raakt versle
ten, maar wie de boekwinkel binnen
treedt kan daar zijn stap zowel naar
de hel als naar de hemel doen.
nmeRimonse BRieuen
Amerika is het land van de ver
draagzaamheid.
Dat heeft een goede kant en dat
heeft een gevaarlijke kant.
Ik zal enkele voorbeelden noemen.
Een bekwaam onderwijzer van een
onzer Christelijke scholen, kwam in
aanmerking om leraar te worden aan
het Normaal Department in Calvin
College. Maar hij moest eerst nog een
paar jaar gaan studeren aan een uni
versiteit. Om zijn gezin te kunnen
onderhouden en zijn studiegeld te
kunnen bekostigen, moest hij geduren
de deze tijd geld verdienen. Hij kreeg
gelegenheid aan de universiteit waar
hij studeerde tevens les te geven in
het vak geschiedenis. Hij behandelde
daar voor de studenten de invloed
van Calvijn op de Europese geschie
denis, de correspondentie die Calvijn
voerde met koningen en grootheden
enz. Een dezer colleges werd eens bij
gewoond, door een der bestuursleden
van de universiteit en toen de onder
wijzer hem vroeg of hij op zijn colle
ges nog iets had aan te merken, zei
deze: ik zelf geloof niet in die Cal
vinistische God van jou, maar wij zeg
gen niet, dat wij het alleen weten.
Laat de studenten het zelf maar uit
zoeken en er trachten achter te ko
men wat waarheid is.Twee jaar
lang heeft deze onderwijzer ongestoord
zijn colleges in het Calvinisme aan die
universiteit gegeven. Dat is typisch
Amerikaans.
Een ander voorbeeld: In 1950 reisde
ik van Californië naar Michigan, juist
een week vóór Kerstmis. Ik moest
toen aan het grote station te Chicago
twee uur lang wachten. Men had daar
een reusachtige kerstboom neergezet in
de grote hal en daarvoor was een
platvorm opgericht. Juist toen ik daar
was kwamen er een tweehonderd
mensen, in donkere toga's, blijkbaar 'n
zangkoor, die dit platvorm beklommen.
Een tiental meisjes deelde program
ma's uit, waarop men lezen kon, wat
er gezongen zou worden. Toen het
koor enkele liederen had gezongen,
draaide de dirigent zich om naar het
verzamelde publiek, een menigte van
misschien wel honderd mensen en
verzocht dit om de liederen mee te
zingen. Toen werd ingezet het beken
de „Ere zij God", plus verschillende
andere Kerstliederen. Onder de zang
nummers bevond zich ook de bekende
Lofzang van Zacharias: „Blessed be the
God of Israël". Ik vroeg na afloop aan
een der meisjes, die de programma's
uitdeelden, van welk kerkgenootschap
dit alles uitging. En zij antwoordde:
Van geen enkel kerkgenootschap, het
ging uit van het personeel van de
Spoorwegmaatschappij, dat onder
elkaar een zangvereniging had opge
richt.
Ook dit is typisch Amerikaans.
Nog een derde voorbeeld: Mijn oud
ste zoon, een landbouwer, was afge
vaardigde naar een nationale verga
dering in Ohio, van de Jersey koeien-
fokvereniging. Een machtige organi
satie, waarvan zowat alle landbou
wers, die vee hebben, lid zijn. Zulke
tentoonstellingen worden door meer
dere duizenden boeren bezocht, en het
is een vele jaren oude traditie, dat
deze tentoonstelling met gebed wordt
geopend.Toen om tien uur de ver
gadering zou beginnen, was er juist
een telegram ingekomen, van de pre
dikant, die de opening zou leiden, dat
hij zijn been gebroken had en dus niet
aanwezig kon zijn. Mijn zoon, die
ouderling is, en bekend staat als zo'n
halve dominé, werd daarop door de
voorzitter verzocht de vergadering
met gebed te openen. Hij zag er wel
wat tegen op, maar toen sprak zijn
Zeeuwse vrouwtje: „dat mag je niet
weigeren, man!" en daarop heeft hij
de tentoonstelling met gebed geopeni
Uit deze voorbeelden blijkt wel, dat
Amerika een bizonder land is. Dq anti
these wordt hier bijna nergens ge
vonden en men is algemeen zeer ver
draagzaam en ook wil men de gods
dienst wel, ook al doet men er per
soonlijk niet veel of niets aan. Dat
heeft natuurlijk een mooie kant. Maar
het heeft een grote schaduw, dat men
geen scherpe principiële lijnen trekt
en zowel naar de éne kant als naar
de andere kant verdraagzaam is. Dat
wil zeggen, dat men ook tolerant is
voor goddeloze praktijken. Men is niet
principieel, wat ook heel sterk uit
komt in de gemengde huwelijken en
in de slappe gezinsopvoeding, waar
over ik al geschreven heb.
