Bankroetier en Dominé 1759
Vrijdag 7 December 1951
'T ZEKUWSCH WEEKEND
Pagina 2
kiekt of z'n werkbroek soms oak een
beetje scheef langs z'n benen hangt
Hie heit z'n borst bloot en laet het
zunnetje 't bruun branden. Hie is niet
bang van vule handen en een bietje
eelt der op. Maer ie komt vooruut en
kriegt bezittingen. En bie ons in Hol
land bin we bie wieze van spreken,
zoa'n ouwe beron, waervan je vroe
ger wel is in de boeken kon lezen,
die helegaere verermd is en an de
grond zit. Maer iedere ochend mot ie
z'n boordje fien gestreken hebben en
peutert ie z'n naegels schone, mot de
vouwe in z'n broek gestreken worden
en al motte de buren 'm helpen om
an 't eten te bluven, ie mot netjes
an taefel bediend worden en dan gaet
ie is kujeren met z'n handschoenen
an. Want zoa heit 't altied geweest
en zoa mot 't bluven. Kiek zoa is het
noe bie ons. En dat zal net zoa lange
duren totdat er iemand komt en de
.«ii
„Het Oever" en
„De verte roept"
twee romans van Annie Oos
terbeekDutschun. Uitgave van
Van Holkema Warendorf,
N.V. te Amsterdam. (Het Oever
2e druk.)
In „Het Oever" hebben wij te doen
met een zeer opmerkelijk debuut van
een schrijfster, die waarschijnlijk
plotseling tot de ontdekking gekomen
is, dat zij het „heerlijk ambacht" tot
in de fijne kneepjes machtig is.
Zijn wij wel ingelicht, dan is de
schrijfster een Oostenrijkse, die van
haar kinderjaren af in Nederland en
nader aangeduid, op de Veluwe, tus
sen de boerenmensen, gewoond heeft.
We krijgen hier dus te maken met
een product van Oostenrijks bloed,
dat een kunstzinnige trek heeft, door-
gloeid is van de warme hartstocht
voor het schone en dit in zuivere
vormgeving weet neer te leggen, en
dat nu in staat gesteld werd zich te
confronteren met een stuk Nederland,
dat bekend is om zijn trage, rustige,
effen gang, vol zelfbeheersing en
terughoudendheid. In alles het tegen
deel dus, zoals de bruisende, klate-
hele boel in mekaer trapt en zeit noe
hei je lang genogt van mien geld
gegeten en noe zal je is an 'twerk
motte. En dan leggen we op onze rug
met heel onze ambtenaerie en ken
nen we zien, dat we een plagge hutje
kriegen, zoa as dat vroeger in Drente
was. En zoas ter noe millioenen weu-
nen as vluchtelingen in Duutsland.
Noe, ik weet niet hoe of julder der
over dienken,maer geef mien dan
maer die Amerikaanse jonge kearel,
die er een bietje slordig bieloapt en
laet dat voornaeme beronnetje dan
maer opwaoien. Laeten we met z'n
allen maer is an 't werk gaen en de
een een bietje minder gaen paresi-
teren op het harde werken van een
aere. Want paresieten maeken de
planten doad, dat weten wiele as boe
ren wezende 't beste.
Julder FLIP BRAMSE.
rende Donau het volstrekte tegen
beeld vormt van een Veluws beekje.
Men moet dan ook wel een Annie
OosterbeekDutschun wezen om uit
deze streek twee romans te halen, zo
als hier gebeurd is.
Het verhaal speelt ergens aan de
IJsel op en rondom de boerderij „Het
Oever', welke bewoond wordt door
de boer en zijn vrouw en twee zoons,
die evenveel van elkander verschillen
als de Donau en de IJsel elkanders
tegenbeeld zijn.
Het eerste boek „Het Oever" gaat
voornamelijk over Jaap, de oudste,
het tweede boek over Albert-Jan.
