ïfaraire JiQPUS
fm
3 to q£ o
2. a
WIST DAT?
Vrijdag il Januari 1952
T ZEEUWSCH WEEKEND
Dagboek van een halve mens,
OP HOOP TEGEN HOOP.
Vrijdag 11 Januari 1952
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagir
I 8 s
::wïÏKpf s**i*ev
to
to eLjL'ö P
p P
03 2-2.53 B
g
O
S"5
gflpsp
^bèbIPBÖ
&P S B 8-g S'g
SiS.faSfgSflEBgFesg
to KJ 3 Qaffc KJ- g trpip
s
|®S§£&S'Sag.2- I
03
&S.
Pagina 2
door G. J. Vermeulen, uitgave
A. W. Sijthoff's Uitgeversmij
N.V. te Leiden.
Een verhaal van een jonge man,
die naar Indonesië moet om er deel
te nemen aan de „politionele actie",
in de jaren 19471949.
Hij laat in het vaderland behalve
zijn familie, ook zijn meisje achter.
In het verre land duikt hij met de
massa mee onder in de stroom van de
chaos. Tenslotte verliest hij beide be
nen en zal als invalide terug moeten
keren naar huis.
Dit alles wordt in de dagboekvorm
geschreven.
De titel wil natuurlijk niet alleen
zeggen, dat de jongeman beide benen
verliest en dus als een „halve mens"
naar huis gaat. De titel zegt ons heel
wat meer. De halve mens. is de hol-
landse jongeman, die als soldaat naar
de hel van Indonesië moest, losge
slagen van het anker en de rotsbo
dem, waaraan zijn jeugdig levens-
scheepke vast lag, in de bescherming
van het ouderlijk huis, de traditie, het
huiselijk leven, de maatschappelijke
kansen, het uitzicht op een eigen ge-
zins- en huwelijksleven enz.
Dat verliest hij met één slag en hij
moet in het soldatenleven van de
Tropen op zoek naar een radicaal
andere levenshouding. De meesten
mislukken hierin en wat er dan te
voorschijn komt, is dat cynisme, bra-
vour, erotische bluf, kwasi-onverschil-
ligheid en een zich-maar-laten-gaan.
Maar dat is slechts de halve mens.
De andere helft blijft achter deze
houding verborgen, wordt gecamou
fleerd, angstig schuilgehouden voor
de naasten.
En dit is het wat de auteur ons wil
laten zien.
Deze roman is een debuut, een eer
ste werk en als zodanig heeft het on
getwijfeld goede kwaliteiten. Hij ver
staat de knepen van het vak. De com
positie is streng, hij werkt naar een
climax heen en houdt de lezer vast
in een boeiende en suggestieve taal,
met een oorspronkelijke beeldenrijk
dom en humor, die beloften inhouden
voor een volgend werk.
Natuurlijk is dit boek literair niet
volmaakt. Het draagt het cachet van
jeugdwerk. Het is wat erg gechar
geerd. Het ligt er wat al te vaak veel
te dik op en verliest daardoor het
effect, dat de auteur bereiken wil.
Bovendien heeft dit werk het hinder
lijk gemis van doorwrochtheid. Het is
te vlot geschreven. Het gevolg is, dat
de figuren, die in dit boek optreden,
te weinig mensen van vlees en bloed
worden. Ze blijven typen, ze vertegen
woordigen begrippen. Wanneer de
schrijver hen laat spreken, spreken
ze dan ook allemaal zijn taal en heb
ben zijn stijl. Ze beschikken allemaal
over dezelfde beeldenrijkdom en ty
pering. Of het nu een zwaar gewonde
Indonesiër is, die op sterven ligt, of
zijn meisje, die hem een brief schrijft
uit het vaderland. Dat maakt niet het
minste verschil.
Maar we willen dit zien als de ge
breken van de debutant. Wanneer hij
scherp analitisch en zelf-critisch gaat
werken komt dat wel in orde.
Wat in dit boek erger is, vinden wij
de absolute afwezigheid van enige
eerbied voor God en godsdienst. Het
is een a-moraal boek. De mens is er
souverein in en leeft zich zonder re
serve uit. Hij is willoos slachtoffer van
de omstandigheden en drijft mee op de
sterke stroom afwaarts.
Wij weten, dat er ook jongelui uit
Indonesië zijn teruggekeerd, die inner
lijk niet kapotgemaakt zijn. Zij hebben
door alles heen de „hele mens" be
waard. Een bewijs dat het dus ook
anders kan. De vraag is maar, waar
legt men het criterium van het leven?
In zichzelf of in God. die de Schep
per van het leven is en dus het recht
heeft de normen voor dit leven vast
te stellen.