Dan denkt men wel eens: is deze
verdraagzaamheid niet nauw verwant
aan lauwheid?
En dat is toch wel een verschrikke
lijk ding. Waarschuwt de Schrift in
het boek der Openbaring niet de ge
meente der Laodicenzen, voor die
lauwheid waarvan liever verwacht
werd, dat zij heet of koud ware?
Maar, toch, dat er nog een alge
mene publieke erkenning is van het
Christelijk geloof en er een publiek
respect bestaat voor mensen die
trouw naar de kerk gaan, is op zich
zelf niet slecht En dat het ook vol
strekt on-Amerikaans zou zijn, de
geestelijke vrijheid te gaan beknotten,
heeft zijn goede zijde, een typisch
Amerikaans verschijnsel, dat moet
worden verklaard uit een sterke tra
ditie, nog afkomstig uit de tijd der
Pelgrimvaders, die tenslotte hun sterk
Calvinistisch stempel eenmaal op het
Amerikaanse volk heggen gedrukt.
Tot volgende week, gegroet,
Oom Cees.
Het is de gewoonte niet om in ons
Vrouwenhoekje een boekbespreking
te geven. Nu, een echte boekbespre
king zal het ook dit keer niet worden,
maar toch wil ik ditmaal wel wat
vertellen van een schoolboekje, dat ik
ter recensie ontving. Het is: „Peter
wad der Trümmerschatz", door Katha-
rina Kanthack. Uitgave van J. B. Wol-
ters te GroningenBatavia.
De eerlijkheid tegenover schrijver,
uitgever en de lezers, gebiedt, dat een
boek, dat je bespreekt, ook inderdaad
door je gelezen is. Doch dikwijls on
der het lezen van zulke uitgaven,
zucht je, vanwege al de tijd, die zo
doende door je vingers glipt, ook al
is het boekje lang zo kwaad .niet.
Maar ja, jeugdverhalen maken je in
de regel niet zo veel wijzer. Ditmaal
was het echter anders, want al lezen
de merkte ik, dat ik midden in de na
oorlogse Duitse jeugd en haar triest
bestaantje was terecht gekomen.
Daar gebracht door een Duitse, die dit
van nabij moet hebben meegemaakt.
Natuurlijk wisten we het wel, dat ze
het een tijdlang karig hebben gehad,
maar als je daarbij even stilstaat in
je gedachten komt ook onmiddellijk
bij je op, dat was met onze kinderen
ook zo, en door wiens schuld? En dat
die Berlijnse jeugd te midden van
puinhopen opgroeit, dat is waar, maar
in Rotterdam zien onze jongens en
meisjes lege stadskwartieren, waar
onze puinhopen gelegen hebben, die
haastig weer door onze mensen zijn
weggeruimd.
Maar in dit werkje zien we, zonder
dat het gezegd wordt de achtergrond
van het leven van die jeugd in Ber
lijn, we zien de kinderen zelf in actie.
