LITERAIRE
REVUE
seduojdung ag
de. <n, de e&den ik
^uld-Afcika
Hud&tlUh# 6pc<w>f*
:jeejM i)undpppiui iaq ui poQ }[a;s :adpuud aaapuB
;aq uba ja8tpJoo«ua3ajjaA ap si fiH iUBB}saqpooA
uaAtijq uapiaaq ua uszjsa joop 'paooM pq joop
|ta\ uapi nuas[ja piu po£> az isptuo 'ueeS-iapno
aizaodpSnat ppunq uaa bu tjaa3 sjaqXg; q-jaqesqg
xrmjBjapt ap ui aqfipA\noiA jaq ajoo si SAinaiu spi
•ajapno ap u«p jaqasrjstiBnpiAiput paA si aizaod
apSuot aQ -ijai^oia 'uaAatjoui ajepos 'joojaS uaquoz
suo do ïaduiajs uaa 3uiuijoaj3h ap uacq 'Mnaa aj,t
ua acq ap ur oz jrp sba\ puej uaSia suo uba aijojsrq
ap ui 'jbbi uaSta ut isuaipaja ap ftq iSizaq uaui aip
uatniBsq ap uba ua pmi uaSta aip m pioó^ spoQ uba
w^ftayj
•ONHM33M H3SM.n33Z X.
1561 *>Q lZ 6ep(uA
Vrijdag 21 Dec. 1951
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
Een os kent z'n bezitter, en een ezel de kribbe zijns heren; maar
Israël heeft geen kennis, mijn volk verstaat niet. Jesaja 1 3.
Wij zingen binnenkort weer van Jezus, Die mil-
lioenen eens zaligen zaten Die geboren werd, in
Bethlehems stal. Er is niet zó heel veel verbeel
dingskracht voor nodig, om van de kribbe waar
Jesaja 't over heeft, een lijn te trekken naar de
kribbe van Bethlehem. Niet alleen omdat poëten
en schilders zich er de stal waar Jezus geboren
werd ook maar moeilijk zonder os en ezel konden
voorstellen, maar vooral omdat wij mensen bij de
genoemde beesten vergeleken maar een pover fi
guur slaan. Dat bedoelde Jesaja toch ook, toen hij
os en ezel aan Israël tot een beschamend Voor
beeld stelde?-
Eerlijk gezegd leven wij maar een heel klein
beetje uit de Verwondering, dat wij zowaar ver
waardigd zijn, om in de heilige intimiteit van de
stol van Bethlehem te worden toegelaten. Wij zijn
met die.kribbe nogal familiair geworden, en voe
len ons dan uitstekend op ons gemak.
Maar nu moet u de os eens horen'.
Ja, dit Wordt een vreemde meditatie, want u ziet
een os horen, denken en spreken 1
Toen namelijk in de heilige nacht de os wakker
werd, en het Kind Jezus in de kribbe zag liggen,
was de stal voor hem een heilige stal geworden,
waar hij zich feitelijk helemaal niet meer op z'n
plaats voelde. Hij durfde ternauwernood meer
adem halen. Hij vreesde: straks adem ik nog een
engel in. Bij elke stap zette hij voorzichtig z'n
hoeven neer uit vrees het kindje te wekken of
pijn te doen aan een engel. Hij overlegt: „Soms
vraag ik mij zelf af of Gij, Jezus, niet slecht inge
licht geweest zijt, en of het wel zeker is, dat ik
hier moest Staan. Misschien hebt Gij niet opge
merkt, dat ik op de rug een groot lidteken draag.
Zonder zelfs buiten mijn familie te gaan hadden
beter mijn broer of mijn neven hier aanwezig
kunnen zijn: zij zien er heel wat beter uit dan ik.
Zouden de leeuw of de arend hier niet veel beter
op hun plaats zijn geweest?"
Het zijn vooral zijn horens, waar de os maar
veel last van krijgt. Hij is almaar bang dat hij
daarmee het kind Jezus de schrik op het lijf jagen
zal. Hij mediteert: „het doet waarachtig pijn aan
't hart als ge niet naderen kunt tot wie V het liefst
zijn zonder dat ge er als een boeman uitziet. Ik
moet altijd mijn best doen om niet iemand te ver
wonden. Ik mag gaan waar ik wil, zelfs als ik
slaap, staan ze daar nog, die twee puntigen".
