iliMMMiEi 6^p n }S!M •QM^aHM. HDSAmaaz x. De Vrijheid „Emmanuel Met ons de Heere! dihïcT?/?. c/e *i9SS TViaO 13H ïuaaM. Uapaoj^ 'juaaM az ug „isuaSuot aq 'Sep ajapai 'uapaqaS uio ja uaqqaq a/^ qaM ;aq jsi/a qi 'noz uauioq at jep jstm qj 'Snaaj jaaAt •uajnp uaAa Sou jaoui qnpg qa 'uaja^sirq ua uaqfrq isjaa !uee3uautnq ftq\ez sqeJts ••••uaqfrq 'uaqfrq taoui ui ^saaj si ïaH '[iq }neg dojqooH •uaSSq jaour qnqos uftz jbbm 'sjBEid ap ibbu jaaoA aip 'qfrp aqnuis aginq ap jsao ftq ■p?B§ nu *nu ug 6 bu;6B,£ ÜS6i *»Q IZ te&PA Vrijdag 21 Dec. 1951 T ZEEUWSCH WEEKEND. Paerna 8 Verloren in de ruigte van riet en biezen, ergens in het wijde waterland, ligt een schuit, verroest, onttakeld. De mast is gestreken, de vleugel is een verrafeld, kleurloos stompje ge worden. Het mooie, diepe rood van de romp is verdonkerd; een dikke modder- streep loopt van voor tot achter langs de gehele zijkant, over de gehavende zwaarden, over het gehavende roer. De plecht is roestig, evenals de lier, waarmee het zeil wordt opgedraaid. Nauwelijks leesbaar is de naam op het zijboord: VERWACHTING. Alleen in het kleine roefje met de twee raampjes is leven. Maar luid ruch'.ig is het niet. Onttakeld is de verwachting. Eens, ja eens, heeft hij gevaren, het tuig hoog in top, de schoot van het zeil strak gespannen. Eens heeft hij, voortgejaagd door de Noordwes ter, de golven kapot gebotst met" zijn harde, brede kop. Toen stond er een schipper aan het roer, een jonge schipper nog, zijn bonker strak om zijn vierkante schouders, zijn pet diep in zijn ogen, zijn handen in stevige greep om de helmstok van het roer, zijn mond vast gesloten, zijn klompen geplant op de achterplecht, alsof ze er aan vastgegroeid waren. Hij, de jonge schipper, voer de Ver wachting door de bolle bries van de lente, door de zachte zoelte van de zomer, door de stormen van de -herfst, door de bijtende vlagen van de winter, als de stuifsneeuw hem om de oren joeg, als het overkomende buiswater de plecht glad deed wor den als spek en het touwwerk ver stijfde Zo heeft hij gevaren, de Verwach ting, toen de schipper er nog was. Toen is Hein geboren in het kleine roefje achterop. En na hem zijn er nog twee zusjes gekomen, Lena en Liesje. Ze hebben leren lopen in het klei ne roefje en op de luiken, maar dan gebonden aan een touw, om niet in het water te vallen. Ze zijn in slaap gezongen door het oude, eentonige, ijl-fijne wijsje van de koperen ketel op het kleine for nuis. Zo hebben ze blij gevaren op de kleine schuit Verwachting, de jaren door, Vader, Moeder, Hein en de zusjes En nu? Hoe komt het, dat nu de schuit ligt te roesten tussen riet en biezen, roer loos. dood, willoos rijzend met de vloed, willoos dalend met de eb, 's winters in de harde greep van het ijs, 's zomers, omruist door Hollands windezang in riet en biezen? Hoe komt het? Een vijand is in het land gevallen. Die heeft overal de blijheid weggeno men. Ook op de Verwachting. De vijand is aan boord gekomen. Hij heeft gezegd, dat Vader voor hem moest gaan varen. Vader heeft de vijand recht in het gezicht gekeken. Zijn grijze ogen waren hard als het ijzer van de schuit. Mooie woorden heeft die vijand ge sproken. Maar Vader heeft zijn hoofd geschud. Neen. Mooie aanbiedingen heeft die vij and hem gedaan. Vader zou veel geld kunnen verdienen. Maar hij heeft zijn hoofd geschud. Neen. De vijand heeft hem bedreigd met wegvoering, gedreigd met de dood. Vader heeft zijn hoofd geschud. Neen. Hein heeft het alles gehoord en gezien, Hij stond bij Vader, de han den in de zakken. Toen, op een dag, dat de schuit werkloos lag, is hij weer gekomen, de vijand. Toen heeft hij Vader meege voerd. Moeder heeft 'geschreid. Hein, die al een kerel van negen jaar was, heeft zijn vuisten gebald. De zusjes zijn angstig weggescho len achter Moeder. Vader is weggevoerd. Waarheen? Moeder weet het niet. En Hein weet het niet en.... niemand weet het. Moeder is met haar drie kinderen op de schuit gebleven. Wonderlijk, de vijand schijnt die schuit vergeten te zijn Een jaar later is de vijand versla gen. Velen zijn teruggekeerd uit de vreemde. Van velen is een bericht tot vrouw en kinderen gekomen, een bericht van leven of dood. Van Vader is geen bericht geko men.... nietsLeeft hij nog? Het is Kerstavond. Een miezerige regen siepert neer, Door het land van water, riet en biezen, over een smalle dijk, gaat een man, alleen.