Bankroetier en Dominé 1759 Vrijdag 7 December 1951 'T ZEKUWSCH WEEKEND Pagina 2 kiekt of z'n werkbroek soms oak een beetje scheef langs z'n benen hangt Hie heit z'n borst bloot en laet het zunnetje 't bruun branden. Hie is niet bang van vule handen en een bietje eelt der op. Maer ie komt vooruut en kriegt bezittingen. En bie ons in Hol land bin we bie wieze van spreken, zoa'n ouwe beron, waervan je vroe ger wel is in de boeken kon lezen, die helegaere verermd is en an de grond zit. Maer iedere ochend mot ie z'n boordje fien gestreken hebben en peutert ie z'n naegels schone, mot de vouwe in z'n broek gestreken worden en al motte de buren 'm helpen om an 't eten te bluven, ie mot netjes an taefel bediend worden en dan gaet ie is kujeren met z'n handschoenen an. Want zoa heit 't altied geweest en zoa mot 't bluven. Kiek zoa is het noe bie ons. En dat zal net zoa lange duren totdat er iemand komt en de .«ii „Het Oever" en „De verte roept" twee romans van Annie Oos terbeekDutschun. Uitgave van Van Holkema Warendorf, N.V. te Amsterdam. (Het Oever 2e druk.) In „Het Oever" hebben wij te doen met een zeer opmerkelijk debuut van een schrijfster, die waarschijnlijk plotseling tot de ontdekking gekomen is, dat zij het „heerlijk ambacht" tot in de fijne kneepjes machtig is. Zijn wij wel ingelicht, dan is de schrijfster een Oostenrijkse, die van haar kinderjaren af in Nederland en nader aangeduid, op de Veluwe, tus sen de boerenmensen, gewoond heeft. We krijgen hier dus te maken met een product van Oostenrijks bloed, dat een kunstzinnige trek heeft, door- gloeid is van de warme hartstocht voor het schone en dit in zuivere vormgeving weet neer te leggen, en dat nu in staat gesteld werd zich te confronteren met een stuk Nederland, dat bekend is om zijn trage, rustige, effen gang, vol zelfbeheersing en terughoudendheid. In alles het tegen deel dus, zoals de bruisende, klate- hele boel in mekaer trapt en zeit noe hei je lang genogt van mien geld gegeten en noe zal je is an 'twerk motte. En dan leggen we op onze rug met heel onze ambtenaerie en ken nen we zien, dat we een plagge hutje kriegen, zoa as dat vroeger in Drente was. En zoas ter noe millioenen weu- nen as vluchtelingen in Duutsland. Noe, ik weet niet hoe of julder der over dienken,maer geef mien dan maer die Amerikaanse jonge kearel, die er een bietje slordig bieloapt en laet dat voornaeme beronnetje dan maer opwaoien. Laeten we met z'n allen maer is an 't werk gaen en de een een bietje minder gaen paresi- teren op het harde werken van een aere. Want paresieten maeken de planten doad, dat weten wiele as boe ren wezende 't beste. Julder FLIP BRAMSE. rende Donau het volstrekte tegen beeld vormt van een Veluws beekje. Men moet dan ook wel een Annie OosterbeekDutschun wezen om uit deze streek twee romans te halen, zo als hier gebeurd is. Het verhaal speelt ergens aan de IJsel op en rondom de boerderij „Het Oever', welke bewoond wordt door de boer en zijn vrouw en twee zoons, die evenveel van elkander verschillen als de Donau en de IJsel elkanders tegenbeeld zijn. Het eerste boek „Het Oever" gaat voornamelijk over Jaap, de oudste, het tweede boek over Albert-Jan. Deze werken vormen samen een streekroman, het is regionalistisch tót en mèt. Maar niemand denke, dat we een Veluwse geschiedenis te lezen krijgen, zonder méér. Deze twee boe ken gaan vèr boven het karakter van de streekroman uit en daarmede heeft de schrijfster bewezen, dat ze het vak kent. Want de mensen, die zij schept, zijn zeker Veluwse boeren en boe rinnen, de toestanden waaronder zij leven en werken zijn puur Veluws, maar desniettemin hebben wij met mensen te doen, van vlees en bloed, mensen, waaraan wij ons onmiddel lijk verwant gevoelen. Mensen met zondige hartstochten en