En een vreselijke schrik greep hem aan, toen
hij dacht hoe dicht hij bij het kind genaderd was,
om het met z'n adem te verwarmen. Als hij het
eens uit waakzaamheid een hoornstoot gegeven
had!"
Deze os ként dus zijn bezitter, dat merkt u zo
maar: „De os was beschaamd omdat hij niet altijd
zo zindelijk was, als hij wel gewild had, welnu
er staat niets anders op dan zindelijker te worden
dan vroeger, en daarmee uit. Ik moet maar beter
opletten en zien waar ik mijn poten zet".
Nu deze os zijn bezitter in de stal heeft gezien,
is hij almaar bang dat hij anderen pijn zal doen
mét z'n horens, en hij is hevig jaloers op de men
sen „die deze gevaarlijke dingen niet op hun hoofd
hebben".
Hoe moet deze domme os zich verwonderd heb
ben over de „wijze" mensen.
Daar komen „Koningen" in de stal, met kronen
op het hoofd. En moe van de lange reis vallen
zij in de stal zij aan zij in slaap. Zij sliepen inge
togen, zoals beelden, die op graftomben uitgestrekt
liggen. Hoe vreemd, dacht de os, zo zijn kroon op
het hoofd te houden, om te slapen. Dat gouden
ding moet veel meer hinderen dan horens! Met al
die schitterende edelgesteenten op het hoofd moet
men last hebben in slaap te vallen.
Zó verbaast zich de os.
Terwijl hij eerst jaloers was op mensen die niet
zulke gevaarlijke dingen als horens op hun hoofd
hadden, ziet hij nu tot z'n grote verwondering dat
mensen 'n soort surrogaat-horens in de vorm van
kronen op hun hoofd zetten, en dat ze daar blijk
baar zo aan gehecht zijn, dat ze er mee naar bed
gaan.
Die mensen moesten toch weten, wat gevaarlijke
dingen ■zulke kronen zijn! Waar je jezelf en ande
ren, maar vooral de Here Jezus vreselijk mee hin
dert. Willen de mensen dan zó graag koninkje
spelen en eigen ik koning laten kraaien? Dat ze
met hun kroon opstaan en naar bed gaan? Hebben
de mensen niet begrepen dat het een parodie op
het Kerstfeest is als zij liever heersen dan dienen
willen, en dat men in de buurt van de kribbe bang
moet worden om met z'n horens iemand pijn te
doen?
Wat de os vooral niet begrepen zal hebben is
dat mensen in de kerstnacht gerust kunnen slapen
,&ls beelden op de graftombe uitgestrekt", die nog
alle waarde hechten aan een goed kerstdiner, een
kroon, schitterende edelstenen en mooie kleren.
Daar ts een os dan ook dom voor.
Een os kent z'n bezitter en een ezel de kribbe
zijns heren, maar Israël heeft geen kennis, mijn
volk verstaat niet!
Er was onder de „koningen" één, die er nogal
dom uitzag, en dus wel wat van onze os had.
,JZe waren met z'n drieën, en één onder hen met
een zwart gelaat, vertegenwoordigde Afrika. Aan
vankelijk oefende de os op hem een bescheiden
toezicht uit. Hij wilde zekerheid hebben dat de
neger ten Opzichte van de pasgeborene niet dan
goede intenties koesterde. Maar toen het aange
zicht van de neger, die een tikje bijziend moest
zijn, voorovergebogen was om Jezus van nabij te
bekijken, weerkaatst het, glad en glanzend als een
spiegel, het beeld van het kindje".
Als men die neger in z'n zwarte Ironie keek, dan
zag menJezus!
Bedoelen wij niet zoiets, iets van Jezus in ons
te laten weerspiegelen, als wij zingen: o Zoon,
maak ons uw beeld gelijk?
Maar wij geheide Kerstfeestvierders en stam
gasten in de stal van Bethlehem zouden eerder
zeggen: wat doet die sloeber hier met z'n onge
wassen gezicht in de kerk, en wat moeten die on
zindelijke ossen en ezels en vieze evangelisatie-
klanten erbij; 't zal er nogal proper uit gaan zien!
Een os kent z'n bezitter, en mediteert als hij
mediteren kon: „Jezus laat een beetje van uw licht
stralen op de armzaligheidvan mijn hart".