*... De korte, grijze, troosteloze dag is langzaam weggegleden in het sche merdonker van de avond. Ergens achter het dikke wolkendek moet de maan staan, bijna vol. Daarom is het niet helemaal donker. De man kent deze weg, hoewel het ruim drie jaar geleden is, dat hij hier ging. Ruim drie jaar geleden. De vijand heeft hem weggevoerd naar het Oosten, ver weg. Daar heeft hij voor die vijand moe ten werken. Totdat.totdat er an dere vijanden kwamen. O ja, eerst leken het vrienden. Hij werd bevrijd. Toen was de vreugde groot in hena. Warit.... hij zou naar huis teruggaan, natuurlijk. Maarhij ging niet naar huis. Hij werd meegevoerd, nog verder naar het Oosten, al maar verder nog, door eindeloze vlakten, langs ver woeste steden, over grote rivieren, al maar verder. En met zich mee nam hij het grote verlangen naar vrijheid, naar zijn vrouw en kinderen, naar zijn schuit, naar het wijde, vrije wa ter; het verlangen naar Hollands bre de stromen. Ook daar in het verre, vreemde land moest hij werken voor wie nu zijn vijanden waren. Zijn voedsel was schraal; zijn kleren versleten. Het verlangen weende in zijn hart. Hij schreef brieven naar de kleine schuit Verwachting. Maar hij kreeg geen antwoord. Hij wist niet,, dat zijn brieven niet verder kwamen dan het postkantoortje van het' dorp, waar hij als slaaf was heengesleept. De korte, hete zomer ging voorbij. En ook de lange, ijzige winter. Twee maal werd het Kerstmis. Tweemaal ging het „Vrede" over „een wereld verloren in schuld". Hij bad, bad vurig. Hij bad in ge loof, want hij wist, dat ook voor hem Gods Zoon eenmaal lag in de kribbe. Hij wist, dat ook voor hem Gods 1 Zoon eenmaal hing aan een kruis op Golgotha. Dit weten hield hem staan de, door alle leed en heimwee heen. Totdat er een blij bericht tot hem kwam in dat verre, vreemde land. Toen groeide de hoop weer heel groot in, zijn hart. - Hij was niét vergeten. Natuurlijk was hij niet vergeten. De liefde had het ijzeren gordijn doorboord. Voor de liefde bestaat immers geen ijzeren gordijn?! Eindelijk, eindelijk mocht hij weg, naar de Hollandse gezant. Die heeft hem gevoed en gekleed. Die heeft hem, o hoe was het mogelijk, 'een plaats in een vliegtuig gegeven. Was dat, omdat men wist, hoe groot zijn verlangen was, het verlangen, dat vleugels hebben wil? Met de trein is hij in het dorp ge komen, waar in de buurt de Ver wachting liggen moest. In het dorp heeft hij gevraagd. door A. M. WESSELS. Het is de avond vóór Kerstmis in bet jaar 1838. Door de Lange Delft te Middelburg lopen twee heren in ernstig gesprek ge wikkeld. Zij zijn.de politiecommissaris en de President van het Gerechtshof. In weerwil van de koude blijven ze tel kens stilstaan en dan passeren zij de Grote Markt, waar de Kerstdrukte het grootst is. Spoedig zijn ze op het Hof plein, waar ze het gerechtshof binnen gaan en dan begeven zij zich recht streeks naar de kamer van de Presi dent. „Ik ben benieuwd, zegt deze, of we resultaat zullen boeken. Hoe langer ik er over nadenk, hoe minder mij de hele zaak aanstaat". „Dat is ook mijn persoonlijke mening. Half Walcheren is in onrust. Maar wet is wet. En die moet nu eenmaal opge volgd worden", is het oordeel van de politiecommissaris. „Zo is het", beaamt de president. Hij