au®tiSua*eti waai €11
ZEELAND
DOOR WATER EN VUUR
Bij ons tlinis
i£
BASTIAAN BROERE.
MARNIX D'HONTENISSE
Ta*MUeUad
Gwzt stad ef» om attaac.
„Wij hebben hier geen blijvende stad wij hebben een altaar
.*sl*p
to
il
Vrijdag 29 Februari 1952
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
„IK WORDT
DRIJFNAT
De schildwacht sloot de
deur weer achter hen en
toen de kinderen aan het
felle licht gewend waren,
zagen ze dat ze aan het
begin stonden van een
lange, schitterende gang.
Alles was van sneeuw en
ijs. De wanden, de vloer,
de pilaren, tot zelfs de lo
per en de lampen toe,
Voorzichtig, voetje voor
voetje, want het was er natuurlijk erg glad, liepen Gertjan, Maartje en Wieke-
bol achter elkaar. „Wat is het hier mooi, hè Gertjan!" fluisterde Maartje. „Ja, zo
iets heb ik nog nooit gezien. Zie je dat ijs tintelen, Maartje? Het lijkt wel dia
mant, waar allerlei kleuren in glinsteren!" Plotseling bleef Wiekebol staan. „Stil!
riep hij. „Kijk eens!" Nieuwsgierig keken Gertjan en Maartje toe, en wat zagen
ze? Voor hen lag een grote ronde ijszaal. Zó mooi als nog nooit iemand heeft
„gezien. En in het midden zat aan een grote tafel koning Winter. Streng keek hij
voor zich uit en ook de vier mannen die om hem heen stonden hadden nu niet
direct de vrolijkste gezichten. „Mijne heren!", sprak de koning, „hier moet een
oplossing voor worden gevonden en ik zegvandaag nog. Als een van u vóór
vanavond geen idee heeft, zal ik genoodzaakt zijn andere ministers aan te stel
len, want ik word nat, mijne heren. Ik word drijfnat". Er viel een doodse stilte
na deze woorden. Maar nu merkten de kinderen dat ze ook nat werden, want
gestadig vielen grote waterdruppels naar beneden de troonzaal in.
Hoisbesje te Oudelande. Leuk dat het
geheim nog bewaard is gebleven. Ik
zal er niets van verklappen. Ik houd
echt van schaatsenrijden, maar toen
ik zo oud was als jij nu, kwam ik op,
schaats ook nog niet ver. Hoe staat het
met je handwerkje op school, is het al
af? Boerinnetje te St Laurens. Je
prijs is verzonden geweest, maar
weer hier terug gekomen. Er was iets
met het adres niet in orde. Ik heb het
maar weer geprobeerd in de hoop, dat
het boekje je nu bereiken zal. Het is
niet leuk als je zolang er naar moet
uitkijken. Ik heb toch precies het adres
opgegeven, dat in je brief stond. We
zullen maar hopen, dat het nu terecht
gekomen is. Roodkapje te Goes. Fijn,
dat je het boekje zo mooi vond. Je
vriendinnetje heeft het ook al gauw
ter lezing van je gekregen. Is ze al
beter? Erna wordt zeker een beetje
jullie speelpopje? Dat kan ik me zo
goed begrijpen, want die kleine peuter-
tjes zijn zulke schatten. Als het straks
mooi weer gaat worden, mag je er
misschien wel eens een keertje mee
gaan rijden. Dat zou een feest zijn.
Blonde lelie te Goes. Ook al zo blij met
de prijs. Dat mag ik graag horen, of
liever lezen. Wat heb jij een goede ver
jaardag gehad. Al veel plezier met het
vlooienspel gehad? Ik had er vroeger
ook een en ik weet nog, dat we er al
tijd veel pret mee hadden. Je bent goed
in je boeken gekomen. Heb je ze alle
maal uit. Zandtanger te Mussel. Je
ziet wel, dat ik er achter gekomen
ben, wie de briefschrijver was. Hoe is
het met de griep? Al weer over? Ja,
het heeft hier ook geweldig gesneeuwd.
Toen ik die Zondag, toen het op zijn
ergst was, 's morgens naar de kerk
ging, zakte ik tot aan de knieeën in
de sneeuw. Ik denk dus, dat het wel
meer dan 2 cm. was. Narcis te 's-Heer
Arendskerke. Dat was het mooiste ver
jaarscadeau, dat zich laat indenken.
