VOOR DE JEUGD. H 2 iM&liÜMillt De hond Vrijdag 29 Februari 1952 De meeste Vrouwen ONS KORT VERHAAL c t tri Vrijdag 29 Februari 1952 TZEEUWSCH WEEKEND. Pagina 2 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 Vader- of Moederdag en het voor de rest met zijn geweten op een aecoord- je gooit met het vijfde gebod. Natuur lijk is dit niet bedoeld om te sug gereren, dat het in de praktijk steeds zo is. Er kunnen kinderen zijn, die nooit enig liefdebetoon hebben voor de ouders, en ook Vader- of Moeder dag negeren, en er ktmnen kinderen zijn, die uit een rijk hart vol kinder liefde, de vreugde der ouders zijn en dit op zo'n speciale gedenkdag nog eens extra accentueren. Maar gevaren liggen er toch in die speciale gedenkdagen. Want het ge weten is een arglistig ding. En die gevaren kunnen er nu ook zijn met de „boekenweek". Wanneer we als „cultureel" mens menen, met ons offertje aan het „BOEK" te brengen in deze éne week te kunnen volstaan, en we de rest van het jaar het boek in de kou laten staan, kan misschien als winst van die éne week geboekt worden, dat de boekhandel in een minder gunstige periode van het balansjaar, eens een extra debiet noteren kan, een extra- tje, dat we hem van harte gunnen, maar het doel van de „Boekenweek" wordt op die manier toch niet bereikt. We zeggen hier dit op deze plaats, omdat we het gevaar zien en geloven, dat door hen, die de boekenweek organiseren, dit gevaar onderschat wordt. Wanneer we via de radio be luisteren kunnen, dat de Boekenweek wordt ingeluid met een soort van ca baret, en het een publieke vermake lijkheid gaat worden, dan vragen we ons af: is daar het „boek" nu wel mee gediend? De grote vijand van het boek is de uithuizigheid, de zin naar verstrooiing, naar publiek vermaak, naar cabaret en dans en toneel. En wanneer we nu juist dergelijke din gen gaan inschakelen om het „boek" te propageren, zijn we dan niet bezig het paard van Troje binnen te sle pen? Halen we niet de vijand bin nen de vesting, inplaats hem te weer staan? Wij geloven, dat we op deze ma nier de aandacht eer van het boek afleiden, dan dat we het boek in het centrum van de aandacht plaatsen. De „Boekenweek" is een goed ding, mits haar eigen stijl en karakter ge handhaafd blijven. En dan zal het mogelijk zijn, dat deze actie bereikt, wat ook de be doeling is: het boek tot de massa van ons volk brengen. Niet maar voor één week in het jaar, doch blijvend. Want inderdaad is het boek van grote betekenis voor ons leven. Radio, film, televisie worden soms ook „cul turele" instellingen genoemd. Laat ons met dat woord „cultureel" uiterst voorzichtig omgaan. Maar het goede boek is een brok waarachtige cultuur en dat zal het blijven. Want in het goede boek komt tot openbaring het diepste wat er in de mens leeft. Het is de vrucht van een vaak intense zieleworsteling, van een langzaam ge rijpt oordeel, van een sterke levens overtuiging, vaak een kreet van het menselijk hart, een daad van liefde, kortom, in het boek komt het diep menselijke tot u en het gebruikt daar voor de enige vorm, waardoor het u mogelijk is, deze levensopenbaring rustig, intens, geconcentreerd op u te laten inwerken en uzelf er mede te verrijken. Lees het boek, maardraag zorg, dat ge het goede boek leest. Want, ik weet wel, het cliché raakt versle ten, maar wie de boekwinkel binnen treedt kan daar zijn stap zowel naar de hel als naar de hemel doen. nmeRimonse BRieuen Amerika is het land van de ver draagzaamheid. Dat heeft een goede kant en dat heeft een gevaarlijke kant. Ik zal enkele voorbeelden noemen. Een bekwaam onderwijzer van een onzer