ons
éh
m
ma
W-
mM
m
A
Om
ïcuttiJUeUad
Onder Zeeuwse luchten
1
m
K
i
~«i3
IR Hl
1ÉÉIllÉI
llfï lÉl
i
0*9
ff-
jf
m
HP k HP
ém PU
KB
jfjj
ÉS
Lj
fÖI
H
lm
m
Onderwijs-vernieuwing
Vrijdag 7 December 1951
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
BoeM-tipAe&mq.
„August en Alicia'', door D. v. d.
Stoep. Uitgave van Bosch en
Keuning N.V. te Baarn.
Een boekje van 144 pagina's maar
met niet minder dan 61 schetsen. Wie
de christelijke dagbladpers bijhoudt
herkent ze wel, en zal het leuk vinden
deze schetsen gebundeld te zien in een
aardig, humoristisch bandje en ze zo
nog eens te kunnen naslaan, of er een
ander een plezier mee te kunnen doen.
Een leuk boek! De stof gaat over de
dingen van alle dag, het huiselijk- en
huwelijksleven, de kinderen en de op
voeding daarvan, de omgang met de
vrienden en de familie, uitgaansdagjes,
enz. enz. En dit alles wordt gezet in een
zachte humor, die u telkens een glim
lach om de lippen brengt. Lectuur, die
in deze tijd haar eigen plaats komt vra
gen; uren van goede ontspanning
brengt in een vaak van spanningen te
geladen tijd en wereld. Van harte aan
bevolen.
„Een schreeuw In de nacht'', door
A. B. Lam. Geïllustreerd door
Teles. Uitgave van de N.V. W.
D. Meinema te Delft.
Dit verhaal is te onwerkelijk en te
kunstmatig in elkaar gezet. De held
van het verhaal' die midden in de nacht
opstaat om een plank over een sloot
door te zagen had deze eenvoudig weg
kunnen trekken, maar jadan was
door de zaag zijn heldendaad niet aan
het licht gekomen. Illustratie is goed,
maar niet pittig voor een jongensboek.
„De Levantrels van Wynant Hen-
driksz.", door H. ter Merve. Il
lustratie van Jan Boon. Uitgave
van de N.V. W. D. Meinema te
Delft.
Wynant is de zoon van een rijke Am
sterdamse koopman. Zijn gedrag is van
dien aard, dat vader het beter oordeelt,
dat hij eens onder vreemden gaat wer
ken om de koopmanschap te leren. Dit
middel baat niet, daarom moet hij met
een Levantvaarder mee als kajuitjon
gen. Het gebeurde in de avontuurlijke
zeventiende eeuw, dus is het te begrij
pen, dat Wynant heel wat overkomt.
Deze levenservaring maakt hem wijzer,
zodat hij zijn zonde gaat zien. In de
grootste nood komt als 'n schreeuw uit
zijn hart: „Here help". Hier, in dit ver
haal doet 't gebed van 'n grote jongen
ons niet geforceerd aan, zoals we soms
in Christelijke jeugdboeken ervaren. Als
de jonge Wynant in Amsterdam terug
komt, toont hij in zijn werken, dat er
inderdaad bij hem iets veranderd is.
Voor grotere jongens en meisjes een
heel goed boek. Jan Boon slaagde er in
dit voor een tekenaar wat moeilijk on
derwerp, goed te illustreren.
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
Langs bladerloze twijgen
Schoonheid van vorm, lijn en kleur;
schoonheid, ragfijn gesponnen tegen
de grauwheid der luchten; schoonheid,
in de bonkige vormen van onverzet-
telijkheid en kracht, die vinden we,
waar de ontbladerde bomen en hees
ters, in de verstilling der grijs ge
worden dagen, werden opgenomen.
Hoe arm zijn zij, die in de blader
loosheid niets anders zien dan wat,
als waardeloos door de sloper ach
tergelaten, afbraakresten. Wat een
vreugde gaat er voor hen verloren.