Hoe is het nu met de kleine C. Je
andere cadeaux waren ook prachtig.
Xs dat leuke truitje, dat je tekende al
af? Zijn de kleuren zoals je ze teken
de? Moet je voor naailessen ook veel
tekenen? Bellefleurtje te St Laurens.
Ja nichtje, het heeft wat lang geduurd
eer ik al die brieven beantwoord heb,
maar dat komt, omdat ik al mijn brie
ven niet het hele Weekend mag vol
schrijven. En nu laat ik het liever een
beetje langer duren, dan dat ik jullie
allemaal maar met een half regeltje
afscheep. Wat heb je anders een ge
zellige lange brief geschreven. Ik had
jullie wel graag eens bezig gezien met
dat aardappelspel. Ik weet er ook alles
van dat het echt leuk kan zijn. Ben je
al aan dat badpak bezig? Ik zou je
ook rood aanraden. Dat staat altijd
fleurig. Klaverbladje te St Laurens.
Als die das wat kort is zou ik er ze
ker aan beide kanten een stukje aan
breien. Maar het is aardiger als je dan
een paar strepen in verschillende kleu-
ien er aan breit. Dan ziet niemand dat
je het moest doen, omdat die wat kort
was. Moeder heeft misschien wat rest
jes wol, die je kunt gebruiken. Een
bof, dat je met die regen mee kon rij
den. Heb je al een patroontje voor die
wanten? Mijn grootmoeder vertelde me
vroeger ook dat zij zulke mooie cijfers
had, juist als ik niet zo gelukkig was.
Alpenroosje te Meliskerke. Nee hoor,
ik word niet moe als ik veel brieven
te lezen krijg. Dat komt misschien om
dat het prettige brieven zijn. Het ge-
gebeurt anderen ook wel eens dat ze
niet alle oplossingen hebben, maar dan
schrijven ze me toch maar. Dat kun
jij dus ook best doen. Maar je zult zien,
op de duur gaat het oplossen van de
raadsels steeds gemakkelijker. Je koos
een mooie schuilnaam. Roosje te Mid
delburg. Nu kun je me toch wel ver
tellen, wat de jarige op dat kroonjaar
gekregen heeft. Jullie hebben zeker
een fijne dag gehad. Mijn verjaardag
is ook al voorbij hoor. Als ik je nu de
datum zou vertellen, ben je het toch
het volgende jaar weer vergeten. Doe
Vader en Moeder mijn hartelijke groe
ten terug. Catrien L. te Serooskerke.
Als ik een brief ontvang, wordt die al
tijd beantwoord, als je niet te vinden
was in de krant ben je ook niet bij mij
aangeland. Volgens mijn boek heb ik
je ook de voorlaatste keer gemist. En
nu stond op de couvert ook witborstje
vermeld, maarin de brief zelf was
er geen stukje van te ontdekken. Hoe
is witborstje uit die brief ontsnapt?
Ik zou je best eens willen zien, met je
nieuwe jas aan. Die komt met de kou
te pas. Hoe gaat het nu met die twee
ondeugden? Dank voor het leuke rijm
pje. Honingbytje te St Laurens. Het
boek dat jij kreeg heb ik ook gelezen.
Erg boeiend he? Een fijne gedachte om
op Vaders verjaardag een mooi ge
dichtje op te zeggen. Hoe was dat ge
dicht Je houdt zeker van bloemen.
Dat denk ik omdat je zulke kleine
fijne tekeningetjes in je brief zette.
Goudfazantje te Vrouwenpolder. Je
hebt me net een poosje in de steek ge
laten. Goed dat je weer in de familie
terug bent. Terwijl ik je brief beant
woord schijnt Werkelijk de zon. Fijn
hoor.Wat flink dat je al eens in de
winkel helpt. Maar is het niet een
beetje moeilijk? Weet jij al wat alles
kost Jacoba P. te Vrouwenpolder.
Gaat het goed tussen jullie hond en de
poes. Mijn hondje moet niets van poe
sen hebben. Hij doet ze niets, maar
hij zit wel erg te brommen, als er één
in de buurt komt. Ik vind Spaniels ook
fijne honden. Ik houd heel veel van mu
ziek, maardan moet het goede
muziek zijn. Jij zult wel heel blij zijn
als het voorjaar gaat worden. Dat is
veel gemakkelijker voor je hé?
