ïfaraire JiQPUS fm 3 to q£ o 2. a WIST DAT? Vrijdag il Januari 1952 T ZEEUWSCH WEEKEND Dagboek van een halve mens, OP HOOP TEGEN HOOP. Vrijdag 11 Januari 1952 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagir I 8 s ::wïÏKpf s**i*ev to to eLjL'ö P p P 03 2-2.53 B g O S"5 gflpsp ^bèbIPBÖ &P S B 8-g S'g SiS.faSfgSflEBgFesg to KJ 3 Qaffc KJ- g trpip s |®S§£&S'Sag.2- I 03 &S. Pagina 2 door G. J. Vermeulen, uitgave A. W. Sijthoff's Uitgeversmij N.V. te Leiden. Een verhaal van een jonge man, die naar Indonesië moet om er deel te nemen aan de „politionele actie", in de jaren 19471949. Hij laat in het vaderland behalve zijn familie, ook zijn meisje achter. In het verre land duikt hij met de massa mee onder in de stroom van de chaos. Tenslotte verliest hij beide be nen en zal als invalide terug moeten keren naar huis. Dit alles wordt in de dagboekvorm geschreven. De titel wil natuurlijk niet alleen zeggen, dat de jongeman beide benen verliest en dus als een „halve mens" naar huis gaat. De titel zegt ons heel wat meer. De halve mens. is de hol- landse jongeman, die als soldaat naar de hel van Indonesië moest, losge slagen van het anker en de rotsbo dem, waaraan zijn jeugdig levens- scheepke vast lag, in de bescherming van het ouderlijk huis, de traditie, het huiselijk leven, de maatschappelijke kansen, het uitzicht op een eigen ge- zins- en huwelijksleven enz. Dat verliest hij met één slag en hij moet in het soldatenleven van de Tropen op zoek naar een radicaal andere levenshouding. De meesten mislukken hierin en wat er dan te voorschijn komt, is dat cynisme, bra- vour, erotische bluf, kwasi-onverschil- ligheid en een zich-maar-laten-gaan. Maar dat is slechts de halve mens. De andere helft blijft achter deze houding verborgen, wordt gecamou fleerd, angstig schuilgehouden voor de naasten. En dit is het wat de auteur ons wil laten zien. Deze roman is een debuut, een eer ste werk en als zodanig heeft het on getwijfeld goede kwaliteiten. Hij ver staat de knepen van het vak. De com positie is streng, hij werkt naar een climax heen en houdt de lezer vast in een boeiende en suggestieve taal, met een oorspronkelijke beeldenrijk dom en humor, die beloften inhouden voor een volgend werk. Natuurlijk is dit boek literair niet volmaakt. Het draagt het cachet van jeugdwerk. Het is wat erg gechar geerd. Het ligt er wat al te vaak veel te dik op en verliest daardoor het effect, dat de auteur bereiken wil. Bovendien heeft dit werk het hinder lijk gemis van doorwrochtheid. Het is te vlot geschreven. Het gevolg is, dat de figuren, die in dit boek optreden, te weinig mensen van vlees en bloed worden. Ze blijven typen, ze vertegen woordigen begrippen. Wanneer de schrijver hen laat spreken, spreken ze dan ook allemaal zijn taal en heb ben zijn stijl. Ze beschikken allemaal over dezelfde beeldenrijkdom en ty pering. Of het nu een zwaar gewonde Indonesiër is, die op sterven ligt, of zijn meisje, die hem een brief schrijft uit het vaderland. Dat maakt niet het minste verschil. Maar we willen dit zien als de ge breken van de debutant. Wanneer hij scherp analitisch en zelf-critisch gaat werken komt dat wel in orde. Wat in dit boek erger is, vinden wij de absolute afwezigheid van enige eerbied voor God en godsdienst. Het is een a-moraal boek. De mens is er souverein in en leeft zich zonder re serve uit. Hij is willoos slachtoffer van de omstandigheden en drijft mee op de sterke stroom afwaarts. Wij weten, dat er ook jongelui uit Indonesië zijn teruggekeerd, die inner lijk niet kapotgemaakt zijn. Zij hebben door alles heen de „hele mens" be waard. Een bewijs dat het dus ook anders kan. De vraag is maar, waar legt men het criterium van het leven? In zichzelf of in God. die de Schep per van het leven is