diep-mense- lijk leed en berouw over de zonden, met het intense heimwee naar het geluk van een verloren paradijs en het zoeken van de eeuwige vrede in het koninkrijk der hemelen. Daarom acht ik deze romans ge- zond-christelijke literatuur. Het slot van de tweede roman zegt: „Het schip van zijn leven komt de haven bin nen. De grote Bootsman, die het roer in handen hield, dwars door storm en getij, heeft het anker geworpen; het ligt onwrikbaar in geloof en vertrou wen Dit zijn geen goedkope woorden, die een slot moeten geven aan het verhaal. Zij zijn het eind-resultaat, het sluitstuk van de pyramide, waar mede reeds bij het leggen van de basis werd gerekend. We hebben hier met christelijke romankunst te doen in de diepe zin des woords. Literair achten wij deze boeken ten volle verantwoord. We worden geconfronteerd met mensen van vlees en bloed; de conceptie is streng en gaaf; de opbouw harmonisch, streng beheerst. Het verhaal boeit van blad zijde tot bladzijde, zowel het tweede De vrijer Vorige week was alle hoop op een goede Sinterklaas vervlogen, maar het is toch nog meegevallen. Wat het geworden is, de auto of de fiets? O, geen van tweeën, maar vol optimisme denk ik maar weer, wie weet, vol gend jaarWat het dan wél ge worden is? Een vrijer! Gefeliciteerd, zegt u? Ja maar het was een vrijer van taai-taai. Nu heb ik me wel eens laten vertellen, dat het met een vrij er toch ook niet altijd alles is, en dat is nu eigenlijk met mijn vrijer ook zo. Oordeel zelf maar. Ik sta net (in mijn volle breedte) voor de kast en pruts nog wat aan de pakjes, die ik gisteravond in het donker heb binnengesmokkeld of daar wordt de deur open gesmeten en als een indianenkreet giert het door de klas; „Juffrouw, juffrouw, kijk eris, van me moeder, van Sinter klaas, voor uwes", en in de deurope ning staat Keesje van Etten een al glans en hij trappelt van pleizier, terwijl hij hoog boven zijn hoofd een langwerpig pakje houdt. Ik schrik werkelijk een beetje, want ik houd niet van cadeautjes zo in de klas. Het is in de kleine maatschappij van als het eerste deel. En ook dat is een opmerkelijk ding. De uitgevers vertellen; „Reeds di rect na verschijning van „Het Oever" werd de auteur van verschillende kan ten de vraag naar dit vervolg ge steld". Het is in de geschiedenis der lite ratuur geen ongewoon verschijnsel, dat deze drang, na een goed debuut, op de auteur wordt uitgeoefend. Maar het is eveneens een gewoon verschijn sel, dat het dan meestal op een de ceptie uitloopt. De voorbeelden hier voor liggen voor het grijpen. Maar dat is hier niet het geval. Het twee de boek staat literair ongetwijfeld op gelijk niveau als het eerste. Ook hier is schepping en geen makelij. We kunnen beide romans dan ook zonder reserve van harte aanbevelen. De schrijfster Van NesUilkens, die het eerste deel inleidt, zegt daar: „Resumerend: „Het Oever" is een boek, dat een volle aandacht en een grote lezerskring waard isWe beamen het ten volle en zeggen pre cies hetzelfde ook van het tweede boek: „De verte roept". klas één, al net als in de grote maat schappij, als een wat doet, wil een ander daarvoor niet onder doen. En nu hebben we nog al wat smalle beurzen in ons midden. Ik vind het erg als hummels op dit gebied wor den teleurgesteld, doordat zij niets mogen geven, of, wat net zo erg is, dat zij wél wat geven, ten koste van gedrein en ook van een financieel offer van thuis. Maar zeg nu zulke dingen eens als er een jongetje staat te trappelen van pleizier, omdat hij wat te geven heeft. Dus zeg ik mon ter: „Kerel kom maar gauw hier". Keesje is al voor de klas, gauwer dan ik het zeggen kan. „Mag ik het open maken?" wat een vraag. Keesje kan eenvoudig niet langer wachten. Be hoedzaam maak ik het touwtje los en wikkel het papier