De oplossingen zijn:
I. AnnieLenaBetLiesje.
n. Voor de kapper.
III. Beshutrechtpeper. Het ge
heel is beurtschipper.
Nieuwe raadsels:
I. Verborgen Bijbelse plaatsnamen.
Ik ga Zaterdag op reis.
Ik heb die kan al in de kast gezet.
Heb je Dina in de kerk gezien?
Zo armoedig heb ik het nog nooit ge
zien.
Dat werk heb ik niet verder bekeken.
H. Welke kleur wordt een dier, dat
erg kan prikken, door alleen maar let
ters te verwisselen?
III. Groen kom ik aan in deze landen,
Vervoerd van afgelegen stranden,
Om boven 't vuur door mensenhanden
Gewenteld, hier mij zwart te branden.
De oplossingen kunnen tot Zaterdag
1 Maart met vermelding van voornaam,
naam. (ook schuilnaam, als je die hebt)
leeftijd en adres worden gezonden aan
Tante Truus, redactie Zeeuwsch Week
end-Goes.
7.
En wat heb ik ie gezeid? vraagt de Jood Hammei-
burger aan mevrouw De Wilde, wat heb ik ie gezeid?
Hitler heeft netuurlijk in z'n handen gewreven toen die
Poolse gek, die kwajongen die vent wilde vermoorden. Dat
geeft 'm ommers een goeie reden om weer zoveel duzend
Joden te vermoorden? Let maer is op mien woarde, we
benne nog maer an 't begin
Hammelburger geniet de achting van het gehele dorp.
Hij is de enige Jood hier, maar hij leeft als gewoon bur
ger met het hele dorp mee. Trouwens al drie geslachten
wonen ze hier, de Hammelburgers, en er is nooit, ook maar
van een lid der familie, volgens de oudste heugenis iets
te vertellen geweest. Ze zijn stipt eerlijk en leveren beste
waar. Het is ook bekend, dat ze niet gierig zijn. In het
najaar worden de kerkelijke armen van alle drie de ker-
kegroepen royaal bedacht en het is bovendien bekend,
dat de Hammelburgers ook in stilte vèel wel doen. Vier
kinderen hebben ze, allemaal zwarte kroeskoppen, zuivere
Jodentypen, met grote, donkere amandelvormige ogen,
waaruit de Oosterse zonnegloed nog onverzwakt je tegen-
straalt. Allemaal met patriarchale namen: Jacob en Ben
jamin en Simeon en Rachel. Hoe komt een Jood in zo'n
christengemeenschap verzeild? Hoe weet hij zich er een
plaats in te maken en in te behouden ook? Ja, wie zul
ke vragen stelt, zou naar de donkere diepten van het the-
ologisch-psychologisch zieleleven van deze Zeeuwen moe
ten afsteken en nog een flinke dosis historisch besef moe-;
ten hebben bovendien.
Qnder de somberste perspectieven wordt 1939 ingeluid.
Óp „My Home" wordt van de jaarwisseling gemaakt
wat er van gemaakt kan worden.
Henk heeft verlof gekregen en Wim is ook thuis. Boven
dien heeft Wim zijn vriend Theo meegebracht, een studie
genoot, bij wiens ouders Wim op kamers woont.
Theo is een beetje tragische figuur. Er zijn drie
ouderen geweest, die de een na de ander zijl. gestorven en
hij is tenslotte maar alleen overgeschoten. Je wordt dan
bewaard als een oogappel. Wanneer je nog klein bent, loop
je al met een dikke jas en een even dikke das om, wan
neer andere jongens nog in hun ti_i lopen. Je krijgt
levertraan te slikken, zo gauw de „R" weer in de maand
gekomen is, en wanneer je niet per sé iedere morgen je
bon- havermout waarvan je toch al walgt, omdat je
die slijmerige kost nu eenmaal niet naar binnen kunt krij
gen naar binnen werkt, is je hele dag voor goed be
dorven. Je mag nooit op het schoolplein blijven stilstaan,
omdat het er zo tocht en je moeder komt soms zo maar
kijken, of je je er wel aan houdt en dan ben je natuur
lijk de risé van al je kameraden, te meer, wanneer ze je
dan ten aanschouwe van al die plaaggeesten nog gauw even
een stevige zoen op je mond drukt. Je hebt dan in een
minimum van tijd de naam van „moeders papkindje" te
pakken, en die raak je nooit meer. kwijt.