en dus het recht heeft de normen voor dit leven vast te stellen. Die normen worden in dit boek ra dicaal verwaarloosd. En daarom hebben wij ook nog met andere ogen dit boek gelezen. Wan neer we in deze „halve mens" eens de symbool gaan zien van onze wes terse cultuur, wat dan? Onze Westerse cultuur, die opge komen is uit en haar bestaan te dan ken heeft aan het christelijk geloof, zoals dit in de Apostolische geloofs belijdenis van de kerk aller eeuwen werd beleden, heeft deze levensbron verlaten en is nu als deze „halve mens" geworpen in de crisis, de chaos en vaak de hel, waarin de mens die van zijn anker losslaat, komen moet. Er blijft de hunkering naar het ver loren paradijs (het ouderlijk huis, het meisje, dat men toch blijft liefheb ben), maar de krachten en het ge loof zijn er niet meer om dit te blij ven vasthouden Gevolg is spot en cynisme, een on derduiken in de erotiek, en de valse romantiek genotzoekend in afleiding, compensatie bij vrouwen en drank. Het is niet slechts het leven gewor den van deze „halve mens", het is het lot geworden van de hele Wester se cultuur, En de ontreddering is zó groot, dat de levensangst het stempel is gaan zetten op de moderne mens. Wanneer we dit boek zó lezen, kan het ons iets zeggen. Kan het ons waarschuwen, dat alle verkeerslichten op rood staan en dat een doorhollen op deze weg dus levensgevaarlijk is. Want niet de hel van de politionele actie in Indonesië, maakt de mens tot het mismaakt product van slechts een halve mens. Hij was al halve mens, toen hij nog in het ouderlijk huis woonde en met zijn meisje aan het het strand lag te zonnebaden. Wat er in Indonesië uitkwam, zat er al lang in. Het kwam er alleen maar rest loos uit. Hij werd hoe langer hoe meer, wat hij al was. Zo is het ook met geheel onze Wes terse cultuur. In de crisis geworpen, komt er uit wat er in zit, onze beschaving wordt hoe langer hoe meer, wat zij al was: een van God losgeslagen gemeenschap, die ten ondergang gedoemd is, omdat nu eenmaal buiten God nergens, ook maar een nietig beginsel van leven mogelijk is. Wie de Bron van alle le ven vervloekt zal versmachten van de dorst. Dat leert ons dit boek, ondanks de opzet van de schrijver. sas De wind buldert tegen de ramen en een naargeestig grauwe lucht maakt alles triest. Buiten tenminste. Binnen is het huiselijk en behaaglijk. Roeke loos heb ik alle lampen aangedaan en de kachel doet het best en m'n hele span zit zo stil als een muisje. Ze schrijven met animo, geen wonder, want straks moeten we zingen en ik heb in het vooruitzicht gesteld dat de hoogste tien cijfers een vers mogen opgeven, dat ze zelf alleen hebben uitgekozen. Op zulke ogenblikken heb je het gevoel, dat schooljuffrouw-zijn toch wel een mak baantje is. 'k Loop eens langs de rijen en vertroost Jan, met de mededeling, dat hij stukken beter schrijft dan eerst. Nu geloof ik, dat het verder wel gaan zal zonder onmiddellijke controle en ga nu gauw nog een paar boekjes kaften. De risico is nu niet zo groot. Opeens, ze kregen net een nieuwe regel op, hoor ik een geluid, 'k Herken het direct, daar zit schrik achter. Waar.... wie.... wat? 't Is bij Anneke, dat is nogal duidelijk, want die zit steilrecht overeind, de pen eveneens omhoog en de oogjes groot van schrik. Ik weet al genoeg, natuurlijk een inktmop. Anneke zit in de derde bank naast Geertje van Doel. Met een paar lange passen ben ik bij haar om het onheil te overzien. Anne ke zit nog steeds rechtop, de pen piekt ook nog in de lucht, 't Kind huilt niet, maar toch lopen twee dikke tranen langs de rode appeltoet. Ze is verbijs terd, door de smerige vlek in het mooie schriftje. Toch kijkt ze niet bang naar me, maar klagelijk zegt ze: „Ze het me zo gestoot", en haar kopje maakt 'n schuin gebaar