De Simplonpas
'99 9(1
mm
usi| ajp 'uBiuspi3[ uriq qfuajioj ipoi
sum spuojoa ?ubm '3lbd mp do s^ojj 1joo
ftz u3.iba\ tpoj jBB]/j "uappeq paapjsauu
QMH^aaAv HDSAvnaaz x.
IS61 33a IZ BeP-[!JA
Vrijdag 21 Dec. 1951
TZEEUWSCH WEEKEND.
Pagina 10
„Ook met kanonnen van
Zwitserland naar Italië".
In de dagen rond Kerstmis van het
jaar 1801 grepen de verkleumde len
den van vele soldaten uit de legers
van Napoleon I van Frankrijk zich
vaster om hun gereedschappen, waar
mede zij hoog in de Zuid-Zwitserse
Alpen, niet vet van de Italiaanse
grens werkten aan een weg over de
Simplonpas. Keizer Napoleon wilde
een goede verbinding tot stand bren
gen tussen het Zwitserse plaatsje Brig
en het Italiaanse stadje Domodossola
en nadat een jaar van hard werken
was verstreken zonder dat in het oog
lopende resultaten waren bereikt,
greep de zeer gevreesde keizer zelf
in. Vanaf dat ogenblik Kerstmis
1801 werd langzaam maar zeker
een goede en begaanbare route over
een van de Alpenpassen de Sim-
lon gewrocht. Dit moeilijke en
grootse werk werd verricht op bevel
van een man, voor wie overwegingen
op het gebied van handel en toerisme
niet telden, doch die zijn besluit louter
op militaire gronden had genomen:
„ook met kanonnen van Zwitserland
naar Italië.
OUDE HANDELSWEG.
Op 23 Dec. 1800 waren gehele com
pagnieën met weg- en waterbouw
kundige ingenieurs onder leiding van
officieren in het Zuiden en Noorden
van de pas begonnen met de aanleg
van een militaire weg over een der
oudste handelsroutes van de wereld.
Meerdere vondsten uit het bronzen-,
ijzerenen en romeinse tijdperk hadden
uitgewezen, dat de Simplonpas reeds
voor de jaartelling werd gebruikt. In
195 na Christus legden de Romeinen
een muilezelpad over de pas aan,
waarna de bisschoppen van Wallis
(een Zuid-Zwitserse provincie) de
handelsweg in de 13e eeuw lieten ver
beteren. In de Middeleeuwen waagde
zelfs paus Gregorius X zich over de
Simplon om in Lausanne een kathe
draal in te wijden.
In het jaar 1801 echter moest de
machtige Napoleon ervaren, dat het
eenvoudiger kan zijn een vijandelijke
troep te verslaan, dan een route over
de Alpen te forceren. In het eerste
jaar kwam n.l. van de werkzaamhe
den maar bitter weinig terecht, aan
gezien men totaal geen begrip had
van de natuur hoog in de Alpen. De
ingenieurs, die vanaf de Italiaanse en
vanaf de Zwitserse zijde arbeidden,
verschilden weldra dusdanig van me
ning over de juiste route, dat ieder
naar eigen goeddunken verder wor
stelde. De weg vertoonde al spoedig
veel te grote stijgingen en liep dan
weer volkomen vlak op plaatsen, waar
een glooiing zeer goed mogelijk zou
zijn.
INGESNEEUWD.
Het ging niet zo goed met de aan
leg. Zelf geraakte Napoleon eens met
zijn geheel escorte zó volgens de rege
len van de kunst ingesneeuwd, dat de
rillingen de onbevreesde veldheer
koud over de rug liepen. Na een jaar
werd het hem te bont. Hij zag in, dat
kapitalen werden besteed, maar dat
desondanks de kanonnen niet over de
Simplonpas konden worden vervoerd.
De keizer stuurde de toenmalige des
kundige Céard naar de Simplon en
deze was direct van oordeel, dat het
werk van één jaar volkomen waarde
loos was en dat van voren af aan
moest worden begonnen.
