ons éh m ma W- mM m A Om ïcuttiJUeUad Onder Zeeuwse luchten 1 m K i ~«i3 IR Hl 1ÉÉIllÉI llfï lÉl i 0*9 ff- jf m HP k HP ém PU KB jfjj ÉS Lj fÖI H lm m Onderwijs-vernieuwing Vrijdag 7 December 1951 'T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 BoeM-tipAe&mq. „August en Alicia'', door D. v. d. Stoep. Uitgave van Bosch en Keuning N.V. te Baarn. Een boekje van 144 pagina's maar met niet minder dan 61 schetsen. Wie de christelijke dagbladpers bijhoudt herkent ze wel, en zal het leuk vinden deze schetsen gebundeld te zien in een aardig, humoristisch bandje en ze zo nog eens te kunnen naslaan, of er een ander een plezier mee te kunnen doen. Een leuk boek! De stof gaat over de dingen van alle dag, het huiselijk- en huwelijksleven, de kinderen en de op voeding daarvan, de omgang met de vrienden en de familie, uitgaansdagjes, enz. enz. En dit alles wordt gezet in een zachte humor, die u telkens een glim lach om de lippen brengt. Lectuur, die in deze tijd haar eigen plaats komt vra gen; uren van goede ontspanning brengt in een vaak van spanningen te geladen tijd en wereld. Van harte aan bevolen. „Een schreeuw In de nacht'', door A. B. Lam. Geïllustreerd door Teles. Uitgave van de N.V. W. D. Meinema te Delft. Dit verhaal is te onwerkelijk en te kunstmatig in elkaar gezet. De held van het verhaal' die midden in de nacht opstaat om een plank over een sloot door te zagen had deze eenvoudig weg kunnen trekken, maar jadan was door de zaag zijn heldendaad niet aan het licht gekomen. Illustratie is goed, maar niet pittig voor een jongensboek. „De Levantrels van Wynant Hen- driksz.", door H. ter Merve. Il lustratie van Jan Boon. Uitgave van de N.V. W. D. Meinema te Delft. Wynant is de zoon van een rijke Am sterdamse koopman. Zijn gedrag is van dien aard, dat vader het beter oordeelt, dat hij eens onder vreemden gaat wer ken om de koopmanschap te leren. Dit middel baat niet, daarom moet hij met een Levantvaarder mee als kajuitjon gen. Het gebeurde in de avontuurlijke zeventiende eeuw, dus is het te begrij pen, dat Wynant heel wat overkomt. Deze levenservaring maakt hem wijzer, zodat hij zijn zonde gaat zien. In de grootste nood komt als 'n schreeuw uit zijn hart: „Here help". Hier, in dit ver haal doet 't gebed van 'n grote jongen ons niet geforceerd aan, zoals we soms in Christelijke jeugdboeken ervaren. Als de jonge Wynant in Amsterdam terug komt, toont hij in zijn werken, dat er inderdaad bij hem iets veranderd is. Voor grotere jongens en meisjes een heel goed boek. Jan Boon slaagde er in dit voor een tekenaar wat moeilijk on derwerp, goed te illustreren. Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. Langs bladerloze twijgen Schoonheid van vorm, lijn en kleur; schoonheid, ragfijn gesponnen tegen de grauwheid der luchten; schoonheid, in de bonkige vormen van onverzet- telijkheid en kracht, die vinden we, waar de ontbladerde bomen en hees ters, in de verstilling der grijs ge worden dagen, werden opgenomen. Hoe arm zijn zij, die in de blader loosheid niets anders zien dan wat, als waardeloos door de sloper ach tergelaten, afbraakresten. Wat een vreugde gaat er voor hen verloren. Zij gaan de winternacht in zonder de verwachting, die de kale takken aan iedereen geven willen. Dat is niet hun enige taak. Wie oplettend langs hen gaat, ziet hoe ze zich nu met openhartigheid tonen zoals ze zijn. Afwijkingen en gebreken, die in de zomer door het bladerkleed liefdevol verborgen werden, steken nu scherp af tegen de hen omringde gaafheid. Wat in de zomer een mooie boom leek, blijkt soms een door natuur geweld of mensenhanden misvormde te zijn. De ongeschondene, hoe mooi zijn ze ook zonder blad en wat komt hun karakter goed uit wanneer ze geheel vrij staan. Waar de strijd om licht en lucht in alle hevigheid moest wor den gestreden, ging veel van hun per soonlijkheid verloren, of ging onder dwingende mensenhanden ten gronde. Wie de moeite neemt eens goed te kijken, zal spoedig moeten erkennen, dat die kale bomen en heesters veel minder op elkaar lijken als voordien gedacht was. 