Al lezend in dit boekje kreeg ik mede
lijden enangst. Nu zal ik eerst
maar vertellen, dat mijn medelijden
niet zo heel snel komt, en ik biecht
ook, dat ik in gesprekken in de oor
logstijd en daarna er wel eens van
langs heb gehad, omdat mijn oordeel
over alles wat Duits was, verre van
mild was, en of ik nu veel veranderd
ben, weet ik eigenlijk niet, maar als
je leest van twaalf, dertien en veertien
jaar en je ziet de geestelijke kant van
hun bestaan dan krijg je medelijden,
doch tevens angst, want die patrouil
lerende, spionnerende en waakzame
kereltjes, zijn de mannen van straks,
waarin de oude militairistische geest
voortleeft. Je denkt dan stakkers, jul
lie hebben niet anders gehoord en ge
zien en in geen andere wereld ge
leefd. Dat is gelukkig het verschil met
onze jongens en meisjes in Rotterdam.
Dat zijn geen kleine militairen in de
dop, die onmiddellijk in gareel en ge
lid vallen als een leider een bevel
buldert.
Peter, de held van het verhaal in
dit boekje, is een aardige jongen, die
inderdaad iets goeds verricht voor zijn
familie, alleen maar hoeHij is
dertien, zo ongeveer en woont in Ber
lijn, te midden van ruïnes. Met zijn
ouders en zijn pittige zus bewonen ze
een stuk van een huis, dat vlak naast
de ruïne van zijn eigenlijk huis is.
Van dat eigenlijke huis is allee:, maar
de kelder intact gebleven, tenminste
dat hoopt Peter. In de vele bomkra-
ters in die buurt is een klein meertje
ontstaan, dat „Modderpoel" wordt ge
noemd. Daarin en rondom liggen vele
kelders der gebombardeerde huizen.
Wij maken kennis met Peter als hij
met zijn vriend op een hek zit vlak
bij „Modderpoel". Samen pratend zien
ze een kwajongen uit de buurt, na
derbij komen. Deze knaap schijnt niet
erg gezien te zijn en opeens zien we
in Peter en zijn vriendje twee kleine
militairtjes te voorschijn komen. Peter
zegt: „Mens, daar komt dat mispunt
Schroder, dat wordt weer ruzie, maar
laten we van het hek af gaan, want
hier in de hoogte hebben we geen
gunstige strategische positie. „Wie
denkt bij deze onmiddellijke reactie
van een jongen niet: „Zo de ouden
zongenIntussen, Peter heeft ge
lijk, want Schroder komt een ultima
tum stellenPeter en zijn vrien
den moeten een groot deel van hun
eigen omgeving wegblijven, want de
club van de Kanaaldijk heeft de buurt
rondom „Modderpoel" tot spergebied
verklaard. Meen nu niet, dat dit jon
gens zijn, die eens oorlogje gaan spe
len. Verre van dat. Het is ernst. Dat
blijkt wel uit het verder verhaal.
Peter mobiliseert onmiddellijk zijn
vrienden. Ze hebben vergadering, er
vallen besluiten. De club gaat pa
trouilleren rondom „Modderpoel", spi
onneren, de kameraden uithoren, rap
port uitbrengen enz. Niet slechts één
avondje of zo, neen zolang de nood
dat eist. Ze moeten weten, wat er
achter die actie van de Kanaalbende
schuilt. Heel het voorgestelde pro
gram verloopt volgens opdracht. Het
blijkt dan, dat achter de Kanaalbende
een jonge kerel van een jaar of twin
tig staat. Deze vermoedt dat in de
kelders, die nog intact gebleven zijn,
nog veel waardevolle zaken zijn.
Peter en zijn chib komen dit al pa
trouillerende en spionnerende aan de
weet.
Geen wonder dat Peter nu volledig
gealarmeerd is, want in dit „sperge
bied" ligt ook de kelder van zijn
ouderlijk huis. En die kelder, een
grote ruimte, was eigenlijk de opslag
plaats, het magazijn, van zijn vaders
zaak in fijne lederwaren. Als daar nog
(Ingezonden Mededeling adv.)
zijn te goed
van vertrouwen...
en daarom komen gij soms
met dingen thuis, die zij
helemaal niet bedoelden.
