au®tiSua*eti waai €11 ZEELAND DOOR WATER EN VUUR Bij ons tlinis i£ BASTIAAN BROERE. MARNIX D'HONTENISSE Ta*MUeUad Gwzt stad ef» om attaac. „Wij hebben hier geen blijvende stad wij hebben een altaar .*sl*p to il Vrijdag 29 Februari 1952 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 „IK WORDT DRIJFNAT De schildwacht sloot de deur weer achter hen en toen de kinderen aan het felle licht gewend waren, zagen ze dat ze aan het begin stonden van een lange, schitterende gang. Alles was van sneeuw en ijs. De wanden, de vloer, de pilaren, tot zelfs de lo per en de lampen toe, Voorzichtig, voetje voor voetje, want het was er natuurlijk erg glad, liepen Gertjan, Maartje en Wieke- bol achter elkaar. „Wat is het hier mooi, hè Gertjan!" fluisterde Maartje. „Ja, zo iets heb ik nog nooit gezien. Zie je dat ijs tintelen, Maartje? Het lijkt wel dia mant, waar allerlei kleuren in glinsteren!" Plotseling bleef Wiekebol staan. „Stil! riep hij. „Kijk eens!" Nieuwsgierig keken Gertjan en Maartje toe, en wat zagen ze? Voor hen lag een grote ronde ijszaal. Zó mooi als nog nooit iemand heeft „gezien. En in het midden zat aan een grote tafel koning Winter. Streng keek hij voor zich uit en ook de vier mannen die om hem heen stonden hadden nu niet direct de vrolijkste gezichten. „Mijne heren!", sprak de koning, „hier moet een oplossing voor worden gevonden en ik zegvandaag nog. Als een van u vóór vanavond geen idee heeft, zal ik genoodzaakt zijn andere ministers aan te stel len, want ik word nat, mijne heren. Ik word drijfnat". Er viel een doodse stilte na deze woorden. Maar nu merkten de kinderen dat ze ook nat werden, want gestadig vielen grote waterdruppels naar beneden de troonzaal in. Hoisbesje te Oudelande. Leuk dat het geheim nog bewaard is gebleven. Ik zal er niets van verklappen. Ik houd echt van schaatsenrijden, maar toen ik zo oud was als jij nu, kwam ik op, schaats ook nog niet ver. Hoe staat het met je handwerkje op school, is het al af? Boerinnetje te St Laurens. Je prijs is verzonden geweest, maar weer hier terug gekomen. Er was iets met het adres niet in orde. Ik heb het maar weer geprobeerd in de hoop, dat het boekje je nu bereiken zal. Het is niet leuk als je zolang er naar moet uitkijken. Ik heb toch precies het adres opgegeven, dat in je brief stond. We zullen maar hopen, dat het nu terecht gekomen is. Roodkapje te Goes. Fijn, dat je het boekje zo mooi vond. Je vriendinnetje heeft het ook al gauw ter lezing van je gekregen. Is ze al beter? Erna wordt zeker een beetje jullie speelpopje? Dat kan ik me zo goed begrijpen, want die kleine peuter- tjes zijn zulke schatten. Als het straks mooi weer gaat worden, mag je er misschien wel eens een keertje mee gaan rijden. Dat zou een feest zijn. Blonde lelie te Goes. Ook al zo blij met de prijs. Dat mag ik graag horen, of liever lezen. Wat heb jij een goede ver jaardag gehad. Al veel plezier met het vlooienspel gehad? Ik had er vroeger ook een en ik weet nog, dat we er al tijd veel pret mee hadden. Je bent goed in je boeken gekomen. Heb je ze alle maal uit. Zandtanger te Mussel. Je ziet wel, dat ik er achter gekomen ben, wie de briefschrijver was. Hoe is het met de griep? Al weer over? Ja, het heeft hier ook geweldig gesneeuwd. Toen ik die Zondag, toen het op zijn ergst was, 's morgens naar de kerk ging, zakte ik tot aan de knieeën in de sneeuw. Ik denk dus, dat het wel meer dan 2 cm. was. Narcis te 's-Heer