Dat verandert allemaal niet meer als je groter wordt.
Iedere dag krijg je je raadgevingen en je vermaningen
mee overal, waar je heen gaat en wanneer je vijf minu
ten over tijd thuis komt, staat je moeder met tranen in de
ogen en kleur op de wangen je aan de deur op te wach
ten. Want ze denkt minstens, dat je in het ziekenhuis ligt,
dat je onder de tram hebt gezeten of onder een auto bent
terecht gekomen. Het liefst heeft ze eigenlijk maar, dat je
altijd met vader en moeder mee loopt, netjes tussen in,
eerst dan ben je helemaal veilig. En als je al op de han
delshogeschool bent, wordt nog naarstig geïnformeerd
naar je vrienden en je leraren, terwijl je natuurlijk bij
je ontgroening spectakels hebt moeten meemaken, die je
voorgoed gedurende je gehele studententijd gestempeld
hebben.
Het is daarom al heel wat, wanneer je dan een studie
genoot in huis krijgt, waarmee je je kamers deelt en die
genade heeft kunnen vinden in de ogen van je ouders.
Dat geeft althans enige compensatie en brengt je in si
tuaties, die je ouders wel dulden moeten, omdat je je
anders onmogelijk zou maken. Zo moesten ze het nu ein
delijk wel eens goedvinden dat hun „Theo-tje" zoals hij
nog altijd trouw genoemd werd met zijn vriend mee
ging naar Zeeland. Wat daar overigens allemaal aan vast
gezeten heeft, zullen we maar stilzwijgend voorbij gaan.
(Wordt vervolgd.)
behorende bjj het
ZEEUWSCH DAGBLAD
van
Vrydag 29 Febr. 1952 No. 2109
Uitgave van
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
eei/u/scH
u/eexe/fD
UIT DE SCHRIFT
Menig lezer van Zeeuws Weekend
zal de twee mooie romans van P. J.
Risseeuw: „Vrijheid en Brood" en „De
huilende Wildernis" gelezen hebben.
Hierin vertelt deze auteur van de
moeite en de strijd der Nederlandse
landverhuizers naar Amerika in 1847
onder hun leiders Van Raalte, Van
der Meulen en Scholte.
Thans is van zijn hand een ver
volg op deze twee boeken versche
nen, onder de titel „Ik worstel en
ontkom", waarin de verdere lotgeval
len der Nederlanders in het Midden-
Westen (Michigan) beschreven wor
den gedurende de jaren 18521876.
De hoofdpersonen in dit boek zijn
twee Zeeuwen: Adriaan Keppel en
Bastiaan Broere.
Over die Bastiaan Broere wil ik U
hier een en ander vertellen. In het
boek van Risseeuw kunt ge meer over
hem lezen.
Broere was de jongste zoon ener
weduwe in Ierseke. Hij verdiende een
goed stuk brood bij de oestervisserij,
doch dit kon hem niet weerhouden,
naar de Nieuwe Wereld te emigreren.
Zijn moeder en de andere familie
leden deden hun best, hem hiervan
terug te houden, doch dit mocht hun
niet gelukken.
Eerst na veel strijd besloot hij te
emigreren.
Toen zijn familieleden hem met alle
moeite trachtten te bewegen om te
blijven, greep hij de Bijbel. Hij hoop
te „een tekst te krijgen", die hem
zeggen zou wat hij doen moest: blij
ven of heengaan. Hij sloeg de Bijbel
op en las Jeremia 6:1: „Vlucht met
hopen, gij kinderen van Benjamin!
uit het midden van Jeruzalem, en
blaast de bazuin te Thekoa en heft
een vuurteken op te Beth-Cherem;
want er kijkt een kwaad uit van het
Noorden e:. een grote breuk". Nu
wist hij wat de wil des Heren was
en hij ging. Wat viel het afscheid
van de zijnen zwaar! Doch hij zette
door. Waarom ging hij eigenlijk? Laat
het hem zelf vertellen:
„Het scheen mij toe, dat Nederland
meer en meer van de waarheid afval
lig en God verlatende werd. Dit was
de enige reden, die mij noopte, mijn
vaderland te verlaten. Mijn tijdelijke
belangen noopten mij niet heen te
gaan. Met het oog daarop was ik
afkerig van de verhuizing. Ik vrees
de, in Amerika in de landbouw te
moeten gaan werken. Dat haatte ik,
want ik was van kindsbeen af op het
water geweest. Doch mijn begeerte,
om daar met Gods volk, dat ook mijn
volk was, gemeenschap te hebben,
overwon dat bezwaar."