Rond Kerstmis 1801 werd de arbeid
serieus aangepakt. Er werden stijgin
gen van 3Yi pCt tot maximum 11 pCt
toegestaan; de wegbreedte werd op
7.2 tot 8.4 meter gebracht. Veelal
werd door 30.000 man op verschillen
de plaatsen tegelijk gewerkt. De uit
voering duurde vijf jaar. De kosten
waren uitzonderlijk hoog en bedroe
gen bijna 8 millioen Zwitserse fran
ken. Op geen enkele wijze werd be
zuinigd hetgeen blijkt uit het feit,
dat de 48 km. lange Klausenpasweg
(van Altdorf de geboorteplaats van
Wilhelm Teil naar Linthal), welke
weg in technisch opzicht weinig van
de Simplonpasweg verschilt, maar
weinig meer dan de helft, n.l. 4.2 mil
lioen Zwitserse franken kostte.
Maar Napoleon kreeg zijn zin. De
47 km. lange Simplonpasweg van
Brig naar Iselle een plaatsje half-
verwege de ZwitsersItaliaanse grens
en Domodossola kwam gereed en
kon voor het gestelde doel worden
gebruikt. Slechts weinige jaren na de
voltooiing der werkzaamheden in 1805,
in de jaren 1813 en 1814 was de Sim
plonpas het toneel van hevige gevech
ten tussen Fransen en Oostenrijkers.
DE GOUDEN SIMPLON-EEUW.
De Simplonpasweg is op één na de
oudste pasweg in Zwitserland; in 1772
reeds was de Brennerpasweg aange
legd. Reeds lang voor Napoleons tijd
echter wist men, dat bij het overste
ken van de Alpen geschikt gebruik
kon worden gemaakt van het „slechts"
2009 meter hoge Simplonzadel, het
hoogste punt in de pas. Even ten Zui
den van deze pashoogte ligt het „Alten
Spittel", een op een kasteel gelijkend
gebouw, dat lang voor de aanleg van
de weg bewoond was en o.a. dienst
deed als schuilplaats voor lastdieren
bij storm- en sneeuwbuien. Naar
men zegt heeft de Simplonkoning
Kasper Jodok Stockalper daar dik
wijls zijn zomervacantie doorgebracht.
Het duidelijkste bewijs echter, dat
de Simplonpas reeds voor de aanleg
van de weg werd gebruikt, wordt ge
vonden in de 17e eeuw. Toen maakte
de pas een gouden tijd door. In twee
onmiddelijk aan de pas grenzende
dalen werden goud, ijzer, lood en ko
per gedolven. Dag en nacht brachten
rijen lastdieren waardevolle handels
producten van Zuid naar Noord en
van Noord naar Zuid.
Napoleon is echter de man geweest,
die de huidige Simplonpasweg heeft
doen aanleggen en daarmede de pas
ook voor het zwaardere verkeer heeft
ontsloten, Het is slechts te betreu
ren, dat het doel een geheel andere
was dan een vlot handelsverkeer mo
gelijk te maken.
P. TAEKEMA,
Op een der hoogste punten van de Simplonpasweg ontmoete» een auto en een postkoest elkaar.
„Een halve eeuw Weer- en
Sterrenkunde", door Prof. Dr
Bleeker, Dr A. Blaauw en Dr
J. J. Raimond Jr. Uitgave J. B.
Wolters, Groningen.
Dit werkje is een feestuitgave, ver
schenen bij gelegenheid van het halve
eeuw-jubileum van de Vereniging voor
Weer- en Sterrenkunde.
Het boek geeft een boeiend overzicht
van de geweldige vlucht die de weer
kunde en de sterrenkunde gedurende
de eerste helft van de twintigste eeuw
namen.
Prof. dr W. Bleeker vertelt hoe de
nog jonge weerkunde in 1901 aarzelend
haar weg zocht, hoe zij allengs haar
vleugels wijder uitsloeg en hoe zij thans
in internationale samenwerking de
vraagstukken tracht op te lossen. Met
bescheidenheid wordt opgemerkt, dat
vele problemen nog op hun Oplossing
wachten en dat de practis'che weerkun
de, ondanks de enorme vooruitgang,
nog geen 100 procent verwachtingen
kan geven.