Arendskerke. Dat was het mooiste ver jaarscadeau, dat zich laat indenken. Hoe is het nu met de kleine C. Je andere cadeaux waren ook prachtig. Xs dat leuke truitje, dat je tekende al af? Zijn de kleuren zoals je ze teken de? Moet je voor naailessen ook veel tekenen? Bellefleurtje te St Laurens. Ja nichtje, het heeft wat lang geduurd eer ik al die brieven beantwoord heb, maar dat komt, omdat ik al mijn brie ven niet het hele Weekend mag vol schrijven. En nu laat ik het liever een beetje langer duren, dan dat ik jullie allemaal maar met een half regeltje afscheep. Wat heb je anders een ge zellige lange brief geschreven. Ik had jullie wel graag eens bezig gezien met dat aardappelspel. Ik weet er ook alles van dat het echt leuk kan zijn. Ben je al aan dat badpak bezig? Ik zou je ook rood aanraden. Dat staat altijd fleurig. Klaverbladje te St Laurens. Als die das wat kort is zou ik er ze ker aan beide kanten een stukje aan breien. Maar het is aardiger als je dan een paar strepen in verschillende kleu- ien er aan breit. Dan ziet niemand dat je het moest doen, omdat die wat kort was. Moeder heeft misschien wat rest jes wol, die je kunt gebruiken. Een bof, dat je met die regen mee kon rij den. Heb je al een patroontje voor die wanten? Mijn grootmoeder vertelde me vroeger ook dat zij zulke mooie cijfers had, juist als ik niet zo gelukkig was. Alpenroosje te Meliskerke. Nee hoor, ik word niet moe als ik veel brieven te lezen krijg. Dat komt misschien om dat het prettige brieven zijn. Het ge- gebeurt anderen ook wel eens dat ze niet alle oplossingen hebben, maar dan schrijven ze me toch maar. Dat kun jij dus ook best doen. Maar je zult zien, op de duur gaat het oplossen van de raadsels steeds gemakkelijker. Je koos een mooie schuilnaam. Roosje te Mid delburg. Nu kun je me toch wel ver tellen, wat de jarige op dat kroonjaar gekregen heeft. Jullie hebben zeker een fijne dag gehad. Mijn verjaardag is ook al voorbij hoor. Als ik je nu de datum zou vertellen, ben je het toch het volgende jaar weer vergeten. Doe Vader en Moeder mijn hartelijke groe ten terug. Catrien L. te Serooskerke. Als ik een brief ontvang, wordt die al tijd beantwoord, als je niet te vinden was in de krant ben je ook niet bij mij aangeland. Volgens mijn boek heb ik je ook de voorlaatste keer gemist. En nu stond op de couvert ook witborstje vermeld, maarin de brief zelf was er geen stukje van te ontdekken. Hoe is witborstje uit die brief ontsnapt? Ik zou je best eens willen zien, met je nieuwe jas aan. Die komt met de kou te pas. Hoe gaat het nu met die twee ondeugden? Dank voor het leuke rijm pje. Honingbytje te St Laurens. Het boek dat jij kreeg heb ik ook gelezen. Erg boeiend he? Een fijne gedachte om op Vaders verjaardag een mooi ge dichtje op te zeggen. Hoe was dat ge dicht Je houdt zeker van bloemen. Dat denk ik omdat je zulke kleine fijne tekeningetjes in je brief zette. Goudfazantje te Vrouwenpolder. Je hebt me net een poosje in de steek ge laten. Goed dat je weer in de familie terug bent. Terwijl ik je brief beant woord schijnt Werkelijk de zon. Fijn hoor.Wat flink dat je al eens in de winkel helpt. Maar is het niet een beetje moeilijk? Weet jij al wat alles kost Jacoba P. te Vrouwenpolder. Gaat het goed tussen jullie hond en de poes. Mijn hondje moet niets van poe sen hebben. Hij doet ze niets, maar hij zit wel erg te brommen, als er één in de buurt komt. Ik vind Spaniels