De Simplonpas '99 9(1 mm usi| ajp 'uBiuspi3[ uriq qfuajioj ipoi sum spuojoa ?ubm '3lbd mp do s^ojj 1joo ftz u3.iba\ tpoj jBB]/j "uappeq paapjsauu QMH^aaAv HDSAvnaaz x. IS61 33a IZ BeP-[!JA Vrijdag 21 Dec. 1951 TZEEUWSCH WEEKEND. Pagina 10 „Ook met kanonnen van Zwitserland naar Italië". In de dagen rond Kerstmis van het jaar 1801 grepen de verkleumde len den van vele soldaten uit de legers van Napoleon I van Frankrijk zich vaster om hun gereedschappen, waar mede zij hoog in de Zuid-Zwitserse Alpen, niet vet van de Italiaanse grens werkten aan een weg over de Simplonpas. Keizer Napoleon wilde een goede verbinding tot stand bren gen tussen het Zwitserse plaatsje Brig en het Italiaanse stadje Domodossola en nadat een jaar van hard werken was verstreken zonder dat in het oog lopende resultaten waren bereikt, greep de zeer gevreesde keizer zelf in. Vanaf dat ogenblik Kerstmis 1801 werd langzaam maar zeker een goede en begaanbare route over een van de Alpenpassen de Sim- lon gewrocht. Dit moeilijke en grootse werk werd verricht op bevel van een man, voor wie overwegingen op het gebied van handel en toerisme niet telden, doch die zijn besluit louter op militaire gronden had genomen: „ook met kanonnen van Zwitserland naar Italië. OUDE HANDELSWEG. Op 23 Dec. 1800 waren gehele com pagnieën met weg- en waterbouw kundige ingenieurs onder leiding van officieren in het Zuiden en Noorden van de pas begonnen met de aanleg van een militaire weg over een der oudste handelsroutes van de wereld. Meerdere vondsten uit het bronzen-, ijzerenen en romeinse tijdperk hadden uitgewezen, dat de Simplonpas reeds voor de jaartelling werd gebruikt. In 195 na Christus legden de Romeinen een muilezelpad over de pas aan, waarna de bisschoppen van Wallis (een Zuid-Zwitserse provincie) de handelsweg in de 13e eeuw lieten ver beteren. In de Middeleeuwen waagde zelfs paus Gregorius X zich over de Simplon om in Lausanne een kathe draal in te wijden. In het jaar 1801 echter moest de machtige Napoleon ervaren, dat het eenvoudiger kan zijn een vijandelijke troep te verslaan, dan een route over de Alpen te forceren. In het eerste jaar kwam n.l. van de werkzaamhe den maar bitter weinig terecht, aan gezien men totaal geen begrip had van de natuur hoog in de Alpen. De ingenieurs, die vanaf de Italiaanse en vanaf de Zwitserse zijde arbeidden, verschilden weldra dusdanig van me ning over de juiste route, dat ieder naar eigen goeddunken verder wor stelde. De weg vertoonde al spoedig veel te grote stijgingen en liep dan weer volkomen vlak op plaatsen, waar een glooiing zeer goed mogelijk zou zijn. INGESNEEUWD. Het ging niet zo goed met de aan leg. Zelf geraakte Napoleon eens met zijn geheel escorte zó volgens de rege len van de kunst ingesneeuwd, dat de rillingen de onbevreesde veldheer koud over de rug liepen. Na een jaar werd het hem te bont. Hij zag in, dat kapitalen werden besteed, maar dat desondanks de kanonnen niet over de Simplonpas konden worden vervoerd. De keizer stuurde de toenmalige des kundige Céard naar de Simplon en deze was direct van oordeel, dat het werk van één jaar volkomen waarde loos was en dat van voren af aan moest worden begonnen. Rond Kerstmis 1801 werd de arbeid serieus aangepakt. Er werden stijgin gen van 3Yi pCt tot maximum 11 pCt toegestaan; de wegbreedte werd op 7.2 tot 8.4 meter gebracht. Veelal werd door 30.000 