Christelijke scholen, kwam in aanmerking om leraar te worden aan het Normaal Department in Calvin College. Maar hij moest eerst nog een paar jaar gaan studeren aan een uni versiteit. Om zijn gezin te kunnen onderhouden en zijn studiegeld te kunnen bekostigen, moest hij geduren de deze tijd geld verdienen. Hij kreeg gelegenheid aan de universiteit waar hij studeerde tevens les te geven in het vak geschiedenis. Hij behandelde daar voor de studenten de invloed van Calvijn op de Europese geschie denis, de correspondentie die Calvijn voerde met koningen en grootheden enz. Een dezer colleges werd eens bij gewoond, door een der bestuursleden van de universiteit en toen de onder wijzer hem vroeg of hij op zijn colle ges nog iets had aan te merken, zei deze: ik zelf geloof niet in die Cal vinistische God van jou, maar wij zeg gen niet, dat wij het alleen weten. Laat de studenten het zelf maar uit zoeken en er trachten achter te ko men wat waarheid is.Twee jaar lang heeft deze onderwijzer ongestoord zijn colleges in het Calvinisme aan die universiteit gegeven. Dat is typisch Amerikaans. Een ander voorbeeld: In 1950 reisde ik van Californië naar Michigan, juist een week vóór Kerstmis. Ik moest toen aan het grote station te Chicago twee uur lang wachten. Men had daar een reusachtige kerstboom neergezet in de grote hal en daarvoor was een platvorm opgericht. Juist toen ik daar was kwamen er een tweehonderd mensen, in donkere toga's, blijkbaar 'n zangkoor, die dit platvorm beklommen. Een tiental meisjes deelde program ma's uit, waarop men lezen kon, wat er gezongen zou worden. Toen het koor enkele liederen had gezongen, draaide de dirigent zich om naar het verzamelde publiek, een menigte van misschien wel honderd mensen en verzocht dit om de liederen mee te zingen. Toen werd ingezet het beken de „Ere zij God", plus verschillende andere Kerstliederen. Onder de zang nummers bevond zich ook de bekende Lofzang van Zacharias: „Blessed be the God of Israël". Ik vroeg na afloop aan een der meisjes, die de programma's uitdeelden, van welk kerkgenootschap dit alles uitging. En zij antwoordde: Van geen enkel kerkgenootschap, het ging uit van het personeel van de Spoorwegmaatschappij, dat onder elkaar een zangvereniging had opge richt. Ook dit is typisch Amerikaans. Nog een derde voorbeeld: Mijn oud ste zoon, een landbouwer, was afge vaardigde naar een nationale verga dering in Ohio, van de Jersey koeien- fokvereniging. Een machtige organi satie, waarvan zowat alle landbou wers, die vee hebben, lid zijn. Zulke tentoonstellingen worden door meer dere duizenden boeren bezocht, en het is een vele jaren oude traditie, dat deze tentoonstelling met gebed wordt geopend.Toen om tien uur de ver gadering zou beginnen, was er juist een telegram ingekomen, van de pre dikant, die de opening zou leiden, dat hij zijn been gebroken had en dus niet aanwezig kon zijn. Mijn zoon, die ouderling is, en bekend staat als zo'n halve dominé, werd daarop door de voorzitter verzocht de vergadering met gebed te openen. Hij zag er wel wat tegen op, maar toen sprak zijn Zeeuwse vrouwtje: „dat mag je niet weigeren, man!" en daarop heeft hij de tentoonstelling met gebed geopeni Uit deze voorbeelden blijkt wel, dat Amerika een bizonder land is. Dq anti these wordt hier bijna nergens ge vonden en men is algemeen zeer ver draagzaam en ook wil men de gods dienst wel, ook al doet men er per soonlijk niet veel of niets aan. Dat heeft natuurlijk een mooie kant. Maar het heeft een grote schaduw, dat men geen scherpe principiële lijnen trekt en zowel naar de éne kant als naar