ook fijne honden. Ik houd heel veel van mu ziek, maardan moet het goede muziek zijn. Jij zult wel heel blij zijn als het voorjaar gaat worden. Dat is veel gemakkelijker voor je hé? De oplossingen zijn: I. AnnieLenaBetLiesje. n. Voor de kapper. III. Beshutrechtpeper. Het ge heel is beurtschipper. Nieuwe raadsels: I. Verborgen Bijbelse plaatsnamen. Ik ga Zaterdag op reis. Ik heb die kan al in de kast gezet. Heb je Dina in de kerk gezien? Zo armoedig heb ik het nog nooit ge zien. Dat werk heb ik niet verder bekeken. H. Welke kleur wordt een dier, dat erg kan prikken, door alleen maar let ters te verwisselen? III. Groen kom ik aan in deze landen, Vervoerd van afgelegen stranden, Om boven 't vuur door mensenhanden Gewenteld, hier mij zwart te branden. De oplossingen kunnen tot Zaterdag 1 Maart met vermelding van voornaam, naam. (ook schuilnaam, als je die hebt) leeftijd en adres worden gezonden aan Tante Truus, redactie Zeeuwsch Week end-Goes. 7. En wat heb ik ie gezeid? vraagt de Jood Hammei- burger aan mevrouw De Wilde, wat heb ik ie gezeid? Hitler heeft netuurlijk in z'n handen gewreven toen die Poolse gek, die kwajongen die vent wilde vermoorden. Dat geeft 'm ommers een goeie reden om weer zoveel duzend Joden te vermoorden? Let maer is op mien woarde, we benne nog maer an 't begin Hammelburger geniet de achting van het gehele dorp. Hij is de enige Jood hier, maar hij leeft als gewoon bur ger met het hele dorp mee. Trouwens al drie geslachten wonen ze hier, de Hammelburgers, en er is nooit, ook maar van een lid der familie, volgens de oudste heugenis iets te vertellen geweest. Ze zijn stipt eerlijk en leveren beste waar. Het is ook bekend, dat ze niet gierig zijn. In het najaar worden de kerkelijke armen van alle drie de ker- kegroepen royaal bedacht en het is bovendien bekend, dat de Hammelburgers ook in stilte vèel wel doen. Vier kinderen hebben ze, allemaal zwarte kroeskoppen, zuivere Jodentypen, met grote, donkere amandelvormige ogen, waaruit de Oosterse zonnegloed nog onverzwakt je tegen- straalt. Allemaal met patriarchale namen: Jacob en Ben jamin en Simeon en Rachel. Hoe komt een Jood in zo'n christengemeenschap verzeild? Hoe weet hij zich er een plaats in te maken en in te behouden ook? Ja, wie zul ke vragen stelt, zou naar de donkere diepten van het the- ologisch-psychologisch zieleleven van deze Zeeuwen moe ten afsteken en nog een flinke dosis historisch besef moe-; ten hebben bovendien. Qnder de somberste perspectieven wordt 1939 ingeluid. Óp „My Home" wordt van de jaarwisseling gemaakt wat er van gemaakt kan worden. Henk heeft verlof gekregen en Wim is ook thuis. Boven dien heeft Wim zijn vriend Theo meegebracht, een studie genoot, bij wiens ouders Wim op kamers woont. Theo is een beetje tragische figuur. Er zijn drie ouderen geweest, die de een na de ander zijl. gestorven en hij is tenslotte maar alleen overgeschoten. Je wordt dan bewaard als een oogappel. Wanneer je nog klein bent, loop je al met een dikke jas en een even dikke das om, wan neer andere jongens nog in hun ti_i lopen. Je krijgt levertraan te slikken, zo gauw de „R" weer in de maand gekomen is, en wanneer je niet per sé iedere morgen je bon- havermout waarvan je toch al walgt, omdat je die slijmerige kost nu eenmaal niet naar binnen kunt krij gen naar binnen werkt, is je hele dag voor goed be dorven. Je mag nooit op het schoolplein blijven stilstaan, omdat het er zo