Deze werken vormen samen een
streekroman, het is regionalistisch tót
en mèt. Maar niemand denke, dat we
een Veluwse geschiedenis te lezen
krijgen, zonder méér. Deze twee boe
ken gaan vèr boven het karakter van
de streekroman uit en daarmede heeft
de schrijfster bewezen, dat ze het vak
kent. Want de mensen, die zij schept,
zijn zeker Veluwse boeren en boe
rinnen, de toestanden waaronder zij
leven en werken zijn puur Veluws,
maar desniettemin hebben wij met
mensen te doen, van vlees en bloed,
mensen, waaraan wij ons onmiddel
lijk verwant gevoelen. Mensen met
zondige hartstochten en diep-mense-
lijk leed en berouw over de zonden,
met het intense heimwee naar het
geluk van een verloren paradijs en
het zoeken van de eeuwige vrede in
het koninkrijk der hemelen.
Daarom acht ik deze romans ge-
zond-christelijke literatuur. Het slot
van de tweede roman zegt: „Het schip
van zijn leven komt de haven bin
nen. De grote Bootsman, die het roer
in handen hield, dwars door storm en
getij, heeft het anker geworpen; het
ligt onwrikbaar in geloof en vertrou
wen
Dit zijn geen goedkope woorden,
die een slot moeten geven aan het
verhaal. Zij zijn het eind-resultaat,
het sluitstuk van de pyramide, waar
mede reeds bij het leggen van de
basis werd gerekend. We hebben hier
met christelijke romankunst te doen
in de diepe zin des woords.
Literair achten wij deze boeken
ten volle verantwoord. We worden
geconfronteerd met mensen van vlees
en bloed; de conceptie is streng en
gaaf; de opbouw harmonisch, streng
beheerst. Het verhaal boeit van blad
zijde tot bladzijde, zowel het tweede
De vrijer
Vorige week was alle hoop op een
goede Sinterklaas vervlogen, maar het
is toch nog meegevallen. Wat het
geworden is, de auto of de fiets? O,
geen van tweeën, maar vol optimisme
denk ik maar weer, wie weet, vol
gend jaarWat het dan wél ge
worden is? Een vrijer! Gefeliciteerd,
zegt u? Ja maar het was een vrijer
van taai-taai. Nu heb ik me wel eens
laten vertellen, dat het met een vrij
er toch ook niet altijd alles is, en
dat is nu eigenlijk met mijn vrijer
ook zo.
Oordeel zelf maar.
Ik sta net (in mijn volle breedte)
voor de kast en pruts nog wat aan
de pakjes, die ik gisteravond in het
donker heb binnengesmokkeld of
daar wordt de deur open gesmeten
en als een indianenkreet giert het
door de klas; „Juffrouw, juffrouw,
kijk eris, van me moeder, van Sinter
klaas, voor uwes", en in de deurope
ning staat Keesje van Etten een al
glans en hij trappelt van pleizier,
terwijl hij hoog boven zijn hoofd een
langwerpig pakje houdt. Ik schrik
werkelijk een beetje, want ik houd
niet van cadeautjes zo in de klas.
Het is in de kleine maatschappij van
als het eerste deel. En ook dat is een
opmerkelijk ding.
De uitgevers vertellen; „Reeds di
rect na verschijning van „Het Oever"
werd de auteur van verschillende kan
ten de vraag naar dit vervolg ge
steld".
Het is in de geschiedenis der lite
ratuur geen ongewoon verschijnsel,
dat deze drang, na een goed debuut,
op de auteur wordt uitgeoefend. Maar
het is eveneens een gewoon verschijn
sel, dat het dan meestal op een de
ceptie uitloopt. De voorbeelden hier
voor liggen voor het grijpen. Maar
dat is hier niet het geval. Het twee
de boek staat literair ongetwijfeld
op gelijk niveau als het eerste. Ook
hier is schepping en geen makelij.
We kunnen beide romans dan ook
zonder reserve van harte aanbevelen.