Met gerechtvaardigde trots vermeldt
Prof. Bleeker, dat Nederlandse weer
kundigen gedurende deze halve eeuw
een belangrijk aandeel hadden in de
ontwikkeling van de theorie en dat de
Nederlandse weerkundigen voortdurend
belangrijke plaatsen hebben bekleed in
de internationale organisaties.
Het deel sterrenkunde is samenge
steld door dr A. Blaauw en dr J. J.
Raimond Jr.
Een halve eeuw is slechts een korte
spanne tijds in de geschiedenis van de
sterrenkunde, de oudste van alle weten
schappen.
Doch welk een enorme vooruitgang
bracht de eerste helft van de twintig
ste eeuw. Het ontgonnen gebied van het
heelal dijde uit van een bol met een
straal van enkele tientallen lichtjaren
tot een bol met een straal van een mil
liard lichtjaren.
Met ontzagwekkende volharding en
durf drongen de onderzoekers steeds
dieper door in het uitgestrekte heelal.
De schrijvers houden zich in het boek
angstvallig aan de onderzoekingen, die
van wezenlijke betekenis zijn geweest,
en aan uitkomsten, die van fundamen
teel belang waren.
Niet minder indrukwekkend is de
ontplooiing van de natuurkunde van de
sterren en nevels. De astrophysica komt
na 1920 tot ontplooiing, zij volgt op de
voet de opkomst en bloei van de atoom
energie. 't Is een stormachtige en sen
sationele ontwikkeling. Het inwendige
van de sterren en de vele verschijnse
len aan hun oppervlakten worden van
onoplosbare raadsels tot duidelijke beel
den en theorieën. En daar wordt, juist
als de eerste helft van de twintigste
eeuw ten einde spoedt, een gloednieuwe
bron van inlichtingen aangeboord. De
radiosterrenkunde doet haar intrede.
Nieuwe verschijnselen, nieuwe vraag
stukken. Het boek laat de lezer mee
leven met de worsteling, die de mense
lijke geest voert met de problemen, die
de mens zijn plaats in de kosmos zullen
doen kennen.
Een, ook wat de uitvoering betreft,
mooie uitgave. Bedrukt op goed papier
met foto's op kunstdruk, in slappe band
met goudopdruk.
„Perspectief in het Nieuwe Tes-
ment", door Ds H. A. Wiersin-
ga. Uitgave Bosch en Keuning
N.V. te Baarn.
Wanneer ds Wiersinga bij de verant
woording van zijn boek de vraag stelt,
hoe het komt, dat de mens van tegen
woordig, (en daarmee wordt niet in de
eerste plaats de wereldse mens, maar-
de kerkelijk nog wel meelopende mens
bedoeld) zo weinig aan de Bijbel heeft,
zal het antwoord in de eerste plaats
door de Bijbel zelf gegeven moeten wor
den. Jezus prediking deed de schare
geen nut, staat er van een bepaalde
streek, „omdat het met geloof niet ge
mengd was". En dan helpt er niets
meer, zelfs geen prediking van de vol
maakte Prediker!
Overigens kunnen we het goed met
hem eens zijn, dat ook de gelovige
christen nog wel wat meer aan zijn Bij
bel kon hebben. Terecht zegt hij:
„Neem maar eens een proef, in welk
gezin ook. Vraag eens, nadat vader aan
tafel een hoofdstuk uit de Bijbel heeft
gelezen: Wie van u kan mij nu vertel
len, wat er precies in dit Bijbelgedeelte
gezegd wordt? Gij zult versteld staan,
hoe weinig van Gods boodschap is door
gedrongen, hoe het geheel voor oud en
jong in het duister is gebleven. Men
verstaat niet wat men leest
Inderdaad, dat is veelal de praktijk.
Daarom kunnen boeken als ds Wier
singa schreef ons helpen. Het is een
uitermate practieaal boek. Het vertelt
ons zonder geleerdheid, heel eenvoudig,
wat de inhoud der Nieuw Testamenti-
sche boeken is, hoe ze zijn ontstaan, in
welke tijd, en met welke achtergronden.
Wanneer we aan het lezen van het N.