Die normen worden in dit boek ra
dicaal verwaarloosd.
En daarom hebben wij ook nog met
andere ogen dit boek gelezen. Wan
neer we in deze „halve mens" eens
de symbool gaan zien van onze wes
terse cultuur, wat dan?
Onze Westerse cultuur, die opge
komen is uit en haar bestaan te dan
ken heeft aan het christelijk geloof,
zoals dit in de Apostolische geloofs
belijdenis van de kerk aller eeuwen
werd beleden, heeft deze levensbron
verlaten en is nu als deze „halve
mens" geworpen in de crisis, de chaos
en vaak de hel, waarin de mens die
van zijn anker losslaat, komen moet.
Er blijft de hunkering naar het ver
loren paradijs (het ouderlijk huis, het
meisje, dat men toch blijft liefheb
ben), maar de krachten en het ge
loof zijn er niet meer om dit te blij
ven vasthouden
Gevolg is spot en cynisme, een on
derduiken in de erotiek, en de valse
romantiek genotzoekend in afleiding,
compensatie bij vrouwen en drank.
Het is niet slechts het leven gewor
den van deze „halve mens", het is
het lot geworden van de hele Wester
se cultuur, En de ontreddering is zó
groot, dat de levensangst het stempel
is gaan zetten op de moderne mens.
Wanneer we dit boek zó lezen, kan
het ons iets zeggen. Kan het ons
waarschuwen, dat alle verkeerslichten
op rood staan en dat een doorhollen
op deze weg dus levensgevaarlijk is.
Want niet de hel van de politionele
actie in Indonesië, maakt de mens tot
het mismaakt product van slechts een
halve mens. Hij was al halve mens,
toen hij nog in het ouderlijk huis
woonde en met zijn meisje aan het
het strand lag te zonnebaden. Wat er
in Indonesië uitkwam, zat er al lang
in. Het kwam er alleen maar rest
loos uit. Hij werd hoe langer hoe
meer, wat hij al was.
Zo is het ook met geheel onze Wes
terse cultuur.
In de crisis geworpen, komt er uit
wat er in zit, onze beschaving wordt
hoe langer hoe meer, wat zij al was:
een van God losgeslagen gemeenschap,
die ten ondergang gedoemd is, omdat
nu eenmaal buiten God nergens, ook
maar een nietig beginsel van leven
mogelijk is. Wie de Bron van alle le
ven vervloekt zal versmachten van de
dorst.
Dat leert ons dit boek, ondanks de
opzet van de schrijver.
sas
De wind buldert tegen de ramen en
een naargeestig grauwe lucht maakt
alles triest. Buiten tenminste. Binnen
is het huiselijk en behaaglijk. Roeke
loos heb ik alle lampen aangedaan en
de kachel doet het best en m'n hele
span zit zo stil als een muisje. Ze
schrijven met animo, geen wonder,
want straks moeten we zingen en ik
heb in het vooruitzicht gesteld dat de
hoogste tien cijfers een vers mogen
opgeven, dat ze zelf alleen hebben
uitgekozen. Op zulke ogenblikken heb
je het gevoel, dat schooljuffrouw-zijn
toch wel een mak baantje is. 'k Loop
eens langs de rijen en vertroost Jan,
met de mededeling, dat hij stukken
beter schrijft dan eerst. Nu geloof ik,
dat het verder wel gaan zal zonder
onmiddellijke controle en ga nu gauw
nog een paar boekjes kaften. De risico
is nu niet zo groot. Opeens, ze kregen
net een nieuwe regel op, hoor ik een
geluid, 'k Herken het direct, daar zit
schrik achter. Waar.... wie.... wat?
't Is bij Anneke, dat is nogal duidelijk,
want die zit steilrecht overeind, de
pen eveneens omhoog en de oogjes
groot van schrik. Ik weet al genoeg,
natuurlijk een inktmop. Anneke zit in
de derde bank naast Geertje van Doel.