In 1849 verliet hij het oude Vader
land en zijn geliefde dorp Ierseke.
Hjj had een zeer voorspoedige reis.
De overtocht duurde slechts 24 dagen.
In New-York, waar hij aankwam,
werd hij door een landgenoot, die
zich als lid der Hollands Gerefor
meerde kerk aandiende, bij de neus
genomen en op de volgende bootreis
over Buffalo naar Grand Haven was
hij er niet veel beter aan toe. In
Grand Haven, aan de oever van het
Michiganmeer, ging hij aan wal. Nu
was hij in de buurt der Hollanders
en Zeeuwen, die zich in de wouden
van Michigan hadden nedergezet.
Van Grand Haven ging het naar Hol
land, de stichting van ds van Raalte,
waar hij een nacht in het huis van
de bekende Arjaan Keppel, een Tho-
lenaar van geboorte, doorbracht. De
volgende dag reisde hij verder naar
het Zeeuwse dorp, naar Zeeland. De
daarop volgende Zondag ging hij met
de Zeeuwen naar de kerk. Ds van
der Meulen was afwezig. Hij diende
die dag de genabuurde kerk van
Grand Rapids. Doch nu ging ouder
ling Jannis van de Luyster, de oud-
Borsselaar, voor. Deze sprak een
„stichtelijk" woord. Hij maakte het
wel wat lang, doch aan het bevinde
lijke deel werd een brede plaats in
geruimd. En dit was juist iets voor
de gemoedelijke Broere. Een wild
braad naar zijn mond!
Broere bleef niet lang in het
Zeeuwse dorp. De mensen waren heel
hartelijk, daar niet van! Doch het
werk stond hem niet al te bijster aan.
Hij moest in de bossen werken, de
woudreuzen vellen. En de man, die
vroeger zijn brood op het wijde water
had verdiend, vond het te eng in de
bossen. Bovendien: hij wilde geld
verdienen. En dat was in de kolonie
zeer schaars. De Zeeuwen telden wei
nig bemiddelden in htm midden.
Daarom kon hij gaan werken voor
een goede hoeveelheid varkensvlees
en tarwemeel. Hier ging hij niet op
in. Hij vertelde later: „Ongehuwd en
zonder een eigen huis zijnde, sloeg
ik dit voorstel van de hand en daar
er op die plaats geen uitzicht op
geldelijke beloning bestond, was ik
verplicht, dit elders te zoeken en ik
begaf mij naar Grand Rapids, waar
ik beter slaagde".
Hebr. 13 14, 10
ren, raakt dan geheel buiten zicht en
wat houden wij dan nog over? Had
den wij meer dan onze stad? Had
den wij ook een altaar? God heeft
ons er wel één gegeven. Een altaar
met een offer, waarvan niemand
eten mocht. Dat geheel en al ver
teerd moest worden. Dat geheel en
al verteerd is. Buiten de poort, op
een heuvel, aan een kruis, Jezus
Christus, Gods Zoon, onze Heer. De
draagwijdte van Zijn offer gaat ver
buiten de grenzen van onze stad
hier uit. Als straks, op onze laatste
gang naar ons eeuwig huis, onze
stad hier op aarde buiten zicht raakt,
draagt Zijn offer ons naar de stad
die eeuwig blijft. Vergeet daarom,
temidden van alle drukte van onze
stad hier op aarde, het altaar, dat
God ons gegeven heeft, niet.'
Wij hebben hier, op dezeaarde,
een stad: een vaderland, waar wij
burgerrecht hebben; een volk, waar
toe wij behoren; een gemeenschap,
waarin wij leven; een college, waar
in wij zitting hebben; een bedrijf,
waarin wij werken; een huis, waar
wij wonen,.... Met deze onze stad,
zijn wij geheel vergroeid. Wij zitten
er naar alle kanten aan vast. Dat
kan niet anders. Dat hoeft niet an
ders. Dat mag niet anders. God zelf
laat ons hier wonen en wij hebben
hier een taak. Wij moeten in onze
stad het licht laten schijnen. Daar
voor laat God ons er wonen.