de andere kant verdraagzaam is. Dat wil zeggen, dat men ook tolerant is voor goddeloze praktijken. Men is niet principieel, wat ook heel sterk uit komt in de gemengde huwelijken en in de slappe gezinsopvoeding, waar over ik al geschreven heb. Dan denkt men wel eens: is deze verdraagzaamheid niet nauw verwant aan lauwheid? En dat is toch wel een verschrikke lijk ding. Waarschuwt de Schrift in het boek der Openbaring niet de ge meente der Laodicenzen, voor die lauwheid waarvan liever verwacht werd, dat zij heet of koud ware? Maar, toch, dat er nog een alge mene publieke erkenning is van het Christelijk geloof en er een publiek respect bestaat voor mensen die trouw naar de kerk gaan, is op zich zelf niet slecht En dat het ook vol strekt on-Amerikaans zou zijn, de geestelijke vrijheid te gaan beknotten, heeft zijn goede zijde, een typisch Amerikaans verschijnsel, dat moet worden verklaard uit een sterke tra ditie, nog afkomstig uit de tijd der Pelgrimvaders, die tenslotte hun sterk Calvinistisch stempel eenmaal op het Amerikaanse volk heggen gedrukt. Tot volgende week, gegroet, Oom Cees. Het is de gewoonte niet om in ons Vrouwenhoekje een boekbespreking te geven. Nu, een echte boekbespre king zal het ook dit keer niet worden, maar toch wil ik ditmaal wel wat vertellen van een schoolboekje, dat ik ter recensie ontving. Het is: „Peter wad der Trümmerschatz", door Katha- rina Kanthack. Uitgave van J. B. Wol- ters te GroningenBatavia. De eerlijkheid tegenover schrijver, uitgever en de lezers, gebiedt, dat een boek, dat je bespreekt, ook inderdaad door je gelezen is. Doch dikwijls on der het lezen van zulke uitgaven, zucht je, vanwege al de tijd, die zo doende door je vingers glipt, ook al is het boekje lang zo kwaad .niet. Maar ja, jeugdverhalen maken je in de regel niet zo veel wijzer. Ditmaal was het echter anders, want al lezen de merkte ik, dat ik midden in de na oorlogse Duitse jeugd en haar triest bestaantje was terecht gekomen. Daar gebracht door een Duitse, die dit van nabij moet hebben meegemaakt. Natuurlijk wisten we het wel, dat ze het een tijdlang karig hebben gehad, maar als je daarbij even stilstaat in je gedachten komt ook onmiddellijk bij je op, dat was met onze kinderen ook zo, en door wiens schuld? En dat die Berlijnse jeugd te midden van puinhopen opgroeit, dat is waar, maar in Rotterdam zien onze jongens en meisjes lege stadskwartieren, waar onze puinhopen gelegen hebben, die haastig weer door onze mensen zijn weggeruimd. Maar in dit werkje zien we, zonder dat het gezegd wordt de achtergrond van het leven van die jeugd in Ber lijn, we zien de kinderen zelf in actie. Al lezend in dit boekje kreeg ik mede lijden enangst. Nu zal ik eerst maar vertellen, dat mijn medelijden niet zo heel snel komt, en ik biecht ook, dat ik in gesprekken in de oor logstijd en daarna er wel eens van langs heb gehad, omdat mijn oordeel over alles wat Duits was, verre van mild was, en of ik nu veel veranderd ben, weet ik eigenlijk niet, maar als je leest van twaalf, dertien en veertien jaar en je ziet de geestelijke kant van hun bestaan dan krijg je medelijden, doch tevens angst, want die patrouil lerende, spionnerende en waakzame kereltjes, zijn de mannen van straks, waarin de oude militairistische geest voortleeft. Je denkt dan stakkers, jul lie hebben niet anders gehoord en ge zien en in geen andere wereld ge leefd. Dat is gelukkig het verschil met onze jongens en meisjes in Rotterdam. Dat zijn geen kleine militairen in de dop, die onmiddellijk in gareel en ge lid vallen als een leider een bevel buldert. Peter, de held van