Een ezel kent de kribbe zijns heren en vraagt
als hij wat vragen kan: „Jezus, deel mij een beetje
van uw fijnheid mee".
En het ebbenhout-zwarte negergezicht weer
kaatst het beeld van het heilig Kind Jezus.
En ik?
Ik luister met schaamte naar het woord van
Jesaja: „Maar Israël heeft geen kennis; mijn volk
verstaat niet". Want dat volk heeft nog te weinig
last van z'n horens en z'n onzindelijkheid.
Ik moest op het Kerstfeest maar evenals de os
overleggen: Soms vraag ik mij af, of Gij, Jezus,
niet slecht ingelicht zijt geweest, en of het wel
zeker is, dat ik in de heilige stal moest wezen".
Dan zou het een prachtig Kerstfeest worden.
Middelburg H. VELDKAMP.
i) Dit is naar „De os en de ezel van de heilige
stal", door Jules Supervielle.
Zuid-Afirka bereidt zich momenteel voor op een
grootscheepse herdenking van de stichting van de
Kaapkolonie, te vieren in het voorjaar van 1952. Men
kent het ontstaan van de nederzetting: Op de lange
reis naar Indië was voor onze schepen een verver
singsplaats onontbeerlijk. Zo voeren op 24 December
1651 twee schepen en een jacht onder Van Riebeeck
van Texel uit en kwamen op 7 April van het vol
gende jaar in de Tafelbaai aan: Een voor die tijd
bijzonder voorspoedige reis. Niemand kon toen ver
moeden hoe grote gevolgen deze onderneming heb
ben zou. De eerste tijden waren moeilijk, latere
wisselvallig, doch ondanks dat alles we weten
het ontstond hier een nieuwe gemeenschap. Een
vertakking van de Nederlandse stam, die zich thans
tot een zelfstandige gemeenschap ontwikkeld heeft
waarop wij samen, wij allen van Dietsen huize, trots
mogen zijn!
Dit laatste is onder ons nog te weinig bekend.
En juist daarom leek het mij goed om vandaag
nu het juist 300 jaar geleden is dat Van Riebeeck
vertrok uw aandacht voor Zuid-Afrika te vra
gen. Niet voor de geschiedenis van Zuid-Afrika
daarvan horen we straks in het nieuwe jaar vanzelf
genoeg maar voor de kuituur, speciaal voor de
letterkunde van onze Zuiderbroeders. Dit is ook
daarom van belang, omdat Zuid-Afrika vaak klaagt
over miskenning onzerzijds en.terecht! Hier
moest meer belangstelling zijn voor en meer ken
nis van de literatuur en cultuur van Zuid-Afrika.
De Afrikaanse kuituur, als deel van de Groot-Ne
derlandse of Dietse, heeft recht op onze belang
stelling! Een zekere mate van gebrek aan belang
stelling is er bij ons t.o.v. Zuid-Afrika reeds lang.
De isolatie van de oorlogsjaren heeft aan dit gebrek
geen goed gedaan. En: tijdens de oorlog heeft de
Zuid-Afrikaanse kuituur en literatuur zich snel ont
wikkeld. De verhouding NederlandZuid-Afrika is
anders geworden. Vroeger was het die van moeder
tot dochter, van meerder tot minder, van welwil-
lend-belangstellende tot graag-geprezene en -ont
vangende. Deze situatie is voorbij! Wij moeten thans
onze afdalend-belangstellende houding laten varen:
contact is enkel maar meer mogelijk op grondslag
van erkenning van wederzijdse gelijkwaardigheid.
De Afrikaanse literatuur is gelijkwaardig aan de
onze! Wij moeten dit volmondig erkennen en dan
ook terdege kennis nemen van het werk van de
Dietse stam overzee. Dit is ook in ons eigen belang.
De beide verwante kuituren kunnen elkaar tot steun
zijn. In Zuid-Afrika raakt men teleurgesteld over
Nederland, althans was het vlak na de oorlog. Men
voelde zich terecht niet op zijn waarde ge
schat! De mogelijkheid van afkeer van Nederland
dreigde (men kent beter Engels dan Nederlands in
Zuid-Afrika en men is er met de Engelse literatuur
vertrouwd!) Nederland is niet onmisbaar voor Zuid-
Afrika! Daarom moeten wij wel tonen dat we onze
broeders uit het Zuiden waarderen, dat wij hun
prestaties op kultureel en literair terrein vooral ken
nen. Wij zijn volken van één stam en wij vergaten
het te vaak!