tocht en je moeder komt soms zo maar kijken, of je je er wel aan houdt en dan ben je natuur lijk de risé van al je kameraden, te meer, wanneer ze je dan ten aanschouwe van al die plaaggeesten nog gauw even een stevige zoen op je mond drukt. Je hebt dan in een minimum van tijd de naam van „moeders papkindje" te pakken, en die raak je nooit meer. kwijt. Dat verandert allemaal niet meer als je groter wordt. Iedere dag krijg je je raadgevingen en je vermaningen mee overal, waar je heen gaat en wanneer je vijf minu ten over tijd thuis komt, staat je moeder met tranen in de ogen en kleur op de wangen je aan de deur op te wach ten. Want ze denkt minstens, dat je in het ziekenhuis ligt, dat je onder de tram hebt gezeten of onder een auto bent terecht gekomen. Het liefst heeft ze eigenlijk maar, dat je altijd met vader en moeder mee loopt, netjes tussen in, eerst dan ben je helemaal veilig. En als je al op de han delshogeschool bent, wordt nog naarstig geïnformeerd naar je vrienden en je leraren, terwijl je natuurlijk bij je ontgroening spectakels hebt moeten meemaken, die je voorgoed gedurende je gehele studententijd gestempeld hebben. Het is daarom al heel wat, wanneer je dan een studie genoot in huis krijgt, waarmee je je kamers deelt en die genade heeft kunnen vinden in de ogen van je ouders. Dat geeft althans enige compensatie en brengt je in si tuaties, die je ouders wel dulden moeten, omdat je je anders onmogelijk zou maken. Zo moesten ze het nu ein delijk wel eens goedvinden dat hun „Theo-tje" zoals hij nog altijd trouw genoemd werd met zijn vriend mee ging naar Zeeland. Wat daar overigens allemaal aan vast gezeten heeft, zullen we maar stilzwijgend voorbij gaan. (Wordt vervolgd.) behorende bjj het ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrydag 29 Febr. 1952 No. 2109 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eei/u/scH u/eexe/fD UIT DE SCHRIFT Menig lezer van Zeeuws Weekend zal de twee mooie romans van P. J. Risseeuw: „Vrijheid en Brood" en „De huilende Wildernis" gelezen hebben. Hierin vertelt deze auteur van de moeite en de strijd der Nederlandse landverhuizers naar Amerika in 1847 onder hun leiders Van Raalte, Van der Meulen en Scholte. Thans is van zijn hand een ver volg op deze twee boeken versche nen, onder de titel „Ik worstel en ontkom", waarin de verdere lotgeval len der Nederlanders in het Midden- Westen (Michigan) beschreven wor den gedurende de jaren 18521876. De hoofdpersonen in dit boek zijn twee Zeeuwen: Adriaan Keppel en Bastiaan Broere. Over die Bastiaan Broere wil ik U hier een en ander vertellen. In het boek van Risseeuw kunt ge meer over hem lezen. Broere was de jongste zoon ener weduwe in Ierseke. Hij verdiende een goed stuk brood bij de oestervisserij, doch dit kon hem niet weerhouden, naar de Nieuwe Wereld te emigreren. Zijn moeder en de andere familie leden deden hun best, hem hiervan terug te houden, doch dit mocht hun niet gelukken. Eerst na veel strijd besloot hij te emigreren. Toen zijn familieleden hem met alle moeite trachtten te bewegen om te blijven, greep hij de Bijbel. Hij hoop te „een tekst te krijgen", die hem zeggen zou wat hij doen moest: blij ven of heengaan. Hij sloeg de Bijbel op en las Jeremia 6:1: „Vlucht met hopen, gij kinderen van Benjamin! uit het midden van Jeruzalem, en blaast de bazuin te Thekoa en heft een vuurteken op te Beth-Cherem; want er kijkt een kwaad uit van het