Met een paar lange passen ben ik bij
haar om het onheil te overzien. Anne
ke zit nog steeds rechtop, de pen piekt
ook nog in de lucht, 't Kind huilt niet,
maar toch lopen twee dikke tranen
langs de rode appeltoet. Ze is verbijs
terd, door de smerige vlek in het
mooie schriftje. Toch kijkt ze niet
bang naar me, maar klagelijk zegt ze:
„Ze het me zo gestoot", en haar kopje
maakt 'n schuin gebaar naar de bank-
buur Geertje. Ineens krijk ik weer dat
zelfde gevoel, dat ik vaak heb bij
Geertjes misdrijfjes, het is alsof er iets
moois breekt. Ongevraagd verzekert
ze me al dat ze ,,'t niet expres gedaan
het". Haar sluwe oogjes taxeren me,
of ik het geloof of niet. En bespringt
de angst me weer voor het enige,
waarvoor ik zeer wezenlijk bang voor
ben in mijn werk. Ik ben bang, wer
kelijk bang, voor treiteren. Het is een
afschuwelijk woord, maar de zaak zelf
is oneindig veel erger. Nee, denk niet,
dat ik het hier heb over die school
juffrouwen-angst, die verschijnt en
verdwijnt net wanneer je het wil. Zo'n
„angst" b.v. die je hebt op een zonnige
luchtige morgen, als een ou-bollige
wind allerlei dwaze streken volvoert
met alles wat los en vast zit en dat die
streken ook in een jongensbol schie
ten, is te begrijpen. Dan komt zo'n aap
met een snuit waar de ondeugd uit-
fonkelt naar je toegestapt en hij
vraagt hartelijk:„Juffrouw wil uwes
wat van me hebbe?" Op je gretig:
„Tuurlijk", krijg je bevel je hand op
te houden waarop dan prompt een
kikkertje of een veldmuisje komt te
spartelen. Van „angst" slaak je een
gil, die klinkt als een klok, maar met
de onheilstichter schater je de „angst"
weer kwiek weg. Nee, zulk een angst
speelt me nu geen parten. Het is een
werkelijk bang zijn. Nu ben je bang
voor iets waartegen je niet op kunt,
waar je geen raad mee weet met je
strengheid of met je overwicht niet.
Je bent eigenlijk machteloos, tegen
dat soort van treiteren, waaraan Geer
tje schuldig is. Gelukkig, heel geluk
kig, komt dit specimen niet in elke
klas voor. Soms gaat er een heel
schoolgeslacht voorbij zonder zulk een
kwelgeest. Begrijp me goed, ik wil
niet vertellen, dat ik een klas met vol
maakte snoezige kindertjes heb, maar
dat alleen nou dat Geertje roet in het
eten gooit met wat ondeugd, 'k Heb
een heel normaal stel grut, dat op z'n
tijd eens een dwarse dag heeft, maar
wat maal je daarom. Een hartige toe
spraak en in ernstiger geval voor de
klas voor schande staan of schoolblij
ven cureren zo'n geval direct, waarbij
ik dan nog de zekerheid heb, dat voor
de eerste weken de lucht weer gezui
verd is. Nee voor zulke gevallen ver
roer ik (geestelijk dan) geen vin,
want al die euveldaden als een stomp
tegen een bankmuurtje in een heftig
meningsverschil, het ernstig bestude
ren van de inhoud van een broekzak
enz. zijn incidentele gevallen, gevolg
van een opwelling van het ogenblik.
En daarmee basta. Maar dat geeft
alles met treiteren niets te maken.
Had b.v. Niek een fikse inktvlek op z'n
schrift gehad, omdat zijn buur persé
eens wilde kijken of bij Niek de lange
„g" beter gelukt was dan bij hem,
had Piet rechtmatig een schrobbering
bekomen, maar het had „m'n kouwe
kleren" niet geraakt. Nu is het echter
iets anders. Bij Geertje is de moedwil
om iets te bederven duidelijk voel
baar, en toch weet ze dikwijls de dans
te ontspringen, want alles „ging nie
espres". Nu eens weet ze door een
duw een onheil te bewerken, dan weer
onder de Bijbelse geschiedenis zit ze
net zo lang tergend met haar voet te
schuifelen onderwijl naar mij glurend,
tot ze voelt, dat ik wat zal zeggen,
dan is het plotseling weer klaar. Op
het plein komt ze zo onverhoeds te
gen een andere hummel aangerend,
dat deze een schuiver over de grond
maakt. Ook al „nie espres". In het
leesboekje maakt ze zulke kleine
scheurtjes, dat het slijtage lijken kan.
Is er goede aandacht onder de leesles,
dan valt er zeker iets uit het kastje
van haar bank, maar „per ongeluk",
Geertje weet binnen de grens te blij
ven. Altijd kijkt ze gluiperig naar me
om te zien of de grens haast bereikt is
en dan is het weer een onderdanig
zoet meisje. Echte tumulten maakt ze
nooit. Was dat maar waar, dan kon je
haar een „tumulteuze straf' geven
ook. Nee de feitelijkheden zijn op zich
zelf nooit zo erg, maar de géést die er
achter zit beangstigt me zo. Ik kan
het niet begrijpen, dat een kind zo
graag iets moois vernielt. Het is eigen
lijk een ziekelijk sadisme. Het lijkt
een heel groot woord voor zulk een
kleine meid, maar ik kan het toch ook
weer niet anders zien. En had ik nu
maar moed kunnen hebben op een
goede invloed van huis uit, maar daar
is geen enkele kans op, dat heb ik bij
mijn ene bezoek in het vervuilde huis,
waar de moeder machtig vroom me
zat te bepreken over mijn voorrecht
van de kinderen des verbonds de weg
der zaligheid te kunnen onderwijzen,
wel begrepen.