't Is niet enkel het ver schil in kroonvorm, dat opvalt, maar ook moet ge eens op de takken let ten. Ze demonstreren in een weg wijken van de stam, 'n zoeken naar ontspanning; ze tonen ook een sterk verlangen daarmee omhoog te groei en. Klik maar eens bij deze Itali aanse populier. Bij geen andere boom ziet ge het samen omhoog gaan van stam en takken zo sterk uitkomen, 'n Geheel ander beeld toont de Cana dese populier. Die heeft een veel bre dere vorm waarin de snelle groei dui delijk herkenbaar is. Ach, de treuriepen, welk een wor steling was deze groei. Hier en daar nog even zichtbaar de strijd van het horizontaal houden der takken, om ze dan '.-toch weer te laten hangen. De worsteling voor het opgeven van hun omhoog willen en de aanvaar ding van het zich gewonnen geven, spreekt uit elke kronkeling van de tussen en over elkaar ombuigende takken. Met een dichtheid, die hen ondanks de kaalheid nog iets van een gevuld uiterlijk geeft, prijken de kronen der iepen. Die hebben een tere fijnheid waardoor ze al heel gemakkelijk van andere bomen te onderscheiden zijn. Zo'n oude, welgevormde iep is in de winter een van de meest gracieuse verschijningen. Zeker, ook de wilgen mogen er zijn, maar we komen ze slechts zelden in hun natuurlijke vorm tegen. Wie nooit anders dan de knotvorm zag, en dan voor een exem plaar komt te staan waarbij het eigen karakter behouden bleef, heeft wel even moeite ie geloven, dat het wer kelijk een wilg is. Hoog opgaande takken, die niet zo dicht bij de stam blijven zoals dat bij de Italiaanse poplier het geval is, maar er toch ook niet ver van af, gezamenlijk mee optrekken. Gedrongen vorm en knoes tige vertakking zijn kenmerken van de eik. Die staat als een zwaar en massief bouwwerk, waarin schoonheid en kracht harmonieus samen gaan. Ook de berk is in deze tijd een mooie boom. De tere twijgjes, zo sierlijk van lijn, zijn nimmer beter te zien en de blanke bast van de stam brengt wat licht in de aansluipende duisternis. Elke boom en heester heeft ons ook in de winter veel te zeggen. Ze leren ons op te zien naar de knoppen, die in de veelheid van hun verscheiden heid, stuk voor stuk, wonderen van verpakkingskunst zijn. Dat is zo maar niet in een paar regels te vertellen, maar de gelegenheid dat te doen, blijft. Kijk ze op uw wandeling langs d: kale twijgen maar eens dankbaar aan. De verwachtingsvreugde, die ze schenken, dragen onze gedachten uit n^ar het feest van de lente, waarin zij alle beloften vervullen. Het lijkt allemaal zo eenvoudig, maar wat is het geniaal. In de beschouwing van bladerloze twügen ligt een grote vreugde, maar ook diepe ernst. En naarmate wij daar meer van leren kennen, gaan we beter beseffen, hoe en op welke plaats wij in de Schepping behoren te staan. VARIABILIS. Ditmaal eens een partij in onze schaakrubriek die door mijzelf ge speeld werd in de winterwedstrijd der Schaakvereniging „Middelburg", groep II. In deze partij gebruikt Zwart niet ten volle zijn stukken. Wit komt daar door iets beter te staan. Zwart moet toestaan dat hij 3 pionnen achter raakt en vindt het dan wel genoeg. Geen on aardig partijtje. Wit: J. Joosse. Zwart: D. Verburg. 2 Paardenspel in de nahand. 1. e2e4 e7e5 2. Pgl—f3 Pb8c6 3. Lflc4 Pg8—f6 4. Pf3g5 d7d5 5. e4Xd5 Pc6a5 (Op Pd5: kan Pf7, Kf7, Df3t, Ke6, Pc3, Pe7, d4 met gevaarlijke aanval volgen). 