Honderdduizenden huis
vrouwen geven aan Maizena
DURYEA de voorkeur.
Allemaal vragen zij hunioin-
kelier dit wereldmerk, maar
niet allemaal letten op wat ze
krijgen. En toch is dat nodig.
Er op toezien dat de naam
DURYEA op 't pak staat.
Want dat is de garantie van
het originele product en
voor een volledig slagen bij
het bereiden en binden van
groenten, van saus en soep.
Met die nddm DURYEA valt
of staat het hele resultaat...
wat goeds in was, waren ze thuis im
mers uit de zorgen en zou vader, die
zenuwziek was misschien weer be
ter ktmnen worden.
De Kanaalbende opereert listig en
voorzichtig om in de moeilijk te be
naderen kelders te komen, maar Pe
ter als leider van zijn club zet alles
op alles om dit te verhinderen en
tracht daar ook zelfs binnen te drin
gen. Er dreigen zeer wezenlijke ge
varen. Net als de roversbende denkt
de buit te hebben veroverd, is ook
Peter daar enmet hem een oom,
die door Peter is te hulp geroepen.
Inderdaad is de kelder geheel intact
en zijn de voorraden onbeschadigd,
Dat betekent redding voor het gezin
Radetzki. De geldzorgen zijn voorbij
en de vader wordt weer beter. Het is
niet te ontkennen, dat de jonge Peter
een kordaat stukje werk heeft ver
richt, dat tot goede resultaten heeft
geleid, alleen maar de militairistische
geest, waarin dat alles is gebeurd,
doet ons, die zoveel van die geest heb
ben gezien, benauwend aan, want die
jeugd van vandaag zijn de mannen
van later. Zullen die in deze geest ver
der denken en handelen, dan kan het
weer gebeuren dat de vloek over hen
wordt uitgesproken, maar nund
zijn het nog kinderen, die niet besef
fen wat ernst er in hun bedrijf zit.
Ze hebben niet anders geleerd. En je
denkt, stakkers. Maar waar is de
mens, die deze cirkelgang kan door
breken?
Dit verhaal voor de jeugd, door
en Duitser geschreven, doet ons de na
oorlogse jongeren beter kennen, dat
menig gewichtig verslag van een of
ander internationale commissie of ver
gadering. Daarom zou ik willen ra
den, dat bij ons juist de ouderen, die
nog een beetje Duits hebben bijge
houden dit boekje eens moesten le
zen. We kunnen er de „buren" door
leren begrijpen en er ook uit leren
ho? het onder ons juist niet moet zijn.
Mijn beste nichtjes en neven,
Nu ga ik enkel maar vertellen, dat
Roosje te Middelburg en Zeeuwinnetje
te Serooskerke ditmaal de prijs heb
ben gewonnen. En daarmee is mijn
brief uit. Het moet wel om plaats te
besparen. Dag allemaal.
t Was een Duitse Herder. Nog jong
en eigendom van een meisje van om
streeks twintig jaar, dochter van een
welgestelde middenstander.
Beiden waren speels en een klein
beetje vertroeteld, omdat zij enigst
kind, en de hond enig huisdier was.
De meisjesnaam was Ans en de
hondennaam Bertha. Voor beiden werd
door haar vader belasting betaald!
Wat niet in orde was; dat waren de
hondenkuren. Of dat nu kwam om
dat het een Duitse herder was, is mij
niet bekend, maar die beesten schij
nen zeer onbetrouwbaar te zijn soms.
Bertha kon namelijk niet hebben
dat iemand met een stok, lat of wan
delstok zwaaide.
Dan rende zij er op af, niet zo zeer
om de persoon aan te vallen, maar
om, in een speelse bui, naar het
zwaaiende voorwerp te bijten.
Verder had Bertha een hardgron-
dige hekel aan katten, dan was haar
aard bepaald vals.
In zo'n geval kon Ans de hond geen
baas. Ze had dan ook altijd op de
wandeling de hondenriem bij zich.
Ans was de rechterhand van haar
moeder en Bertha de steun en hulp
van Ans.