Het is niet mogelijk in dit korte bestek een vol
ledig overzicht te geven van de ontwikkeling en de
huidige toestand van de Afrikaanse literatuur. Dit
is ook niet mijn bedoeling. Een korte schets kan
voldoende zijn om uw belangstelling op te wekken
en ik noem aan het einde van mijn artikel enige
literatuur. Wie dan wil, kan verder!
Omstreeks 1750 kan men reeds van het Afrikaans
als van een aparte taal gaan spreken, maar deze
taal doet dan nog enkel dienst als spreektaal. Nog
in de eerste helft van de 19e eeuw vindt men het
Afrikaans enkel af en toe gedrukt terwille van een
of ander komisch effect. In 1875 echter begint de
Eerste Afrikaanse Taalbeweging, die duurt tot plm.
1900. Want wat is er gebeurd? De Engelse taalbe
sluiten verklaarden het Engels tot enige officiële
taal. Hierdoor kon het Nederlands zich niet hand
haven en het Afrikaans gold óók onder de Afri
kaners voor onvolwaardig. In 1875 echter wor
den enkelen het eens over de noodzakelijkheid van
een Bijbelvertaling in het Afrikaans zodra de taal
hiervoor rijp zou zijn èn in 1875 wordt het „Genoot
schap van Regte Afrikaners" opgericht. Dit had ten
doel de verdediging van taal, natie en land. Ds S. J.
du Toit is de ziel van de beweging. De tijd van de
Eerste Afrikaanse Taalbeweging is een tijd van
voorbereiding, met weinig eigenlijke literatuur. Maar
de propaganda en de didactiek ervan hebben een
tweede beweging mogelijk gemaakt!
De Tweede Taalbeweging (plm. 19001925) is de
tijd van nationale bewustwording. Na de nederlaag
van 1902 begint de „biecht van het mateloze lijden
van de oorlog". De strijd voor de taal wordt voort
gezet en in 1904 publiceert Marais een klein lied
„Winternag", een simpele, berustende klaagtoon,
maar een Afrikaans vers, niet langer een rijm: een
symbool voor Zuid-Afrika! In 1908 verschijnt de
eerste werkelijke Afrikaanse poëzie-bundel: „Bij
die monument" van Totius (pseudoniem voor Dr J.
D. du Toit, zoon van Ds S. J.). Totius vertolkt het
leed van de vrouw. Een ander, Leipoldt, het recht
vaardigheidsgevoel. Velen volgen en er wordt in dit
tijdvak veel bereikt. De ellende van de oorlog heeft
de natie saamgesmeed en ieder zegt het op zijn eigen
wijze: recht zal tóch zegevieren boven macht! In
1914wordt het Afrikaans toegelaten op school, in
1925 wordt het erkend door het Parlement! Intussen
is men ook begonnen met de vertaling van de Bij
bel in het Afrikaans en met een vertolking van de
Psalmen. Het loont de moeite hier een ogenblik af
zonderlijk bij stil te staan.
Iedere gemeenschap die een eigen taal bezit en
christelijk van inslag is, zal streven naar het bezit
[up«m U[[UllUpwe'CT^-niJ.!U!(Jj.!ï[ UB11.I
uaqqoBjq iqoeu ua 3gq 'U3A[opag jad
-05) ua pooi 'wzfi 'pno3 uapjazA uaiep
apuazuajg sed ap uee qfqappiuruo
aaMj nj aoop pft; uapnoS uaa eed ap
pLijJliildii ihjjsbj uaa uu uaa JJ'J'iluy
uauv" isq aiSooqsed azap uba uap
-mz uai uaAg 'sed ap ui ;und ajsSooq
iaq 'lapezuoidung aSoq jaiaui 600?
„siqaajs" laq uba iqeeuiaS uapjOM uoq
'J[J KU UUJB1 ystUTSM Shqóais 'iqmjqay
uapjo/A pop apia;sa3 jaq jooa U05{
ua paaaag uiBMq Biossopouioa ua
suaag asuBBqeusrasjtMz ap aSaMjaA
-Jieq atsiBBid uaa agasi jbeu gug
una usuuoumi tsui 5(oo"
01
'C3N3X33M HOSA\n33Z X.