er af, en dan. dan is daar mijn vrijer.... maar.... „O juffrouw, z'n kop is-t-er of!!!" zegt Keesje in diepe verslagenheid. Het is de trieste waarheid. Nog voor de kerel me gezien heeft, heeft hij het hpofd al in de schoot gelegd. Is dat een man! Maar Keesje heeft troost nodig. „Ik weet wat Kees, ik zet zijn hoofd er weer op". Keesje heeft be angstigend veel vertrouwen in mijn kunnen, want op slag klaart de lucht weer op. Uit de kast vis ik een stuk- ONS KORT VERHAAL In het jaar 1759 werd aan de school meester Worsley, in een klein dorpje in Engeland, een zoon geboren, die hij met de naam George Huques liet dopen. De gelukkige vader werd aan alle kanten geluk gewenst, want men mocht de brave schoolmeester wel. Hij was een geziene figuur in de dorpsgemeen schap. Men wenste hem toe, dat de welgeschapen zoon voorspoedig mocht opgroeien en dat hij tot een bron van voortdurende vreugde voor het ouder hart mocht zijn. Nu, deze hoop koes terde de schoolmeester zelf ook wel. Maar hij werd bij het opgroeien van het kind in deze hoop deerlijk beschaamd. De jonge George is zeer begaafd en scherpzinnig, maar weet deze gaven niet op de juiste manier te gebruiken. Hoewel de oude schoolmeester aan zijn jongen een goede opvoeding geeft, blijkt spoedig, dat de wegen naar 's Heeren Woord, niet die van George Worsley zijn. Nu ja, openlijk stoot hij zijn vader niet voor het hoofd. Hij leert prima zijn Latijn en Grieks. Toch leert men zijn ware aard weldra kennen. Van de Godsdienst moet hij niets hebben. Dat is goed voor oude mensen, meent hij. Hij wil als makelaar op de beurs zijn brood verdienen en in de geldhandel zijn fortuin zoeken. Na een kort examen, laat hij zich als wettig makelaar inschrijven. Door zijn goede afkomst de familie Worsley staat als zeer solide bekend heeft hij spoedig een aantal relatie's aangeknoopt en daardoor sommen geld tot zijn beschikking gekregen. ,,'t Zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen", zegt het spreekwoord. Zo is het ook met George Worsley. Hij leeft buitensporig hoog boven zijn stand en meent daarmee zijn kennissen de ogen te verblinden, die zullen den ken, dat de zaken prima lopen. Al spoedig heeft hij 3000,van zijn vader losgekregen, onder voor wendsel, dat hij het geld beter weet te beleggen. Een oom van hem, de dominé van Berkshire, weet hij ook te bewegen, hem 900,te geven, op voorwaarde dat de man meer rente zal ontvangen. Verscheidene mensen vertrouwen hem hun geld toe. In plaats van dit geld veilig te be leggen, maakt Worsley er goede sier mee. Meer en meer mensen licht hij op. Hij spiegelt zijn slachtoffers een hoge rente voor. Dit spel zou misschien nog langer geduurd hebben, als niet een zekere cliënt Josef Iennys, die ƒ200 aan hem had toevertrouwd, wegens fraude een klacht bij de Lord-Major van Londen indient. Hij dringt op een diepgaand onder zoek aan. Nauwelijks hoort George Worsley, dat de Justitie ir. de zaak gemoeid wordt of hij maakt zich uit de voeten. Onmiddellijk wordt beslag op de fi nanciële bescheiden gelegd. Voor zover die tenminste te vinden zijn, want spoe dig blijkt, dat er danig geknoeid is, en faillisement en afzetting als makelaar volgen dan ook. Een der curatoren verklaart, dat hij nog nooit zo'n knoeiboel gezien heeft. Schandelijke dingen komen aan het licht bij het nauwgezet onderzoek dat volgt. Maar waar is Worsley? Voorlopig duikt hij onder, en Londen is groot genoeg! Hij is maar wat bhj, dat een bevel tot inhechtenisneming uitblijft. De sluwe Worsley begrijpt, dat op financieel gebied zijn troeven zijn uitgespeeld. Maar dan komt de vraag op: Wat nu? Hij moet toch aan het eten blijven? Na enig nadenken komt de gedachte bij hem op, dat hij het wel eens op geestelijk terrein zou kunnen proberen. Snel schaft