naar de bank- buur Geertje. Ineens krijk ik weer dat zelfde gevoel, dat ik vaak heb bij Geertjes misdrijfjes, het is alsof er iets moois breekt. Ongevraagd verzekert ze me al dat ze ,,'t niet expres gedaan het". Haar sluwe oogjes taxeren me, of ik het geloof of niet. En bespringt de angst me weer voor het enige, waarvoor ik zeer wezenlijk bang voor ben in mijn werk. Ik ben bang, wer kelijk bang, voor treiteren. Het is een afschuwelijk woord, maar de zaak zelf is oneindig veel erger. Nee, denk niet, dat ik het hier heb over die school juffrouwen-angst, die verschijnt en verdwijnt net wanneer je het wil. Zo'n „angst" b.v. die je hebt op een zonnige luchtige morgen, als een ou-bollige wind allerlei dwaze streken volvoert met alles wat los en vast zit en dat die streken ook in een jongensbol schie ten, is te begrijpen. Dan komt zo'n aap met een snuit waar de ondeugd uit- fonkelt naar je toegestapt en hij vraagt hartelijk:„Juffrouw wil uwes wat van me hebbe?" Op je gretig: „Tuurlijk", krijg je bevel je hand op te houden waarop dan prompt een kikkertje of een veldmuisje komt te spartelen. Van „angst" slaak je een gil, die klinkt als een klok, maar met de onheilstichter schater je de „angst" weer kwiek weg. Nee, zulk een angst speelt me nu geen parten. Het is een werkelijk bang zijn. Nu ben je bang voor iets waartegen je niet op kunt, waar je geen raad mee weet met je strengheid of met je overwicht niet. Je bent eigenlijk machteloos, tegen dat soort van treiteren, waaraan Geer tje schuldig is. Gelukkig, heel geluk kig, komt dit specimen niet in elke klas voor. Soms gaat er een heel schoolgeslacht voorbij zonder zulk een kwelgeest. Begrijp me goed, ik wil niet vertellen, dat ik een klas met vol maakte snoezige kindertjes heb, maar dat alleen nou dat Geertje roet in het eten gooit met wat ondeugd, 'k Heb een heel normaal stel grut, dat op z'n tijd eens een dwarse dag heeft, maar wat maal je daarom. Een hartige toe spraak en in ernstiger geval voor de klas voor schande staan of schoolblij ven cureren zo'n geval direct, waarbij ik dan nog de zekerheid heb, dat voor de eerste weken de lucht weer gezui verd is. Nee voor zulke gevallen ver roer ik (geestelijk dan) geen vin, want al die euveldaden als een stomp tegen een bankmuurtje in een heftig meningsverschil, het ernstig bestude ren van de inhoud van een broekzak enz. zijn incidentele gevallen, gevolg van een opwelling van het ogenblik. En daarmee basta. Maar dat geeft alles met treiteren niets te maken. Had b.v. Niek een fikse inktvlek op z'n schrift gehad, omdat zijn buur persé eens wilde kijken of bij Niek de lange „g" beter gelukt was dan bij hem, had Piet rechtmatig een schrobbering bekomen, maar het had „m'n kouwe kleren" niet geraakt. Nu is het echter iets anders. Bij Geertje is de moedwil om iets te bederven duidelijk voel baar, en toch weet ze dikwijls de dans te ontspringen, want alles „ging nie espres". Nu eens weet ze door een duw een onheil te bewerken, dan weer onder de Bijbelse geschiedenis zit ze net zo lang tergend met haar voet te schuifelen onderwijl naar mij glurend, tot ze voelt, dat ik wat zal zeggen, dan is het plotseling weer klaar. Op het plein komt ze zo onverhoeds te gen een andere hummel aangerend, dat deze een schuiver over de grond maakt. Ook al „nie espres". In het leesboekje maakt ze zulke kleine scheurtjes, dat het slijtage lijken kan. Is er goede aandacht onder de leesles, dan valt er zeker iets uit het kastje van haar bank, maar „per ongeluk", Geertje weet binnen de grens te blij ven. Altijd kijkt ze gluiperig naar me om te zien of de grens haast bereikt is en dan is het weer een onderdanig zoet meisje. Echte tumulten maakt ze nooit. Was dat maar waar, dan kon je haar een „tumulteuze straf' geven