Zij gaan de winternacht in zonder de
verwachting, die de kale takken aan
iedereen geven willen. Dat is niet
hun enige taak. Wie oplettend langs
hen gaat, ziet hoe ze zich nu met
openhartigheid tonen zoals ze zijn.
Afwijkingen en gebreken, die in de
zomer door het bladerkleed liefdevol
verborgen werden, steken nu scherp
af tegen de hen omringde gaafheid.
Wat in de zomer een mooie boom
leek, blijkt soms een door natuur
geweld of mensenhanden misvormde
te zijn.
De ongeschondene, hoe mooi zijn
ze ook zonder blad en wat komt hun
karakter goed uit wanneer ze geheel
vrij staan. Waar de strijd om licht
en lucht in alle hevigheid moest wor
den gestreden, ging veel van hun per
soonlijkheid verloren, of ging onder
dwingende mensenhanden ten gronde.
Wie de moeite neemt eens goed te
kijken, zal spoedig moeten erkennen,
dat die kale bomen en heesters veel
minder op elkaar lijken als voordien
gedacht was. 't Is niet enkel het ver
schil in kroonvorm, dat opvalt, maar
ook moet ge eens op de takken let
ten. Ze demonstreren in een weg
wijken van de stam, 'n zoeken naar
ontspanning; ze tonen ook een sterk
verlangen daarmee omhoog te groei
en. Klik maar eens bij deze Itali
aanse populier. Bij geen andere boom
ziet ge het samen omhoog gaan van
stam en takken zo sterk uitkomen,
'n Geheel ander beeld toont de Cana
dese populier. Die heeft een veel bre
dere vorm waarin de snelle groei dui
delijk herkenbaar is.
Ach, de treuriepen, welk een wor
steling was deze groei. Hier en daar
nog even zichtbaar de strijd van het
horizontaal houden der takken, om
ze dan '.-toch weer te laten hangen.
De worsteling voor het opgeven van
hun omhoog willen en de aanvaar
ding van het zich gewonnen geven,
spreekt uit elke kronkeling van de
tussen en over elkaar ombuigende
takken.
Met een dichtheid, die hen ondanks
de kaalheid nog iets van een gevuld
uiterlijk geeft, prijken de kronen der
iepen. Die hebben een tere fijnheid
waardoor ze al heel gemakkelijk van
andere bomen te onderscheiden zijn.
Zo'n oude, welgevormde iep is in de
winter een van de meest gracieuse
verschijningen. Zeker, ook de wilgen
mogen er zijn, maar we komen ze
slechts zelden in hun natuurlijke
vorm tegen. Wie nooit anders dan de
knotvorm zag, en dan voor een exem
plaar komt te staan waarbij het eigen
karakter behouden bleef, heeft wel
even moeite ie geloven, dat het wer
kelijk een wilg is. Hoog opgaande
takken, die niet zo dicht bij de stam
blijven zoals dat bij de Italiaanse
poplier het geval is, maar er toch
ook niet ver van af, gezamenlijk mee
optrekken. Gedrongen vorm en knoes
tige vertakking zijn kenmerken van
de eik. Die staat als een zwaar en
massief bouwwerk, waarin schoonheid
en kracht harmonieus samen gaan.
Ook de berk is in deze tijd een mooie
boom. De tere twijgjes, zo sierlijk van
lijn, zijn nimmer beter te zien en de
blanke bast van de stam brengt wat
licht in de aansluipende duisternis.
Elke boom en heester heeft ons ook
in de winter veel te zeggen. Ze leren
ons op te zien naar de knoppen, die
in de veelheid van hun verscheiden
heid, stuk voor stuk, wonderen van
verpakkingskunst zijn. Dat is zo maar
niet in een paar regels te vertellen,
maar de gelegenheid dat te doen,
blijft. Kijk ze op uw wandeling langs
d: kale twijgen maar eens dankbaar
aan. De verwachtingsvreugde, die ze
schenken, dragen onze gedachten uit
n^ar het feest van de lente, waarin
zij alle beloften vervullen. Het lijkt
allemaal zo eenvoudig, maar wat is
het geniaal.