De schrijfster Van NesUilkens,
die het eerste deel inleidt, zegt daar:
„Resumerend: „Het Oever" is een
boek, dat een volle aandacht en een
grote lezerskring waard isWe
beamen het ten volle en zeggen pre
cies hetzelfde ook van het tweede
boek: „De verte roept".
klas één, al net als in de grote maat
schappij, als een wat doet, wil een
ander daarvoor niet onder doen. En
nu hebben we nog al wat smalle
beurzen in ons midden. Ik vind het
erg als hummels op dit gebied wor
den teleurgesteld, doordat zij niets
mogen geven, of, wat net zo erg is,
dat zij wél wat geven, ten koste van
gedrein en ook van een financieel
offer van thuis. Maar zeg nu zulke
dingen eens als er een jongetje staat
te trappelen van pleizier, omdat hij
wat te geven heeft. Dus zeg ik mon
ter: „Kerel kom maar gauw hier".
Keesje is al voor de klas, gauwer dan
ik het zeggen kan. „Mag ik het open
maken?" wat een vraag. Keesje kan
eenvoudig niet langer wachten. Be
hoedzaam maak ik het touwtje los
en wikkel het papier er af, en dan.
dan is daar mijn vrijer.... maar....
„O juffrouw, z'n kop is-t-er of!!!" zegt
Keesje in diepe verslagenheid. Het is
de trieste waarheid. Nog voor de
kerel me gezien heeft, heeft hij het
hpofd al in de schoot gelegd. Is dat
een man! Maar Keesje heeft troost
nodig. „Ik weet wat Kees, ik zet zijn
hoofd er weer op". Keesje heeft be
angstigend veel vertrouwen in mijn
kunnen, want op slag klaart de lucht
weer op. Uit de kast vis ik een stuk-
ONS KORT VERHAAL
In het jaar 1759 werd aan de school
meester Worsley, in een klein dorpje
in Engeland, een zoon geboren, die hij
met de naam George Huques liet dopen.
De gelukkige vader werd aan alle
kanten geluk gewenst, want men mocht
de brave schoolmeester wel. Hij was
een geziene figuur in de dorpsgemeen
schap. Men wenste hem toe, dat de
welgeschapen zoon voorspoedig mocht
opgroeien en dat hij tot een bron van
voortdurende vreugde voor het ouder
hart mocht zijn. Nu, deze hoop koes
terde de schoolmeester zelf ook wel.
Maar hij werd bij het opgroeien van het
kind in deze hoop deerlijk beschaamd.
De jonge George is zeer begaafd en
scherpzinnig, maar weet deze gaven
niet op de juiste manier te gebruiken.
Hoewel de oude schoolmeester aan
zijn jongen een goede opvoeding geeft,
blijkt spoedig, dat de wegen naar 's
Heeren Woord, niet die van George
Worsley zijn.
Nu ja, openlijk stoot hij zijn vader
niet voor het hoofd. Hij leert prima zijn
Latijn en Grieks.
Toch leert men zijn ware aard weldra
kennen.
Van de Godsdienst moet hij niets
hebben. Dat is goed voor oude mensen,
meent hij. Hij wil als makelaar op de
beurs zijn brood verdienen en in de
geldhandel zijn fortuin zoeken.
Na een kort examen, laat hij zich
als wettig makelaar inschrijven.
Door zijn goede afkomst de familie
Worsley staat als zeer solide bekend
heeft hij spoedig een aantal relatie's
aangeknoopt en daardoor sommen geld
tot zijn beschikking gekregen.
,,'t Zijn sterke benen die de weelde
kunnen dragen", zegt het spreekwoord.
Zo is het ook met George Worsley.
Hij leeft buitensporig hoog boven zijn
stand en meent daarmee zijn kennissen
de ogen te verblinden, die zullen den
ken, dat de zaken prima lopen.
Al spoedig heeft hij 3000,van
zijn vader losgekregen, onder voor
wendsel, dat hij het geld beter weet
te beleggen.
Een oom van hem, de dominé van
Berkshire, weet hij ook te bewegen,
hem 900,te geven, op voorwaarde
dat de man meer rente zal ontvangen.
Verscheidene mensen vertrouwen hem
hun geld toe.
In plaats van dit geld veilig te be
leggen, maakt Worsley er goede sier
mee. Meer en meer mensen licht hij op.