ook. Nee de feitelijkheden zijn op zich zelf nooit zo erg, maar de géést die er achter zit beangstigt me zo. Ik kan het niet begrijpen, dat een kind zo graag iets moois vernielt. Het is eigen lijk een ziekelijk sadisme. Het lijkt een heel groot woord voor zulk een kleine meid, maar ik kan het toch ook weer niet anders zien. En had ik nu maar moed kunnen hebben op een goede invloed van huis uit, maar daar is geen enkele kans op, dat heb ik bij mijn ene bezoek in het vervuilde huis, waar de moeder machtig vroom me zat te bepreken over mijn voorrecht van de kinderen des verbonds de weg der zaligheid te kunnen onderwijzen, wel begrepen. Nu heeft vroomheid in een smerige kamer op mij, 't is jammer dat ik het zeggen moet, weinig vat, maar toen ik de stekelige opmerkingen zo tussen de vroomheid door te incasseren kreeg begreep ik eens en vooral, dat ik hier geen hulp te wachten had. Wat nu? Mijn verstand zegt me, dat het Geer tje van nu wel zal blijven zo ze is. Maar toch, het kind is gedoopt en het is toch ook niet toevallig, dat de va der hier werk kreeg en zo uit de stadsachterbuurt naar hier kwam. Zo zal ik moeten blijven hopen en bidden en werken. Misschien zal het me hel pen te bedenken, dat God met mij ook wonderveel geduld moet hebben. Zo zal het moetenmaar zo-even betrapte ik mezelf op de gedachte, nog maar goed drie maanden en dan is het April. Wat is een groot mens toch een wonderlijk wezen. En dat moet anderen opvoeden. pmeRiHonnse emuen Om 6.30 in de morgen bereiken we het station in de mooie woestijnstad Salt-Lake-City, de bekende Mormo- nenstad, met haar zeldzaam schone witte tempel, die met zijn vele trotse torens de gehele omtrek beheerst. De Mormonen laten zich de „Heiligen der laatste dagen" noemen. Veel van die „heiligheid" bespeuren weer niet Ze schijnen nog altijd bezwaar te heb ben in het gebruik van koffie, thee en tabak. Maar dan is de grens ook bereikt. Hun vele theaters en dans huizen zijn dag en nacht open, en het zondeleven speelt hier een even grote rol als in alle andere steden der ge hele wereld. We zijn bij deze stad ook aan het grote Zoutmeer, een uitgestrekt meer, waarvan het zoutgehalte zo groot is, dat men er gemakkelijk in blijft drij ven. In de zomer is Salt-Lake-City dan ook een ware badplaats. Het heeft langs de kust van het Zoutmeer grote restaurants en hotels en dezelfde bad- gelegenheden als elke kustplaats aan de zee. De reclame suggereert dan ook, dat een bad in het Zoutmeer goed voor de gezondheid is en levenskrach tig werkt. Het kan waar zijn. Ik ben geen dokter en moet dus af gaan op wat deskundigen zeggen, ook al zeg gen „deskundigen" in Amerika soms dingen, die de reclame-makers hen voor wat goede dollars willen laten zeggen. Nu we het toch over zout heb ben, wil ik op z'n goed Hollands maar zeggen, men moet ook die reclame met een „korreltje zout" nemen. Ik voor mij, heb altijd medelijden met die zoutpilaren, wanneer ze uit het meer opduiken, wit van het zout, met een haardos zo stijf alsof ze teertouw in plaats van haar op het hoofd hebben. Ze lopen dan ook zo hard ze kunnen naar de sproeibak om met warm, zoet water het zout er zo snel mogelijk weer af te spoelen, en als dat gebeurd is, voelen ze zich aardig wat verlicht. Maar de trein geeft weer het sein tot vertrek. We begeven ons naar de diningcar en bestellen ons ontbijt. Daarna begeven we ons weer in de „dome" zoals we dat hier noemen, de glazen koepel, waar we heerlijk uit zicht genieten over het ontwakend landschap. In de staat Utah begint het rotsgebergte. Een zeldzaam mooi schouwspel. Deze steenrotsen hebben door de eeuwenlange erosie allerlei kleuren gekregen, die in de schitte ring van de ochtendzon fonkelen als edelgesteenten. Alle kleuren zijn er in