Maar vergeet niet: wij hebben
hier geen blijvende stad! Eens zul
len wij onze stad moeten verlaten,
„want de mens gaat naar zijn eeuwig
huis". Op die gang kunnen wij niets
meenemen van hier. De stad, waar
mee wij zo geheel en al vergroeid wa-
Vlissingen.
P. v. d. SCHAAF.
We zullen Volgende week zien, hoe
deze Zeeuw het verder maakte in
het vreemde land.
Toen ik van de weke bie d'n barbier
zat, gong het gesprek over het Euro
pese leger en dat gemeenteraadslid,
die partie van de arbeidman, waer-
over ik het met julder al is meer
èhad 'a, zee teuge 'n aere, die bie z'n
an hetzelfde taefeltjie zat: noe gaet
'tnog is de goeie kante op. Nie Ides-
se maer anpakken! We motte een groat
en stark leger 'a, dat z'n mannetje
staen ken en dat teuge de commenis-
ten is op'ewassen as 't er toch van
komme mot.
Noe, der wier eerst niet veul ezeid.
En wat mot je der oak veul van
zeggen? Alle kranten kouwen je het
zelfde vo' en op leste weet je niet
beter meer. Maer Teun de Braeber,
die er oak bie zat, zoa'n echte ouwe
iesdervreter, zat op z'n pupestele te
kouwen en ik zag an z'n asdat ie
docht: ik laet jie der zoa gemakke-
lik niet van of komme! Endelinge
haelende die z'n pupe uut z'n mond
en wees met de stele naer de partie
van de arbeidman en zee: Ik ha jie
vroeger oak wel is aeres hore praete,
mannetje.
Zoa, zee deuze, en wat ha 'k dan
vroeger wel is ezeid?
Ik ken me nog erinneren asdat jie
met een gebroken geweertjie op je
borst deur 'tdurp liep te kujere,
makkertjie!
Noe en wat zou dat? zee de partie
van de arbeidman, 'n mens ken z'n
gewachte toch veranderen? Waer of
niet?
Jaet dat ken, zee Teun, maer ik
wete nog goed, asdat jie, toen je met
dat gebroke geweertjie op je borst
liep te pronken, een groate bek op
zettende teuge ieder die 't niet met je
seens wasse en noe gaet je mond nog
wiejer open teuge alle gaere, die 'tnoe
oak weer niet met je seens bin. Ik
wil maer zegge, as een mens van
zwart wit wordt, of omgekeerd, dan
mot ie meteen leren een bietje be-
scheijener te worden, want wie zei
'm zeggen of tie over een jaer of wat
al weer niet omdraeit, en motte dan
alle aere oak maer weer meedraeije?
Kiek, as jie eerst met een gebroken
geweertjie op je borst geloapen heit
en jie -gaet een paer jaer laeter met
een kenon op je nekke deur 'tdurp
zeule, dan mot je niet allebei de kere
een even groate bakkes der bie op
zette. Dat staet noe een keer nie. Dat
is wat ik alleen maer gezeid wou
hebben, makkertjie.
Noe was de partie van de arbeid
man al 'eel wat gekalmeerd, dat mot
ik zegge. Hie zee, een bietje zachter,
jie vergete, asdat de tieje veranderd
bin, Teun.
De tieje bin niet veranderd, maer
julder bin veranderd. De tieje bin
krek eender as ze wasse in de tied,
toen een rechtse regering promberen-
de om leger en vloot in Indië te ver
sterken. Die rechtse partieje zagge
toen al ankommen, wat er ook gekom-
men is. En as j<e noe is leze wat Piet
Bakker in z'n boek „De Slag" ge
schreven heit over de slechte staet,
waerin de verdediging van Indië ver
kerende, toen de Jappen kwammen,
dan zeg ik, daer heit jie en je mak
kers de schuld an. Het had beter
kennen wezen. Maer in die tied liepen
julder met je gebroken geweertjie op
je borst te pronken, en stookte het
viertje een bietje an, toen der revelu-
tie uutbrak op dat oorlogsschip „De
Zeven Provinciën", stonge julder an
de kant van de commenisten. Kiek,
ik wil maer zeggen, ik bin blied dat
je het noe een bietje aeres gaet zien,
maer je mot in al joe iever je ver-
leje niet zoa gemakkelijk in het ver
geetboek zette, makkertjie, je mot er
an dienker. asdat aere mensen oak
een geheugen hebben.