het verhaal in dit boekje, is een aardige jongen, die inderdaad iets goeds verricht voor zijn familie, alleen maar hoeHij is dertien, zo ongeveer en woont in Ber lijn, te midden van ruïnes. Met zijn ouders en zijn pittige zus bewonen ze een stuk van een huis, dat vlak naast de ruïne van zijn eigenlijk huis is. Van dat eigenlijke huis is allee:, maar de kelder intact gebleven, tenminste dat hoopt Peter. In de vele bomkra- ters in die buurt is een klein meertje ontstaan, dat „Modderpoel" wordt ge noemd. Daarin en rondom liggen vele kelders der gebombardeerde huizen. Wij maken kennis met Peter als hij met zijn vriend op een hek zit vlak bij „Modderpoel". Samen pratend zien ze een kwajongen uit de buurt, na derbij komen. Deze knaap schijnt niet erg gezien te zijn en opeens zien we in Peter en zijn vriendje twee kleine militairtjes te voorschijn komen. Peter zegt: „Mens, daar komt dat mispunt Schroder, dat wordt weer ruzie, maar laten we van het hek af gaan, want hier in de hoogte hebben we geen gunstige strategische positie. „Wie denkt bij deze onmiddellijke reactie van een jongen niet: „Zo de ouden zongenIntussen, Peter heeft ge lijk, want Schroder komt een ultima tum stellenPeter en zijn vrien den moeten een groot deel van hun eigen omgeving wegblijven, want de club van de Kanaaldijk heeft de buurt rondom „Modderpoel" tot spergebied verklaard. Meen nu niet, dat dit jon gens zijn, die eens oorlogje gaan spe len. Verre van dat. Het is ernst. Dat blijkt wel uit het verder verhaal. Peter mobiliseert onmiddellijk zijn vrienden. Ze hebben vergadering, er vallen besluiten. De club gaat pa trouilleren rondom „Modderpoel", spi onneren, de kameraden uithoren, rap port uitbrengen enz. Niet slechts één avondje of zo, neen zolang de nood dat eist. Ze moeten weten, wat er achter die actie van de Kanaalbende schuilt. Heel het voorgestelde pro gram verloopt volgens opdracht. Het blijkt dan, dat achter de Kanaalbende een jonge kerel van een jaar of twin tig staat. Deze vermoedt dat in de kelders, die nog intact gebleven zijn, nog veel waardevolle zaken zijn. Peter en zijn chib komen dit al pa trouillerende en spionnerende aan de weet. Geen wonder dat Peter nu volledig gealarmeerd is, want in dit „sperge bied" ligt ook de kelder van zijn ouderlijk huis. En die kelder, een grote ruimte, was eigenlijk de opslag plaats, het magazijn, van zijn vaders zaak in fijne lederwaren. Als daar nog (Ingezonden Mededeling adv.) zijn te goed van vertrouwen... en daarom komen gij soms met dingen thuis, die zij helemaal niet bedoelden. Honderdduizenden huis vrouwen geven aan Maizena DURYEA de voorkeur. Allemaal vragen zij hunioin- kelier dit wereldmerk, maar niet allemaal letten op wat ze krijgen. En toch is dat nodig. Er op toezien dat de naam DURYEA op 't pak staat. Want dat is de garantie van het originele product en voor een volledig slagen bij het bereiden en binden van groenten, van saus en soep. Met die nddm DURYEA valt of staat het hele resultaat... wat goeds in was, waren ze thuis im mers uit de zorgen en zou vader, die zenuwziek was misschien weer be ter ktmnen worden. De Kanaalbende opereert listig en voorzichtig om in de moeilijk te be naderen kelders te komen, maar Pe ter als leider van zijn club zet alles op alles om dit te verhinderen en tracht daar ook zelfs binnen te drin gen. Er dreigen zeer wezenlijke ge varen. Net als de roversbende denkt de buit te hebben veroverd, is ook Peter daar enmet hem een oom, die door Peter is te hulp geroepen. Inderdaad is de kelder geheel intact en zijn de voorraden onbeschadigd, Dat betekent redding