hij zich lectuur aan en bestudeert de geschriften van Owen, d' Outreyn en Love. Een paar preken bundels leert hij uit 't hoofd, repeteert zijn Hebreeuws en Grieks nog eens flink en vindt dat hij nu voldoende toegerust is, om zich als predikant uit te geven... Worsley komt op de een of andere manier aan de weet, dat in een klein dorpje, op grote afstand van Londen, de predikant ziek is en hulp nodig heeft „Flink opgetreden is al half geslaagd" denkt de oplichter. Onverschrokken gaat Worsley op zijn doel af. En het gelukt boven verwach ting goed. Hij presenteert zich bij de kerkeraad met de woorden: „Als candidaat ben ik van Hogerhand op uw moeilijkheden ge wezen. Gaarne wil ik, met de weinige gaven die ik bezit, uw gemeente voor lopig dienen". De kerkeraad is zeer blij met deze uitkomst en loopt in de val. 't Valt niet gemakkelijk, op zo'n klein afgele gen dorp, hulp bij de dienst des Woords te krijgen. Men aanvaardt met beide handen het aanbod. „Maar wij zouden toch gaarne uw Candidaatsbul even in willen zien, mijn heer Worsley zegt de plaatsvervan gend IJraeses. „Wij vertrouwen u na tuurlijk wel, maar hebben verantwoor ding tegenover de gemeente te doen". „O, zeker broeders Met genoegen Dat is uw volste recht!" zegt de „can didaat". Ijverig begint hij in zijn tas te zoe ken. Maar welke paperassen hij er uit te voorschijn haalt, geen Candidaatsbul. „Och broeders, wat een ongelukkige samenloop van omstandigheden", zucht hij. ,,'k Heb hem in Londen op mijn kamer laten liggen of hem verloren. Wat een ellende! En juist nil, op het ogenblik, dat ik naar mijn innige be geerte zulk een belangrijke roeping sta te vervullen". „O mijnheer Worsley, het is niet zo erg!" zegt één der kerkeraadsleden. „Schrijf aan de bisschop der Engelse Kerk om een duplicaat. Alle ordeningen zijn geregistreerd. Dan is de zaak gauw voor elkaar". En de bedrieger antwoordt: „Dank u voor dit advies. Hoe kan ik zo dom zijn daar niet aan te denken! 't Zal onmid dellijk gebeuren. Maar ik vrees, dat het stuk er voor Zondag niet zal zijn, en het is mijn innige wens, dan te mogen preken". „Nu ja", besluit de Praeses, „U preekt a.s. Zondag maar. Met die bul komt het wel in orde". Dankbaar en zichtbaar geroerd door zóveel goedheid, dankt de „candidaat" de eerwaarde broeder. Zondags gaat Worsley voor in de Vrij'dag 7 December 1951 T ZEEUWSoh WEEKEMi Pagina 3 je karton en wat punaises op. Een stevig reepje karton geeft mijn vrijer weer nieuwe ruggegraat. De punaises pik ik vinnig tot diep in zijn taaie kop. Keesje straalt weer en juicht al dansend, net als de bel gaat: „En nou heb uwes toch een echte vrijer", welke jubelkreet door de binnenstro mende schare wordt opgevangen. Dat zet al dadelijk een stempel op deze middag. Als ik eerlijk ben, moet ik wel biechten, dat we zeker geen van allen heel de middag een tien voor vlijt halen. Enfin, de wereld draait toch zijn oude slag wel en wü heb ben elk pleizier voor zes. Dit ook al dank zij m'n hospita, 'k Had eer verleden week al een vermoeden, dat ze wat aan het brouwen was, toen, ik thuiskomend van school, als ge woonlijk door de keuken binnen komend, me de deur versperd vond door de vuurrode dikkerd, die de juf fer vriendelijk verzocht om maar deur de voordeur naar m'n kamer te gaan, omdat 'tin de keuken toch zo'n bende was. Maar 's avonds na het broodeten, kon ze het toch niet langer voor zich houden en kreeg ik de eer ste producten van haar kokkerellen te zien, rode hartjes en gele hartjes, rode rondjes en gele rondjes en dat was de clou van alles, ook rode haasjes en gele haasjes, „effectief arige besies en sprekend haasies, zeg nu zelf es juffrouw", 't Goede mens zei het er gelukkig zelf bij, dus dan is het zo en zij had het weer van die juffrouw in de bazar in de stad, waar ze van de zomer al „dat nieuwe vurmpie gekocht had". 