In de beschouwing van bladerloze
twügen ligt een grote vreugde, maar
ook diepe ernst. En naarmate wij daar
meer van leren kennen, gaan we beter
beseffen, hoe en op welke plaats wij
in de Schepping behoren te staan.
VARIABILIS.
Ditmaal eens een partij in onze
schaakrubriek die door mijzelf ge
speeld werd in de winterwedstrijd der
Schaakvereniging „Middelburg", groep
II. In deze partij gebruikt Zwart niet
ten volle zijn stukken. Wit komt daar
door iets beter te staan. Zwart moet
toestaan dat hij 3 pionnen achter raakt
en vindt het dan wel genoeg. Geen on
aardig partijtje.
Wit: J. Joosse.
Zwart: D. Verburg.
2 Paardenspel in de nahand.
1. e2e4 e7e5
2. Pgl—f3 Pb8c6
3. Lflc4 Pg8—f6
4. Pf3g5 d7d5
5. e4Xd5 Pc6a5
(Op Pd5: kan Pf7, Kf7, Df3t, Ke6,
Pc3, Pe7, d4 met gevaarlijke aanval
volgen).
6. Lc4b5f c7c6
7. d5Xc6 b7xc6
8. Lb5e2
(Na Df3 wat ook vele malen wordt ge
speeld, is cb5, Da8, Dc7 enz. kansrijk
voor Zwart).
8Lf8d6
9. d2d3 c6c5
(Deze zet heeft niet veel zin. Veel be
ter was hier 00 en daarna Te8).
10. Pblc3 h7h6
(Waarom? Het Paard staat niet in de
weg, 00, a6 of Lb7 kwamen in aan
merking).
11. Pg5e4 a7a6
(Zwart laat zijn mooie Loper in de
steek. Nu was Le7 beter geweest).
12. Pe4xd6 Dd8Xd6
13. 0—0 0—0
14. b2—b3
(Le3 en daarna Pa4 waardoor pion c5
wordt aangevallen wa wel beter ge
weest; Pe4 gaat dan niet wegens Pe4,
De4, Lf3 enz.).
14Pa5—c6
(Wil naar d4).
15. Le2—f3 Ta8b8
16. Pc3e4 Pf6Xe4
17. d3xe4 Tf8d8
(Zwart wil nu de open d-lijn in zijn
bezit hebben).
18. DdlXd6
(Goed en misschien wel beter was Le3,
waardoor c5 onder vuur komt, hoewel
Zwart dan na Le3, Pd4 kan spelen met
vele mogelijkheden).
18Td8xd6
19. c2c3
(Om geen last te hebben van Pd4).
19. Lc8e6
(Na Le3 kan nu c4 volgen).
20. Lf3e2
(Bedreigt a6 en maakt ruimte voor f2
f4).
2 0Pc6e7
21. f2—f4
(Zwart kan nu niet slaan op f4 we
gens Lf4: en één van de Torens ver
dwijnt van het bord, maar ook La3
kwam in aanmerking).
2 1Le6d7
(Zwart geeft pion e5 op, maar f6 was
toch goed te spelen geweest).
22. f4Xe5 Td6—e6
23. Le2c4 Ld7b5
(Het beste. Te5 gaat niet wegens Lf4
en anders volgt Lf7f enz.).
24. Lc4xe6 Lb5Xfl
25. Le6Xf7f Kg8Xf7
26. Kglxfl
(Wit staat nu 3 pionnen voor, e5 en e4
zijn zwak, daartegen zijn c5 en a6
zwak).
26Pe7—g6
27. Lel—e3 Pg6Xe5
(Waarom niet eerst Tc8 om c5 te dek
ken? e5 loopt niet weg).
28. Le3xc5 Kf7—e6
(Er is niets meer en Zwart is nu wel
verloren).
29. Lc5—d4 Tb8—f8f
30. Kfle2 Pe5g4
31. h2h3, en Zwart gaf het op.
De witte pionnen-meerderheid is te
groot voor Zwart om nog iets te be
reiken.