belt en de bode verschijnt in de deur opening. „Zorg ervoor dat dominéé Budding zo spoedig mogelijk hier verschijnt. Wij willen hem spreken", beveelt de presi dent. „Goed, mijnheer de president. Moeten de andere Rechtsheren verwittigd wor den?" vraagt de bode. „Neen, het is voor een privé onder houd". De president schrijft even een kort briefje aan de directeur van de gevan genis, drukt er een stempel op en geeft dit aan de bode en snel gaat deze zijn opdracht uitvoeren. Het gerammel van sleutels dringt door in de donkere cel, waar dominéé Budding en zijn kerkeraadslid Johannis de Jonge de „Hemelse bakker" uit Goes zitten opgesloten. Op het horen van het gerammel kij ken zij naar de deur. Het is de cipier, die binnenkomt. Hij staat in de deur der cel en commandeert: „U moet voor de President verschijnen, dominéé! Ga mee!" „De Jonge ook?" vraagt de predi kant. „Neen, u alleen zijt opgeroepen", ant woordt de bode. Een lantaarn hangt in de linkerhand van de man en een sabel in een lederen schede bengelt aan zijn gordel. Met een zucht staat dominéé Budding op en volgt de cipier. Zijn ogen knippe ren tegen het licht van de lantaarn. Ds Budding's gelaat heeft een leem- grauwe kleur gekregen tussen de be nauwende muren van de kleine cel.. „Ik ben er verwonderd over, dat er op de avond voor Kerstdag nog zitting is", merkte hij op. „Daar heb ik ook nog nooit van ge hoord' antwoordt de cipier. „Misschien laten ze u wel vrij. 't Is geen mooi vooruitzicht met de Kerstdagen in zo n hok te zitten. Maar dat doet u zichzelf aan. U kunt een betere cel krijgen als u maar betaalt". Langzaam loopt de predikant voor de mopperende^ cipier uit „Als u maar betaalt Ja, maar dat is juist wat ds Budding niet wil. Veertigduizend gulden boete moet hij met gevangenisstraf opknap penVeertigduizend guldenwe gens verkondigen van Gods Woord, v.oor meer dan negentien personen Een klein deel der boete is reeds „geind". Ds Budding stond er bij, toen zijn huisraad zelfs kopjes en scho tels, ja zelfs zijn kousen onder de hamer gingenOp Zondag n.l., om de gelovigen het terugkopen te beletten. Maar ds Budding is niet ontmoedigd door deze vervolging. Hij vertrouwt op 's Heren beloften, dat zijn brood en wa ter gewis zullen zijn en hij weet dat hem niets vreemds overkomt, 't Is voorzegd! Terwijl velen zich voor een koopje in het bezit van zijn huisraad stellen, ver trouwt ds Budding zich met al het zijne de Here toe en zingt Ps. 27 3 Psalmen in de nacht! Maar veertigduizend gulden! Die moeten er komenof celstraf. 18 Juni 1838 arresteert men in Goes de Leraar met Johannis de Jonge en sluit hefl in de gijzelingskamer van het Stadhuis te Goes op. Bij het horen van dit ongehoorde feit is een moment heel Goes in onrust en de Grote Markt is zwart van het volk. En wanneer de mensen de gearresteerden Ps. 84 horen aanheffen, zingt 'n grote schare mee Daar de Justitie dergelijke manifes taties niet gewenst acht, brengt men de gevangenen naar Middelburg óver, waar ze in een vuile cel worden op gesloten. Op de muur bevindt zich een korst van wandluizen en dat is ook 'n beproeving. Telkens bidden ze, dat ze geen last van deze dieren mogen heb ben. ■qaaM apuagfOA 10X \,HAHcI3Z" ap uba paq aqfqiaaq }aq u; uajsnJ at ftur qi 3ai ua puoab taq st uarp -uakog -uaAataq at Siuibm jarq rba ja 'taz qr oz 'jeejq 'SBMaS qostdojj gBisaq pp jbbt "ftq Ja qiaur 3MnE[ ap uba 'tsaj ap uajaoj puajnpt-iooA japuo 3aoA ua iBBqos ap ut qoo pp aoa •jaqtns aftaaq uaa taui jeeqiaofA tsig ap qeepi 'st iïtpiaoA uaAa jaaui }aq fc 'QN3MHHAV HDSAM1H3Z X IS6I -33a IZ Bep.'HA Vrijdag 21 Dec. 1951 T ZEEUWSCH WEEKEND. Pagina 5 ALS DE KINDEREN.... Er wordt met recht en reden ver wacht dat je de peuters elke dag een lepeltje wetenschap te slikken geeft. Dat probeer ik ook te doen, maar het is eveneens