'tKan dus niet missen, maar ik nam me meteen voor, dat een beetje listig zo en passant onder het uitdelen met Sinterklaas m'n jeugd mee te delen. Ze mochten het eens voor een olifantje of voor een kikvors aanzien. Enfin, ge weet het nu meteen, dat m'n hospita en ik toch maar weer wat bij elkaar geharkt hebben, met dit resultaat, dat ik weer een vijftig pakjes klaar had. O ja, de dikkerd zei die avond eerst zeer gedecideerd: „Maar de suiker mot uwes betale, net as vleje jaar",.... maar ze eindigde heel wat minder militant„te- minste as uwes het niet te veul vin". Die goeie dikkerd toch. Ik denk er sterk over om haar het volgend jaar mee naar mijn klas te nemen, als het weer vijf December is! Maar o hé, ik dwaal af van mijn haasjes en hartjes en van mijn vrij er. De klas gelooft grif, dat het haas jes zijn en Niek, die zo gelukkig is geen hart, maar wel een haasje te hebben, raakt hierover zo in vervoe ring, dat hij zjjn haasje allerlei dwa ze buitelingen laat maken. Op slag dienst des Woords. Een door hem uit het hoofd geleerde preek draagt hij gloedvol voor, de saam- gepakte menigte hangt aan zijn lippen. 's Middags is de kerk nog voller en ieder is in de wolken over zulk een pre diking! De volgende Zondag nog meer men sen in de kerk. De „Candidaatsbul' raakt in 't ver geetboek! en Worsley voelt zich tame lijk veilig. Dan komt onverwachts het bericht, dat de Bisschop een bezoek aan kerk en kerkeraad zal brengen. Kerkvisitatie dus! „Dat treft u, dominé", zegt één der broeders. „Nu kunt u persoonlijk om Uw candidaatsbul vragen en zullen ze hem wel gauw sturen". „Ja, broeders! 'k Ben blij, dat Zijn Eerwaarde komt! 't Zal mijn eerste vraag zijn, dat verzeker ik u. 't Geeft te denken, dat ze mijn brieven onbeant woord hebben gelaten", is het geslepen antwoord. De kerkeraad is tevreden, maar Worsley niet. Hü vraagt zich af, waar dat op uitlopen moet. Zo lang hij met die eenvoudige kerkeraad te maken heeft, zal hij het wel klaar spelen. Maar met de hogere kerkelijke autoriteiten, die over alle gegevens beschikken, valt niet te spotten, t Bedrog zal zeker uit komen, en wat dan? Dan krijgt hij ze ker met de Justitie te doen Worsley ziet geen uitkomst. Als de kerkvisitatie plaats heeft, is de „hulpprediker" spoorloos verdwenen. Waarheen De Engelse grond wordt hem te warm onder de voeten en hij besluit, naar de overzijde uit te wijken. huppelen haasjes over alle banken. We hebben luidruchtig pleizier, zo zelfs, dat mijn collega naast ons eens om een hoekje komt kijken. De listi- gerd weet wel wat hij doet. Ik kijk na, wat voor reserves ik nog heb. Een haasje en een hart. Nu geeft het geen pas voor een vrouw om aan een man een hart te offreren, dus krijgt hü een haasje. Hü komt het beest graag genoeg in ontvangst nemen voor de klas, maar daardoor komt hü in de buurt van mün vrijer, die achteloos geleund staat tegen het zwarte bord. „Wie is die mijnheer?" vraagt hü- „Mün vrijer", antwoord ik uit de hoogte. „Hm", zegt hü en pakt zo maar met ruwe hand m'n gerepareer de vrijer beet. Subiet legt de kerel weer het hoofd in de schoot en dwaas steekt zijn kartonnen ruggegraat met de punaises omhoog. Die bruut van een collega zegt hoofdschuddend: „Je bent niet erg gelukkig in de liefde", waarna hij de kop van zün haasje af- Mqn beste nichtjes en neven, Deze keer komen nog een paar briefjes aan de beurt en dan heb ik ze allemaal gehad. Ik kan dus zien, wie met de prijzen aan de haal gaan. Natuurlijk zet ik onderaan weer nieu we raadsels. Ik zou dit keer niet graag daarmee overslaan, want ik weet wel met de oplossingen krüg ik altüd ook weer lange brieven. Dat ik naar de volgende brieven, na Sint Nicolaas, dubbel nieuwsgierig ben, is