Nu heeft vroomheid in een smerige
kamer op mij, 't is jammer dat ik het
zeggen moet, weinig vat, maar toen ik
de stekelige opmerkingen zo tussen
de vroomheid door te incasseren kreeg
begreep ik eens en vooral, dat ik hier
geen hulp te wachten had. Wat nu?
Mijn verstand zegt me, dat het Geer
tje van nu wel zal blijven zo ze is.
Maar toch, het kind is gedoopt en het
is toch ook niet toevallig, dat de va
der hier werk kreeg en zo uit de
stadsachterbuurt naar hier kwam. Zo
zal ik moeten blijven hopen en bidden
en werken. Misschien zal het me hel
pen te bedenken, dat God met mij ook
wonderveel geduld moet hebben.
Zo zal het moetenmaar zo-even
betrapte ik mezelf op de gedachte,
nog maar goed drie maanden en dan
is het April. Wat is een groot mens
toch een wonderlijk wezen. En dat
moet anderen opvoeden.
pmeRiHonnse emuen
Om 6.30 in de morgen bereiken we
het station in de mooie woestijnstad
Salt-Lake-City, de bekende Mormo-
nenstad, met haar zeldzaam schone
witte tempel, die met zijn vele trotse
torens de gehele omtrek beheerst. De
Mormonen laten zich de „Heiligen der
laatste dagen" noemen. Veel van die
„heiligheid" bespeuren weer niet Ze
schijnen nog altijd bezwaar te heb
ben in het gebruik van koffie, thee
en tabak. Maar dan is de grens ook
bereikt. Hun vele theaters en dans
huizen zijn dag en nacht open, en het
zondeleven speelt hier een even grote
rol als in alle andere steden der ge
hele wereld.
We zijn bij deze stad ook aan het
grote Zoutmeer, een uitgestrekt meer,
waarvan het zoutgehalte zo groot is,
dat men er gemakkelijk in blijft drij
ven. In de zomer is Salt-Lake-City
dan ook een ware badplaats. Het heeft
langs de kust van het Zoutmeer grote
restaurants en hotels en dezelfde bad-
gelegenheden als elke kustplaats aan
de zee. De reclame suggereert dan
ook, dat een bad in het Zoutmeer goed
voor de gezondheid is en levenskrach
tig werkt. Het kan waar zijn. Ik ben
geen dokter en moet dus af gaan op
wat deskundigen zeggen, ook al zeg
gen „deskundigen" in Amerika soms
dingen, die de reclame-makers hen
voor wat goede dollars willen laten
zeggen. Nu we het toch over zout heb
ben, wil ik op z'n goed Hollands maar
zeggen, men moet ook die reclame
met een „korreltje zout" nemen. Ik
voor mij, heb altijd medelijden met die
zoutpilaren, wanneer ze uit het meer
opduiken, wit van het zout, met een
haardos zo stijf alsof ze teertouw in
plaats van haar op het hoofd hebben.
Ze lopen dan ook zo hard ze kunnen
naar de sproeibak om met warm, zoet
water het zout er zo snel mogelijk
weer af te spoelen, en als dat gebeurd
is, voelen ze zich aardig wat verlicht.
Maar de trein geeft weer het sein
tot vertrek. We begeven ons naar de
diningcar en bestellen ons ontbijt.