voor het gezin Radetzki. De geldzorgen zijn voorbij en de vader wordt weer beter. Het is niet te ontkennen, dat de jonge Peter een kordaat stukje werk heeft ver richt, dat tot goede resultaten heeft geleid, alleen maar de militairistische geest, waarin dat alles is gebeurd, doet ons, die zoveel van die geest heb ben gezien, benauwend aan, want die jeugd van vandaag zijn de mannen van later. Zullen die in deze geest ver der denken en handelen, dan kan het weer gebeuren dat de vloek over hen wordt uitgesproken, maar nund zijn het nog kinderen, die niet besef fen wat ernst er in hun bedrijf zit. Ze hebben niet anders geleerd. En je denkt, stakkers. Maar waar is de mens, die deze cirkelgang kan door breken? Dit verhaal voor de jeugd, door en Duitser geschreven, doet ons de na oorlogse jongeren beter kennen, dat menig gewichtig verslag van een of ander internationale commissie of ver gadering. Daarom zou ik willen ra den, dat bij ons juist de ouderen, die nog een beetje Duits hebben bijge houden dit boekje eens moesten le zen. We kunnen er de „buren" door leren begrijpen en er ook uit leren ho? het onder ons juist niet moet zijn. Mijn beste nichtjes en neven, Nu ga ik enkel maar vertellen, dat Roosje te Middelburg en Zeeuwinnetje te Serooskerke ditmaal de prijs heb ben gewonnen. En daarmee is mijn brief uit. Het moet wel om plaats te besparen. Dag allemaal. t Was een Duitse Herder. Nog jong en eigendom van een meisje van om streeks twintig jaar, dochter van een welgestelde middenstander. Beiden waren speels en een klein beetje vertroeteld, omdat zij enigst kind, en de hond enig huisdier was. De meisjesnaam was Ans en de hondennaam Bertha. Voor beiden werd door haar vader belasting betaald! Wat niet in orde was; dat waren de hondenkuren. Of dat nu kwam om dat het een Duitse herder was, is mij niet bekend, maar die beesten schij nen zeer onbetrouwbaar te zijn soms. Bertha kon namelijk niet hebben dat iemand met een stok, lat of wan delstok zwaaide. Dan rende zij er op af, niet zo zeer om de persoon aan te vallen, maar om, in een speelse bui, naar het zwaaiende voorwerp te bijten. Verder had Bertha een hardgron- dige hekel aan katten, dan was haar aard bepaald vals. In zo'n geval kon Ans de hond geen baas. Ze had dan ook altijd op de wandeling de hondenriem bij zich. Ans was de rechterhand van haar moeder en Bertha de steun en hulp van Ans. Ans hielp met liefde mee in de huishouding en Bertha droeg met ple zier de boodschapmand als ze samen uitgingen om proviand. Elke morgen maakten ze samen een wandeling door het kleine provincie stadje waar ze woonden. Ze liepen dan een blokje om en langs een der singels weer naar huis. Op een van die morgens gebeurde het: Bertha had weer één van haar kuren. Ze rukte en plukte telkens aan het ceintuur van Ans' mantel. Door de straat, waar ze liepen, wa ren veel mensen op weg naar hun werk. Onder hen was ook een sportieve jonge loodgieter, die met zijn gereed schapkistje op zijn schouder zich naar zijn werk begaf. Ditmaal zeker op een klein kar weitje, want hij droeg in zijn rechter hand een kwarts eindje koperen pijp, waarmee hij op de kadans van zijn gang lustig zwaaide. 'tWas dit zwaaien dat de hond aan trok. Eén ondeelbaar ogenblik en Bertha had het eindje pijp tussen haar scherpe tanden. Maar de jonge loodgieter hield vast. Zijn ijzeren gereedschapkistje kletterde over de straat, zodat de hond even losliet. Maar Bertha deed opnieuw een aanval. Op zijn hurken gezeten wachtte de loodgieter de aanval af. Hij zwaaide geducht met rijn eindje ko per om bij een zijwaartse sprong Bertha een fikse tik tegen haar scherp gebit te geven. 