1561 '33d IZ
Vrijdag 21 Dec. 1951
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 11
Op de Evangelisatiesamenkomsten
ontmoet ik hem geregeld. Hij is zelfs
zo'n beetje koster en aangezien hij vrij
wel alle'liederen van Johannes de Heer
kent woorden zowel als melodie
doet hij ook dienst als voorzanger, wan
neer er geen orgel is of een man, die
orgelen en harpen hanteren kan, ont
breekt. Hij heeft een stem als een klok,
wat niet te verwonderen is, als je vroe
ger als sergeant een sectie moest com
manderen. De houding is nog altijd in
overeenstemming met zijn vroegere
rang: hij loopt kaarsrecht en hij brengt
het saluut aan zijn helmhoed. Een echt
Van Heutsz-Colijn-klantje, wat zeggen
wil: een kerel! Je ziet hem niet aan
voor 75 en toch is hij dat al.
Voor we beginnen zit ik graag een
poosje met hem te praten.
„Verlang je nu niet, om op je oude
dag naar Nederland terug te keren, Be
rends? Iedereen wil weg en velen ma
ken zich ongerust over wat er na 27
December gaat gebeuren, als de twêe
jaar om zijn. Bovendien zal je ook van
die paar rupia's pensioen niet best kun
nen rondkomen. Alles is zo duur".
„Kijk meneer, ik pieker er niet over.
Mijn vrouw is een Indonesische. Ze is
ook al oud en zou in Nederland niet
kunnen wennen. We hebben het niet
ruim, maar veel hebben we ook niet
nodig. Ik heb een eigen huisje in Gang
Bukit Duri en lang zal het toch niet
meer duren. Als ik een bordje nassi heb,
ben ik al tevreden. Drinken doe ik al
lang niet meer. En wat zou ik in dat
koude land moeten beginnen. Mijn
ouders zijn al lang dood natuurlijk en
de familie kent me ook niet meer. In
'21 ben ik nog eens een keer met ver
lof geweest. Dat is ook de enige keer
geweest. Maar ik voelde me er niet
thuis. De familie zag me liever gaan
dan komen en op het dorp gaapten ze
me ook ,zo vreemd aan. Ik had me er
anders nogal wat van voorgesteld, om
de oude vrienden eens op te zoeken".
Het was de oude geschiedenis: het
verlangen naar de geboortegrond en de
volkomen ontnuchtering. Wie ter we
reld heeft nog belangstelling voor een
koloniaal, die een 20 jaar geleden met
een kwaaie kop is weggelopen en die
daar met een „zwartje" schijnt te le
ven? Zo was het althans vroeger.
En toch heeft Berends iets van dit
verlof overgehouden. Hij draagt een
Europees pak, een wollen pak! „Dat
is uit die tijd, mijnheer." De mouwen
zijn wat uitgerafeld en de kleur is ook
niet goed te rubriceren, maar Berends
is er trots op. De laatste keer moest
ik de stof nog even voelen en hij ver
ontschuldigde de kraag, die wel wat
versleten was. Ook zaten er enkele
stoppen op de knie, kennelijk niet door
een kleermaker-van-professie gewrocht.
„Maar het pak is nog best", zei Be
rends, „dat kan meneer niet anders
zeggen." Meneer haalde het niet in zijn
hoofd om dit tegen te spreken. Maar
wel meende hij te moeten vragen, of dit
pak niet te warm was, om hier in Dja
karta te dragen.
„Kijk meneer, ik draag het ook niet
dagelijks. Thuis draag ik een pyama,
maar ik trek dit pak aan, als ik pen
sioen haal en als ik naar de kerk en
de bijeenkomst ga. Want ik ben in dit
pak bekeerd!"
Dat het toch nog versleten is, bewijst
dus wel een trouw bezoek aan kerk en
bijeenkomst, want pensioen haal je na
tuurlijk maar één keer in de maand.