Ans hielp met liefde mee in de
huishouding en Bertha droeg met ple
zier de boodschapmand als ze samen
uitgingen om proviand.
Elke morgen maakten ze samen een
wandeling door het kleine provincie
stadje waar ze woonden.
Ze liepen dan een blokje om en
langs een der singels weer naar huis.
Op een van die morgens gebeurde
het: Bertha had weer één van haar
kuren. Ze rukte en plukte telkens
aan het ceintuur van Ans' mantel.
Door de straat, waar ze liepen, wa
ren veel mensen op weg naar hun
werk.
Onder hen was ook een sportieve
jonge loodgieter, die met zijn gereed
schapkistje op zijn schouder zich naar
zijn werk begaf.
Ditmaal zeker op een klein kar
weitje, want hij droeg in zijn rechter
hand een kwarts eindje koperen pijp,
waarmee hij op de kadans van zijn
gang lustig zwaaide.
'tWas dit zwaaien dat de hond aan
trok. Eén ondeelbaar ogenblik en
Bertha had het eindje pijp tussen
haar scherpe tanden.
Maar de jonge loodgieter hield
vast. Zijn ijzeren gereedschapkistje
kletterde over de straat, zodat de
hond even losliet.
Maar Bertha deed opnieuw een
aanval. Op zijn hurken gezeten
wachtte de loodgieter de aanval af. Hij
zwaaide geducht met rijn eindje ko
per om bij een zijwaartse sprong
Bertha een fikse tik tegen haar scherp
gebit te geven.
't Spel zou zich herhaald hebben,
maar Ans schoot tussenbeide. „Ber
tha Beeerrathaa!
Ze rukte aan de jonge man zijn arm
en smeekte: „Ach meneer! houd u
alstublieft op, hij zal u heus niet
bijten!"
Maar hij rukte zich los. „Stil, ik zal
hem wel krijgen", zei hij grimmig.
Daarna gaf hij de hond zo'n opmep-
per, dat het beest jankend afdroop.
Ans stond het schreien nader dan
't lachen. „Ach meneer", zei ze,
„neemt u me niet kwalijk, maar ze
is nog jong en speels' Heus dat had u
met moeten doen. Ze is zo kwaad
niet."
De jonge man veegde zijn overall
af en zei: „Juffrouw, houd uw hond
aan de riem, dan valt ie tenminste
geen mensen op straat aan. Maar ik
lust em hoor! Hij zal 'tnou niet weer
doen. 't Spijt me, maar ik moest me
verdedigen. Hij werd vals. Saluut!"
Ach ze zou maar zwijgen, hij werd
toch niet overtuigd. Ze zou de hond
maar aan de riem meenemen als hij
weer zo'n speelse bui had, besloot ze.
Veertien dagen later kreeg de jonge
loodgieter opdracht van rijn baas een
nieuwe kraan te plaatsen op de wa
terleiding bij mijnheer Frederiks,
Oranjestraat no. 12. Frederiks? Fre
deriks was dat niet??
Een kwartier later was hij al op pad
en telde de nummers: „acht.tien.
twaalf.boekhandel Frederiks. Zo,
hier zou 't zijn. Hij zou de winkel maar
vast ingaan. Nog dicht. Ach ja, hoe
kon hij zo dom zijn: niet open voor 9
uur; dan de huisbel maar.
Rinkelend klonk de schel door 't stille
huis. Een hond baste. Een deur
knerpte. Ze waren toch al op blijk
baar. 'tWas dan ook half negen. En
hun waterkraan niet bruikbaar. Wel
licht daarom moest hij direct komen.
Hij hoorde een lichte voetstap in de
gang, de voordeur week naar binnen
en voor hem stondAns Frederiks
enBertha.
Twee rijen blinkende tanden zag
hij. Ans beet op haar onderlip en
Bertha lichtte haar bovenlip.
Zijn ogen boorden herkennend in
de hondenogen, toen hij Ans' stem
hoorde vragen: „Mijnheer, u wenst?".
en tot Bertha: „Terug Bertha! terug!"