Daarna begeven we ons weer in de
„dome" zoals we dat hier noemen, de
glazen koepel, waar we heerlijk uit
zicht genieten over het ontwakend
landschap. In de staat Utah begint het
rotsgebergte. Een zeldzaam mooi
schouwspel. Deze steenrotsen hebben
door de eeuwenlange erosie allerlei
kleuren gekregen, die in de schitte
ring van de ochtendzon fonkelen als
edelgesteenten. Alle kleuren zijn er
in vertegenwoordigd, van donker
paars, via rood, oranje, blauw, naar de
hellichte kleuren van lila, geel en wit,
plus de vele overgangen naar al deze
tinten. Deze kleur-schakeringen
hebben allen een horizontale-lijnrech-
te richting, en bestaan dus uit diverse,
op elkander liggende lagen. Deze rots
pieken hebben overigens grillige vor
men. Met een weinig fantasie kan men
er allerlei bouwwerken uit opmaken:
middeleeuwse burchten, met torens
en kantelen en koepels, gotische ka
thedralen, wolkenkrabbers, toren
spitsen enz. Ze liggen in allerlei vorm
en gestalte her- én derwaarts ver
spreid. Soms rijden we er midden tus
sen door en is een doorgraving voor
de spoorbaan gemaakt. Tegenover mij
zit een dame, die met mij begint te
praten, hoe deze bodem bewijst, dat de
wereld millioenen jaren oud moet zijn,
omdat al deze gladde rotswanden en
vormen wijzen op een uitslijting door
het water, wat een vrucht van vele
millioenen jaren werking zou moeten
zijn. Ik kijk haar wat ongelovig aan
en haal de schouders op. Ik zeg haar,
dat ik weinig waarde hecht aan die
theorieën. Het bleek, dat zij behoorde
tot de richting van de secte der Chris-
tian-Science-beweging, en er zelfs een
vurige propagandiste voor was. Nu
heb ik reeds eer met deze secte kennis
gemaakt en ik begreep dus al spoedig
welke richting het gesprek zou uit
gaan. Ze haalde een paar boeken uit
haar tas en wilde mij er een van ver
kopen. Het was geschreven door een
wereldberoemd schrijver, vertelde ae
me. Ik antwoordde: dame, maak bet
mij maai niet moeilijk. Ik heb zelf
een boek bij mij, dat me vertelt van
het begin aller dingen en het zwijgt
over een millioenen-jarentijdperk. Dat
Boek is niet van een beroemd schrij
ver, maar God, de Schepper Zelve,
was er de Auteur van. Daar houd ik
mij maar bij.
Het gesprek luwde hierna al spoe
dig. Er was dan ook geen gemeen
schappelijke basis waar een behoorlijk
gesprek op konden worden opgebouwd-
Met mensen die de Bijbel loochenen
kan men heel moeilijk over deze din
gen spreken. Je voelt dat je in ver
schillende werelden leeft.
De trein rolt al maar het Oosten in,
tot de portier ons komt waarschuwen
voor de lunch. Voor hen die in Salt-
Lake-City vergeten waren hun hor
loge een uur vooruit te zetten, was het
nog wel wat vroeg om weer aan tafel
te schikken. Maar -al verder het Oos
ten inrijdend, moeten we regelmatig
onze klok vooruit zetten, ook al wei
gert de maag zich er bij aan te pas
sen. Trouwens, het zeer degelijke ont
bijt, het niet anders doen dan zitten
en kijken, zijn niet bevorderlijk voor
het behouden van een grote eetlust.
Maar het eten is uitstekend en zo
doende eet men toch al weer gauw
meer dan eigenlijk goed is.
Dat is één van de gevaarlijke kan
ten van het Amerikaanse leven: het
eten is meestal zo overdadig en de
mensen hebben doorgaans zo weinig
zelfcontröle en zelfbeheersing dat ze
eer ziek worden van het te vele eten
dan van het te weinig gebruiken. Of
het moeten de dametjes zijn, die er op
uit zijn hun vermageringskuur tot het
uiterste door te zetten. Maar wanneer
ik zo mijn trein-coupé door kijk, ge
loof ik niet, dat er onder de schone
sexe hier veel bij zijn die aan die
kuur doen.
En nu maar weer tot volgende week.
Groeten van Oom CEES.
ApfwJiiimen
De schilderij doet kennen, de foto
grafie kan slechts in herinnering bren
gen.
Fatsoenlijke mensen noemt men hen
die als de anderen doen.
Verdeel het leven niet in geest en
stof.
De mensheid heeft tot haar voort
bestaan een zekere dosis dwaasheid
nodig, evenals de lucht stikstof moet
bevatten om adembaar te zijn.
HET GETAL 91.
De volgende tafel van vermenigvul
diging vertoont een zeer eigenaardige
rangschikking der getallen.
Ze ontstaat door 91 achtereenvolgens
met de getallen van 1 tot 9 te verme
nigvuldigen; de eenheden en honderd
tallen der producten vermeerderen
dan telkens met één, terwijl de tien
tallen met 1 verminderen:
x 91
x 91
x 91
x 91
x 91
6 x 91
7 x 91
8 x 91
091
182
273
364
455
546
637
728
9X91 819
HET GETAL 37.
Wanneer we 37 achtereenvolgens
met getallen vermenigvuldigen, die
steeds met 3 aangroeien, verkrijgen we
de volgende merkwaardige getallen
reeks:
3X37= 111
6 X 37 222
9 X 37 333
12 X 37 444
15 X 37 555
18 X 37 666
21 X 37 777
24 X 37 88S
27 X 37 999
GRILLEN VAN HET TOEVAL.