Hij spiegelt zijn slachtoffers een hoge
rente voor. Dit spel zou misschien nog
langer geduurd hebben, als niet een
zekere cliënt Josef Iennys, die ƒ200
aan hem had toevertrouwd, wegens
fraude een klacht bij de Lord-Major van
Londen indient.
Hij dringt op een diepgaand onder
zoek aan.
Nauwelijks hoort George Worsley,
dat de Justitie ir. de zaak gemoeid
wordt of hij maakt zich uit de voeten.
Onmiddellijk wordt beslag op de fi
nanciële bescheiden gelegd. Voor zover
die tenminste te vinden zijn, want spoe
dig blijkt, dat er danig geknoeid is, en
faillisement en afzetting als makelaar
volgen dan ook.
Een der curatoren verklaart, dat hij
nog nooit zo'n knoeiboel gezien heeft.
Schandelijke dingen komen aan het
licht bij het nauwgezet onderzoek dat
volgt.
Maar waar is Worsley?
Voorlopig duikt hij onder, en Londen
is groot genoeg! Hij is maar wat bhj,
dat een bevel tot inhechtenisneming
uitblijft. De sluwe Worsley begrijpt, dat
op financieel gebied zijn troeven zijn
uitgespeeld. Maar dan komt de vraag
op: Wat nu? Hij moet toch aan het
eten blijven?
Na enig nadenken komt de gedachte
bij hem op, dat hij het wel eens op
geestelijk terrein zou kunnen proberen.
Snel schaft hij zich lectuur aan en
bestudeert de geschriften van Owen,
d' Outreyn en Love. Een paar preken
bundels leert hij uit 't hoofd, repeteert
zijn Hebreeuws en Grieks nog eens flink
en vindt dat hij nu voldoende toegerust
is, om zich als predikant uit te geven...
Worsley komt op de een of andere
manier aan de weet, dat in een klein
dorpje, op grote afstand van Londen,
de predikant ziek is en hulp nodig heeft
„Flink opgetreden is al half geslaagd"
denkt de oplichter.
Onverschrokken gaat Worsley op zijn
doel af. En het gelukt boven verwach
ting goed.
Hij presenteert zich bij de kerkeraad
met de woorden: „Als candidaat ben ik
van Hogerhand op uw moeilijkheden ge
wezen. Gaarne wil ik, met de weinige
gaven die ik bezit, uw gemeente voor
lopig dienen".
De kerkeraad is zeer blij met deze
uitkomst en loopt in de val. 't Valt
niet gemakkelijk, op zo'n klein afgele
gen dorp, hulp bij de dienst des Woords
te krijgen. Men aanvaardt met beide
handen het aanbod.
„Maar wij zouden toch gaarne uw
Candidaatsbul even in willen zien, mijn
heer Worsley zegt de plaatsvervan
gend IJraeses. „Wij vertrouwen u na
tuurlijk wel, maar hebben verantwoor
ding tegenover de gemeente te doen".
„O, zeker broeders Met genoegen
Dat is uw volste recht!" zegt de „can
didaat".
Ijverig begint hij in zijn tas te zoe
ken. Maar welke paperassen hij er uit
te voorschijn haalt, geen Candidaatsbul.
„Och broeders, wat een ongelukkige
samenloop van omstandigheden", zucht
hij. ,,'k Heb hem in Londen op mijn
kamer laten liggen of hem verloren.
Wat een ellende! En juist nil, op het
ogenblik, dat ik naar mijn innige be
geerte zulk een belangrijke roeping
sta te vervullen".
„O mijnheer Worsley, het is niet zo
erg!" zegt één der kerkeraadsleden.
„Schrijf aan de bisschop der Engelse
Kerk om een duplicaat. Alle ordeningen
zijn geregistreerd. Dan is de zaak gauw
voor elkaar".
En de bedrieger antwoordt: „Dank u
voor dit advies. Hoe kan ik zo dom zijn
daar niet aan te denken! 't Zal onmid
dellijk gebeuren. Maar ik vrees, dat het
stuk er voor Zondag niet zal zijn, en
het is mijn innige wens, dan te mogen
preken".