Maar de hond bleef staan, keek naai
de loodgieter.
Deze richtte zich tot Ans en sprak:
„Juffrouw, ik ben Jan Soot, van de
firma Verleer, en ik kwam de nieuwe
kraan plaatsen."
„Kom u dan maar verder, Soot, de
hond zal heus niets doen."
Maar Jan moest eerst zékerheid
hebben. Resoluut deed hij een stap
naar voren, keek de hond diep in de
ogen en zei met sterke stem: „Ber
tha terug!"
Druipstaartend keerde de hond zich
om en verdween naar het eind van
de gang en Ans sloot de deur. Toen
riep Jan de hond terug en hij kwam,
druipstaartend.
„En nou braaf rijn hè?" zei Jan en
klopte het beest op de nek. „Kom!"
sprak Jan, „kom!"
Bertha zette zijn voorpoten tegen
Jan's schouders en Jan streelde zijn
kop: „Zo is 'tgoed, Bertha, braaf
beest, braaf beest!"
Ans stond verwonderd over Jan's
overwicht op de hond. Ze waren nu
klaarblijkelijk de beste vrienden. Was
ze jaloers?
„Wijs me nu de kraan maar, juf
frouw, we zullen 'tnu samen wel vin
den."
En dat was ook zo. Bij zijn vertrek
ging de hond mee tot de voordeur.
Toen hep daar aan de overkant de
poes van een der buren en Bertha
schoot langs Ans op rijn vijandin af,
Haar roepen hielp niet, poes schoot
met een vaart langs een regenpijp in
een raamkozijn, waaronder Bertha
hevig blaffend, de wacht hield.
Toen greep Jan Soot in. Met een
scherpe stem riep hij: „Bertha kom
hier!"
't Resultaat was verrassend. Ans
kon haar ogen niet geloven. Kracht-
meten was dat.
Druipstaartend kwam Bertha naar
Jan, die hem een tik op zijn oren gaf
en zei: „Foei dat gebeurt niet meer
hé?" Daarop keek hij in de bewonde
rende ogen van Ans, en hoe hij er toe
kwam wist hij later zelf niet meer,
hij zette zijn gereedschapkistje op het
trottoir, ging er op zitten, wees met
zijn vinger over zijn gfhoiiHor en ge
lastte Bertha: „hup!".
De hond baste. Jan herhaalde rijn
bevel. Bertha zette zich schrap en
sprong met een sierlijke boog over
Jan heen.
Toen begon het spel van de andere
kant. Twee mensen en een hond ge
noten, maar het werk riep, en Jan
nam haastig afscheid met een blik
en een groet voor beiden.
Dat was de tweede kennismaking
en ze was voor alle drie zeer gunstig
uitgevallen.
Daarna bleek, dat er in de volgende
dagen nogal eens wat mankeerde aan
de waterleiding, of het platte dak, bij
boekhandel Frederiks.
Verleer begon te wantrouwen, en
vroeg: „Zeg Jan, is die reparatie niet
goed uitgevoerd bij mijnheer Frede
riks, ze hebben me alweer opgebeld?"
Jan kleurde. „Zeker mijnheer, maar
elke keer is er een andere lekkage,
misschien was 't beste dat we mijn
heer Fredèriks aanraden de boel hele
maal te vernieuwen".
„Ja, nou dan kom ik wel eens kij
ken, zeg dat maar tegen mijnheer,
en ga nou maar vlug, want er is een
lek in de waterleiding, niet groot,
maar 't kan toch zo niet blijven.
Jan begon er 't zijne van te denken.
Zou rij misschien.Meermalen had
hij haar nu op straat ontmoet, ook
wel eens een praatje gemaakt, maar
hij loodgietersknecht, en rij enige
dochter van een welgestelde midden
stander. 't Was geen stand voor hem,
laat ie dat nou maar uit zijn hoofd
zetten. En toch: blij was ie d'r mee,
dat er wat te repareren viel.