wel goed te begrijpen hé? Vertel me maar allemaal hoe het gegaan is. Ik ben echt niet bang, dat er een van mün krantenfamilie in de zak van zwarte Piet terecht komt. Zo, nu ga ik eens voor Sinterklaas spelen en vertel jullie, dat er drie prijswinnaars zijn, en wel: Jacoba P. te Vrouwenpolder. Sneeuwklokje te Wolfaartsdljk en dan nog Adrie S. te Scherpenisse. Zo, dat is weer uitgezocht. En nu gegroet allemaal. Jullie Tante TRUUS. Zwaluwtje te Serooskerke. Dat noem ik nog eens een goede verjaardag. Die lekkere chocolade zal al wel verdwe- De sierlijke Stadhuistoren trekt zijn aandacht. büt en dan onverstoord naar zün lo kaal terugwandelt, mü de taak latend weer een depressie van Keesje te overwinnen, wat me kwiek gelukt, door weer de punaises hardhandig in de kop en rug van mijn vrüer te duwen. Henkie, die geen haasje, maar wel een hart heeft, vindt uit, dat ook harten kunnen huppelen, wat weer tot gevolg heeft, dat nu harten en hazen blümoedig door de klas darte len, net zo lang tot ze gretige mond jes binnenhuppelen. Het laatste halfuur vertel ik een echt, oer-ouderwets Sinterklaasver haal, of liever we maken het met el kaar. En we hebben weer pret, dat het davert door de klas, zo zelfs, dat we dag en uur vergeten en de bel ons onverhoeds komt overvallen. Het is een jubilante troep, die weg trekt, maar ik, ach arme, ik ga met een gekraakte vrijer weg, om bij een meelevende hospita troost te zoeken. nen zqn, denk ik. Welke strikken heb je al aan gehad? Ze lijken me prachtig. Welke kleur heeft je man tel? Corrie is zeker een dikkertje. Is meester al weer beter? Zeeuwin- netje te Serooskerke. Dat vind je ze ker wel een ,fijn werkje om die klei ne zus eten te geven. Lust ze alles nog al graag, wat je haar geeft? Jam mer, dat je oudste broer zo'n eind weg is. Vindt hü het er zelf wel fijn? Een verbazend leuk idee van je broers om een fietsclub op te richten. Ik had er al zoiets van gehoord, dat ze van de zomer van het „Zeeuwsch Dag blad" een prijs gewonnen hadden. Ik hoop volgend jaar in Walcheren te komen kijken, hoor. Is het jurkje al af? Crocusje te Kamperland. Ik ben ook benieuwd hoor, wat mjjn nichten en neven allemaal krijgen van Sint Nicolaas. Je moet me alles vertellen. Wat een aardig werkje mag je op de handwerkles maken. Is het truitje, dat je thuis breit, al af? Van welke kleur heb je alles gemaakt? Heeft je zusje Z. geen zin om met ons mee te doen? Je postpapier vind ik toch zo mooi. Tekenaar te Wissekerke. Hartelijk dank voor de mooie teke ning, die onder aan je brief stond. Daar ben ik blü mee. Wat heeft P. Hü weet, dat in Zeeland het volk alleszins als godsdienstig is. Misschien zo is zün stille hoop kan ik mü daar wel voor predikant uitgeven. Denken en doen is bü Worsley één. Hü stapt op de boot, vaart de plas over en komt veilig in Vlissingen aan. Hüj is in Zeeland! Maar Middelburg is zün doel! Worsley weet, dat daar een Engelse kerk is en meent in die plaats voorlopig veilig te zün. Spoedig is hij in de Zeeuwse hoofd stad en geeft zün ogen goed de kost. Het fraaie Stadhuis, met haar sier- lijke toren trekt zün aandacht. Voorzichtig begint hü het kerkelijk terrein te verkennen en weet spoedig, hoé hü het Zeeuwse volk zal moeten aanpakken om in de gunst te komen. De geslepen Engelsman besluit, niet te dralen, maar flink door te zetten. „Wie waagt, die wint", is zün devies. Als inleiding voor zijn operatie's kiest hü de 74-jarige Middelburgse dominéé Martinus van der Wind uit. Hü vraagt belet bü deze zeer geziene en gemoedelijke prediker. Deze ontvangt Worsley met genoe gen „Dominéé, u zult u wel afvragen, wat ik hier kom doen. Ik ben zeer verlan gend, met het geestelijk leven in Zee land en Holland kennis te maken en wil mü op de hoogte stellen van ae verschillende