vertegenwoordigd, van donker paars, via rood, oranje, blauw, naar de hellichte kleuren van lila, geel en wit, plus de vele overgangen naar al deze tinten. Deze kleur-schakeringen hebben allen een horizontale-lijnrech- te richting, en bestaan dus uit diverse, op elkander liggende lagen. Deze rots pieken hebben overigens grillige vor men. Met een weinig fantasie kan men er allerlei bouwwerken uit opmaken: middeleeuwse burchten, met torens en kantelen en koepels, gotische ka thedralen, wolkenkrabbers, toren spitsen enz. Ze liggen in allerlei vorm en gestalte her- én derwaarts ver spreid. Soms rijden we er midden tus sen door en is een doorgraving voor de spoorbaan gemaakt. Tegenover mij zit een dame, die met mij begint te praten, hoe deze bodem bewijst, dat de wereld millioenen jaren oud moet zijn, omdat al deze gladde rotswanden en vormen wijzen op een uitslijting door het water, wat een vrucht van vele millioenen jaren werking zou moeten zijn. Ik kijk haar wat ongelovig aan en haal de schouders op. Ik zeg haar, dat ik weinig waarde hecht aan die theorieën. Het bleek, dat zij behoorde tot de richting van de secte der Chris- tian-Science-beweging, en er zelfs een vurige propagandiste voor was. Nu heb ik reeds eer met deze secte kennis gemaakt en ik begreep dus al spoedig welke richting het gesprek zou uit gaan. Ze haalde een paar boeken uit haar tas en wilde mij er een van ver kopen. Het was geschreven door een wereldberoemd schrijver, vertelde ae me. Ik antwoordde: dame, maak bet mij maai niet moeilijk. Ik heb zelf een boek bij mij, dat me vertelt van het begin aller dingen en het zwijgt over een millioenen-jarentijdperk. Dat Boek is niet van een beroemd schrij ver, maar God, de Schepper Zelve, was er de Auteur van. Daar houd ik mij maar bij. Het gesprek luwde hierna al spoe dig. Er was dan ook geen gemeen schappelijke basis waar een behoorlijk gesprek op konden worden opgebouwd- Met mensen die de Bijbel loochenen kan men heel moeilijk over deze din gen spreken. Je voelt dat je in ver schillende werelden leeft. De trein rolt al maar het Oosten in, tot de portier ons komt waarschuwen voor de lunch. Voor hen die in Salt- Lake-City vergeten waren hun hor loge een uur vooruit te zetten, was het nog wel wat vroeg om weer aan tafel te schikken. Maar -al verder het Oos ten inrijdend, moeten we regelmatig onze klok vooruit zetten, ook al wei gert de maag zich er bij aan te pas sen. Trouwens, het zeer degelijke ont bijt, het niet anders doen dan zitten en kijken, zijn niet bevorderlijk voor het behouden van een grote eetlust. Maar het eten is uitstekend en zo doende eet men toch al weer gauw meer dan eigenlijk goed is. Dat is één van de gevaarlijke kan ten van het Amerikaanse leven: het eten is meestal zo overdadig en de mensen hebben doorgaans zo weinig zelfcontröle en zelfbeheersing dat ze eer ziek worden van het te vele eten dan van het te weinig gebruiken. Of het moeten de dametjes zijn, die er op uit zijn hun vermageringskuur tot het uiterste door te zetten. Maar wanneer ik zo mijn trein-coupé door kijk, ge loof ik niet, dat er onder de schone sexe hier veel bij zijn die aan die kuur doen. En nu maar weer tot volgende week. Groeten van Oom CEES. ApfwJiiimen De schilderij doet kennen, de foto grafie kan slechts in herinnering bren gen. Fatsoenlijke mensen noemt men hen die als de anderen doen. Verdeel het leven niet in geest en stof. De mensheid heeft tot haar voort bestaan een zekere dosis dwaasheid nodig, evenals de lucht stikstof moet bevatten om adembaar te zijn. HET GETAL 91. De volgende tafel van vermenigvul diging vertoont een zeer eigenaardige rangschikking der getallen. Ze ontstaat door 91 achtereenvolgens met de getallen van 1 tot 9 te verme nigvuldigen; de eenheden en honderd