Het zondenregister van de drukfou-
tenduivel is niet te overzien, en slechts
twee verzachtende omstandigheden
kan men hem aanrekenen; eerstens dat
hij zich vooral uitspookt in de kort
levende dagbladkolommen, en dan dat
hij af en toe daarbij enige wonderen
van humor klaar speelt. Zo b.v., toen
gemeld werd, dat de beroemde zanger
Caruso, aan het slot der voorstelling
met appelmoes werd overdekt, waarbij
de niet aanwezige appelmoes door het
verbluffende verwisselen van een en
kele letter werd'voorgetoverd. (In het
Duits tenminste. Denk aan „Applmus"
en „Applaus").
Eens heeft de drukfoutenduivel zich
op ergerlijke wijze aan de litteratuur
vergrepen. Dat gebeurde toen Ludwig
Uhland de eerste uitgave zijner ge
dichten in het licht zond. Het heer
lijke boek begint met d| woorden:
Lieder sind wir. Unser Vater
Schickt uns in die offne Welt.
En juist aan het allereerste woord
klemde de drukfoutenduivel zich
vast. Het meesterstuk van de druk
foutenduivel luidde, en leeft aldus in
de historie der letterkunde voort:
Leder sind wir.
De verandering van „liederen" in
„leder" is gelukkig in geen enkel ge
schrift van welk volk ook aan te wij-
EEN RAADSELACHTIG INSCHRIFT.
Op het pleisterwerk der sacristie van
de kerk Pieve Terzagni in Tremona
bevindt zich om het mozaiekbeeld der
vier evangelisten het volgende in
schrift:
S A T O R
A R E P O
TENET
OPERA
R O T A S
Honderden hebben zich reeds te ver
geefs het hoofd gebroken om de sleu
tel tot deze raadselachtige woorden te
vinden, die zonder zin zijn. Weinigen
echter weten dat over deze woorden
reeds een gehele litteratuur uit ver
schillende eeuwen aanwezig is, want
djt onderschrift bevindt zich in ver
schillende oude kerken zo b.v., in de
Sint Pieterskerk van Capestrano, in
de hoofdkerk van Magliano, die door
de jongste aardbeving tot puin gewor
den is,,in de kerk der Augustinessen
te Verona ja zelfs in Egypte en Ethio
pië vindt men het merkwaardige let
terraadsel.
Niet alleen in de middeleeuwse
bouwkunst komt 't raadsel voor, maar
ook in een bijbel uit de Karolingische
tijd, op een stempelmerk der Spaanse
inquisitie, op stempelmerken der Oos
tenrijkse schatkamer van 1572, op ver
schillende medailles, op de bodem van
de zilveren beker die op het eiland
Gotland gevonden is, en op nog meer
voorwerpen wordt dit opschrift ge
vonden.
De Italiaanse geleerde, prof. Panza,
heeft thans, in een, aan de Middel
eeuwen gewijd werk, waarin ook dit
opschrift ter sprake komt, een verkla
ring van dit raadsel beproefd. Zij be
rust op de aanwijzing, dat de orde der
letters die van voren naar achteren, of
van achteren naar voren loodrecht of
waterpas gelezen worden, het geheim
vormen van een formule. Volgens de
tot nu gegeven verklaring, stelt de
schikking der letters, die in vier rich
tingen dezelfde woorden vormt, een
palindroom in de vierde macht, het
zelfde voor, wat de Heilige Schrift
door de wind en door de beweging
van het voor- en achteruit bewegende
rad wil aanduiden. Zoals wind en rad,
is dit inschrift een zinnebeeld en
schriftelijke uitdrukking voor de on
eindigheid, dat is God.
EEN PAAR WANDELINGEN.
Een stad in Amerika in de vorm
van een rechthoek aangelegd en
van loodrecht op elkaar staande
straten doorsneden heeft 19 straten in
de lengte en 13 straten in de breedte.
Een bewoner der stad, wiens huis in
een der uiterste hoeken van het' pa-
rellogram gelegen is, moet de weg tot
de diagonaal tegenoverliggende hoek
vier maal per dag afleggen. Hij maakt
het voornemen daarbij iedere keer door
andere straten te gaan.
Men zou zeker ver beneden de wer
kelijkheid blijven, wanneer men zou
schatten, in hoeveel dagen hij alle
mogelijke wegen kan hebben doorge
lopen, aangenomen zelfs dat hij geen
omwegen maakt.
Hij heeft namelijk niet minder dan
347.993.910 dagen daartoe nodig.
SLECHTS EEN MIJL.