waar, dat ook ik tracht elke dag een hapje wijsheid te ver orberen, en dan een wijsheid, die ik via mijn leerlingen bekom. Vooral met de Bijbelse geschiedenis is dat het ge val. Ge begrijpt, dat ik nu niet doel op de voorbereiding voor het „eenvou- gaat God zelf zorgen dat de mensen het te weten komen. Opeens gaat Hans' vinger omhoog. „Juffrouw, deur de radioDat hebbe ze voor Sinterklaas ook ge daan." Even schokt het me. Weer een nieu we moeilijkheid. Nee, niet die radio, maar wel het gelijk schakelen met Sint. In mijn hart geef ik weer die ouwe doorgewinterde gepensioneer de schoolmeester gelijk, die me bij de aanvang van m'n werk waarschuwde: „Kind, bereid je altijd goed voor met je vertelling, maar je zult toch nog wel ervaren, dat al vertellende de vragen zich opstapelen." Ik ga vertellen, dat God zijn knech ten, de engelen, uit de hemel stuur de om de boodschap aan de mensen te brengen over dit Kindje. De her ders krijgen die het eerst te horen, maar zij moeten het dan verder gaan vertellen, als ze gezien hebben in de stal dat de boodschap echt waar was. Ze moeten het dan aan alle mensen in Bethlehem gaan zeggen. Het is ver drietig, maar die mensen in Bethlehem hebben lang niet allemaal de bood schap van de herders willen geloven. Dat is zo erg, want als je niet in die boodschap gelooft, kun je ook niet in de Here Jezus zelf geloven. En God heeft gezegd, dat Hij niet naar je luisteren wil, als je niet in het Kindje en daarom ook later als het groot geworden is, niet in de Here Jezus gelooft. Dat is heel erg. Ik zie Henkie diep nadenken. Aarzelend gaat zijn vinger tje omhoog. „Ik geloof het wel 'oor juffrouw." „Tuurlijk", zegt Dineke vol overtuiging, „as de engeltjes het hebbe gezeit van de Here Dan voel ik opeens de diepte van het Woorcf van de Heiland: „Als ge niet wordt als de kinderen...." Zo maar heel, heel eenvoudig zeggen: „Natuurlijk, want het was de bood schap." dige Bijbelse verhaaltje", zoals eens iemand me zei. Dat doe je natuur lijk terdege, maar veel leer ik uit de reacties, die ik zie en hoor onder het vertellen en ook van de weergave, van mijn vertelling, die ik de volgende dag steeds te horen krijg. Kinderen verwerken alles op hun eigen manier en ze bezien de zaken vanuit hun eigen bekende wereldje. Daarmee moet je rekenen. Kerstvertelling, „draai ik m'n hand niet voor om", volgens sommigen, gegevens genoeg. Een klein Kindje, herdertjes, een stal, engelen. Toch blijf ik het ook moei lijk vinden, want hoe jong mijn hum mels nok nog zijn, toch wil ik ze iets laten zien van het verband tussen hemel en aarde, tussen het kleine Kindje en de volwassen Heiland, die straf ging dragen. Toch, ondanks het moeilijke, verlangde ik er weer naar, want ik weet toch ook niets mooiers. De laatste dag voor de vacantie is altijd al een beetje feest. Natuurlijk vertel ik 's morgens. Maar in de" mid dag doe ik het weer. Dan komt pas de Kerstvertelling. Het laatste half uur gezamenlijk zingen. Dat wil de baas graag. Het is ook best. Maar daarvoor ons eigen feest in dè Kerst vertelling. Daar zitten ze voor me. Haast vier dozijn. De armpjes extra stijf over elkaar. Gereed om te luis teren. Echt knus. De beloning voor mijn dubbele voorbereiding heb ik al beet, als ik al die verlangende stra lende kijkers voor me zie. Er is een Kindje geboren. Daarvan zal ik vertellen. Vingers gaan om hoog, Ze weten het immers wel. De Here Jezus. Best. Nu kan ik het woord weer krijgen. Het is allemaal nogal armelijk rond dat Kindje. Jozef en de moeder Maria zijn arm en dan komt er ook nog bij dat ze op reis zijn. Maria heeft alleen het allernodigste maar bij zich, voor het Kindje dat de Here hen zal geven. Ze waren op reis net in Bethlehem aangekomen. Jozef en Maria probeerden in een beetje prettig huis een plaatsje te krijgen. Maar