De Iadderwedstrijd.
Opgave 23. (Zie diagram 23).
Wit: Kcl, Td8, Td7, Pg5, en Pe4;
pionnen a2, b2, c4, f6, f4, g2 en h2.
Zwart: Kf8, Te8, Th8, Pc6 en Ph6;
pionnen a7, b6, c5, e6, f7, g6 en h5.
Wit aan zet wint! (Mat in 6 zetten).
4 punten.
Opgave 24. (Zie diagram 24).
Wit: Khl, Dg2, Tdl, Td5, Lh2, Lfl en
Pgl; pionnen a3, b2, c3 en d4.
Zwart: Kc8, Dh6, Th7, Td8, Lb8,
Pg8 en Pd7; pionnen a6, b7 en c6.
Wit aan zet wint. 4 punten.
Oplossingen in te zenden tot uiter
lijk Maandag 10 December.
De prijswinnaar van deze maand is
de heer J. Sent te Krabbendijke met
43 punten. Hartelijk gefeliciteerd.
De oplossingen van de problemen 21
en 22 zijn resp.: 21. Lc4, sleutelzet; 22.
Df2, sleutelzet.
Probleem 28.
if
WW,
Yz/s/f$fH WSS///M
wk.
wvM,
s'
mw
abcdefgh
Wit aan zet. (Mat in 6 zetten).
(4 punten).
Probleem 24.
mm
WÊ,
abcdei g
Wit aan zet wint.
(4 punten).
yiphoAiimeJti
Het vele studeren heeft ons een ge
leerd barbarendom bezorgd.
Ik ken zeer weinig mensen die kun
nen lezen.
Men krijgt alleen genoeg van het le
ven als men geen werklust heeft.
Schiet nou alsjeblieft eens op, knip
'm af. Hoelang denk je dat ik hier nog
wil blijven staan?"
behorende bjj het
ZEEUWSCH DAGBLAD
van Vrijdag 7 Dec. '51 No. 2040
Uitgave van
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
eeuu/scN
u/êe/rem
t
UIT DE SCHRIFT.
Het is niet zonder opzet, dat wij,
wat hierboven staat, tussen aanha
lingstekens plaatsen. De vernieuwing
van ons onderwijs is geen ding dat
vandaag voor het eerst aan de orde
wordt gesteld. We zijn al jaren aan
het dokteren en we zien de patiënt
wél achteruit, maar niet vóóruit
gaan.
Hieraan dachten we, toen we het
ons, door de Uitgever Wolters te
Groningen, toegezonden rapport in
handen kregen, betreffende het uit
gebreid lager onderwijs.
Dit rapport is do vrucht van de
studie van een daartoe ingestelde
commissie van vertegenwoordigers
der gemeenten: Amsterdam, Rotter
dam, Den Haag, Utrecht, Haarlem,
Groningen en Enschede en het werd
uitgebracht aan het adres van de wet
houders van onderwijs van deze ge
meenten.
De critiek op dit onderwijs in de
laatste jaren uitgebracht formuleerd
genoemde commissie in haar rapport
als volgt:
le het aantal zittenblijvers is veel
te hoog (gemiddeld U.L.O. I-IV leer
jaar ruim 20
2e het aantal leerlingen, dat de
school rechtstreeks of na 1 of meer
malen zitten-blijven met het begeer
de diploma verlaat, ligt voor de U. L.
O.-school evenveel beneden de 50
als voor de H.B.S. er boven, (n.l.
6
3e het onderwijs is te eenzijdig
intellectualistisch, het leerplan over
laden en een harmonische opvoeding
komt niet tot zijn recht, ook door ge
brek aan differentiatie.
4e de school staat vaak te ver van
de behoeften van de samenleving af.
Wij achten dit rapport van genoeg
zame importantie om er de aandacht
van onze scholen, schoolbesturen en
ouders van schoolgaande kinderen
op te vestigen. Meer nog de critiek,
die wordt uitgebracht op ons huidige
systeem dan wel om de richting die
wordt aangewezen om uit het onder-
wijs-moeras te geraken. Want, inder
daad wordt hier wel de vinger op de
wonde plek gelegd en kan er veel
verbeterd worden wanneer we de
richting inslaan, door dit rapport ge
wezen (vernieuwing van het U.L.O.
tot een „Algem. Middelb. School).