tallen der producten vermeerderen dan telkens met één, terwijl de tien tallen met 1 verminderen: x 91 x 91 x 91 x 91 x 91 6 x 91 7 x 91 8 x 91 091 182 273 364 455 546 637 728 9X91 819 HET GETAL 37. Wanneer we 37 achtereenvolgens met getallen vermenigvuldigen, die steeds met 3 aangroeien, verkrijgen we de volgende merkwaardige getallen reeks: 3X37= 111 6 X 37 222 9 X 37 333 12 X 37 444 15 X 37 555 18 X 37 666 21 X 37 777 24 X 37 88S 27 X 37 999 GRILLEN VAN HET TOEVAL. Het zondenregister van de drukfou- tenduivel is niet te overzien, en slechts twee verzachtende omstandigheden kan men hem aanrekenen; eerstens dat hij zich vooral uitspookt in de kort levende dagbladkolommen, en dan dat hij af en toe daarbij enige wonderen van humor klaar speelt. Zo b.v., toen gemeld werd, dat de beroemde zanger Caruso, aan het slot der voorstelling met appelmoes werd overdekt, waarbij de niet aanwezige appelmoes door het verbluffende verwisselen van een en kele letter werd'voorgetoverd. (In het Duits tenminste. Denk aan „Applmus" en „Applaus"). Eens heeft de drukfoutenduivel zich op ergerlijke wijze aan de litteratuur vergrepen. Dat gebeurde toen Ludwig Uhland de eerste uitgave zijner ge dichten in het licht zond. Het heer lijke boek begint met d| woorden: Lieder sind wir. Unser Vater Schickt uns in die offne Welt. En juist aan het allereerste woord klemde de drukfoutenduivel zich vast. Het meesterstuk van de druk foutenduivel luidde, en leeft aldus in de historie der letterkunde voort: Leder sind wir. De verandering van „liederen" in „leder" is gelukkig in geen enkel ge schrift van welk volk ook aan te wij- EEN RAADSELACHTIG INSCHRIFT. Op het pleisterwerk der sacristie van de kerk Pieve Terzagni in Tremona bevindt zich om het mozaiekbeeld der vier evangelisten het volgende in schrift: S A T O R A R E P O TENET OPERA R O T A S Honderden hebben zich reeds te ver geefs het hoofd gebroken om de sleu tel tot deze raadselachtige woorden te vinden, die zonder zin zijn. Weinigen echter weten dat over deze woorden reeds een gehele litteratuur uit ver schillende eeuwen aanwezig is, want djt onderschrift bevindt zich in ver schillende oude kerken zo b.v., in de Sint Pieterskerk van Capestrano, in de hoofdkerk van Magliano, die door de jongste aardbeving tot puin gewor den is,,in de kerk der Augustinessen te Verona ja zelfs in Egypte en Ethio pië vindt men het merkwaardige let terraadsel. Niet alleen in de middeleeuwse bouwkunst komt 't raadsel voor, maar ook in een bijbel uit de Karolingische tijd, op een stempelmerk der Spaanse inquisitie, op stempelmerken der Oos tenrijkse schatkamer van 1572, op ver schillende medailles, op de bodem van de zilveren beker die op het eiland Gotland gevonden is, en op nog meer voorwerpen wordt dit opschrift ge vonden. De Italiaanse geleerde, prof. Panza, heeft thans, in een, aan de Middel eeuwen gewijd werk, waarin ook dit opschrift ter sprake komt, een verkla ring van dit raadsel beproefd. Zij be rust op de aanwijzing, dat de orde der letters die van voren naar achteren, of van achteren naar voren loodrecht of waterpas gelezen worden, het geheim vormen van een formule. Volgens de tot nu gegeven verklaring, stelt de schikking der letters, die in vier rich tingen dezelfde woorden vormt, een palindroom in de vierde macht, het zelfde voor, wat de Heilige Schrift door de wind en door de beweging van het voor- en achteruit bewegende rad wil aanduiden. Zoals wind en rad, is dit inschrift een zinnebeeld en schriftelijke uitdrukking voor de on eindigheid, dat is God. EEN PAAR WANDELINGEN. Een stad in Amerika in de vorm van een rechthoek aangelegd en van loodrecht op elkaar staande straten doorsneden heeft 19 straten in de lengte en 13 straten in de breedte. Een bewoner der