Theologische richtingen, waarvan ik zoveel heb gehoord. Ik meende, dat het het beste was, dat land te bezoeken waar Voetius en Coc- cejus geleefd hebben. Daarom ben ik naar Middelburg gekomen. De Heere zal nu mün weg wel verder leiden, ver trouw ik „Dat is een loffelük voornemen! U zegt dat u oan/üdaat bent? Bent u al al gemaakt met zün figuurzaag? Je kunt met figuurzagen zulke mooie dingen maken hé. Ik heb er ten minste al heel wat van gezien. Ja, het is nu een gezellige rijd om eens winkels te gaan küken. Oranje bloempje tc Serooskerke. Heb je het boek al uit? Ik vind het fün, dat je van plan bent lang en trouw met ons mee te doen. En.... je weet de trou we klantjes komen steeds het eerst voor de prijzen in aanmerking. Wan neer moet het handwerk af zün, waar aan je bezig bent. Schrijf eens hoe je het maakt. Goudvisje tc Seroos kerke. Je brief was toch heel duide- Rjk te lezen hoor. De zus van je vriendinnetje vertelde me, dat N. in het ziekenhuis ligt. Ik hoop echter, dat ze er nu al weer uit is. Wat ge zellig dat jullie zo mogen leren orgel spelen. Maar.... nu jullie nog aan het leren zün, zullen moeders oren wel eens tuiten. Zijn je sokjes al af? Handschoenen breien is een heel peuterwerkje. Maar als je zelf breit, zün ze ook veel sterker. Is die teken lap aardig geworden? De oplossingen zün: L L.nden. II. De letter m. III. Een schoen. Nieuwe raadsels. I. Ingezonden door Adamson te Oudelande. Wie heeft een tong en kan niet praten? II. Men gebruikt mij op het land. Zet één letter achter mün naam en dan ben ik een plaats in Utrecht. III. Zoek, zoek, zoek, Ge vindt ons niet in een boek, Niet bü drukkers en niet bij zetters, En toch zün we echte letters. De oplossingen kunnen tot Zater dag 15 December met vermelding van voorna .m, naam (ook schuilnaam, als je die hebt), leeftüd en adres worden gezonden aan: Tante Truus, Redactie Zeeuwsch Weekend, Goes. Rectificatie Puzzle. In de vorige week geplaatste puzzle slopen een paar kleine foutjes, waar van wij de correctie hieronder plaat sen ten gerieve van de puzzelaars. 131 hor. moet zün koud. 20 vert. moet zijn wafel en ge proefd. 29 vert. moet zijn worst. 99 vert. moet zqn in. Velen zün zo onnozel, dat zü liever het nieuwe dan het goede lezen. in één of meer gemeenten werkzaam geweest?" vraagt de geen kwaad ver moedende predikant. Worsley begint rad te redeneren. Hü boft erbü, dat hü op het Engelse dorpje, zü het dan niet Jang, een goede oefen school heeft gehad. 't Is hem niet vreemd, ove.- geeste- lijlte zaken te spreken. Op levendige wgze vertelt bij van zün ervaringen op de kansel en bij het huisbezoek. Met groot genoegen hoort ds van der Wmo dat alles aan. Na met een aantal namen van be kende Engelse predikanten geschermd te hebben, polst Worsley voorzichtig „Dominéé, zou de mogebjkheid niet bestaan, dat ik ook eens in een dienst voor de Middelburgse broeders en zus ters zou mogen preken? Het is zo'n steun, om in een vreemd land, zich door broederbanden verbonden te weten". Nu, dat vindt de zachtmoedige do minéé van der Wind best. Ilij maakt er geen bezwaar tegen, dat de „candi daat" eens in zün plaats zal preken. 's Zondags doet hij zyn uiterste best. Zijn preek gloedvol voorgedragen boeit de gemeente. Ook ds van der Wind is voldaan en hij nodigt Worsley keer op keer uit zün plaats in te nemen. 't Is voor hem een uitkomst, nu hjj met zün gezondheid tobt, de „candi daat" bij de hand te hebben. Deze beschouwt zichzelf reeds als „hulpprediker" en hij acht het spel ge wonnen. Zelfs meent Worsley, dat het al heel raar moet lopen, wil hü er niet hele maal tussen komen, te meer, daar hij al een schare vrienden in Middelburg om zich heen verzameld heeft (Wordt vervolgd),

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 6