man op verschillen de plaatsen tegelijk gewerkt. De uit voering duurde vijf jaar. De kosten waren uitzonderlijk hoog en bedroe gen bijna 8 millioen Zwitserse fran ken. Op geen enkele wijze werd be zuinigd hetgeen blijkt uit het feit, dat de 48 km. lange Klausenpasweg (van Altdorf de geboorteplaats van Wilhelm Teil naar Linthal), welke weg in technisch opzicht weinig van de Simplonpasweg verschilt, maar weinig meer dan de helft, n.l. 4.2 mil lioen Zwitserse franken kostte. Maar Napoleon kreeg zijn zin. De 47 km. lange Simplonpasweg van Brig naar Iselle een plaatsje half- verwege de ZwitsersItaliaanse grens en Domodossola kwam gereed en kon voor het gestelde doel worden gebruikt. Slechts weinige jaren na de voltooiing der werkzaamheden in 1805, in de jaren 1813 en 1814 was de Sim plonpas het toneel van hevige gevech ten tussen Fransen en Oostenrijkers. DE GOUDEN SIMPLON-EEUW. De Simplonpasweg is op één na de oudste pasweg in Zwitserland; in 1772 reeds was de Brennerpasweg aange legd. Reeds lang voor Napoleons tijd echter wist men, dat bij het overste ken van de Alpen geschikt gebruik kon worden gemaakt van het „slechts" 2009 meter hoge Simplonzadel, het hoogste punt in de pas. Even ten Zui den van deze pashoogte ligt het „Alten Spittel", een op een kasteel gelijkend gebouw, dat lang voor de aanleg van de weg bewoond was en o.a. dienst deed als schuilplaats voor lastdieren bij storm- en sneeuwbuien. Naar men zegt heeft de Simplonkoning Kasper Jodok Stockalper daar dik wijls zijn zomervacantie doorgebracht. Het duidelijkste bewijs echter, dat de Simplonpas reeds voor de aanleg van de weg werd gebruikt, wordt ge vonden in de 17e eeuw. Toen maakte de pas een gouden tijd door. In twee onmiddelijk aan de pas grenzende dalen werden goud, ijzer, lood en ko per gedolven. Dag en nacht brachten rijen lastdieren waardevolle handels producten van Zuid naar Noord en van Noord naar Zuid. Napoleon is echter de man geweest, die de huidige Simplonpasweg heeft doen aanleggen en daarmede de pas ook voor het zwaardere verkeer heeft ontsloten, Het is slechts te betreu ren, dat het doel een geheel andere was dan een vlot handelsverkeer mo gelijk te maken. P. TAEKEMA, Op een der hoogste punten van de Simplonpasweg ontmoete» een auto en een postkoest elkaar. „Een halve eeuw Weer- en Sterrenkunde", door Prof. Dr Bleeker, Dr A. Blaauw en Dr J. J. Raimond Jr. Uitgave J. B. Wolters, Groningen. Dit werkje is een feestuitgave, ver schenen bij gelegenheid van het halve eeuw-jubileum van de Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde. Het boek geeft een boeiend overzicht van de geweldige vlucht die de weer kunde en de sterrenkunde gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw namen. Prof. dr W. Bleeker vertelt hoe de nog jonge weerkunde in 1901 aarzelend haar weg zocht, hoe zij allengs haar vleugels wijder uitsloeg en hoe zij thans in internationale samenwerking de vraagstukken tracht op te lossen. Met bescheidenheid wordt opgemerkt, dat vele problemen nog op hun Oplossing wachten en dat de practis'che weerkun de, ondanks de enorme vooruitgang, nog geen 100 procent verwachtingen kan geven. Met gerechtvaardigde trots vermeldt Prof. Bleeker, dat Nederlandse weer kundigen gedurende deze halve eeuw een belangrijk aandeel hadden in de ontwikkeling van de theorie en dat de Nederlandse weerkundigen voortdurend