stad, wiens huis in een der uiterste hoeken van het' pa- rellogram gelegen is, moet de weg tot de diagonaal tegenoverliggende hoek vier maal per dag afleggen. Hij maakt het voornemen daarbij iedere keer door andere straten te gaan. Men zou zeker ver beneden de wer kelijkheid blijven, wanneer men zou schatten, in hoeveel dagen hij alle mogelijke wegen kan hebben doorge lopen, aangenomen zelfs dat hij geen omwegen maakt. Hij heeft namelijk niet minder dan 347.993.910 dagen daartoe nodig. SLECHTS EEN MIJL. Hij de grote dichter Lucretius spreekt van de „kleine" zon. Hij, de scherpzinnige natuurbeschouwer, die reeds zo lang voor onze tijden de ato mistiek was toegedaan, vertrouwt hier ov de schijn en verklaart in zijn be roemd werk „over de natuur der dingen": „Het rad van de gloeiende zon is nauwelijks groter, Dan het zich voordoet aan 't oog Daartegenover lijkt het vermoeden van Anaxagoras, dat de zon mogelijk wel groter kon zijn, dan de Pelopon nesus reeds iets geheel buitensporigs. De voor ons reeds lang vaststaande werkelijkheid zou voor deze wijze nog onbegrijpelijk zijn geweest, dat is ze trouwens ook voor ons zelf, want door de getallen, die wij kennen, krijgen we toch nog geen aanschouwe lijke voorstelling. Feitelijk is de kubieke inhoud der zon 1.297.000 maal zo groot als die der aar de en bedraagt 3500 billioen kubieke mijlen. Wij zijn met het illioen reeds ver trouwder geworden, dan onze voor ouders het waren, terwijl dit getal in de allernieuwste tijd ook een practische betekenis heeft gekregen, doordat het ruim gesproken overeenkomt met de opbrengst van menige lening door de oorlogvoerende landen uitgeschreven. Een geografische mijl maakt als lengtemaat bezien vooreerst nog geen bijzonder grootsen indruk. In de ge- moedelijksten wandelpas kunnen we dien afstand in minder dan twee uur afleggen. (1 geogr. mijl 7,40 km.) Maar ze krijgt een heel ander aan zien in de tweede en de derde macht, zodra we trachten, ze dan aan onze voorstelling nader te brengen. Reeds als hoogtemaat gaat zij ons onmiddellijke voorstellingsvermogen te boven. Wanneer ergens een menselijk stand beeld werd gevonden, dat een mijl hoog was, dan zou de welving van de voet, die bij het levende lichaam bijna niet opvalt, ruimte genoeg bieden, om de Brandenburgerpoort te Berlijn (26 m. hoog) met de Victoria daarop er onder te schuiven. 25 Egyptische pyramiden zouden moeten worden opeengestapeld, om de heup van het standbeeld te bereiken. Een houten schutting of muur van een vierkante mijl oppervlakte, die in de richting van West naar Oost op de aarde werd neergezet, zou een duidelijk waarneembare scheiding vormen van het klimaat aan weerskanten. De ver anderingen in windrichting en bewol king zouden zo belangrijk zijn, dat een uiterst strenge winter op de noordzijde en de zonnigste lente op de zuidzijde van de wand, zonder overgang naast elkander zouden liggen. Indien men van dezer wanden een open kist spijkerde, -an zou daardoor de ruimte van een kubieke mijl wor den voorgesteld. Wat men zoal nodig zou hebben, om zo'n kist te vullen, daarvan heeft de beoefenaar der na tuurwetenschappen A. Bernstein voor zestig jaren een lijstje opgemaakt. Vol gens zijn berekening zou het gezamen lijk bouwmateriaal, dat voor Amster dam, Berlijn Weenen, Parijs, Londen, Petrograd en alle andere steden der wereld werd gebruikt, de kist nauwe lijks ter helft vullen. Alle mensen der aarde, netjes.op rij gelegd, nemen in deze ruimte slechts een hoogte in van 20 m., en men zou d" 200 x zoveel mensen nodig hebben, als er op aarde leven, om de halfgevulde kist precies vol te krijgen. Ook de dierenwereld zou niet toe reikend zijn en men zou ten slotte bossen en rotsen moeten nemen, ten einde het begonnen werk te kunnen