Berends is ook een trouwe klant. Hij
slaat geen bijeenkomst over en hij is
bovendien propagandist, want hij wekt
de kleine Indo-Europeanen in zijn buurt
op, om mee te gaan. Hij sleept ze een
voudig mee, de eenvoudige vrouwtjes en
de oude pensioen-mannetjes. „Dwingt
ze, om in te gaan", staat er volgens
Berends niet voor niets. De „bijeen
komst" heeft in zijn ogen meer waarde
dan de gewone kerkdiensten. De domi-
né of de „meneer" praten in de bijeen
komst zo heel gewoon en je mag zelf
ook eens iets zeggen en niemand vindt
het vreemd, als je eens knikt en zegt
tegen de spreker: „Precies, zo is het",
of als je eens „amen" roept na het
dankgebed. Dat wil niet zeggen, dat
Berends de kerk veracht.' Hij slaat geen
dienst over, maar als één van de twee
moest verdwijnen, de kerk of de bijeen
komst, dan wist Berend wel wat hij
kiezen zou .Maar wij maken geen ruzie
over kerkbesef en kerkbegrip, want het
gaat Berends alleen om Jezus!
„Maar hoe zit dat nu met dat pak,
Berends?"
Berends schuift zfln helmhoed eens
wat achterover en steekt van wal. Er
zijn op het galerijtje intussen nog en
kele bezoekers neergestreken. Wij heb
ben de tijd. Of we nu ran half zes be
ginnen of om kwart voor zes, dat is
precies hetzelfde. Dit is tenslotte ook
„bediening van het Woord".
,,'n Brave jongen was ik vroeger niet.
Daarom ben ik koloniaal geworden.
Mijn familie gaf me het heilige kruis
achterna. Ze waren blij, dat ik ophoe
pelde. Hier in Indië kon ik er wat mee.
De vierkante pot was mijn vriend en
je kan wel een meer vullen met al het
bier, dat ik gedronken heb. Maar mijn
dienst deed ik goed en ik ben dan ook
sergeant geworden. Ik ben overal ge
weest, in Atjeh, op Timor, in Boni, in
het Padangse. Meneer mag mijn blikjes
wel eens zien."
Berends heeft inderdaad een hele se
rie medailles met en zonder gespen:
trouwe dienst, brons, zilver en goud,
krijgsverrichten, scherpschutterspresta
ties en weet ik wat en ik ken er enige
meerdere waarde toe dan aan de
vele „ordetekenen" van tegenwoordig.
Berends draagt ze op Koninginnedag en
dat is en blijft voor hem 31 Augustus.
Niet, dat hij Koningin Juliana veracht,
maar voor Haar heeft hij tenslotte niet
gevochten. „Dat was nog voor Wille-
mien", en ik verdenk er hem ook van,
dat hij evenals Sommige andere ge-
pensionneerden haar foto in zijn
huisje geregeld het saluut brengt.
„Ik had een „huishoudster" (de euphe-
mistische benaming hier voor een con
cubine) die goed voor me zorgde en
mijn spullen bij elkaar hield. Zy paste
er ook op, dat ik niet al mijn centjes
verdronk. Toen ik „veranderd" was,
ben ik met haar getrouwd.
Maar nu dit pak. Ziet u, ik zei al,
dat ik in '21 nog eens in het ouwe land
geweest ben. Maar dat viel erg tegen.
Ze kenden me niet meer of ze wilden
me niet meer kennen. Ik ben bij de
familie geweest, maar daar hield ik het
niet lang uit. Myn verlofstractement
was niet groot en als ik in de stad, waar
ik een goedkoop onderdak had gevon
den, mijn pensiongeld had betaald, bleef
er niet veel over om te verzuipen.
Zo liep ik Kerstmis 1921 door Zwolle
en ik had maar één verlangen: me een
flink stuk in de kraag drinken. Maar
doe dat eens, als je maar een paar dub
beltjes in je zak hebt. Waar moest ik
deze avond heen? Ik liep met mijn ziel
onder de arm. Zie ik me daar een lo
kaal, waar een hele hoop mensen naar
binnengaan. Het was er licht en mis
schien warm. Dus ik ga er ook maar
heen. Het zal wel een „fijne" boel zijn,
maar dat neem ik dan wel op de kóóp
toe. Die lui schenken ook nog wel eens
wat, al is het dan koffie, chocolade of
zulk minderwaardig spul. Maar het liep
anders .meneer. Die lui zongen verr
mooi en daar was een juf, die viool
speelde, dat je er koud van werd. Ik ben
erg muzikaal, dat weet u, meneer. En
toen ging daar een mijnheer spreken,
helemaal niet geleerd en prekerig. Ik
ben niet ongodsdienstig opgevoed en
kende de geschiedenis wel. Hp zei, dat
Jezus gekomen was voor zondaars, voor
dronkaards, voor vrouwenjagers en
weet ik wat voor lui. Ik dacht soms,
dat hij het over my had, maar dat kon
toch niet, want hy kende me niet.