't Spel zou zich herhaald hebben, maar Ans schoot tussenbeide. „Ber tha Beeerrathaa! Ze rukte aan de jonge man zijn arm en smeekte: „Ach meneer! houd u alstublieft op, hij zal u heus niet bijten!" Maar hij rukte zich los. „Stil, ik zal hem wel krijgen", zei hij grimmig. Daarna gaf hij de hond zo'n opmep- per, dat het beest jankend afdroop. Ans stond het schreien nader dan 't lachen. „Ach meneer", zei ze, „neemt u me niet kwalijk, maar ze is nog jong en speels' Heus dat had u met moeten doen. Ze is zo kwaad niet." De jonge man veegde zijn overall af en zei: „Juffrouw, houd uw hond aan de riem, dan valt ie tenminste geen mensen op straat aan. Maar ik lust em hoor! Hij zal 'tnou niet weer doen. 't Spijt me, maar ik moest me verdedigen. Hij werd vals. Saluut!" Ach ze zou maar zwijgen, hij werd toch niet overtuigd. Ze zou de hond maar aan de riem meenemen als hij weer zo'n speelse bui had, besloot ze. Veertien dagen later kreeg de jonge loodgieter opdracht van rijn baas een nieuwe kraan te plaatsen op de wa terleiding bij mijnheer Frederiks, Oranjestraat no. 12. Frederiks? Fre deriks was dat niet?? Een kwartier later was hij al op pad en telde de nummers: „acht.tien. twaalf.boekhandel Frederiks. Zo, hier zou 't zijn. Hij zou de winkel maar vast ingaan. Nog dicht. Ach ja, hoe kon hij zo dom zijn: niet open voor 9 uur; dan de huisbel maar. Rinkelend klonk de schel door 't stille huis. Een hond baste. Een deur knerpte. Ze waren toch al op blijk baar. 'tWas dan ook half negen. En hun waterkraan niet bruikbaar. Wel licht daarom moest hij direct komen. Hij hoorde een lichte voetstap in de gang, de voordeur week naar binnen en voor hem stondAns Frederiks enBertha. Twee rijen blinkende tanden zag hij. Ans beet op haar onderlip en Bertha lichtte haar bovenlip. Zijn ogen boorden herkennend in de hondenogen, toen hij Ans' stem hoorde vragen: „Mijnheer, u wenst?". en tot Bertha: „Terug Bertha! terug!" Maar de hond bleef staan, keek naai de loodgieter. Deze richtte zich tot Ans en sprak: „Juffrouw, ik ben Jan Soot, van de firma Verleer, en ik kwam de nieuwe kraan plaatsen." „Kom u dan maar verder, Soot, de hond zal heus niets doen." Maar Jan moest eerst zékerheid hebben. Resoluut deed hij een stap naar voren, keek de hond diep in de ogen en zei met sterke stem: „Ber tha terug!" Druipstaartend keerde de hond zich om en verdween naar het eind van de gang en Ans sloot de deur. Toen riep Jan de hond terug en hij kwam, druipstaartend. „En nou braaf rijn hè?" zei Jan en klopte het beest op de nek. „Kom!" sprak Jan, „kom!" Bertha zette zijn voorpoten tegen Jan's schouders en Jan streelde zijn kop: „Zo is 'tgoed, Bertha, braaf beest, braaf beest!" Ans stond verwonderd over Jan's overwicht op de hond. Ze waren nu klaarblijkelijk de beste vrienden. Was ze jaloers? „Wijs me nu de kraan maar, juf frouw, we zullen 'tnu samen wel vin den." En dat was ook zo. Bij zijn vertrek ging de hond mee tot de voordeur. Toen hep daar aan de overkant de poes van een der buren en Bertha schoot langs Ans op rijn vijandin af, Haar roepen hielp niet, poes schoot met een vaart langs een regenpijp in een raamkozijn, waaronder Bertha hevig blaffend, de wacht hield. Toen greep Jan Soot in. Met een scherpe stem riep hij: „Bertha kom hier!" 