voltooien. Deze berekening heeft, zoals gezegd betrekking op ongeveer het midden der 19de eeuw. Sinds dien is de gemiddelde grootte oer aardse con structies belangrijk toegenomen, het geen thans natuurlijk een wijziging nodig maakt van de verkregen uit komsten. Vooral moet hierbij gedacht worden aan de talrijke Amerikaanse wolkenkrabbers, of aan de hoofdstraat van Chicago, waarnaast de „Frie- drichstrasse" te Berlijn de indruk maakt als van een potlood naast een wandelstok. Van de andere kant mogen we niet uit het oog verliezen, dat w de vaste massa gewoonlijk overschatten, wan neer het een menselijk bouwwerk be treft. De hoogste constructie der aarde, de Eiffeltoren, zou, wanneer de ijzerdelen werden ingesmolten, een kubus van slechts 10 m zij lengte opleveren; ter wijl de Rhónegletscher, die met een enkele blik bijna geheel is te over zien, tweemaal zoveel vaste massa aan ijs bevat, als de hoeveelheid bouwma teriaal bedraagt voor de 26000 straten van Londen. Dit in aanmerking geno men, wordt de voorstelling van de op eengestapelde steden in de mijlkist aan onze bevatting ten minste iets na der gebracht. BOEKWORM. In een bibliotheek staat een twee delig boekwerk. De gezamenlijke dik te der bladen' van ieder deel is 5 cm. Bovendien bedraagt de dikte van de band nog cm. In het boek bevindt zich een boekworm, die in rechte lijn een buisvormige gang knaagt, van de eerste bladzijde van het eerste deel, tot de laatste bladzijde van het twee de deel. Er wordt nu gevraagd, hoe lang de weg is, die het wormpje bij dit werk moet afleggen. Stel deze vraag aan tien boeken vrienden en ge kunt er van overtuigd zijn, dat negen er van zullen ant woorden: 11 cm! Maar het wormpje heeft het veel gemakkelijker gehad en was met zijn hele reis na 1 cm klaar. Want, indien de 2 delen op de juiste manier naast elkaar zijn gezet, ligt de eerste bladzijde van .iet eerste deel on middellijk naast de laatste bladzijde van het tweede, slechts door de twee vlakken van de band gescheiden. Zeer vele mensen ook geleerden, die duizenden boeken door hun han den laten gaan, weten dit niet, en zijn ten zeerste verbaasd, wanneer ze voor 't eerst deze rangschikking der blad zijden op het boekenrek waarnemen. Ook zoiets is wonderlijk. s» b X'?S-5,P ftg-S B KK a 2 3 TOW'S ro 5 O ri M»<J KJ to [RJS (-*• tti t-( j P £L 01 O Qr<J 'p fD ri 13 Pm m t'H 'So-Ö. SSgg^gao-asTO»'!» 00 VI P 2. P 2 t-l bri*3 e+ *1 to fh al 2L^'£5 £To H m m t 2 y OQ P S O O PT 5? 3f?tf fsgög rog 8*3 13 03 cd h B era C4 Pa ft! fn B a CfQ 03 B to to !g fD i__I to 2 crjÉf, «b; £l(m to to to toa> b to v, n sT< <J <T> (T> <3 e-t- t-i N to W to o to 3 UW <ro B •Mac -J a> S P-S" 5 £-2 to cd i"< M WD3 fU ir S t-j Pc/3 g-ö-o o (j. n B m w P a i; S" 5J5 o !>(S: p.ffq Pi ^2 g. 8.® 8 W li M a 2.3 ö<g B"o c® gEp'» 2. f - c-f'ö to to p, 2 3 als- a- PP e„o M Pfi) Qj cm O H HS S r+ B 5 O CO P P-«_a. Pa HH È3 03 C p 0Q 03 co P ^3.2 4 M S g-ü 'CC 5'!b g R o gdJ: H ff ir 8 S3 O s ti p C5 C5 J-S J» OQ p 2 £,hh 03 P B Et. to 2 o N p-P fc.® ba to w P tt> P to B »1 N iEtrriBFgas 3 ülf 2 - CTQ Sb! o w h ri o 3 5 H. to to" B fS p b4 B p 2 5 0q r-'Biprïï PT o p- r* tjï i-1 e-h H-» cro Jf- (P 00, cn P- 2 e/? i-ftP g P tg |,3gfSS'gijraH b'3 to p <«-c b." s, -s i's sign's Pa^gPgTO'r |ct S-g-gtCnP o-l® m g ft' e W g. ro C-*. fP K- (t) h— KJ TT lz TT i g g J, sfs p g-ëo w "f p o cl rr> to tf to 2 B c' to B* ft P. S- N <rtct5*S2.-< s2 to kj pj o 2pÖkh l n> to B 5 p 03 cr pb*2- Sl&g-irisg-fr SS* 5TB ÏÏ.3 g tr* ES re f* rr m r? tï g (S BSSS 2 2.CW SB - - ""S 2 n S» toto**. p te- £-2 ïk £?S.*\p.P W 03 /Ti Ca h--2 i r - B* K-. CD ";&a&BEÏS8s*5' i-a 5'g SjSg B g. B ts» 5» 5 e »i n tT O 13 O 03 O Q- P CQ 01 3 c

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1952 | | pagina 6