Noorden e:. een grote breuk". Nu wist hij wat de wil des Heren was en hij ging. Wat viel het afscheid van de zijnen zwaar! Doch hij zette door. Waarom ging hij eigenlijk? Laat het hem zelf vertellen: „Het scheen mij toe, dat Nederland meer en meer van de waarheid afval lig en God verlatende werd. Dit was de enige reden, die mij noopte, mijn vaderland te verlaten. Mijn tijdelijke belangen noopten mij niet heen te gaan. Met het oog daarop was ik afkerig van de verhuizing. Ik vrees de, in Amerika in de landbouw te moeten gaan werken. Dat haatte ik, want ik was van kindsbeen af op het water geweest. Doch mijn begeerte, om daar met Gods volk, dat ook mijn volk was, gemeenschap te hebben, overwon dat bezwaar." In 1849 verliet hij het oude Vader land en zijn geliefde dorp Ierseke. Hjj had een zeer voorspoedige reis. De overtocht duurde slechts 24 dagen. In New-York, waar hij aankwam, werd hij door een landgenoot, die zich als lid der Hollands Gerefor meerde kerk aandiende, bij de neus genomen en op de volgende bootreis over Buffalo naar Grand Haven was hij er niet veel beter aan toe. In Grand Haven, aan de oever van het Michiganmeer, ging hij aan wal. Nu was hij in de buurt der Hollanders en Zeeuwen, die zich in de wouden van Michigan hadden nedergezet. Van Grand Haven ging het naar Hol land, de stichting van ds van Raalte, waar hij een nacht in het huis van de bekende Arjaan Keppel, een Tho- lenaar van geboorte, doorbracht. De volgende dag reisde hij verder naar het Zeeuwse dorp, naar Zeeland. De daarop volgende Zondag ging hij met de Zeeuwen naar de kerk. Ds van der Meulen was afwezig. Hij diende die dag de genabuurde kerk van Grand Rapids. Doch nu ging ouder ling Jannis van de Luyster, de oud- Borsselaar, voor. Deze sprak een „stichtelijk" woord. Hij maakte het wel wat lang, doch aan het bevinde lijke deel werd een brede plaats in geruimd. En dit was juist iets voor de gemoedelijke Broere. Een wild braad naar zijn mond! Broere bleef niet lang in het Zeeuwse dorp. De mensen waren heel hartelijk, daar niet van! Doch het werk stond hem niet al te bijster aan. Hij moest in de bossen werken, de woudreuzen vellen. En de man, die vroeger zijn brood op het wijde water had verdiend, vond het te eng in de bossen. Bovendien: hij wilde geld verdienen. En dat was in de kolonie zeer schaars. De Zeeuwen telden wei nig bemiddelden in htm midden. Daarom kon hij gaan werken voor een goede hoeveelheid varkensvlees en tarwemeel. Hier ging hij niet op in. Hij vertelde later: „Ongehuwd en zonder een eigen huis zijnde, sloeg ik dit voorstel van de hand en daar er op die plaats geen uitzicht op geldelijke beloning bestond, was ik verplicht, dit elders te zoeken en ik begaf mij naar Grand Rapids, waar ik beter slaagde". Hebr. 13 14, 10 ren, raakt dan geheel buiten zicht en wat houden wij dan nog over? Had den wij meer dan onze stad? Had den wij ook een altaar? God heeft ons er wel één gegeven. Een altaar met een offer, waarvan niemand eten mocht. Dat geheel en al ver teerd moest worden. Dat geheel en al verteerd is. Buiten de poort, op een heuvel, aan een kruis, Jezus Christus, Gods Zoon, onze Heer. De draagwijdte van Zijn offer gaat ver buiten de grenzen van onze stad hier uit. Als straks, op onze laatste gang naar ons eeuwig huis, onze stad hier op aarde buiten zicht raakt, draagt Zijn offer ons naar de stad die eeuwig blijft. Vergeet daarom, temidden van alle drukte