't Resultaat was verrassend. Ans kon haar ogen niet geloven. Kracht- meten was dat. Druipstaartend kwam Bertha naar Jan, die hem een tik op zijn oren gaf en zei: „Foei dat gebeurt niet meer hé?" Daarop keek hij in de bewonde rende ogen van Ans, en hoe hij er toe kwam wist hij later zelf niet meer, hij zette zijn gereedschapkistje op het trottoir, ging er op zitten, wees met zijn vinger over zijn gfhoiiHor en ge lastte Bertha: „hup!". De hond baste. Jan herhaalde rijn bevel. Bertha zette zich schrap en sprong met een sierlijke boog over Jan heen. Toen begon het spel van de andere kant. Twee mensen en een hond ge noten, maar het werk riep, en Jan nam haastig afscheid met een blik en een groet voor beiden. Dat was de tweede kennismaking en ze was voor alle drie zeer gunstig uitgevallen. Daarna bleek, dat er in de volgende dagen nogal eens wat mankeerde aan de waterleiding, of het platte dak, bij boekhandel Frederiks. Verleer begon te wantrouwen, en vroeg: „Zeg Jan, is die reparatie niet goed uitgevoerd bij mijnheer Frede riks, ze hebben me alweer opgebeld?" Jan kleurde. „Zeker mijnheer, maar elke keer is er een andere lekkage, misschien was 't beste dat we mijn heer Fredèriks aanraden de boel hele maal te vernieuwen". „Ja, nou dan kom ik wel eens kij ken, zeg dat maar tegen mijnheer, en ga nou maar vlug, want er is een lek in de waterleiding, niet groot, maar 't kan toch zo niet blijven. Jan begon er 't zijne van te denken. Zou rij misschien.Meermalen had hij haar nu op straat ontmoet, ook wel eens een praatje gemaakt, maar hij loodgietersknecht, en rij enige dochter van een welgestelde midden stander. 't Was geen stand voor hem, laat ie dat nou maar uit zijn hoofd zetten. En toch: blij was ie d'r mee, dat er wat te repareren viel. Of was het om de hond?. Nee Jan, je weet beter.Hier was het no 12. Hij belde aan.... De bekende stap, zwenkende deur. „Zo Jan, ben je d'r weer? Kom maar vlug, 't wordt zo'n natte boel. Als moeder en vader thuiskomen moet 't in orde zijn". „Zijn vader en moeder uit?" vroeg Jan. „Ja, een dagje naar Tante, en de winkel is vandaag toch gesloten. Maar nu zit ik weer met dat nare lek." „Zeg u maar waar lis, juf, 'kzal het vlug verhelpen." Dicht bij de rechtkast zat het. Ze had de plaats omwonden met een ste vig touwtje, „anders werd het zo'n natte boel in de keuken". Jan sloot de hoofdkraan af in de gang en wikkelde het touwtje los. „Waar is Bertha, juffrouw?" vroeg hij. „Juffrouw: Doe niet zo voornaam Jan, ik heet Ans mi Bertha is in 't schuurtje, 'kheb 'm opgesloten, hij was zo wild vanmorgen". Jan floot tussen zijn tanden. Ai, alléén thuis, de hond opgesloten en deze buis was kennelijk met een klein spijkertje en een hamer bewerkt. Ja, ja! Op zijn knieën voorover gebogen onderzocht hij nauwkeurig het lek. Pats! daar had hij een natte spons in zijn nek, 't water liep over zijn rug. Gevlucht was ze; hij zag d'r morre len aan de schuurdeur. Ja, 't kwam goed, hij zou rijn brander maar vast aanzetten. Bertha stoof op 'm af en Ans riep om de deurpost: „En?" ,,'kHeb liever wat anders!" was zijn weerwoord. Toen lachte hij om haar kleurend gezicht en stoeide met de hond. Dus daarom moest hij los, dan had ie z'n handen niet meer vrij. „Wacht maar juffertje Ans, ik krijg je wel", mompelde hij. „Als je koffie lust Jan, dan kan je komen", hoorde hij haar zeggen. „Alsjeblief juf!" Nee „Ans" zou hij maar niet zeggen. Voorzichtig maakte hij een stukje blik zwart tegen de spiritusbrander, streek met zijn wijsvinger er over en verdween in de kamer, trouw gevolgd door Bertha. An<s stond voor 't buffet, met d'r rug naar hem toe. Ze lachte nog na. Hij zag het. Ze zette twee kopjes op tafel en toen was 'tzijn beurt. Met zijn linkerarm greep hij haar om de hals en met zijn rechter wijs vinger maakte hij het spartelende meisje, 't voorhoofd en de wangen zwart. Bertha sprong als een dolle om hen