belangrijke plaatsen hebben bekleed in de internationale organisaties. Het deel sterrenkunde is samenge steld door dr A. Blaauw en dr J. J. Raimond Jr. Een halve eeuw is slechts een korte spanne tijds in de geschiedenis van de sterrenkunde, de oudste van alle weten schappen. Doch welk een enorme vooruitgang bracht de eerste helft van de twintig ste eeuw. Het ontgonnen gebied van het heelal dijde uit van een bol met een straal van enkele tientallen lichtjaren tot een bol met een straal van een mil liard lichtjaren. Met ontzagwekkende volharding en durf drongen de onderzoekers steeds dieper door in het uitgestrekte heelal. De schrijvers houden zich in het boek angstvallig aan de onderzoekingen, die van wezenlijke betekenis zijn geweest, en aan uitkomsten, die van fundamen teel belang waren. Niet minder indrukwekkend is de ontplooiing van de natuurkunde van de sterren en nevels. De astrophysica komt na 1920 tot ontplooiing, zij volgt op de voet de opkomst en bloei van de atoom energie. 't Is een stormachtige en sen sationele ontwikkeling. Het inwendige van de sterren en de vele verschijnse len aan hun oppervlakten worden van onoplosbare raadsels tot duidelijke beel den en theorieën. En daar wordt, juist als de eerste helft van de twintigste eeuw ten einde spoedt, een gloednieuwe bron van inlichtingen aangeboord. De radiosterrenkunde doet haar intrede. Nieuwe verschijnselen, nieuwe vraag stukken. Het boek laat de lezer mee leven met de worsteling, die de mense lijke geest voert met de problemen, die de mens zijn plaats in de kosmos zullen doen kennen. Een, ook wat de uitvoering betreft, mooie uitgave. Bedrukt op goed papier met foto's op kunstdruk, in slappe band met goudopdruk. „Perspectief in het Nieuwe Tes- ment", door Ds H. A. Wiersin- ga. Uitgave Bosch en Keuning N.V. te Baarn. Wanneer ds Wiersinga bij de verant woording van zijn boek de vraag stelt, hoe het komt, dat de mens van tegen woordig, (en daarmee wordt niet in de eerste plaats de wereldse mens, maar- de kerkelijk nog wel meelopende mens bedoeld) zo weinig aan de Bijbel heeft, zal het antwoord in de eerste plaats door de Bijbel zelf gegeven moeten wor den. Jezus prediking deed de schare geen nut, staat er van een bepaalde streek, „omdat het met geloof niet ge mengd was". En dan helpt er niets meer, zelfs geen prediking van de vol maakte Prediker! Overigens kunnen we het goed met hem eens zijn, dat ook de gelovige christen nog wel wat meer aan zijn Bij bel kon hebben. Terecht zegt hij: „Neem maar eens een proef, in welk gezin ook. Vraag eens, nadat vader aan tafel een hoofdstuk uit de Bijbel heeft gelezen: Wie van u kan mij nu vertel len, wat er precies in dit Bijbelgedeelte gezegd wordt? Gij zult versteld staan, hoe weinig van Gods boodschap is door gedrongen, hoe het geheel voor oud en jong in het duister is gebleven. Men verstaat niet wat men leest Inderdaad, dat is veelal de praktijk. Daarom kunnen boeken als ds Wier singa schreef ons helpen. Het is een uitermate practieaal boek. Het vertelt ons zonder geleerdheid, heel eenvoudig, wat de inhoud der Nieuw Testamenti- sche boeken is, hoe ze zijn ontstaan, in welke tijd, en met welke achtergronden. Wanneer we aan het lezen van het N. T. toe zijn in onze huisgodsdienst, kan een studie van dit boek ons ontzaglijk helpen. Daarom van harte aanbevolen. De uitgeefster zorgde voor een goede uitvoering. „Vorming en verwerking van patronen in het zenuwstelsel Rede uitgesproken bij de aan vaarding van het ambt van hoogleraar aan de Rijksuniversi teit te Groningen door Dr J. Droogleever Fortuyn. Uitgave J. B. Wolters, Groningen. Deze rede is voor f 0.90 verkrijg baar. uadojs uawuris/ jsrwafi jipmtjsaaii op ut uosuout jop si uoqqoti )D2 uadotBoq tow p>xooa so op WM. QNHxaaM HDSAvnaaz x. is6i -33a ii 6eP.