6. Lc4b5f c7c6 7. d5Xc6 b7xc6 8. Lb5e2 (Na Df3 wat ook vele malen wordt ge speeld, is cb5, Da8, Dc7 enz. kansrijk voor Zwart). 8Lf8d6 9. d2d3 c6c5 (Deze zet heeft niet veel zin. Veel be ter was hier 00 en daarna Te8). 10. Pblc3 h7h6 (Waarom? Het Paard staat niet in de weg, 00, a6 of Lb7 kwamen in aan merking). 11. Pg5e4 a7a6 (Zwart laat zijn mooie Loper in de steek. Nu was Le7 beter geweest). 12. Pe4xd6 Dd8Xd6 13. 0—0 0—0 14. b2—b3 (Le3 en daarna Pa4 waardoor pion c5 wordt aangevallen wa wel beter ge weest; Pe4 gaat dan niet wegens Pe4, De4, Lf3 enz.). 14Pa5—c6 (Wil naar d4). 15. Le2—f3 Ta8b8 16. Pc3e4 Pf6Xe4 17. d3xe4 Tf8d8 (Zwart wil nu de open d-lijn in zijn bezit hebben). 18. DdlXd6 (Goed en misschien wel beter was Le3, waardoor c5 onder vuur komt, hoewel Zwart dan na Le3, Pd4 kan spelen met vele mogelijkheden). 18Td8xd6 19. c2c3 (Om geen last te hebben van Pd4). 19. Lc8e6 (Na Le3 kan nu c4 volgen). 20. Lf3e2 (Bedreigt a6 en maakt ruimte voor f2 f4). 2 0Pc6e7 21. f2—f4 (Zwart kan nu niet slaan op f4 we gens Lf4: en één van de Torens ver dwijnt van het bord, maar ook La3 kwam in aanmerking). 2 1Le6d7 (Zwart geeft pion e5 op, maar f6 was toch goed te spelen geweest). 22. f4Xe5 Td6—e6 23. Le2c4 Ld7b5 (Het beste. Te5 gaat niet wegens Lf4 en anders volgt Lf7f enz.). 24. Lc4xe6 Lb5Xfl 25. Le6Xf7f Kg8Xf7 26. Kglxfl (Wit staat nu 3 pionnen voor, e5 en e4 zijn zwak, daartegen zijn c5 en a6 zwak). 26Pe7—g6 27. Lel—e3 Pg6Xe5 (Waarom niet eerst Tc8 om c5 te dek ken? e5 loopt niet weg). 28. Le3xc5 Kf7—e6 (Er is niets meer en Zwart is nu wel verloren). 29. Lc5—d4 Tb8—f8f 30. Kfle2 Pe5g4 31. h2h3, en Zwart gaf het op. De witte pionnen-meerderheid is te groot voor Zwart om nog iets te be reiken. De Iadderwedstrijd. Opgave 23. (Zie diagram 23). Wit: Kcl, Td8, Td7, Pg5, en Pe4; pionnen a2, b2, c4, f6, f4, g2 en h2. Zwart: Kf8, Te8, Th8, Pc6 en Ph6; pionnen a7, b6, c5, e6, f7, g6 en h5. Wit aan zet wint! (Mat in 6 zetten). 4 punten. Opgave 24. (Zie diagram 24). Wit: Khl, Dg2, Tdl, Td5, Lh2, Lfl en Pgl; pionnen a3, b2, c3 en d4. Zwart: Kc8, Dh6, Th7, Td8, Lb8, Pg8 en Pd7; pionnen a6, b7 en c6. Wit aan zet wint. 4 punten. Oplossingen in te zenden tot uiter lijk Maandag 10 December. De prijswinnaar van deze maand is de heer J. Sent te Krabbendijke met 43 punten. Hartelijk gefeliciteerd. De oplossingen van de problemen 21 en 22 zijn resp.: 21. Lc4, sleutelzet; 22. Df2, sleutelzet. Probleem 28. if WW, Yz/s/f$fH WSS///M wk. wvM, s' mw abcdefgh Wit aan zet. (Mat in 6 zetten). (4 punten). Probleem 24. mm WÊ, abcdei g Wit aan zet wint. (4 punten). yiphoAiimeJti Het vele studeren heeft ons een ge leerd barbarendom bezorgd. Ik ken zeer weinig mensen die kun nen lezen. Men krijgt alleen genoeg van het le ven als men geen werklust heeft. Schiet nou alsjeblieft eens op, knip 'm af. Hoelang denk je dat ik hier nog wil blijven staan?" behorende bjj het ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 7 Dec. '51 No. 2040 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eeuu/scN u/êe/rem t UIT DE SCHRIFT. Het is niet zonder opzet, dat wij, wat hierboven staat, tussen aanha lingstekens plaatsen. De vernieuwing van ons onderwijs is geen ding dat vandaag voor het eerst aan de orde wordt gesteld. We zijn al jaren aan het dokteren en we zien de patiënt wél achteruit, maar niet vóóruit gaan. Hieraan dachten we, toen we het ons, door de Uitgever Wolters te Groningen, toegezonden rapport in handen kregen, betreffende het uit gebreid lager onderwijs. Dit rapport is do vrucht van de studie van een daartoe ingestelde commissie van vertegenwoordigers der gemeenten: Amsterdam, Rotter dam, Den Haag, Utrecht, Haarlem, Groningen en Enschede en het werd uitgebracht aan het adres van de wet houders van onderwijs van deze ge meenten. De critiek op dit onderwijs in de laatste jaren uitgebracht formuleerd genoemde commissie in haar rapport als volgt: le het aantal zittenblijvers is veel te hoog (gemiddeld U.L.O. I-IV leer jaar ruim 20 2e het aantal leerlingen, dat de school rechtstreeks of na 1 of meer malen zitten-blijven met het begeer de diploma verlaat, ligt voor de U. L. O.