„Nu ja", besluit de Praeses, „U preekt
a.s. Zondag maar. Met die bul komt
het wel in orde".
Dankbaar en zichtbaar geroerd door
zóveel goedheid, dankt de „candidaat"
de eerwaarde broeder.
Zondags gaat Worsley voor in de
Vrij'dag 7 December 1951
T ZEEUWSoh WEEKEMi
Pagina 3
je karton en wat punaises op. Een
stevig reepje karton geeft mijn vrijer
weer nieuwe ruggegraat. De punaises
pik ik vinnig tot diep in zijn taaie
kop. Keesje straalt weer en juicht
al dansend, net als de bel gaat: „En
nou heb uwes toch een echte vrijer",
welke jubelkreet door de binnenstro
mende schare wordt opgevangen. Dat
zet al dadelijk een stempel op deze
middag. Als ik eerlijk ben, moet ik
wel biechten, dat we zeker geen van
allen heel de middag een tien voor
vlijt halen. Enfin, de wereld draait
toch zijn oude slag wel en wü heb
ben elk pleizier voor zes. Dit ook al
dank zij m'n hospita, 'k Had eer
verleden week al een vermoeden, dat
ze wat aan het brouwen was, toen,
ik thuiskomend van school, als ge
woonlijk door de keuken binnen
komend, me de deur versperd vond
door de vuurrode dikkerd, die de juf
fer vriendelijk verzocht om maar
deur de voordeur naar m'n kamer te
gaan, omdat 'tin de keuken toch zo'n
bende was. Maar 's avonds na het
broodeten, kon ze het toch niet langer
voor zich houden en kreeg ik de eer
ste producten van haar kokkerellen
te zien, rode hartjes en gele hartjes,
rode rondjes en gele rondjes en
dat was de clou van alles, ook rode
haasjes en gele haasjes, „effectief
arige besies en sprekend haasies, zeg
nu zelf es juffrouw", 't Goede mens
zei het er gelukkig zelf bij, dus dan
is het zo en zij had het weer van die
juffrouw in de bazar in de stad, waar
ze van de zomer al „dat nieuwe
vurmpie gekocht had". 'tKan dus niet
missen, maar ik nam me meteen voor,
dat een beetje listig zo en passant
onder het uitdelen met Sinterklaas
m'n jeugd mee te delen. Ze mochten
het eens voor een olifantje of voor
een kikvors aanzien.
Enfin, ge weet het nu meteen, dat
m'n hospita en ik toch maar weer
wat bij elkaar geharkt hebben, met
dit resultaat, dat ik weer een vijftig
pakjes klaar had. O ja, de dikkerd zei
die avond eerst zeer gedecideerd:
„Maar de suiker mot uwes betale, net
as vleje jaar",.... maar ze eindigde
heel wat minder militant„te-
minste as uwes het niet te veul vin".
Die goeie dikkerd toch. Ik denk er
sterk over om haar het volgend jaar
mee naar mijn klas te nemen, als het
weer vijf December is!
Maar o hé, ik dwaal af van mijn
haasjes en hartjes en van mijn vrij
er. De klas gelooft grif, dat het haas
jes zijn en Niek, die zo gelukkig is
geen hart, maar wel een haasje te
hebben, raakt hierover zo in vervoe
ring, dat hij zjjn haasje allerlei dwa
ze buitelingen laat maken. Op slag
dienst des Woords.
Een door hem uit het hoofd geleerde
preek draagt hij gloedvol voor, de saam-
gepakte menigte hangt aan zijn lippen.
's Middags is de kerk nog voller en
ieder is in de wolken over zulk een pre
diking!
De volgende Zondag nog meer men
sen in de kerk.
De „Candidaatsbul' raakt in 't ver
geetboek! en Worsley voelt zich tame
lijk veilig.
Dan komt onverwachts het bericht,
dat de Bisschop een bezoek aan kerk en
kerkeraad zal brengen. Kerkvisitatie
dus!
„Dat treft u, dominé", zegt één der
broeders. „Nu kunt u persoonlijk om
Uw candidaatsbul vragen en zullen ze
hem wel gauw sturen".