T. toe zijn in onze huisgodsdienst, kan
een studie van dit boek ons ontzaglijk
helpen. Daarom van harte aanbevolen.
De uitgeefster zorgde voor een goede
uitvoering.
„Vorming en verwerking van
patronen in het zenuwstelsel
Rede uitgesproken bij de aan
vaarding van het ambt van
hoogleraar aan de Rijksuniversi
teit te Groningen door Dr J.
Droogleever Fortuyn. Uitgave
J. B. Wolters, Groningen.
Deze rede is voor f 0.90 verkrijg
baar.
uadojs uawuris/ jsrwafi jipmtjsaaii op ut uosuout jop
si uoqqoti )D2 uadotBoq tow p>xooa so op WM.
QNHxaaM HDSAvnaaz x.
is6i -33a ii 6eP.(!jA
Vrijdag 21 Dec. 1951
TZEEUWSCH WEEKEND.
Pagina 3
van Gods Woord in die eigen taal èn van de Psalmen
die men bezigt bij de eredienst in eigen taal. In de
historie van ons eigen land was dit zo in de 16e en
17e eeuw, toen de Hervorming een stempel op ons
•land zette. In andere landen ziet men in deze eeuwen
hetzelfde. In Afrika ziet men het zodra men zich
van het Afrikaans als een aparte taal bewust wordt.
In Friesland hebben wij het ook nog pas gezien. De
oprichting van het Genootschap hing reeds samen
met de gedachte aan een Bijbelvertaling. Deze ge
dachte heeft het Genootschap nooit laten varen. In
1878 werd in beginsel besloten „dat dit tijd is om
die Bijbel in Afrikaans te vertaal". Velerlei moei
lijkheden in de dan volgende jaren vertraagden het
werk, dat opgedragen was aan Ds du Toit (Sr!).
Verschillende Bijbelboeken verschijnen echter en
vormen een waardevolle voorarbeid voor de
volledige vertaling die de Tweede Beweging tot
stand brengt en waaraan de zoon van Ds du Toit
zo'n belangrijk aandeel heeft.
Vanaf 1905 gaan er weer stemmen op voor een
Bijbelvertaling. In 1906 begint eindelijk een com
missie het werk. Vele jaren zijn er mee gemoeid,
zijn eigen taal, overgezet uit de grondtalen, met spe
ciale aandacht voor de ook in Afrika zo geliefde
Statenvertaling. Totius heeft een groot aandeel in
het werk gehad, van 1916 tot 1933 toe geeft hij veel
van zijn krachten aan het mooie werk. Hem was
o.a. de vertaling van de Psalmen opgedragen. Als
vanzelf komt dan bij deze Calvinistische theoloog-
dichter de gedachte op aan een weergave van de
Psalmen in Afrikaanse dichtvorm. De kunst van
psalmberijmen is echter iets aparts en stelt zeer
hoge eisen aan de kunstenaar, die hierbij aan aller
lei kenmerkende normen gebonden is. In 1937 ver
schijnt het Afrikaanse Psalmboek. Een eerbiedwaar
dig werk, geheel van de hand van Totius, zij het
onder gebruikmaking van „die ou goud" van Neder
landse vertolkingen als die van Marnix en Vondel,
doch vooral die van Camphuysen. Wanneer men
zeer vertrouwd is met Camphuysen's werk en men
verdiept zich met aandacht in Totius' vertolking
van „het liedboekske van Israels pelgrims", dan
speurt men telkens en telkens weer overneming,
aanleuning en inspiratie, doch dit is geen tekort.
Camphuysen zou er zich over verheugd hebben!
Het Afrikaanse Psalmboek is een werk waarop de
Nederlandse kerken jaloers kunnen zijn! „Met de
vertaling van de Bijbel en het gereedkomen van de
Psalmberijming", zegt W. E. G. Louw terecht, „werd
de tweede periode van de Afrikaanse Beweging fi
naal en triomfantelijk afgesloten".
Intussen mogen wij hier nog niet zonder meer
afscheid nemen van de Tweede Beweging: het zou
een fout zijn die in Nederland teveel gemaakt is.