Men zie in genoemd rapport wat
hiermede bedoeld wordt.
Maar de vraag blijft: zal deze ver
nieuwing ons brengen waar we met
ons onderwijs wezen moeten?
Ik vrees, dat de geestelijke basis,
die men hier leggen wil, al weer te
veel de humanistische kant op gaat.
Immers onder het doel van de
A.M.S. (vernieuwde U.L.O.-scholen)
wordt hier aangeduid „als leidende
motieven van de mensbeschouwing
der Christelijk-humanistisch Westerse
beschaving: de eerbied voor de on
vergankelijke waarde van de mense
lijke persoonlijkheid; en in de tweede
plaats, de vrijheid, die zonder haar
complement, de verantwoordelijkheid,
ondenkbaar is".
Het rapport zegt:
„Veel onheil is over de Westerse
wereld gekomen, doordat in de ge
hele volksopvoeding (niet alleen:
schoolvoeding) de juiste verhou
ding tussen het geestelijke en
maatschappelijke te veel is verlo
ren gegaan. De tragiek van de span
ning tussen individu en gemeen
schap wordt hierdoor voor een be
langrijk deel verklaard. Wanneer de
mensheid door het inferno van twee
wereldoorlogen gegaan, momenteel
zich bevindt in het krachtveld tus
sen twee tegengestelde ideologiën
met de ondraaglijke spanningen en
gevaren hieraan verbonden, dan is
het onafwijsbare plicht op grond
van de geestelijke waarden van
onze beschaving zich ook voor het
onderwijs te beraden op de inte
gratie hiervan in de opvoeding van
de opgroeiende mens. Dat bij de
vele plannen tot heroriëntatie op het
gebied van het onderwijs hieraan
geen of zeer weinig aandacht is
besteed, is een veeg teken, dat
wijst in de richting van decadentie.
Van levensbelang voor onze bescha
ving zal het zijn, dat ingezien wordt,
dat slechts bij een consequent
principiële vooropstelling van het
geestelijke, de juiste weg gevonden
kan worden."
Er zit veel sympathieks in deze
woorden en we zouden deze rappor
teurs onder de aandacht kunnen
brengen, dat wat zij hier zeggen
eigenlijk voor de christelijke onder
wijsman al héél oude klanken zijn.
Alleen maar, die geestelijke basis, die
zij wensen aan te brengen, kan de
onze niet zijn.
Want wij blijven vol houden de
Staat kan geen opvoeding, zeker geen
geestelijke opvoeding geven. Het
klinkt op het eerste horen wel mooi,
dat het onderwijs gedragen moet wor
den door de leidende motieven van
de mensbeschouwing der Christelijk-
humanistisch Westerse beschaving,
met als inhoud de eerbied voor de
onvergankelijke waarde van de men
selijke persoonlijkheidmaar ook
deze mooie woorden missen de gloed
van het nieuwe. Vinden we zo iets al
niet terug bij de revolutionaire staats
regelingen, die vrucht waren van de
Franse Revolutie? De „rechten van
de mens"! Jawel! Men heeft ook in
de aanvang van de vorige eeuw het
kind in die geest pogen op te voeden
en er zijn mooie woorden over gezegd
in de onderwijswetten. Maar wat
kwam er van terecht?
Nooit zal de mens eerbied voor de
menselijke persoonlijkheid krijgen,
wanneer hij niet eerst eerbied krijgt
voor God, die de mens geschapen
heeft, en God kennen we alléén uit
het WOORD, waarin Hij zich aan ons
heeft geopenbaard. Daar hebben we
de bron van alle onderwijs en van
alle opvoeding en de enige mogelijk
heid voor wérkelijke onderwijsver
nieuwing. Sluit men die af, dan moet
alle vernieuwing van onderwijs falen
en valt men van de éne teleurstel
ling in de andere.