Dat van joe schient teminste nog
goed te wezen, bromde de partie van
de arbeidman tussen z'n lippen, ter-
wiel ie op de scheerstoel gong zitten.
De barbier dee 'm een doek om z'n
nekke en zette 'm onder de zepe en
toen wier het stil in de winkel.
Teun de Braeber stopte een verse
pupe en begon z'n krantje te lezen.
Ik docht: je heit altied toch mense
met een meraekels goed geheugen.
Daer ken je gemak van hebben, maer
't ken vo' een aere oak wel is 'eel
lastig wezen.
Ik dink dat de man op de scheer
stoel der oak zoa over zat te dienken.
Gegroet julder,
FLIP BRAMSE.
De „Boekenweek"
Deze week staat in het teken van het
„boek".
Dat is een tijdsverschijnsel.
"We hebben „Moederdag", we heb
ben „Vaderdag", we beginnen aller
lei andere speciale gedenkdagen te
krijgen en we hebben ook de „boe
kenweek".
Dat heeft zijn goede kant en het
heeft zijn gevaarlijke kant.
De gevaarlijke kant is, dat het kan
gaan, zoals het met Moederdag en
met Vaderdag kan gaan, dat de jeugd,
n.l. op die éne dag het in het reine
gaat brengen met haar geweten, en
vader en moeder overstelpt met een
bloemenpracht, daarbij denkende, dat
dit weer voor een vol jaar vol
doende is.
Daarom zijn wij niet zo heel en
thousiast met dergelijke speciale
dagen. Het kind, dat al de dagen zijns
levens zorg draagt, dat vader en
moeder bloempjes gestrooid krijgen
op hun levenspad, begrijpt beter de
zin van de ere, die we onze ouders
verschuldigd zijn, dan dat andere
kind, dat zich bizonder uitslooft op
^rpv
«w
(5 "O
cü cö U r
O
3 fu L 2:
-C G
"sS
Ow
rQ
M.C O) -
.73
J <o
iN
>-< IN Jï CD W /I i
:g "O g
oi.
CD U <w
O xS
O XS CJ
O o-a
■w» -.-I rn rr m
<D G O -
^5 CU _7
A tn a;
3 •«-( rs CD t
C Q) <V w dj
iSf-3 3
P'Sc1
iiHaSttS.»
<D O 0) cn 4>
i B
Q) V
SO
S-S
c o?
S1"»
£>-3
c v o;
01 C T3 L)
M V 21
<u o e t,
oi
01 S3 u
'n
TJ 'O cö
3 bO 1
bo
m co 'p
m
73 5
*00 .3
O c/)
>-aj
03 G u
73 C? <D
bfl J.U M
WJrQ O
<u
si!-0
c e
S 13
L f U
"O
w p
C/3
06
ca
■u .3
«•3 S>
S «ot
"spq
bi
c oi .tf i-3
O
T3 1
(2 L D
n
S X
53 c
44
o g
K
S .-
s
oo O
go
0)
m >g
c 3
rtu aq'-Ë
Cd Cd
ld E-i
M
£9
St-i rr> 'J'
c/3 Ph r
L, 0) bo
S W'3
3 rT-£ M V) 0) 1
T3hf)^
a - S
CÖ O* CÖ
3 +j D
T3 bO g bp bj 0)
/-ö 9rk
X» 3
S's-sioogrS'
S2««
73 G
g g et S S ff
ï-4 I o
<J3 bfla*
c c G I u 3
s:s-s I 20
<D
ir s-, u/ _I_
<D f-< T3 r .E-H -3
0) ^Urr(-P CÖ rwU
cb <u TJ r; -. P
c •»-< j_» r\
o M
TS <1) L,
w 0) Sh
1 f üfl 1 rf
o o, O xs
Ti b 3 T3
.'S "S
-1 3 a
1
iUta
-a c
U 1
O) C Q) G
1— rir rz? ri
bo'
ca 73
c
co 40
1-5 'S a 3
ca
-'i w u A C ut-.S-SO «I
1*S XT")
c ro Pm H
S
laa
f5 0 c