Ook het proza van de Tweede Beweging is onze
aandacht meer dan waard! Dit proza wortelt in het
sociale bestaan in Afrika. Ik kan slechts een paar
namen noemen. Bovenaan staat zeker het eerste
deel van een trilogie van Jochem van Bruggen
een geboren Nederlander, zoon van een onderwijzer
uit Groede (Zeeland) uit 1924: „Ampie", een
meesterwerk dat met ere naast dergelijke jeugd
verhalen uit andere landen genoemd kan worden.
„Ampie" is de verpersoonlijking van een klasse, de
„armblankes". Men beleeft met hem het smartvolle
afscheid van het bandeloze natuurleven en de moei
zame geboorte van de beschavingsmens. De dood
van ou-Jakob, zijn geliefde ezel, is het keerpunt.
„Ampie" is een van de weinige boeken die men in
derdaad moet lezen, boeiend en vol van echte hu
mor! Zeer goed is ook het bundeltje „Uit Oerwoud
en Vlakte" van Sangiro (pseud, van A. A. Pienaar)
uit 1921. Een enkele uitweiding die aan de composi
tie van het verhaal afbreuk doet, neemt men op de
koop toe. Zelden zal men zö kunnen meeleven met
de wilde dieren van Afrika als men hier doet. Men
beziet de wereld niet met eigen ogen, maar met die
van het dier! Er zouden nog meer belangrijke boe
ken te noemen zijn, doch de ruimte ontbreekt.
In de 30-er jaren is er in Afrika een sterke ver
stedelijking waar te nemen: trek van het platteland
naar de stad. Daarmee gaat ook de literatuur ver
stedelijken: daarvóór had men plattelandse-, bóe
ren-literatuur; nu maken de provinciale motieven
plaats voor meer algemene: strijd om het wegge
zonken geloof, sociale motieven, erotiek. De jongste
poëzie is veel individualistischer dan de oudere.
Iets nieuws is ook het vrouwelijke in de literatuur
Elisabeth Eybers geeft na een bundel jeugdpoëzie
(waarin een ontroerend Kerstlied voorkomt) in „Die
Stil Avontuur" (van 1939) een biecht van eigen
liefde, vreugde, smart en strijd. Hier is nog eerbied
voor het wonden In een vijftsl tere gedichten beeldt
ze de liefdegevoelens uit vanaf het onbewuste ver
langen van de bruid tot de eerste blijdschap van het
moeder-zijn. „Die Vrouw en ander Verse (1945)
brengt dan haar zuiverste poëzie: sobere, beheerste
verzen over de hoogste levensmysteries; het biolo
gische wonder verinnigd en vergeestelijkt!
Dé grote man van de nieuwste Afrikaanse lite
ratuur is echter N. P. van Wijk Louw, én als dich
ter én als theoreticus! Aan deze figuur moeten wq
onze overige plaatsruimte wijden, zijn theoretisch
werk vindt men in talloze tijdschriften en dagbla
den, terwijl het voornaamste in twee boekjes gebun
deld is. Deze proza-stukjes behandelen slechts de
meest elementaire dingen, maar deze worden dan
ook boeiend aangepakt. Het is telkens een front ma
ken tegen het op een bepaald ogenblik meest drei
gende gevaar. Een vastomlijnde wereldbeschouwing
is er niet in; men moet volgens Van Wijk Louw een
dynamische wereldbeschouwing bezitten. Zijn kri
tiek leerde de jongeren in Zuid-Afrika hun plicht.
Zij raakt in de grond ook onze kuituur: Terecht be
toogt hij b.v. dat het werk van Gezelle en „Pan
van Gorter niet beide kunst kunnen zijn, een op
vatting die helaas geen communis opinio onder ons
is. Dit theoretisch werk is indrukwekkend. Van Wijk
Louw toont zich een verantwoordelijk leider van
zijn volk. De literatuur van Zuid-Afrika mag niet
langer koloniaal zijn, maar moet komen op wereld-
peil. Zuid-Afrika moet er zijn bestaansrecht in be
wijzen!