Zie meneer, en toen ben ik veran
derd. Ik ben al gauw weer naar Indië
teruggegaan, maar ik heb hier ook de
samenkomsten bezocht en ik heb belij
denis gedaan ook. De drank heb ik laten
staan en ik ben getrouwd. En ik had
dit pak aan toen op Kerstmis in Zwolle,
en daarom ben ik er aan gehecht.'
Zo vertelde Berends en de anderen,
die dit verhaal al vaak gehoord hadden,
knikten toch nog vol meeleven en min
of meer jaloers, dat zij niet een beke
ringskleed hadden. Maar toch waren zij
ook trots op dit pak, want Berends was
toch feitelijk hun leidsman, die hen
naar de samenkomst had gebracht en
zo elke week weer opcommandeerde. Ik
had zo het vaag vermoeden, dat Be
rends eigenlijk niet zo heel erg ver
langde naar het witte lange kleed, dat
beloofd wordt in de brief aan de ge
meente te Sardes, maar dat hij graag
in de hemel zijn bekeringspak zou dra
gen, die helmhoed op, om dan ,zijn"
Jezus de militaire groet te brengen:
Present! Berends,
een zondaar, een verlost' o Heer,
en nu geen zondaar meer!
En dat begeren houdt niet in, dat hy
is als de man, die het bruiloftskleed van
de Gastheer weigerde, want Berends
beiydt van ganser harte:
Zijn naam verlost van zonde en schuld,
Geen and're naam dan Jezus.
We gaan nu maar naar binnen en ik
geef op lied 696.
„We hebben geen orgel. Wil Berends
daarom de zang maar leiden? Ik ken
de wps niet al te goed".
Hij zet zich schrap, kijkt met een
veldheersblik over de sectie der scha
rrelen en zet dan in:
'k Heb gehoord van de kleding der
heil'gen
En de heerlijke kronen van goud.
Kerstfeest 1921 in Zwolle!
Dat betekent voor Berends straks
eeuwig feest!
En laat hem maar gerust geloven, dat
het feestkleed zal zijn een grijs Euro
pees pak, zonder stoppen en rafels en
met een soliede kraag.
En natuurlpk een helmhoed!
MOETHOEN.
P.S. Berends onderwijst zijn vrouw
ook in de weg der waarheid. Hy heeft
een Maleise Bybel gekocht en leest ze
daaruit voor en verklaart het gelezene
ook. „Zij gelooft beslist „manheer" zei
Berends me, al begrijpt ze niet alles,
alleen ze vloekt nog te veel in het Hol
lands. Dat heeft ze in de tangsi geleerd.
Nu moet mynheer me eens een kras
stukje uit de Bybel noemen, waar dat
verboden wordt. Maar niet te zachtzin
nig, want anders maakt het geen in
druk." Ik heb toen Leviticus 24, te be
ginnen by vs. 10, aangeraden. Toen hy
het gelezen had, zei hij: ,Dat krijgt ze
de eerste de beste keer als ze weer
vloekt op haar dak. Ik zal het in de
Maleise bijbel opzoeken! Het is een jo
fel stuk!"
Toch twyfel ik er geen ogenblik aan,
of op eerste Kerstdag zal Berends haar
ook Lucas 2 voorlezen. Dat behoef ik
niet voor hem op te zoeken.
(/&f» ldittg.de.ndz klakken
De Kerkeklokken klingelen luid,
Haar zilveren stemmen zingen 't uit,
Het blij ggruclit van Beth'lems veld,
Dat „vreê op aard" in harten meldt.
Gelooft in Hem, die 't al vernieuwt,
Uw harten met gena bezielt.
Buigt met de herders bij het Kind,
Aanbidt het Wonder, dat g' hier vindt.
De Kerkeklokken klingelen luid,
Zij jub'len, dat Gods Vreê ontspruit,
In elk gebroken, pijnvol hart,
Dat om dit Kind smeekt, in zijn smart.
't Is feest! God heeft u dit bereid,
Zo gij maar komt en willig zijt,
Gelovend wat U 't Woord beduidt!
De Kerkeklokken klingelen luid!
v. R.