dat ging niet. Iedereen had al visite, die bleef slapen. Jozef en Maria werden er verdrietig van. Ze bleven maar zoeken, eindelijk bui ten de stad, daar vonden ze een plaatsje in een stal. Daar gaf de Here het Kindje aan hen. Maar verder wist niemand er iets van af. Het was nacht .en al zouden de mensen het weten, wie .zou er dan nog veel over praten. Het gebeurt immers zo dikwijls, dat er in een klein en arm huisje een kindje geboren wordt. En toch alle mensen móéten het weten, dat juist dit Kindje geboren is. Ze moeten het beslist weten. En dan vertel ik heel eenvoudig van het grote werk, waar toe dit Kind op aarde kwam. Dan is het wel duidelijk dat alle mensen zeer beslist .moeten weten dat er in die stal een Kindje was geboren. Maar hoe zullen ze het te weten komen? Als een paar mensen de andere dag zullen horen, dat er een Kindje is, nu ja, dat hebben ze wel meer ge hoord. Jozef weet het wel en Maria weet het ook wel. Maar die kunnen het nu niet gaan zeggen. Maria moet bij het Kindje blijven en Jozef kan het ook niet alleen laten in die vreemde stal. En al zouden ze het vertellen, zouden de mensen dan het nog wel geloven, dat het met dit Kindje iets bijzonders was. Gelukkig Ds P. Huet, de predikant-dichter, in het Goese land geen onbekende (er lopen nu nog allerlei verhalen van hem, oude herinneringen, waaruit blijkt, hoe groot de plaats wel was, welke hij innam bijhet kerkvolk) mocht eens óp' Kerstdag een zoon ge boren worden. Dat was in 1862. Hij gaf dit kind de naam van Pièrre Em manuel, een veelzeggende naam. En daar hij ook dichter was, vervaardigde hij op de geboorte van dit kind ook eens vers, waaruit wij hier enkele cou pletten overnemen. Het hele gedicht is helaas daartoe te lang. Maar de verzen die gij hieronder lezen kunt, zijn type rend voor wat er leefde in deze predi kant, die een zo veel bewogen leven achter de rug had. Hier volgen ze dan: Gij hebt, o eenige Bron nan lenen! In eindelooze goedigheid, Ook ons een kindeke gegeven, Ook mij de vadervreugd bereid. En, op den dag toen wij herdachten Hoe Ge in den heuchlijkst' aller [nachten In Bethlehem's stal geboren waart, Hebt Ge ons in dubblen zin doen [hooren: „Een kind, een zoon is ons geboren", O Zoon van God, eens kind op aard'. Was 't naar Uw wil, toen in die stonde, In mijn en 't moederhart te zaam, De toensch ontstond of was het [zonde? Dat 't mocht genoemd zijn naar Uw [Naam? Emmanuel: Met ons de Heere! Aan u alleen de Middelaars-eere, Geen andre Emmanuel dan Gij! Maar 't was een beê, dat Ge als vóór [dezen Met ons, ook met ons kind woudt [wezen. Ons zoontje U toegeheiligd zij! fóoeMeófneMng. „Sterrengids 1052". Uitgegeven in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Weer- en Ster renkunde en samengesteld door Dr J. J. Raimond Jr., Dir. van het „Zeiss-Planetarium Haagse Courant". Uitgave J. B. Walters N.V. te Groningen. Een uitnemende Sterrengids, aan de hand waarvan liefhebbers van het hemelruim zich kunnen oriënteren in al wat de sterrenhemel in 1952 aan bijzonders zal te zien geven. Deze gids is voorzien van 12 sterrenkaar ten, plattegrond van de sterrenhemel en licht ons in over belangwekkende hemelverschijnselen in 1952, vertelt van de vier heldere manen van Ju piter en bevat vele wetenswaardig heden en tabellen. Alles op goed pa pier en voor de luttele prijs van f 2.90. Ons dunkt hiervoor is elke aanbeve ling overbodig! „Inleiding tot het Christelijk geloof", door Ds J. M. van Min nen. Uitgave N.V. W. D. Mei- nema te Delft. Een handig boekje ter inleiding in de Gereformeerde geloofsleer, voor bui tenkerkelijken, objecten van evangeli satie, bespreking in bijbelkringen, jeugdorganisaties enz. Het is eenvoudig en concreet. Met alles wat er in ver teld wordt zal ieder, die prijs stelt op de naam gereformeerd, het niet steeds eens