Hij de grote dichter Lucretius
spreekt van de „kleine" zon. Hij, de
scherpzinnige natuurbeschouwer, die
reeds zo lang voor onze tijden de ato
mistiek was toegedaan, vertrouwt hier
ov de schijn en verklaart in zijn be
roemd werk „over de natuur der
dingen":
„Het rad van de gloeiende zon is
nauwelijks groter,
Dan het zich voordoet aan 't oog
Daartegenover lijkt het vermoeden
van Anaxagoras, dat de zon mogelijk
wel groter kon zijn, dan de Pelopon
nesus reeds iets geheel buitensporigs.
De voor ons reeds lang vaststaande
werkelijkheid zou voor deze wijze nog
onbegrijpelijk zijn geweest, dat is
ze trouwens ook voor ons zelf, want
door de getallen, die wij kennen,
krijgen we toch nog geen aanschouwe
lijke voorstelling.
Feitelijk is de kubieke inhoud der zon
1.297.000 maal zo groot als die der aar
de en bedraagt 3500 billioen kubieke
mijlen.
Wij zijn met het illioen reeds ver
trouwder geworden, dan onze voor
ouders het waren, terwijl dit getal in
de allernieuwste tijd ook een practische
betekenis heeft gekregen, doordat het
ruim gesproken overeenkomt met de
opbrengst van menige lening door de
oorlogvoerende landen uitgeschreven.
Een geografische mijl maakt als
lengtemaat bezien vooreerst nog geen
bijzonder grootsen indruk. In de ge-
moedelijksten wandelpas kunnen we
dien afstand in minder dan twee uur
afleggen. (1 geogr. mijl 7,40 km.)
Maar ze krijgt een heel ander aan
zien in de tweede en de derde macht,
zodra we trachten, ze dan aan onze
voorstelling nader te brengen.
Reeds als hoogtemaat gaat zij ons
onmiddellijke voorstellingsvermogen te
boven.
Wanneer ergens een menselijk stand
beeld werd gevonden, dat een mijl hoog
was, dan zou de welving van de voet,
die bij het levende lichaam bijna niet
opvalt, ruimte genoeg bieden, om de
Brandenburgerpoort te Berlijn (26 m.
hoog) met de Victoria daarop er onder
te schuiven. 25 Egyptische pyramiden
zouden moeten worden opeengestapeld,
om de heup van het standbeeld te
bereiken.
Een houten schutting of muur van
een vierkante mijl oppervlakte, die in
de richting van West naar Oost op de
aarde werd neergezet, zou een duidelijk
waarneembare scheiding vormen van
het klimaat aan weerskanten. De ver
anderingen in windrichting en bewol
king zouden zo belangrijk zijn, dat een
uiterst strenge winter op de noordzijde
en de zonnigste lente op de zuidzijde
van de wand, zonder overgang naast
elkander zouden liggen.
Indien men van dezer wanden een
open kist spijkerde, -an zou daardoor
de ruimte van een kubieke mijl wor
den voorgesteld. Wat men zoal nodig
zou hebben, om zo'n kist te vullen,
daarvan heeft de beoefenaar der na
tuurwetenschappen A. Bernstein voor
zestig jaren een lijstje opgemaakt. Vol
gens zijn berekening zou het gezamen
lijk bouwmateriaal, dat voor Amster
dam, Berlijn Weenen, Parijs, Londen,
Petrograd en alle andere steden der
wereld werd gebruikt, de kist nauwe
lijks ter helft vullen. Alle mensen der
aarde, netjes.op rij gelegd, nemen in
deze ruimte slechts een hoogte in van
20 m., en men zou d" 200 x zoveel
mensen nodig hebben, als er op aarde
leven, om de halfgevulde kist precies
vol te krijgen.
Ook de dierenwereld zou niet toe
reikend zijn en men zou ten slotte
bossen en rotsen moeten nemen, ten
einde het begonnen werk te kunnen
voltooien. Deze berekening heeft, zoals
gezegd betrekking op ongeveer het
midden der 19de eeuw. Sinds dien is
de gemiddelde grootte oer aardse con
structies belangrijk toegenomen, het
geen thans natuurlijk een wijziging
nodig maakt van de verkregen uit
komsten. Vooral moet hierbij gedacht
worden aan de talrijke Amerikaanse
wolkenkrabbers, of aan de hoofdstraat
van Chicago, waarnaast de „Frie-
drichstrasse" te Berlijn de indruk
maakt als van een potlood naast een
wandelstok.
Van de andere kant mogen we niet
uit het oog verliezen, dat w de vaste
massa gewoonlijk overschatten, wan
neer het een menselijk bouwwerk be
treft.