(!jA Vrijdag 21 Dec. 1951 TZEEUWSCH WEEKEND. Pagina 3 van Gods Woord in die eigen taal èn van de Psalmen die men bezigt bij de eredienst in eigen taal. In de historie van ons eigen land was dit zo in de 16e en 17e eeuw, toen de Hervorming een stempel op ons •land zette. In andere landen ziet men in deze eeuwen hetzelfde. In Afrika ziet men het zodra men zich van het Afrikaans als een aparte taal bewust wordt. In Friesland hebben wij het ook nog pas gezien. De oprichting van het Genootschap hing reeds samen met de gedachte aan een Bijbelvertaling. Deze ge dachte heeft het Genootschap nooit laten varen. In 1878 werd in beginsel besloten „dat dit tijd is om die Bijbel in Afrikaans te vertaal". Velerlei moei lijkheden in de dan volgende jaren vertraagden het werk, dat opgedragen was aan Ds du Toit (Sr!). Verschillende Bijbelboeken verschijnen echter en vormen een waardevolle voorarbeid voor de volledige vertaling die de Tweede Beweging tot stand brengt en waaraan de zoon van Ds du Toit zo'n belangrijk aandeel heeft. Vanaf 1905 gaan er weer stemmen op voor een Bijbelvertaling. In 1906 begint eindelijk een com missie het werk. Vele jaren zijn er mee gemoeid, zijn eigen taal, overgezet uit de grondtalen, met spe ciale aandacht voor de ook in Afrika zo geliefde Statenvertaling. Totius heeft een groot aandeel in het werk gehad, van 1916 tot 1933 toe geeft hij veel van zijn krachten aan het mooie werk. Hem was o.a. de vertaling van de Psalmen opgedragen. Als vanzelf komt dan bij deze Calvinistische theoloog- dichter de gedachte op aan een weergave van de Psalmen in Afrikaanse dichtvorm. De kunst van psalmberijmen is echter iets aparts en stelt zeer hoge eisen aan de kunstenaar, die hierbij aan aller lei kenmerkende normen gebonden is. In 1937 ver schijnt het Afrikaanse Psalmboek. Een eerbiedwaar dig werk, geheel van de hand van Totius, zij het onder gebruikmaking van „die ou goud" van Neder landse vertolkingen als die van Marnix en Vondel, doch vooral die van Camphuysen. Wanneer men zeer vertrouwd is met Camphuysen's werk en men verdiept zich met aandacht in Totius' vertolking van „het liedboekske van Israels pelgrims", dan speurt men telkens en telkens weer overneming, aanleuning en inspiratie, doch dit is geen tekort. Camphuysen zou er zich over verheugd hebben! Het Afrikaanse Psalmboek is een werk waarop de Nederlandse kerken jaloers kunnen zijn! „Met de vertaling van de Bijbel en het gereedkomen van de Psalmberijming", zegt W. E. G. Louw terecht, „werd de tweede periode van de Afrikaanse Beweging fi naal en triomfantelijk afgesloten". Intussen mogen wij hier nog niet zonder meer afscheid nemen van de Tweede Beweging: het zou een fout zijn die in Nederland teveel gemaakt is. Ook het proza van de Tweede Beweging is onze aandacht meer dan waard! Dit proza wortelt in het sociale bestaan in Afrika. Ik kan slechts een paar namen noemen. Bovenaan staat zeker het eerste deel van een trilogie van Jochem van