-school evenveel beneden de 50 als voor de H.B.S. er boven, (n.l. 6 3e het onderwijs is te eenzijdig intellectualistisch, het leerplan over laden en een harmonische opvoeding komt niet tot zijn recht, ook door ge brek aan differentiatie. 4e de school staat vaak te ver van de behoeften van de samenleving af. Wij achten dit rapport van genoeg zame importantie om er de aandacht van onze scholen, schoolbesturen en ouders van schoolgaande kinderen op te vestigen. Meer nog de critiek, die wordt uitgebracht op ons huidige systeem dan wel om de richting die wordt aangewezen om uit het onder- wijs-moeras te geraken. Want, inder daad wordt hier wel de vinger op de wonde plek gelegd en kan er veel verbeterd worden wanneer we de richting inslaan, door dit rapport ge wezen (vernieuwing van het U.L.O. tot een „Algem. Middelb. School). Men zie in genoemd rapport wat hiermede bedoeld wordt. Maar de vraag blijft: zal deze ver nieuwing ons brengen waar we met ons onderwijs wezen moeten? Ik vrees, dat de geestelijke basis, die men hier leggen wil, al weer te veel de humanistische kant op gaat. Immers onder het doel van de A.M.S. (vernieuwde U.L.O.-scholen) wordt hier aangeduid „als leidende motieven van de mensbeschouwing der Christelijk-humanistisch Westerse beschaving: de eerbied voor de on vergankelijke waarde van de mense lijke persoonlijkheid; en in de tweede plaats, de vrijheid, die zonder haar complement, de verantwoordelijkheid, ondenkbaar is". Het rapport zegt: „Veel onheil is over de Westerse wereld gekomen, doordat in de ge hele volksopvoeding (niet alleen: schoolvoeding) de juiste verhou ding tussen het geestelijke en maatschappelijke te veel is verlo ren gegaan. De tragiek van de span ning tussen individu en gemeen schap wordt hierdoor voor een be langrijk deel verklaard. Wanneer de mensheid door het inferno van twee wereldoorlogen gegaan, momenteel zich bevindt in het krachtveld tus sen twee tegengestelde ideologiën met de ondraaglijke spanningen en gevaren hieraan verbonden, dan is het onafwijsbare plicht op grond van de geestelijke waarden van onze beschaving zich ook voor het onderwijs te beraden op de inte gratie hiervan in de opvoeding van de opgroeiende mens. Dat bij de vele plannen tot heroriëntatie op het gebied van het onderwijs hieraan geen of zeer weinig aandacht is besteed, is een veeg teken, dat wijst in de richting van decadentie. Van levensbelang voor onze bescha ving zal het zijn, dat ingezien wordt, dat slechts bij een consequent principiële vooropstelling van het geestelijke, de juiste weg gevonden kan worden." Er zit veel sympathieks in deze woorden en we zouden deze rappor teurs onder de aandacht kunnen brengen, dat wat zij hier zeggen eigenlijk voor de christelijke onder wijsman al héél oude klanken zijn. Alleen maar, die geestelijke basis, die zij wensen aan te brengen, kan de onze niet zijn. Want wij blijven vol houden de Staat kan geen opvoeding, zeker geen geestelijke opvoeding geven. Het klinkt op het eerste horen wel mooi, dat het onderwijs gedragen moet wor den door de leidende motieven van de mensbeschouwing der Christelijk- humanistisch Westerse beschaving, met als inhoud de eerbied voor de onvergankelijke waarde van de men selijke persoonlijkheidmaar ook deze mooie woorden missen de