De hoogste constructie der aarde, de
Eiffeltoren, zou, wanneer de ijzerdelen
werden ingesmolten, een kubus van
slechts 10 m zij lengte opleveren; ter
wijl de Rhónegletscher, die met een
enkele blik bijna geheel is te over
zien, tweemaal zoveel vaste massa aan
ijs bevat, als de hoeveelheid bouwma
teriaal bedraagt voor de 26000 straten
van Londen. Dit in aanmerking geno
men, wordt de voorstelling van de op
eengestapelde steden in de mijlkist
aan onze bevatting ten minste iets na
der gebracht.
BOEKWORM.
In een bibliotheek staat een twee
delig boekwerk. De gezamenlijke dik
te der bladen' van ieder deel is 5 cm.
Bovendien bedraagt de dikte van de
band nog cm. In het boek bevindt
zich een boekworm, die in rechte lijn
een buisvormige gang knaagt, van de
eerste bladzijde van het eerste deel,
tot de laatste bladzijde van het twee
de deel. Er wordt nu gevraagd, hoe
lang de weg is, die het wormpje bij
dit werk moet afleggen.
Stel deze vraag aan tien boeken
vrienden en ge kunt er van overtuigd
zijn, dat negen er van zullen ant
woorden: 11 cm! Maar het wormpje
heeft het veel gemakkelijker gehad
en was met zijn hele reis na 1 cm
klaar.
Want, indien de 2 delen op de juiste
manier naast elkaar zijn gezet, ligt de
eerste bladzijde van .iet eerste deel on
middellijk naast de laatste bladzijde
van het tweede, slechts door de twee
vlakken van de band gescheiden.
Zeer vele mensen ook geleerden, die
duizenden boeken door hun han
den laten gaan, weten dit niet, en zijn
ten zeerste verbaasd, wanneer ze voor
't eerst deze rangschikking der blad
zijden op het boekenrek waarnemen.
Ook zoiets is wonderlijk.
s» b X'?S-5,P ftg-S B
KK
a 2
3 TOW'S ro
5 O ri M»<J KJ
to [RJS (-*• tti t-(
j P £L 01 O
Qr<J
'p fD ri 13 Pm m t'H
'So-Ö. SSgg^gao-asTO»'!»
00 VI P 2. P 2 t-l bri*3 e+ *1 to fh
al 2L^'£5 £To
H m m t 2 y
OQ P S O O PT
5? 3f?tf
fsgög
rog 8*3
13 03 cd
h B
era C4 Pa
ft! fn
B a
CfQ 03
B to to
!g fD
i__I to 2 crjÉf,
«b; £l(m to
to to
toa> b
to
v, n
sT<
<J <T> (T>
<3 e-t- t-i
N to W
to o to
3 UW
<ro
B
•Mac
-J a>
S P-S"
5 £-2
to cd
i"< M
WD3 fU ir S
t-j Pc/3
g-ö-o o (j.
n B m
w P a i;
S" 5J5
o !>(S: p.ffq
Pi ^2 g.
8.® 8
W li M
a 2.3
ö<g
B"o c®
gEp'»
2. f - c-f'ö
to to p,
2 3
als-
a- PP
e„o
M Pfi) Qj
cm
O H HS S
r+ B 5 O CO
P P-«_a. Pa HH
È3 03 C
p 0Q 03 co P
^3.2 4
M S g-ü
'CC
5'!b
g R o
gdJ:
H
ff
ir
8 S3
O
s
ti
p
C5
C5
J-S
J» OQ
p 2 £,hh
03 P
B Et. to
2 o N
p-P fc.®
ba
to
w P
tt> P
to B
»1 N
iEtrriBFgas
3
ülf 2
- CTQ
Sb!
o w h ri
o 3 5 H.
to to"
B
fS
p b4
B p 2 5
0q r-'Biprïï PT
o p- r* tjï i-1 e-h H-»
cro Jf- (P 00, cn P-
2 e/? i-ftP g P tg
|,3gfSS'gijraH
b'3 to p <«-c
b." s,
-s i's sign's
Pa^gPgTO'r |ct
S-g-gtCnP
o-l®
m g ft' e W g. ro
C-*. fP K- (t) h— KJ
TT lz TT i
g g J,
sfs p g-ëo w
"f p o cl rr> to
tf to 2 B
c' to B* ft P.
S- N
<rtct5*S2.-<
s2 to kj pj o
2pÖkh
l n> to B 5
p 03 cr pb*2-
Sl&g-irisg-fr
SS*
5TB ÏÏ.3 g tr* ES
re f* rr m r?
tï g (S
BSSS 2 2.CW SB
- - ""S 2 n S»
toto**.
p te- £-2 ïk £?S.*\p.P W
03 /Ti Ca h--2 i r - B* K-. CD
";&a&BEÏS8s*5'
i-a 5'g SjSg B g.
B ts» 5» 5 e
»i
n
tT
O
13
O
03 O
Q-
P
CQ
01
3
c