van onze stad hier op aarde, het altaar, dat God ons gegeven heeft, niet.' Wij hebben hier, op dezeaarde, een stad: een vaderland, waar wij burgerrecht hebben; een volk, waar toe wij behoren; een gemeenschap, waarin wij leven; een college, waar in wij zitting hebben; een bedrijf, waarin wij werken; een huis, waar wij wonen,.... Met deze onze stad, zijn wij geheel vergroeid. Wij zitten er naar alle kanten aan vast. Dat kan niet anders. Dat hoeft niet an ders. Dat mag niet anders. God zelf laat ons hier wonen en wij hebben hier een taak. Wij moeten in onze stad het licht laten schijnen. Daar voor laat God ons er wonen. Maar vergeet niet: wij hebben hier geen blijvende stad! Eens zul len wij onze stad moeten verlaten, „want de mens gaat naar zijn eeuwig huis". Op die gang kunnen wij niets meenemen van hier. De stad, waar mee wij zo geheel en al vergroeid wa- Vlissingen. P. v. d. SCHAAF. We zullen Volgende week zien, hoe deze Zeeuw het verder maakte in het vreemde land. Toen ik van de weke bie d'n barbier zat, gong het gesprek over het Euro pese leger en dat gemeenteraadslid, die partie van de arbeidman, waer- over ik het met julder al is meer èhad 'a, zee teuge 'n aere, die bie z'n an hetzelfde taefeltjie zat: noe gaet 'tnog is de goeie kante op. Nie Ides- se maer anpakken! We motte een groat en stark leger 'a, dat z'n mannetje staen ken en dat teuge de commenis- ten is op'ewassen as 't er toch van komme mot. Noe, der wier eerst niet veul ezeid. En wat mot je der oak veul van zeggen? Alle kranten kouwen je het zelfde vo' en op leste weet je niet beter meer. Maer Teun de Braeber, die er oak bie zat, zoa'n echte ouwe iesdervreter, zat op z'n pupestele te kouwen en ik zag an z'n asdat ie docht: ik laet jie der zoa gemakke- lik niet van of komme! Endelinge haelende die z'n pupe uut z'n mond en wees met de stele naer de partie van de arbeidman en zee: Ik ha jie vroeger oak wel is aeres hore praete, mannetje. Zoa, zee deuze, en wat ha 'k dan vroeger wel is ezeid? Ik ken me nog erinneren asdat jie met een gebroken geweertjie op je borst deur 'tdurp liep te kujere, makkertjie! Noe en wat zou dat? zee de partie van de arbeidman, 'n mens ken z'n gewachte toch veranderen? Waer of niet? Jaet dat ken, zee Teun, maer ik wete nog goed, asdat jie, toen je met dat gebroke geweertjie op je borst liep te pronken, een groate bek op zettende teuge ieder die 't niet met je seens wasse en noe gaet je mond nog wiejer open teuge alle gaere, die 'tnoe oak weer niet met je seens bin. Ik wil maer zegge, as een mens van zwart wit wordt, of omgekeerd, dan mot ie meteen leren een bietje be- scheijener te worden, want wie zei 'm zeggen of tie over een jaer of wat al weer niet omdraeit, en motte dan alle aere oak maer weer meedraeije? Kiek, as jie eerst met een gebroken geweertjie op je borst geloapen heit en jie -gaet een paer jaer laeter met een kenon op je nekke deur 'tdurp zeule, dan mot je niet allebei de kere een even groate bakkes der bie op zette. Dat staet noe een keer nie. Dat is wat ik alleen maer gezeid wou hebben, makkertjie. Noe was de partie van de arbeid man al 'eel wat gekalmeerd, dat mot ik zegge. Hie zee, een bietje zachter, jie vergete, asdat de tieje veranderd bin, Teun. De tieje bin niet veranderd, maer julder bin veranderd. De tieje bin krek eender as ze wasse in de tied, toen een rechtse regering promberen- de om leger en vloot in Indië te ver sterken. Die