„Ja, broeders! 'k Ben blij, dat Zijn
Eerwaarde komt! 't Zal mijn eerste
vraag zijn, dat verzeker ik u. 't Geeft
te denken, dat ze mijn brieven onbeant
woord hebben gelaten", is het geslepen
antwoord.
De kerkeraad is tevreden, maar
Worsley niet. Hü vraagt zich af, waar
dat op uitlopen moet. Zo lang hij met
die eenvoudige kerkeraad te maken
heeft, zal hij het wel klaar spelen. Maar
met de hogere kerkelijke autoriteiten,
die over alle gegevens beschikken, valt
niet te spotten, t Bedrog zal zeker uit
komen, en wat dan? Dan krijgt hij ze
ker met de Justitie te doen
Worsley ziet geen uitkomst.
Als de kerkvisitatie plaats heeft, is
de „hulpprediker" spoorloos verdwenen.
Waarheen
De Engelse grond wordt hem te
warm onder de voeten en hij besluit,
naar de overzijde uit te wijken.
huppelen haasjes over alle banken.
We hebben luidruchtig pleizier, zo
zelfs, dat mijn collega naast ons eens
om een hoekje komt kijken. De listi-
gerd weet wel wat hij doet. Ik kijk
na, wat voor reserves ik nog heb. Een
haasje en een hart. Nu geeft het geen
pas voor een vrouw om aan een man
een hart te offreren, dus krijgt hü
een haasje. Hü komt het beest graag
genoeg in ontvangst nemen voor de
klas, maar daardoor komt hü in de
buurt van mün vrijer, die achteloos
geleund staat tegen het zwarte bord.
„Wie is die mijnheer?" vraagt hü-
„Mün vrijer", antwoord ik uit de
hoogte. „Hm", zegt hü en pakt zo
maar met ruwe hand m'n gerepareer
de vrijer beet. Subiet legt de kerel
weer het hoofd in de schoot en dwaas
steekt zijn kartonnen ruggegraat met
de punaises omhoog. Die bruut van
een collega zegt hoofdschuddend: „Je
bent niet erg gelukkig in de liefde",
waarna hij de kop van zün haasje af-
Mqn beste nichtjes en neven,
Deze keer komen nog een paar
briefjes aan de beurt en dan heb ik
ze allemaal gehad. Ik kan dus zien,
wie met de prijzen aan de haal gaan.
Natuurlijk zet ik onderaan weer nieu
we raadsels. Ik zou dit keer niet graag
daarmee overslaan, want ik weet wel
met de oplossingen krüg ik altüd ook
weer lange brieven. Dat ik naar de
volgende brieven, na Sint Nicolaas,
dubbel nieuwsgierig ben, is wel goed
te begrijpen hé? Vertel me maar
allemaal hoe het gegaan is. Ik ben
echt niet bang, dat er een van mün
krantenfamilie in de zak van zwarte
Piet terecht komt.
Zo, nu ga ik eens voor Sinterklaas
spelen en vertel jullie, dat er drie
prijswinnaars zijn, en wel:
Jacoba P. te Vrouwenpolder.
Sneeuwklokje te Wolfaartsdljk
en dan nog
Adrie S. te Scherpenisse.
Zo, dat is weer uitgezocht. En nu
gegroet allemaal.
Jullie Tante TRUUS.
Zwaluwtje te Serooskerke. Dat noem
ik nog eens een goede verjaardag. Die
lekkere chocolade zal al wel verdwe-
De sierlijke Stadhuistoren trekt zijn
aandacht.
büt en dan onverstoord naar zün lo
kaal terugwandelt, mü de taak latend
weer een depressie van Keesje te
overwinnen, wat me kwiek gelukt,
door weer de punaises hardhandig in
de kop en rug van mijn vrüer te
duwen.
Henkie, die geen haasje, maar wel
een hart heeft, vindt uit, dat ook
harten kunnen huppelen, wat weer
tot gevolg heeft, dat nu harten en
hazen blümoedig door de klas darte
len, net zo lang tot ze gretige mond
jes binnenhuppelen.