Van Wijk Louw is bovenal dichter; daar ligt zijn
allergrootste kracht. Zijn poëze is echter moeilijk en
reeds vrij omvangrijk. Een enkel voorbeeld moge
een indruk geven van de grootsheid en belangrijk
heid van dit werk. Zijn belangrijkste stuk is onge
twijfeld „Raka" (van 1941), het eerste langere
epische gedicht van volgehouden spankracht in
Zuid-Afrika. „Raka" is de verpersoonlijking van alle
boze krachten in de mens. Van zijn verschijning in
een rustige, primitieve samenleving aan de rand van
het oerwoud gaat een vertroebelende invloed uit.
Slechts één man, het idealistische stamhoofd Koki
onderkent het gevaar. Hij eist Raka's dood en trekt
er op uit. Men hoort niets dan Raka's wraakgehuil
ènweldra wordt Raka de onbestreden meester
van de samenleving! Koki is de eigenlijke held van
het stuk, hij vertegenwoordigt de kuituur tegenover
de brute kracht. Hij is de eenzame kuituurdrager
van zijn stam! Alleen hij is bereid tot de daad en
het offer! Het stuk spreekt weer van het bestaan
van een volk. Het Afrikaanse volk wordt bedreigd.
En Raka overwint? Ja, want van menselijk stand
punt is de situatie hopeloos! Het zwarte gevaar is
b.v. één aspekt; het verlies van het geloof der va
deren een ander. Fel gezien is het stuk, fel gezien
de beelden uit het natuurleven, geweldig de schil
dering van de oerkrachten der natuur. „Raka" over
treft in diepte en eenheid van gedachte het terecht
zeer veel geprezen epos: „Mei" van Herman Gorter.
Het is een belangrijke bijdrage voor heel onze Diet
se kuituur!
Op bijna nooit bereikte hoogte staat het gedicht
„Die Hond van God" (een woordspeling met domini
canen), een dramatische monoloog die de botsing
tussen twee tijdperken middeleeuwen en hu
manisme weergeeft: Het geloof in God staat te
genover het geloof in de mens, de absolute norm
tegenover de relativering! De inquisiteur wil zeker
heid. De martelgang van een veroordeelde ketter
zijn vriend is ook zijn martelgang! Hij legt zijn
innerlijk voor de gevangene bloot en deze open
baart als troost voor zijn rechter zijn eigen inner
lijke strijd en twijfel. De twijfel van de inquisiteur
is echter veel groter dan die van de gevangene. Hij
kan niet berusten in het niet weten: Wil God door
gronden! De nieuwe stroming stelt God niet bóven
de mens! Hij voorziet een nieuwe, verwilderde tijd
die als de ketter straks in het vuur zal moeten
óndergaan, omdat ze God niet erkent! Men wil
door het woord, door verzen en beelden blijven
voortbestaan! Hij is de vertegenwoordiger van het
andere principe: stelt God in het middelpunt! Maar:
Hij staat eigenlijk met zijn gedachten alleen; hij is
een eenzaam strijder tegen mens en eeuw! Om God
moet er scheiding zijn. Hjj heeft zijn gevangene alles
wreed ontnomen, tot zelfs zijn geloof in de mens
en in hem, de valse vriend. Maar deze wreedheid
was niet vergeefs. Voor de gevangene bleef niets
over dan God en.als beminnaar van God stierf
hij in de vlammen! Dit gedicht heeft zijn zuivere
16e-eeuwse typen doch 20e-eeuwse gedachten, aan
grijpend aanschouwelijk verbeeld in een situatie uit
de 16e eeuw. Gedichten als dit (uit een bundel van
1942) bezit onze hedendaagse Nederlandse literatuur
niet. Het is het beste pleidooi voor het recht van de
Zuid-Afrikaanse literatuur op onze belangstelling!