Of was het om de hond?. Nee Jan,
je weet beter.Hier was het no 12.
Hij belde aan.... De bekende stap,
zwenkende deur. „Zo Jan, ben je d'r
weer? Kom maar vlug, 't wordt zo'n
natte boel. Als moeder en vader
thuiskomen moet 't in orde zijn".
„Zijn vader en moeder uit?" vroeg
Jan.
„Ja, een dagje naar Tante, en de
winkel is vandaag toch gesloten. Maar
nu zit ik weer met dat nare lek."
„Zeg u maar waar lis, juf, 'kzal
het vlug verhelpen."
Dicht bij de rechtkast zat het. Ze
had de plaats omwonden met een ste
vig touwtje, „anders werd het zo'n
natte boel in de keuken".
Jan sloot de hoofdkraan af in de
gang en wikkelde het touwtje los.
„Waar is Bertha, juffrouw?" vroeg hij.
„Juffrouw: Doe niet zo voornaam
Jan, ik heet Ans mi Bertha is in
't schuurtje, 'kheb 'm opgesloten, hij
was zo wild vanmorgen".
Jan floot tussen zijn tanden. Ai,
alléén thuis, de hond opgesloten en
deze buis was kennelijk met een klein
spijkertje en een hamer bewerkt.
Ja, ja!
Op zijn knieën voorover gebogen
onderzocht hij nauwkeurig het lek.
Pats! daar had hij een natte spons in
zijn nek, 't water liep over zijn rug.
Gevlucht was ze; hij zag d'r morre
len aan de schuurdeur. Ja, 't kwam
goed, hij zou rijn brander maar vast
aanzetten.
Bertha stoof op 'm af en Ans riep
om de deurpost: „En?"
,,'kHeb liever wat anders!" was zijn
weerwoord.
Toen lachte hij om haar kleurend
gezicht en stoeide met de hond. Dus
daarom moest hij los, dan had ie z'n
handen niet meer vrij.
„Wacht maar juffertje Ans, ik krijg
je wel", mompelde hij.
„Als je koffie lust Jan, dan kan je
komen", hoorde hij haar zeggen.
„Alsjeblief juf!" Nee „Ans" zou hij
maar niet zeggen.
Voorzichtig maakte hij een stukje
blik zwart tegen de spiritusbrander,
streek met zijn wijsvinger er over en
verdween in de kamer, trouw gevolgd
door Bertha.
An<s stond voor 't buffet, met d'r
rug naar hem toe. Ze lachte nog na.
Hij zag het.
Ze zette twee kopjes op tafel en
toen was 'tzijn beurt.
Met zijn linkerarm greep hij haar
om de hals en met zijn rechter wijs
vinger maakte hij het spartelende
meisje, 't voorhoofd en de wangen
zwart. Bertha sprong als een dolle om
hen heen en scheurde in zijn uitge
latenheid het schort van Ans.
Toen werd hij voor straf in de gang
gezet. Tranen lachtte Jan om het ge
zicht van Ans toen ze in de spiegel
keek, maar zijn lach bestierf toen hij
een slok koffie nam. Zout zat er in!
Zout! Als ze terug kwam van de was-
partij zou ie ze andermaal moris leren,
besloot hij. En ze kwam.
„Nee", Bertha mocht niet meer in
de kamer. „Koest Bertha!"
O, wat glom d'r toet. Je zou ze.
Maar eerst d'r gezicht afwachten! Hij
had de kopjes omgeruild, terwijl ze
in de keuken was.
Hij dronk en keek voor zich heen,
maar zo, dat hem geen gebaar van
haar ontging. Ja, daar ging de harte
lijke drank naar d'r frisse mond.
Toen kéék hij. Ze mikte naar hem
met d'r kom, maar snel greep hij haar
hand, zodat het bruine vocht over zijn
overall spoot, zette de kop op tafel
en deed of hij nijdig was. Maar ze
waren 't geen van beiden. Met z'n
vuile rechterhand om haar kin heeft
hij ze in 't oor gefluisterd wat ze graag
wou horen, en haar mond gesloten.