gloed van het nieuwe. Vinden we zo iets al niet terug bij de revolutionaire staats regelingen, die vrucht waren van de Franse Revolutie? De „rechten van de mens"! Jawel! Men heeft ook in de aanvang van de vorige eeuw het kind in die geest pogen op te voeden en er zijn mooie woorden over gezegd in de onderwijswetten. Maar wat kwam er van terecht? Nooit zal de mens eerbied voor de menselijke persoonlijkheid krijgen, wanneer hij niet eerst eerbied krijgt voor God, die de mens geschapen heeft, en God kennen we alléén uit het WOORD, waarin Hij zich aan ons heeft geopenbaard. Daar hebben we de bron van alle onderwijs en van alle opvoeding en de enige mogelijk heid voor wérkelijke onderwijsver nieuwing. Sluit men die af, dan moet alle vernieuwing van onderwijs falen en valt men van de éne teleurstel ling in de andere. Dat is ons grootste bezwaar tegen de inhoud van dit belangrijk rapport. Ons tweede bezwaar is, dat het in zijn consequenties toch weer niet ont komen zal aan het grote gevaar waartegen het juist principiëel wil optreden, het gevaar van de totali taire bevoegdheid van de omnipoten te Staat, in zake het onderwijs. Ik denk aan het openingswoord, dat in 1938 de Minister van Onder- En Jakob noemde de naam dier plaats Pniël: Want, zeide hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. En de zon rees hem op, als hij door Pniël gegaan was; en hij was hinkende aan zijne heup. Genesis 32 30, 31. Bij het adventsgebeuren in Pniël is het de Zoon zelf die worstelt met Zijn vader-naar-het-vlees. Jakob staat hier op een zeer belangrijk punt in zijn aartsvaderlijk bestaan - hij, die de vader is van het ver bondsvolk, wordt geroepen tot het vaderschap van de Messias. En Hij, die is en die was en die komen zal, formeert zelf zijn voorgeslacht, dat zijn nageslacht is. Jakob, hinkend door de krachtige ruk aan zijn heup, aanvaardt Zijn zoon - nee, niet als Zóón, maar als zijn Redder, want hoezeer had hij zich Gods toorn waard gemaakt. Wat had hij raar omgesprongen met de beloften Gods. Eerst had hij munt geslagen uit de vermoeidheid en de honger van zijn ongeïnteresseerde broer en daarna had hij zijn oude, blinde vader om de tuin geleid. Zijn schuld is groot en toch wordt hij gezegend. Hoe ondoorgrondelijk is Gods genade. De hand die ont wricht aan de heup, is geworden tot de gezegende hand en in de ver minking komt de verbondsgemeen- schap weer - krachtiger dan ooit te voren - tot Jakob. Zo krachtig heeft God nog nooit Zijn hand gelegd op iemands heup om de eed te beves tigen van zijn verbond. En nu kan Christus tot de wereld komen. Pniël is een daad van hemzelf. Daarom is Pniël ook definitief. Ik hoef "mijn Pniël" niet te hebben, omdat ik Christus heb. Ik wens nu geen imi tatie van Pniël, maar ik ontvang wel de vrucht ervan. De zegen van Pniël zegent ook ons. Christus brengt Zijn vader- naar-het-vlees. Maria zowel als Jozef kennen in hun geslachtsregis ter de naam Jakob. Op het advent- feest juichen wij om de Christus. En het blijft advent. Hij, die in Pniël Bethlehem voorbereidt en in Bethle hem Golgotha tegemoet gaat, is van daag bezig zich voor te bereiden op Zijn wederkomst. Wacht op Hem, Hij zal u hoop niet beschamen. Krabbendijke. A. T. BESSELAAR. wijs, Slotemaker de Bruine, sprak bij de aanvang van de Conferentie op de „Ernst SÜlem-hoeve" op de Lage Vuursche, toen het óók al over „Onderwijsvernieuwing" ging. Toen zei deze christen Staatsman: „Wie over onderwijs-vernieuwing spreekt, zal zich de grenzen der staatsbevoegdheid voor den geest moeten plaatsen. Dit geldt in alle omstandigheden en alle tijden. De Overheid vindt naast zich het ge zin en de kerk, om slechts deze beide te noemen; en wie zich bezint op de paedagogische