Bruggen een geboren Nederlander, zoon van een onderwijzer uit Groede (Zeeland) uit 1924: „Ampie", een meesterwerk dat met ere naast dergelijke jeugd verhalen uit andere landen genoemd kan worden. „Ampie" is de verpersoonlijking van een klasse, de „armblankes". Men beleeft met hem het smartvolle afscheid van het bandeloze natuurleven en de moei zame geboorte van de beschavingsmens. De dood van ou-Jakob, zijn geliefde ezel, is het keerpunt. „Ampie" is een van de weinige boeken die men in derdaad moet lezen, boeiend en vol van echte hu mor! Zeer goed is ook het bundeltje „Uit Oerwoud en Vlakte" van Sangiro (pseud, van A. A. Pienaar) uit 1921. Een enkele uitweiding die aan de composi tie van het verhaal afbreuk doet, neemt men op de koop toe. Zelden zal men zö kunnen meeleven met de wilde dieren van Afrika als men hier doet. Men beziet de wereld niet met eigen ogen, maar met die van het dier! Er zouden nog meer belangrijke boe ken te noemen zijn, doch de ruimte ontbreekt. In de 30-er jaren is er in Afrika een sterke ver stedelijking waar te nemen: trek van het platteland naar de stad. Daarmee gaat ook de literatuur ver stedelijken: daarvóór had men plattelandse-, bóe ren-literatuur; nu maken de provinciale motieven plaats voor meer algemene: strijd om het wegge zonken geloof, sociale motieven, erotiek. De jongste poëzie is veel individualistischer dan de oudere. Iets nieuws is ook het vrouwelijke in de literatuur Elisabeth Eybers geeft na een bundel jeugdpoëzie (waarin een ontroerend Kerstlied voorkomt) in „Die Stil Avontuur" (van 1939) een biecht van eigen liefde, vreugde, smart en strijd. Hier is nog eerbied voor het wonden In een vijftsl tere gedichten beeldt ze de liefdegevoelens uit vanaf het onbewuste ver langen van de bruid tot de eerste blijdschap van het moeder-zijn. „Die Vrouw en ander Verse (1945) brengt dan haar zuiverste poëzie: sobere, beheerste verzen over de hoogste levensmysteries; het biolo gische wonder verinnigd en vergeestelijkt! Dé grote man van de nieuwste Afrikaanse lite ratuur is echter N. P. van Wijk Louw, én als dich ter én als theoreticus! Aan deze figuur moeten wq onze overige plaatsruimte wijden, zijn theoretisch werk vindt men in talloze tijdschriften en dagbla den, terwijl het voornaamste in twee boekjes gebun deld is. Deze proza-stukjes behandelen slechts de meest elementaire dingen, maar deze worden dan ook boeiend aangepakt. Het is telkens een front ma ken tegen het op een bepaald ogenblik meest drei gende gevaar. Een vastomlijnde wereldbeschouwing is er niet in; men moet volgens Van Wijk Louw een dynamische wereldbeschouwing bezitten. Zijn kri tiek leerde de jongeren in Zuid-Afrika hun plicht. Zij raakt in de grond ook onze kuituur: Terecht be toogt hij b.v. dat het werk van Gezelle en „Pan van Gorter niet beide kunst kunnen zijn, een op vatting die helaas geen communis opinio onder ons is. Dit theoretisch werk is indrukwekkend. Van Wijk Louw toont zich een verantwoordelijk leider van zijn volk. De literatuur van Zuid-Afrika mag niet langer koloniaal zijn, maar moet komen op wereld- peil. Zuid-Afrika moet er zijn bestaansrecht in be wijzen! Van Wijk Louw is bovenal dichter; daar ligt zijn allergrootste kracht. Zijn poëze is echter moeilijk en reeds vrij omvangrijk. Een enkel voorbeeld moge een indruk geven van de grootsheid en belangrijk heid van dit werk. Zijn