Dat is ons grootste bezwaar tegen
de inhoud van dit belangrijk rapport.
Ons tweede bezwaar is, dat het in
zijn consequenties toch weer niet ont
komen zal aan het grote gevaar
waartegen het juist principiëel wil
optreden, het gevaar van de totali
taire bevoegdheid van de omnipoten
te Staat, in zake het onderwijs.
Ik denk aan het openingswoord,
dat in 1938 de Minister van Onder-
En Jakob noemde de naam dier plaats Pniël: Want, zeide hij,
ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn
ziel is gered geweest.
En de zon rees hem op, als hij door Pniël gegaan was; en hij
was hinkende aan zijne heup. Genesis 32 30, 31.
Bij het adventsgebeuren in Pniël
is het de Zoon zelf die worstelt met
Zijn vader-naar-het-vlees. Jakob
staat hier op een zeer belangrijk
punt in zijn aartsvaderlijk bestaan -
hij, die de vader is van het ver
bondsvolk, wordt geroepen tot het
vaderschap van de Messias. En Hij,
die is en die was en die komen zal,
formeert zelf zijn voorgeslacht, dat
zijn nageslacht is. Jakob, hinkend
door de krachtige ruk aan zijn heup,
aanvaardt Zijn zoon - nee, niet als
Zóón, maar als zijn Redder, want
hoezeer had hij zich Gods toorn
waard gemaakt. Wat had hij raar
omgesprongen met de beloften Gods.
Eerst had hij munt geslagen uit de
vermoeidheid en de honger van zijn
ongeïnteresseerde broer en daarna
had hij zijn oude, blinde vader om
de tuin geleid.
Zijn schuld is groot en toch wordt
hij gezegend. Hoe ondoorgrondelijk
is Gods genade. De hand die ont
wricht aan de heup, is geworden tot
de gezegende hand en in de ver
minking komt de verbondsgemeen-
schap weer - krachtiger dan ooit te
voren - tot Jakob. Zo krachtig heeft
God nog nooit Zijn hand gelegd op
iemands heup om de eed te beves
tigen van zijn verbond. En nu kan
Christus tot de wereld komen. Pniël
is een daad van hemzelf. Daarom
is Pniël ook definitief. Ik hoef "mijn
Pniël" niet te hebben, omdat ik
Christus heb. Ik wens nu geen imi
tatie van Pniël, maar ik ontvang
wel de vrucht ervan.
De zegen van Pniël zegent ook
ons. Christus brengt Zijn vader-
naar-het-vlees. Maria zowel als
Jozef kennen in hun geslachtsregis
ter de naam Jakob. Op het advent-
feest juichen wij om de Christus.
En het blijft advent. Hij, die in Pniël
Bethlehem voorbereidt en in Bethle
hem Golgotha tegemoet gaat, is van
daag bezig zich voor te bereiden op
Zijn wederkomst. Wacht op Hem,
Hij zal u hoop niet beschamen.
Krabbendijke. A. T. BESSELAAR.
wijs, Slotemaker de Bruine, sprak bij
de aanvang van de Conferentie op de
„Ernst SÜlem-hoeve" op de Lage
Vuursche, toen het óók al over
„Onderwijsvernieuwing" ging. Toen
zei deze christen Staatsman:
„Wie over onderwijs-vernieuwing
spreekt, zal zich de grenzen der
staatsbevoegdheid voor den geest
moeten plaatsen. Dit geldt in alle
omstandigheden en alle tijden. De
Overheid vindt naast zich het ge
zin en de kerk, om slechts deze
beide te noemen; en wie zich bezint
op de paedagogische taak, kan de
vraag niet terzijde laten, waar de
bevoegdheid van den eenen, en van
den anderen kring aanwezig is.