heen en scheurde in zijn uitge latenheid het schort van Ans. Toen werd hij voor straf in de gang gezet. Tranen lachtte Jan om het ge zicht van Ans toen ze in de spiegel keek, maar zijn lach bestierf toen hij een slok koffie nam. Zout zat er in! Zout! Als ze terug kwam van de was- partij zou ie ze andermaal moris leren, besloot hij. En ze kwam. „Nee", Bertha mocht niet meer in de kamer. „Koest Bertha!" O, wat glom d'r toet. Je zou ze. Maar eerst d'r gezicht afwachten! Hij had de kopjes omgeruild, terwijl ze in de keuken was. Hij dronk en keek voor zich heen, maar zo, dat hem geen gebaar van haar ontging. Ja, daar ging de harte lijke drank naar d'r frisse mond. Toen kéék hij. Ze mikte naar hem met d'r kom, maar snel greep hij haar hand, zodat het bruine vocht over zijn overall spoot, zette de kop op tafel en deed of hij nijdig was. Maar ze waren 't geen van beiden. Met z'n vuile rechterhand om haar kin heeft hij ze in 't oor gefluisterd wat ze graag wou horen, en haar mond gesloten. Voor de kamerdeur stond zacht jan kend de hond, Toen werd er gebeld. Bertha baste. Jan nam zijn plaats op zijn stoel, en Ans begaf zich naar de voordeur, met twee zwarte vegen aan haar kin, maar dat wist ze niet. „Mijnheer, U wenst?" Ach heden.... de baas! Rustig koffiedrinken maar! „Komt U binnen mijneer Verleer. Jan drinkt juist koffie. U kwam de situatie opnemen?" „Ja, zó U zegt juffrouw" en er was pret in z'n ogen. Voor de spiegel in de keuken begreep ze pas, waarom. Jan rees op. „Zullen we even zien mijnheer?" „Ja, leid me maar eens rond, nu mijnheer niet thuis is, dan kunnen we eens zien". Mijnheer Verleer kwam óók in de keuken, de brander was uitgegaan. Hij bezag het gaatje in de waterlei ding, bezag de overige buizen en had zijn conclusie ras getrokken. Of mijnheer nog koffie moest, en Jan had ook nog maar één kopje ge had, zei Ans. Ja, dat was goed, dat zou hij dan nog even doen, maar dan moest Jan voortmaken, want de goot van Nota ris Keers moest vernieuwd worden. Aldus werd besloten. Mijnheer stond op: „Ans zeg maar tegen je vader, dat de buizen nog tamelijk goed rijn, dat kan nog wel even duren, maar ik moet je voor twee dingen waarschu wen, meisje. „En dat is, mijnheer?" vroeg ze kleurend. „Voor kleine spijkertjes, want die zijn gevaarlijk voor een koperen lei ding, en voor de handen van Jan, want die zijn wel eens zwart". Zelden heeft mijnheer Verleer zo'n pret gehad. Ans gaf Bertha een klap op zijn nek, waardoor ze wat voorover kon bui gen en zei: „Allemaal jouw schuld". 't Werd voor mijnheer Frederiks een duur karweitje. Maar, alles heeft zijn dochter niet verteld. Ze wist goed wat ze moest bewa ren. 't Was eigenlijk Bertha's schuld, en die heeft ook gezwegen. Maar 't slot was toch: drie paar blinkende ogen. J. v. J. K' ffi v» O •n ST O g* g O s' c O S IET® 3 H. m a. <P }>r C S re a g g co C. PL p:t* otq <5 o!' ë40 fD P< CD ÉT 3 o W er 2 <D b"§ 2. P 3 o jS-t) H 3 OTQ P CD o 3 n> 3 -V £.Q.< Si Sa 9 9 5," 2. n> 43 ris o 2 xs 3*5 9*3 3 - S"§ S 4 '(IQ o,£ o,o.ra o" 2 5' g S 3 «B uq u TO O CD O CD 3 a 2 a CL 2 OTQ CD g H P 3 2 2 £5, ►ri p, p CD o 3 CD 3. fu ■*0 co w P1 CD g» CD cr ■p n 01 o -sr C 03 *o p «SP CD OQ CD <i &o <D O s 3 5: 2-S- CTQ .5- OQ CD W '"2 g. Hj Qj w' tö ET P- <D CD 5? S 3 jLo' «s O.C o.<n g-o.g-3-< o y O OPP<DSöh*^<DÏ2<D<Drn,G2JöCL_i NaggSS-c:we.g,E,aS<5P SeS1 ^cd 0,^01 re M ém o (j M M o-cd S 8-g= ft p p ri ju o 5 2 2, to *a gj 0 »3 a S p s'f I* M g." '3 &s> ^3 g,*1» PfiO''1 !~5T £2." n sr«- s - -i VI g D3 P B £-5. O o O. 0) cQ N> VO

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1952 | | pagina 6