rechtse partieje zagge toen al ankommen, wat er ook gekom- men is. En as j<e noe is leze wat Piet Bakker in z'n boek „De Slag" ge schreven heit over de slechte staet, waerin de verdediging van Indië ver kerende, toen de Jappen kwammen, dan zeg ik, daer heit jie en je mak kers de schuld an. Het had beter kennen wezen. Maer in die tied liepen julder met je gebroken geweertjie op je borst te pronken, en stookte het viertje een bietje an, toen der revelu- tie uutbrak op dat oorlogsschip „De Zeven Provinciën", stonge julder an de kant van de commenisten. Kiek, ik wil maer zeggen, ik bin blied dat je het noe een bietje aeres gaet zien, maer je mot in al joe iever je ver- leje niet zoa gemakkelijk in het ver geetboek zette, makkertjie, je mot er an dienker. asdat aere mensen oak een geheugen hebben. Dat van joe schient teminste nog goed te wezen, bromde de partie van de arbeidman tussen z'n lippen, ter- wiel ie op de scheerstoel gong zitten. De barbier dee 'm een doek om z'n nekke en zette 'm onder de zepe en toen wier het stil in de winkel. Teun de Braeber stopte een verse pupe en begon z'n krantje te lezen. Ik docht: je heit altied toch mense met een meraekels goed geheugen. Daer ken je gemak van hebben, maer 't ken vo' een aere oak wel is 'eel lastig wezen. Ik dink dat de man op de scheer stoel der oak zoa over zat te dienken. Gegroet julder, FLIP BRAMSE. De „Boekenweek" Deze week staat in het teken van het „boek". Dat is een tijdsverschijnsel. "We hebben „Moederdag", we heb ben „Vaderdag", we beginnen aller lei andere speciale gedenkdagen te krijgen en we hebben ook de „boe kenweek". Dat heeft zijn goede kant en het heeft zijn gevaarlijke kant. De gevaarlijke kant is, dat het kan gaan, zoals het met Moederdag en met Vaderdag kan gaan, dat de jeugd, n.l. op die éne dag het in het reine gaat brengen met haar geweten, en vader en moeder overstelpt met een bloemenpracht, daarbij denkende, dat dit weer voor een vol jaar vol doende is. Daarom zijn wij niet zo heel en thousiast met dergelijke speciale dagen. Het kind, dat al de dagen zijns levens zorg draagt, dat vader en moeder bloempjes gestrooid krijgen op hun levenspad, begrijpt beter de zin van de ere, die we onze ouders verschuldigd zijn, dan dat andere kind, dat zich bizonder uitslooft op ^rpv «w (5 "O cü cö U r O 3 fu L 2: -C G "sS Ow rQ M.C O) - .73 J <o iN >-< IN Jï CD W /I i :g "O g oi. CD U <w O xS O XS CJ O o-a ■w» -.-I rn rr m <D G O - ^5 CU _7 A tn a; 3 •«-( rs CD t C Q) <V w dj iSf-3 3 P'Sc1 iiHaSttS.» <D O 0) cn 4> i B Q) V SO S-S c o? S1"» £>-3 c v o; 01 C T3 L) M V 21 <u o e t, oi 01 S3 u 'n TJ 'O cö 3 bO 1 bo m co 'p m 73 5 *00 .3 O c/) >-aj 03 G u 73 C? <D bfl J.U M WJrQ O <u si!-0 c e S 13 L f U "O w p C/3 06 ca ■u .3 «•3 S> S «ot "spq bi c oi .tf i-3 O T3 1 (2 L D n S X 53 c 44 o g K S .- s oo O go 0) m >g c 3 rtu aq'-Ë Cd Cd ld E-i M £9 St-i rr> 'J' c/3 Ph r L, 0) bo S W'3 3 rT-£ M V) 0) 1 T3hf)^ a - S CÖ O* CÖ 3 +j D T3 bO g bp bj 0) /-ö 9rk X» 3 S's-sioogrS' S2«« 73 G g g et S S ff ï-4 I o <J3 bfla* c c G I u 3 s:s-s I 20 <D ir s-, u/ _I_ <D f-< T3 r .E-H -3 0) ^Urr(-P CÖ rwU cb <u TJ r; -. P c •»-< j_» r\ o M TS <1) L, w 0) Sh 1 f üfl 1 rf o o, O xs Ti b 3 T3 .'S "S -1 3 a 1 iUta -a c U 1 O) C Q) G 1— rir rz? ri bo' ca 73 c co 40 1-5 'S a 3 ca -'i w u A C ut-.S-SO «I 1*S XT") c ro Pm H S laa f5 0 c

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1952 | | pagina 5