belangrijkste stuk is onge twijfeld „Raka" (van 1941), het eerste langere epische gedicht van volgehouden spankracht in Zuid-Afrika. „Raka" is de verpersoonlijking van alle boze krachten in de mens. Van zijn verschijning in een rustige, primitieve samenleving aan de rand van het oerwoud gaat een vertroebelende invloed uit. Slechts één man, het idealistische stamhoofd Koki onderkent het gevaar. Hij eist Raka's dood en trekt er op uit. Men hoort niets dan Raka's wraakgehuil ènweldra wordt Raka de onbestreden meester van de samenleving! Koki is de eigenlijke held van het stuk, hij vertegenwoordigt de kuituur tegenover de brute kracht. Hij is de eenzame kuituurdrager van zijn stam! Alleen hij is bereid tot de daad en het offer! Het stuk spreekt weer van het bestaan van een volk. Het Afrikaanse volk wordt bedreigd. En Raka overwint? Ja, want van menselijk stand punt is de situatie hopeloos! Het zwarte gevaar is b.v. één aspekt; het verlies van het geloof der va deren een ander. Fel gezien is het stuk, fel gezien de beelden uit het natuurleven, geweldig de schil dering van de oerkrachten der natuur. „Raka" over treft in diepte en eenheid van gedachte het terecht zeer veel geprezen epos: „Mei" van Herman Gorter. Het is een belangrijke bijdrage voor heel onze Diet se kuituur! Op bijna nooit bereikte hoogte staat het gedicht „Die Hond van God" (een woordspeling met domini canen), een dramatische monoloog die de botsing tussen twee tijdperken middeleeuwen en hu manisme weergeeft: Het geloof in God staat te genover het geloof in de mens, de absolute norm tegenover de relativering! De inquisiteur wil zeker heid. De martelgang van een veroordeelde ketter zijn vriend is ook zijn martelgang! Hij legt zijn innerlijk voor de gevangene bloot en deze open baart als troost voor zijn rechter zijn eigen inner lijke strijd en twijfel. De twijfel van de inquisiteur is echter veel groter dan die van de gevangene. Hij kan niet berusten in het niet weten: Wil God door gronden! De nieuwe stroming stelt God niet bóven de mens! Hij voorziet een nieuwe, verwilderde tijd die als de ketter straks in het vuur zal moeten óndergaan, omdat ze God niet erkent! Men wil door het woord, door verzen en beelden blijven voortbestaan! Hij is de vertegenwoordiger van het andere principe: stelt God in het middelpunt! Maar: Hij staat eigenlijk met zijn gedachten alleen; hij is een eenzaam strijder tegen mens en eeuw! Om God moet er scheiding zijn. Hjj heeft zijn gevangene alles wreed ontnomen, tot zelfs zijn geloof in de mens en in hem, de valse vriend. Maar deze wreedheid was niet vergeefs. Voor de gevangene bleef niets over dan God en.als beminnaar van God stierf hij in de vlammen! Dit gedicht heeft zijn zuivere 16e-eeuwse typen doch 20e-eeuwse gedachten, aan grijpend aanschouwelijk verbeeld in een situatie uit de 16e eeuw. Gedichten als dit (uit een bundel van 1942) bezit onze hedendaagse Nederlandse literatuur niet. Het is het beste pleidooi voor het recht van de Zuid-Afrikaanse literatuur op onze belangstelling! Het is vandaag 24 December 1951, de dag waarop het 300 jaar geleden is dat de stichter van de Kaap kolonie uit Nederland vertrok. De kolonie heeft zich in deze drie eeuwen door velerlei moeilijkheden heen boven verwachting ontwikkeld. Een zelfbe wuste, kulturele Dietse gemeenschap bevindt zicb in Zuid-Afrika! En wij zouden daarvoor