Het laatste halfuur vertel ik een
echt, oer-ouderwets Sinterklaasver
haal, of liever we maken het met el
kaar. En we hebben weer pret, dat
het davert door de klas, zo zelfs, dat
we dag en uur vergeten en de bel
ons onverhoeds komt overvallen.
Het is een jubilante troep, die weg
trekt, maar ik, ach arme, ik ga met
een gekraakte vrijer weg, om bij een
meelevende hospita troost te zoeken.
nen zqn, denk ik. Welke strikken
heb je al aan gehad? Ze lijken me
prachtig. Welke kleur heeft je man
tel? Corrie is zeker een dikkertje.
Is meester al weer beter? Zeeuwin-
netje te Serooskerke. Dat vind je ze
ker wel een ,fijn werkje om die klei
ne zus eten te geven. Lust ze alles
nog al graag, wat je haar geeft? Jam
mer, dat je oudste broer zo'n eind
weg is. Vindt hü het er zelf wel fijn?
Een verbazend leuk idee van je broers
om een fietsclub op te richten. Ik had
er al zoiets van gehoord, dat ze van
de zomer van het „Zeeuwsch Dag
blad" een prijs gewonnen hadden. Ik
hoop volgend jaar in Walcheren te
komen kijken, hoor. Is het jurkje al
af? Crocusje te Kamperland. Ik ben
ook benieuwd hoor, wat mjjn nichten
en neven allemaal krijgen van Sint
Nicolaas. Je moet me alles vertellen.
Wat een aardig werkje mag je op de
handwerkles maken. Is het truitje,
dat je thuis breit, al af? Van welke
kleur heb je alles gemaakt? Heeft
je zusje Z. geen zin om met ons mee
te doen? Je postpapier vind ik toch
zo mooi. Tekenaar te Wissekerke.
Hartelijk dank voor de mooie teke
ning, die onder aan je brief stond.
Daar ben ik blü mee. Wat heeft P.
Hü weet, dat in Zeeland het volk
alleszins als godsdienstig is. Misschien
zo is zün stille hoop kan ik mü
daar wel voor predikant uitgeven.
Denken en doen is bü Worsley één.
Hü stapt op de boot, vaart de plas
over en komt veilig in Vlissingen aan.
Hüj is in Zeeland! Maar Middelburg
is zün doel! Worsley weet, dat daar
een Engelse kerk is en meent in die
plaats voorlopig veilig te zün.
Spoedig is hij in de Zeeuwse hoofd
stad en geeft zün ogen goed de kost.
Het fraaie Stadhuis, met haar sier-
lijke toren trekt zün aandacht.
Voorzichtig begint hü het kerkelijk
terrein te verkennen en weet spoedig,
hoé hü het Zeeuwse volk zal moeten
aanpakken om in de gunst te komen.
De geslepen Engelsman besluit, niet
te dralen, maar flink door te zetten.
„Wie waagt, die wint", is zün devies.
Als inleiding voor zijn operatie's kiest
hü de 74-jarige Middelburgse dominéé
Martinus van der Wind uit.
Hü vraagt belet bü deze zeer geziene
en gemoedelijke prediker.