zijn. Wanneer op pag. 81 verteld wordt, dat we op grond van de belofte Gods de kinderen rekenen bij de ouders en dus alle gedoopten voor kinderen van God houden, is dit een conclusie, waar toe de gereformeerde belijdenisgeschrif ten geen aanleiding geven. Wat in de doop verzegeld wordt, is Gods belofte, niets meer. De doop zegt volstrekt niets over de staat van de gedoopte en we hebben hen dus ook „nergens" voor te houden. Wanneer de schrijver maar deze heel eenvoudige lijn der gerefor meerde vaderen had vastgehouden, had hij ook nooit behoeven te spreken van een „mysterie bij de doop", en dat woord zelf als titel boven 'n paragraaf te zetten, want de sacramenten zijn er juist om klaarheid te verschaffen. Een voudige tekenen bij het Woord van God. Dus juist om alles wat op mysterie lijkt uit ons geloofsbewustzijn weg te vagen. Op dit punt zullen dus wel de meningen uiteengaan. Maar dat neemt niet weg, dat er mooie dingen in dit handige werkje staan. „Ons Gebed", door Prof. Dr S. U.. Zuidema. Uitgave van T. W ever te Franeker. Met groot genoegen hebben we dit mooi uitgevoerde werkje gelezen. Het is heus geen cliché-uitdrukking wan neer wij zeggen: hier Was nu werkelijk behoefte aan. Het gaat helemaal terug op het Woord van God en vertelt cms hoe wijbidden moeten. Prof. Zuidema neemt inzake het sacrament ook stel ling tegen wat ds van Minnen hierover schrijft, (zie wat we hierboven hierover schreven). Prof. Zuidema zegt op pag. 101: „De Doop en het H. Avondmaal bedoelen immers niet anders, dan ons persoonlijk de „beloften" van Zijn Woord aangaan de de weldaden van het Nieuwe Ver bond te verzegelen. Ze zijn buiten Zijn Woord van generlei waarde, en ze wij zen ons naar dat Woord terug Dat deze dingen zeer nauw luisteren, ook in verband met ons gebedsleven, toont de auteur breedvoerig aan. We zijn heel blij met dit gulden boek- ske en wensen het in brede kring een geïnteresseerde lezersschaar, De uitgever zorgde voor een passend gewaad, een mooie, smaakvolle, stem mige linnen band. Van harte aanbevolen. „Kunst en Leven", door J. flf. van de PolSchokking, Onder wijzersboekje en Leerlingen boekje. Uitgave J. B. Wolters. Twee werkjes, die we van harte aan bevelen. De kinderen op de lagere school van 10 tot 13 jaar iets over Kunstgeschiedenis bij te brengen is moeilijke onderneming. Toch is het te prijzen, dat iets meer aandacht aan dit vak besteed wordt. In het buitenland kan het, waarom kan het niet bij ons? We raden kennisname van deze volko men op de praktijk ingestelde boekjes, gaarne aan. „Optimale BelastingdrukRe de uitgesproken bij de aanvaar ding van het ambt van Hoog leraar aan de Rijks Universi teit te Groningen, door Dr P. C. v. Traa. Uitgave J. B. Wolters. Een onderwerp, dat wel onze belang stelling hebben zal. We zullen volstaan met hier te releveren de conclusie waartoe deze Hooggel. komt: „Wij zijn daarmee tot de conclusie gekomen, dat mits de Staat het gehele economi sche bestel onder zijn leiding neemt er nagenoeg geen grenzen behoeven te zijn voor de belasting druk. Hoever de overheid met belastingverhoging mag gaan en haar activiteit mag uitbreiden is een vraag, die haar beantwoording vooral zal moeten vinden in de politieke sfeer. Want het is niet in de eerste plaat- de economische wetenschap, die de opdringende fiscus een dwingend halt kan toeroepen, maar wel de voor keur voor het behoud van de huidige maatschappij-structuur met de hier oog aan verbonden vrijheden. Mocht men echter aan een stelsel van geleide eco nomie de voorkeur geven, dan zijn er kortere en betere paden, die daarheen voeren dan de moeilijk begaanbare en weinig aantrekkelijke fiscale weg Het oordeel is wel vernietigend over de huidige regeringspolitiek! Men neme er kennis van.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 11