Deze gedachte, die ook al weder in
uw kring sinds jaar en dag vleesch
en bloed is, heeft in den laatsten
tijd aan belangrijkheid gewonnen,
nu door de gansche wereld heen
de idee van den totalitairen staat
zich heeft op den voorgrond ge
drongen. Nu nog minder dan vroe
ger kan men thans onderwijs
problemen behandelen, zonder zich
te herinneren, dat de staat nóch
alvermogend nóch albevoegd is
Ik geloof, dat deze woorden nog
evenveel urgentie hebben als in 1938.
Want wel is het Nazi-regime sindsdien
vernietigd, maar wanneer wij tot uit
gangspunt gaan nemen, dat de Over
heid van Staat of Gemeente de
„Christelijk-Humanistische" beginse
len aan het schoolkind heeft bij te
brengen, heeft men in principe al
weer de Nazi-filosofie aanvaardt, hoe
zeer men de Nazi-praktijk zélf ook
verafschuwt.
Van de weke kwam der weer is een
brief van me kinders uit Pella en die
schreven asdat ze het nog goed mae-
ken. M'n seheunzeun is noe bezig een
huus veur z'n eigen te bouwen en dat
gaet daer heel gemakkelik, schreeft
ie. Der is geen mens die z'n eigen der
mee bemoeit. Geen stadsbestuur, geen
schoonheidskemissie, geen bouwpeli-
tie, geen gemeentearsitekt. Je bouwt
maer. Ze bin blie as ter weer is een
huus bie gezet wordt, want oak in
Amerika schient al gebrek an weu-
ningen te wezen, als is het daer ne-
tuurlik niet zoa arg as bie ons. Noe
-chienen ze daer oak heel aeres teu-
genover dat bouwen van huzen te
staen as we dat hier bie ons doen.
Ze bouwen daer een huus van hout
en ze nemen het standpunt in: as het
de eerste dertig of vuuf en dertig jaer
maer dienst doet, dan kennen we lae-
ter altied wel weer is zien. Het gaet
er noe maer om dat ze alvast een
huus hebben. Daer deur komt liet
dat ze in betrekkelik heel korte tied
een huusie klaer hebben en dat het
lang zoaveul niet kost as bie ons.
Want bie ons mot er een arsitekt an
te pas kommen, dat schient teuges-
worig wet te wezen en die arsitekten
hebben netuurlik een bond en die
bond stelt onderling de priezen vast
van het loon, dat ze motten hebben.
Dat is nummer één. As je dat een
Amerikaan vertelt staet ie je an te
kieken of ie 't in Keulen hoort on
weren.' Dan motten der tekeningen
gemaekt worden, die deur de gemeen
te motten worde goedgekeurd en dan
begint de ellende. Dit deugt ter niet
en dat niet en dat mot veranderd
worden en ze hebben allerlei anmer-
kingen die de kosten netuurlijk maer
omhoag jaegen. En dan mot er een
huus kommen, dat minstens over de
tweehonderd jaer nog dienst ken
doen. En daer gaet de boel noe net
is an kepot in ons landje. Onderleste
was er een boer bie mien op 'tarf,
die vertelde asdat ie in z'n bongerd
een schuurtje wou bouwen, zoamaer
tussen de kezeboamen in. Noe hie had
zeivers nog wat ouwe rommel leggen
dat ie er veur gebruken kon, hie had
niks geen nieuw materiael noadig,
zoadat ie docht: ik ken me eigen gang
gaen. Maer net niet. Het gemeente
bestuur wou dat ie heel de boel weer
ofbrak en eerst netjes vergunning an-
vroeg en dan netuurlik met een be
stek en tekening van de opzichter,
want die most ter oak wat an ver
dienen.
Zoa gaet het noe in ons landje. We
bouwen de boel op, werken van de vroe
ge ochend tot de laete avend, maeken
het land riep voor d'n oegst, zurrege
dat er eten is en we zurrege, as 't er
op an komt, nog voor netuurschoon
oak, want wat s er noe mooier as
een mooie bongerd in een durp en
dan komt de ambtenarie om je uut
te merrelige. Dat is noe het verschil
tussen Amerika en ons. Amerika is
bie wieze van spreken een jonge
kaerel, die hard werkt en er niet naer