Het is vandaag 24 December 1951, de dag waarop
het 300 jaar geleden is dat de stichter van de Kaap
kolonie uit Nederland vertrok. De kolonie heeft
zich in deze drie eeuwen door velerlei moeilijkheden
heen boven verwachting ontwikkeld. Een zelfbe
wuste, kulturele Dietse gemeenschap bevindt zicb
in Zuid-Afrika! En wij zouden daarvoor geen be
langstelling hebben, geen kennis nemen van hun
werk? Het lijkt wel zo: men hoort zo weinig over
Afrika; op de Middelbare scholen komt men aan de
hedendaagse Afrikaanse literatuur niet toe; wie op
een of andere wijze zich. toch voor Afrika interes
seert, vindt in onze openbare leeszalen en vele
bibliothekenniets! Dit moest niet zo zijn. Laat
ieder die er mee te maken heeft op zijn terrein deze
misstand trachten te verbeteren. Wij hebben aan
Zuid-Afrika inderdaad iets goed te maken!
Tenslotte enkele praktische wenken voor belang
stellenden. Men kan via elke Nederlandse boekhan
del boeken uit Zuid-Afrika bestellen. Ze zijn ook
niet duurder dan Nederlandse boeken. Dé „Afri
kaanse Literatuurgeschiedenis" is die van Prof. Dr
G. Dekker, nu in de vierde, bijgewerkte druk van
1947 te krijgen. De Bijbel en het Afrikaans Psalm
boek zijn tegen gewone prijzen te krijgen. Zeer goed
is bij het Psalmboek het aardige, goedkope boekje
van Prof. Dekker „Die Afrikaanse Psalmberijming"
dat op bevattelijke wijze de bijzondere schoonheid
van Totius' werk aanwijst en op de verwantschap
met onze 16e- en 17e-eeuwse psalmvertolkers op
merkzaam maakt. Verder zijn de prijzen die men
voor werken van Van Bruggen, Sangiro en Elisabeth
Eybers betaalt niet hoger dan die van soortgelijke
werken hier.
Moge het artikel er toe bijdragen dat éen enkele
lezer de kennismaking met de literatuur van Zuid-
Afrika begint. Hij of zij zal daarvan geen spijt
hebben!
G. J. Kw.
Nog niemand zag ik blij eindigen, op
wie met altijd volle handen de goden
hun gaven strooiden.
Alleen een dwaas heeft altijd gelijk.
Het is onwaar dat gelijkheid een na
tuurwet zou zijn. De natuur heeft niets
gelijk gemaakt; haar opperste wet is
ondergeschiktheid en afhankelijkheid.
Het zijn niet de omstandigheden in
het leven, maar het is onze houding
tegenover het leven, die ons gelukkig
of ongelukkig maakt.
De geschiedenis stelt ons enigermate
schadeloos voor de kortheid des levens.
Men moet oppassen dat zijn gods
dienst zijn moraal niet bederft.
De grappenmaker is de bedelaar in
het rijk des geestes. Hij leeft van aal
moezen, die het geluk hem toewerpt:
«m invallen.
KERSTFEEST.
Komt, laat ons gaan naar Bethlehem,
daar klinkt ons weer Gods liefdestem
in Jezus Christus tegen.
Hem, ,,'t vlees geworden Woord" heeft God
gezonden en Hij stelt Hem tot
ons gller eeuw'gen zegen.
O, heerlijk wonder van gena!
Ook ik mag gaan naar Efratha
en knielen bij Hem neder.
Ik bid in U den Vader aan!
Dit heeft Hij ook voor mij gedaan.
Ik vind in U Hem weder.
Mijn hart, hef aan een jubellied!
Het grootste wonder is geschied.
Mysterie ons beschoren!
Nu kan ik zingen zelfs in smart
om 't ruonder, dat ook in mijn hart
mijn Heiland werd geboren!
A. JAMOEL HORJUS.
De slechte munt verjaagt de goede.
Boze mensen hebben geen liedereu
maa. vaak wèl eengramofoon.
Er zijn groeten die niet wezenlijk aan
oorvijgen verschillen.
In de hartstochten verbruiken wij het
materiaal dat ons gegeven was tot ons
geluk.
Hervorming, evenals liefdadigheid,
moet in eigenhuis beginnen.
Die vroomheid huichelen zijn de valse
munters in het Godsrijk.
Wat is een illusie? De dingen zien
:oals men ze wenst.
De mens is jong, als hij alleen voor
Je toekomst, wordt oud, als hij alleen
voor het tegenwoordige, is oud, wan
neer hij alleen nog in het verleden leeft.