Voor de kamerdeur stond zacht jan
kend de hond,
Toen werd er gebeld.
Bertha baste. Jan nam zijn plaats
op zijn stoel, en Ans begaf zich naar
de voordeur, met twee zwarte vegen
aan haar kin, maar dat wist ze niet.
„Mijnheer, U wenst?"
Ach heden.... de baas! Rustig
koffiedrinken maar!
„Komt U binnen mijneer Verleer.
Jan drinkt juist koffie. U kwam de
situatie opnemen?"
„Ja, zó U zegt juffrouw" en er was
pret in z'n ogen. Voor de spiegel in
de keuken begreep ze pas, waarom.
Jan rees op. „Zullen we even zien
mijnheer?" „Ja, leid me maar eens
rond, nu mijnheer niet thuis is, dan
kunnen we eens zien".
Mijnheer Verleer kwam óók in de
keuken, de brander was uitgegaan.
Hij bezag het gaatje in de waterlei
ding, bezag de overige buizen en had
zijn conclusie ras getrokken.
Of mijnheer nog koffie moest, en
Jan had ook nog maar één kopje ge
had, zei Ans.
Ja, dat was goed, dat zou hij dan
nog even doen, maar dan moest Jan
voortmaken, want de goot van Nota
ris Keers moest vernieuwd worden.
Aldus werd besloten.
Mijnheer stond op:
„Ans zeg maar tegen je vader,
dat de buizen nog tamelijk goed rijn,
dat kan nog wel even duren, maar ik
moet je voor twee dingen waarschu
wen, meisje.
„En dat is, mijnheer?" vroeg ze
kleurend.
„Voor kleine spijkertjes, want die
zijn gevaarlijk voor een koperen lei
ding, en voor de handen van Jan,
want die zijn wel eens zwart".
Zelden heeft mijnheer Verleer zo'n
pret gehad.
Ans gaf Bertha een klap op zijn nek,
waardoor ze wat voorover kon bui
gen en zei:
„Allemaal jouw schuld".
't Werd voor mijnheer Frederiks
een duur karweitje. Maar, alles heeft
zijn dochter niet verteld.
Ze wist goed wat ze moest bewa
ren.
't Was eigenlijk Bertha's schuld, en
die heeft ook gezwegen. Maar 't slot
was toch: drie paar blinkende ogen.
J. v. J.
K'
ffi
v»
O
•n
ST O g* g O
s' c
O S IET®
3 H. m
a. <P }>r C
S re a g g
co C. PL
p:t* otq
<5 o!' ë40
fD P< CD ÉT
3 o W er 2 <D
b"§ 2. P
3 o
jS-t)
H 3 OTQ
P CD
o 3 n>
3 -V
£.Q.<
Si
Sa
9 9 5,"
2. n> 43
ris o
2 xs
3*5 9*3 3 -
S"§ S
4 '(IQ
o,£ o,o.ra
o" 2 5' g
S 3
«B
uq u
TO O CD
O CD 3 a
2 a CL 2
OTQ CD g H P 3
2 2 £5,
►ri p, p CD
o 3
CD 3. fu
■*0 co w P1
CD g» CD cr
■p n 01 o -sr
C 03 *o p
«SP
CD
OQ
CD <i
&o
<D O
s
3 5: 2-S-
CTQ .5- OQ CD
W '"2
g.
Hj Qj
w' tö
ET P- <D
CD
5?
S 3 jLo'
«s O.C o.<n g-o.g-3-< o y O
OPP<DSöh*^<DÏ2<D<Drn,G2JöCL_i
NaggSS-c:we.g,E,aS<5P SeS1
^cd 0,^01 re M ém o (j M M
o-cd S 8-g=
ft p p
ri ju o 5 2
2, to *a gj 0
»3
a
S p s'f I* M
g."
'3 &s> ^3 g,*1»
PfiO''1 !~5T
£2."
n sr«- s -
-i VI g D3 P B £-5.
O
o
O.
0)
cQ
N>
VO