taak, kan de vraag niet terzijde laten, waar de bevoegdheid van den eenen, en van den anderen kring aanwezig is. Deze gedachte, die ook al weder in uw kring sinds jaar en dag vleesch en bloed is, heeft in den laatsten tijd aan belangrijkheid gewonnen, nu door de gansche wereld heen de idee van den totalitairen staat zich heeft op den voorgrond ge drongen. Nu nog minder dan vroe ger kan men thans onderwijs problemen behandelen, zonder zich te herinneren, dat de staat nóch alvermogend nóch albevoegd is Ik geloof, dat deze woorden nog evenveel urgentie hebben als in 1938. Want wel is het Nazi-regime sindsdien vernietigd, maar wanneer wij tot uit gangspunt gaan nemen, dat de Over heid van Staat of Gemeente de „Christelijk-Humanistische" beginse len aan het schoolkind heeft bij te brengen, heeft men in principe al weer de Nazi-filosofie aanvaardt, hoe zeer men de Nazi-praktijk zélf ook verafschuwt. Van de weke kwam der weer is een brief van me kinders uit Pella en die schreven asdat ze het nog goed mae- ken. M'n seheunzeun is noe bezig een huus veur z'n eigen te bouwen en dat gaet daer heel gemakkelik, schreeft ie. Der is geen mens die z'n eigen der mee bemoeit. Geen stadsbestuur, geen schoonheidskemissie, geen bouwpeli- tie, geen gemeentearsitekt. Je bouwt maer. Ze bin blie as ter weer is een huus bie gezet wordt, want oak in Amerika schient al gebrek an weu- ningen te wezen, als is het daer ne- tuurlik niet zoa arg as bie ons. Noe -chienen ze daer oak heel aeres teu- genover dat bouwen van huzen te staen as we dat hier bie ons doen. Ze bouwen daer een huus van hout en ze nemen het standpunt in: as het de eerste dertig of vuuf en dertig jaer maer dienst doet, dan kennen we lae- ter altied wel weer is zien. Het gaet er noe maer om dat ze alvast een huus hebben. Daer deur komt liet dat ze in betrekkelik heel korte tied een huusie klaer hebben en dat het lang zoaveul niet kost as bie ons. Want bie ons mot er een arsitekt an te pas kommen, dat schient teuges- worig wet te wezen en die arsitekten hebben netuurlik een bond en die bond stelt onderling de priezen vast van het loon, dat ze motten hebben. Dat is nummer één. As je dat een Amerikaan vertelt staet ie je an te kieken of ie 't in Keulen hoort on weren.' Dan motten der tekeningen gemaekt worden, die deur de gemeen te motten worde goedgekeurd en dan begint de ellende. Dit deugt ter niet en dat niet en dat mot veranderd worden en ze hebben allerlei anmer- kingen die de kosten netuurlijk maer omhoag jaegen. En dan mot er een huus kommen, dat minstens over de tweehonderd jaer nog dienst ken doen. En daer gaet de boel noe net is an kepot in ons landje. Onderleste was er een boer bie mien op 'tarf, die vertelde asdat ie in z'n bongerd een schuurtje wou bouwen, zoamaer tussen de kezeboamen in. Noe hie had zeivers nog wat ouwe rommel leggen dat ie er veur gebruken kon, hie had niks geen nieuw materiael noadig, zoadat ie docht: ik ken me eigen gang gaen. Maer net niet. Het gemeente bestuur wou dat ie heel de boel weer ofbrak en eerst netjes vergunning an- vroeg en dan netuurlik met een be stek en tekening van de opzichter, want die most ter oak wat an ver dienen. Zoa gaet het noe in ons landje. We bouwen de boel op, werken van de vroe ge ochend tot de laete avend, maeken het land riep voor d'n oegst, zurrege dat er eten is en we zurrege, as 't er op an komt, nog voor netuurschoon oak, want wat s er noe mooier as een mooie bongerd in een durp en dan komt de ambtenarie om je uut te merrelige. Dat is noe het verschil tussen Amerika en ons. Amerika is bie wieze van spreken een jonge kaerel, die hard werkt en er niet naer

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 5