Deze ontvangt Worsley met genoe
gen
„Dominéé, u zult u wel afvragen, wat
ik hier kom doen. Ik ben zeer verlan
gend, met het geestelijk leven in Zee
land en Holland kennis te maken en
wil mü op de hoogte stellen van ae
verschillende Theologische richtingen,
waarvan ik zoveel heb gehoord. Ik
meende, dat het het beste was, dat
land te bezoeken waar Voetius en Coc-
cejus geleefd hebben. Daarom ben ik
naar Middelburg gekomen. De Heere
zal nu mün weg wel verder leiden, ver
trouw ik
„Dat is een loffelük voornemen! U
zegt dat u oan/üdaat bent? Bent u al
al gemaakt met zün figuurzaag? Je
kunt met figuurzagen zulke mooie
dingen maken hé. Ik heb er ten
minste al heel wat van gezien. Ja,
het is nu een gezellige rijd om eens
winkels te gaan küken. Oranje
bloempje tc Serooskerke. Heb je het
boek al uit? Ik vind het fün, dat je
van plan bent lang en trouw met ons
mee te doen. En.... je weet de trou
we klantjes komen steeds het eerst
voor de prijzen in aanmerking. Wan
neer moet het handwerk af zün, waar
aan je bezig bent. Schrijf eens hoe
je het maakt. Goudvisje tc Seroos
kerke. Je brief was toch heel duide-
Rjk te lezen hoor. De zus van je
vriendinnetje vertelde me, dat N. in
het ziekenhuis ligt. Ik hoop echter,
dat ze er nu al weer uit is. Wat ge
zellig dat jullie zo mogen leren orgel
spelen. Maar.... nu jullie nog aan
het leren zün, zullen moeders oren
wel eens tuiten. Zijn je sokjes al af?
Handschoenen breien is een heel
peuterwerkje. Maar als je zelf breit,
zün ze ook veel sterker. Is die teken
lap aardig geworden?
De oplossingen zün:
L L.nden.
II. De letter m.
III. Een schoen.
Nieuwe raadsels.
I. Ingezonden door Adamson te
Oudelande.
Wie heeft een tong en kan niet
praten?
II. Men gebruikt mij op het land.
Zet één letter achter mün naam en
dan ben ik een plaats in Utrecht.
III. Zoek, zoek, zoek,
Ge vindt ons niet in een boek,
Niet bü drukkers en niet bij zetters,
En toch zün we echte letters.
De oplossingen kunnen tot Zater
dag 15 December met vermelding
van voorna .m, naam (ook schuilnaam,
als je die hebt), leeftüd en adres
worden gezonden aan: Tante Truus,
Redactie Zeeuwsch Weekend, Goes.
Rectificatie Puzzle.
In de vorige week geplaatste puzzle
slopen een paar kleine foutjes, waar
van wij de correctie hieronder plaat
sen ten gerieve van de puzzelaars.
131 hor. moet zün koud.
20 vert. moet zijn wafel en ge
proefd.
29 vert. moet zijn worst.
99 vert. moet zqn in.
Velen zün zo onnozel, dat zü liever
het nieuwe dan het goede lezen.
in één of meer gemeenten werkzaam
geweest?" vraagt de geen kwaad ver
moedende predikant.
Worsley begint rad te redeneren. Hü
boft erbü, dat hü op het Engelse dorpje,
zü het dan niet Jang, een goede oefen
school heeft gehad.
't Is hem niet vreemd, ove.- geeste-
lijlte zaken te spreken. Op levendige
wgze vertelt bij van zün ervaringen op
de kansel en bij het huisbezoek.
Met groot genoegen hoort ds van der
Wmo dat alles aan.
Na met een aantal namen van be
kende Engelse predikanten geschermd
te hebben, polst Worsley voorzichtig
„Dominéé, zou de mogebjkheid niet
bestaan, dat ik ook eens in een dienst
voor de Middelburgse broeders en zus
ters zou mogen preken? Het is zo'n
steun, om in een vreemd land, zich door
broederbanden verbonden te weten".
Nu, dat vindt de zachtmoedige do
minéé van der Wind best. Ilij maakt
er geen bezwaar tegen, dat de „candi
daat" eens in zün plaats zal preken.
's Zondags doet hij zyn uiterste best.
Zijn preek gloedvol voorgedragen
boeit de gemeente.
Ook ds van der Wind is voldaan en
hij nodigt Worsley keer op keer uit zün
plaats in te nemen.
't Is voor hem een uitkomst, nu hjj
met zün gezondheid tobt, de „candi
daat" bij de hand te hebben.
Deze beschouwt zichzelf reeds als
„hulpprediker" en hij acht het spel ge
wonnen.
Zelfs meent Worsley, dat het al heel
raar moet lopen, wil hü er niet hele
maal tussen komen, te meer, daar hij
al een schare vrienden in Middelburg
om zich heen verzameld heeft
(Wordt vervolgd),