geen be langstelling hebben, geen kennis nemen van hun werk? Het lijkt wel zo: men hoort zo weinig over Afrika; op de Middelbare scholen komt men aan de hedendaagse Afrikaanse literatuur niet toe; wie op een of andere wijze zich. toch voor Afrika interes seert, vindt in onze openbare leeszalen en vele bibliothekenniets! Dit moest niet zo zijn. Laat ieder die er mee te maken heeft op zijn terrein deze misstand trachten te verbeteren. Wij hebben aan Zuid-Afrika inderdaad iets goed te maken! Tenslotte enkele praktische wenken voor belang stellenden. Men kan via elke Nederlandse boekhan del boeken uit Zuid-Afrika bestellen. Ze zijn ook niet duurder dan Nederlandse boeken. Dé „Afri kaanse Literatuurgeschiedenis" is die van Prof. Dr G. Dekker, nu in de vierde, bijgewerkte druk van 1947 te krijgen. De Bijbel en het Afrikaans Psalm boek zijn tegen gewone prijzen te krijgen. Zeer goed is bij het Psalmboek het aardige, goedkope boekje van Prof. Dekker „Die Afrikaanse Psalmberijming" dat op bevattelijke wijze de bijzondere schoonheid van Totius' werk aanwijst en op de verwantschap met onze 16e- en 17e-eeuwse psalmvertolkers op merkzaam maakt. Verder zijn de prijzen die men voor werken van Van Bruggen, Sangiro en Elisabeth Eybers betaalt niet hoger dan die van soortgelijke werken hier. Moge het artikel er toe bijdragen dat éen enkele lezer de kennismaking met de literatuur van Zuid- Afrika begint. Hij of zij zal daarvan geen spijt hebben! G. J. Kw. Nog niemand zag ik blij eindigen, op wie met altijd volle handen de goden hun gaven strooiden. Alleen een dwaas heeft altijd gelijk. Het is onwaar dat gelijkheid een na tuurwet zou zijn. De natuur heeft niets gelijk gemaakt; haar opperste wet is ondergeschiktheid en afhankelijkheid. Het zijn niet de omstandigheden in het leven, maar het is onze houding tegenover het leven, die ons gelukkig of ongelukkig maakt. De geschiedenis stelt ons enigermate schadeloos voor de kortheid des levens. Men moet oppassen dat zijn gods dienst zijn moraal niet bederft. De grappenmaker is de bedelaar in het rijk des geestes. Hij leeft van aal moezen, die het geluk hem toewerpt: «m invallen. KERSTFEEST. Komt, laat ons gaan naar Bethlehem, daar klinkt ons weer Gods liefdestem in Jezus Christus tegen. Hem, ,,'t vlees geworden Woord" heeft God gezonden en Hij stelt Hem tot ons gller eeuw'gen zegen. O, heerlijk wonder van gena! Ook ik mag gaan naar Efratha en knielen bij Hem neder. Ik bid in U den Vader aan! Dit heeft Hij ook voor mij gedaan. Ik vind in U Hem weder. Mijn hart, hef aan een jubellied! Het grootste wonder is geschied. Mysterie ons beschoren! Nu kan ik zingen zelfs in smart om 't ruonder, dat ook in mijn hart mijn Heiland werd geboren! A. JAMOEL HORJUS. De slechte munt verjaagt de goede. Boze mensen hebben geen liedereu maa. vaak wèl eengramofoon. Er zijn groeten die niet wezenlijk aan oorvijgen verschillen. In de hartstochten verbruiken wij het materiaal dat ons gegeven was tot ons geluk. Hervorming, evenals liefdadigheid, moet in eigenhuis beginnen. Die vroomheid huichelen zijn de valse munters in het Godsrijk. Wat is een illusie? De dingen zien :oals men ze wenst. De mens is jong, als hij alleen voor Je toekomst, wordt oud, als hij alleen voor het tegenwoordige, is oud, wan neer hij alleen nog in het verleden leeft.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 9