c
s B
sasfS"
Ip!
sl^§
•.sr*
-is i
aSl
«I
assqggg
^I;
8«!
ogS
as
slis
IIS"
csj
^S=B
DE RIJTOER.
CO
8
>4?
IB
38
«-!
a
HUWELIJKSPROBLEMEN
O
GO
CO
-ö
*4-J
•i—i
H
<D
O
S
G
G
G
I
*0
*2
"ab2
H3
.S
u
(J
a H
a y
I?!
JUj
aei
a u S g
«3 "Q a 4J
O
t-i
W
■H as
W>
as
2 B s
e 32
O 53 43 «O
K «3 .2
S§"2
S«S(
r< D
«-a
s§s
S iS
fl
-a o
isSg
E
B a ,3
a SZ
be C!
h S
*»-a
a e-gl
C8 p« 2:
5«
OS
fl
SS 6
b!ï
a -a a
£f "O
!5»:5>
A A
BQ®
§aï
2
•°Sj.c
SJs
(OÏ
w «1 *3
J* G
A N
g *n
Jg
tH
O
O
m S3
j; WrH O) (11
V fcfl O G
32 s rag
(JduSOo
r-s-^i so-e
a> ra^-S
S
eo X
'oifj'
in oó o
CJJ
w
P bX)
O C
Sg3
«OÜ
■wo a
5?
q-( 5-<
:c? O
co .Q
T3<ww
G3^
S G<
7-1 C r
T3
ÏÜO
woo
W LO
•P r
cti
U be
Hr-
fc|ö
3«
>H
a f
a
-
H*g|S §-
soli's
n
c G 2
>4
M
©2
s I s
a -
G v.
2*85
5 H ft
'f-ï'O 0CJ3 -+J
C
'o O V
Bpq g
-•3 g j
G ni
H+»m
CO i
XirQ I
13 G
c0
G "rK
i G cO
O T5
W
v.
S
B bX) cO
mu
i G G u
1 CO o Q v
j co£J 5
2 ÖX) cO to <3
"G +J
*G G
G 3 :G>
cO N
G 'u
bX)
TO -rw I
g|q
bfl^ H
co rj s
3-g
co
a g S
3 g I i
W 5 C
o 5
Q
c
§2g
X bog
G O
tO
1 cO
a p
3JÜ
5 -*> o
I -s I
w I a
Irf-s
U 0) 3
o GT CO GJ
2 2? 3 3
P> +-» N
G
-Q CO G
-G >r«
eR"SS
1-S E-0
■g3«a
Io§0
cqcq -w a
O
E-ijs
a g «°.e w
^fg§|J
3^ a a a S
G N 5
to
:o?-Q to
wEh
ftrj fl
o
a
:G» o
N to 3
a a a 8
S-i
u bX3
"73
0^ "t3
,s«s
J4 -o g
a
asi
ir
D v u
W CO O
.tJ o
G -O
t4
O CO
cO O co
CO N
bi
v 4-i o
co >-t-4 O •>-<
g M U
coo M
u
O G Cn G
j> cO
es X
™i?a
SI?
N <3
O G
+a J2
3 4
•O
be t,
43 0 jj
J3 oj
B O ig i 18
i a 1 t?
S a
S
e«:sjS
:?S a
-a
8^3:
I -
I 54
4^Q x
to :p
g J4
-J .a
2
2 o
bco
-1© r-i'
Sf I
s g g
aj bog be
a M .a g
o „r-S .2 o <si
a G G T2
■g 3 S c c g
a|3s.ss2
aè^3-S
CÖ N
h. CO G to) 9
rP-O O G -M 4-> N
-G -G cO
tH 83
"■8 S
|fa
S
s H
Sag
2 o|
S
4- w
C®
Ü,5*W)
-
■g s
H O O 4
03 2 or a
S g«
3 g S.s
P be N
O
S
52
G cO
<i) jG
a
-ss
^TTTrrsr^
2 <B"C
S73-P
cO O G
°g a"3
t> t4
Is 2
??0
f~i
O
to
2 c
J 2 c-
g
m
"2
a "O -a
to
+4 G
G G
«1»
Or- bXJ'O
i 3.S S
•-• O
O Ea
CO
W -G
G G
G c
J*
.o oj G
■?^3i
i? o
O.S fi s C c u
gkK-sg-G«SSSQ^
Is
Oi^
5Q
G
G N
:g»
5H 2
J2 G
4->
G
O bX) -4—
•h> X 2
©G bX)
-G
sl-8
ÖS1
aS
S S
s
g S 0 g a
§S OeiJg1
I a g §s-g
GhJ3
C CO
G 3 13 - a
--"G to G w
G G G
S o (jo S '3
^4 W j. C 5-1
g g
G
5 s
G
■4? 2
s
a
03
a
Vrijdag 16 November 1951
T ZEEUWSC H WEEKEND
Pagina 2
Vrijdag 16 November Ï951
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
Hei domend komn/bvjfk,
door A. Wapenaar, uitgave van
Oosterbaan Le Cointre N.V. te
Goes.
Van één onzer abonné's uit
Kruiningen ontvingen wij de vraag
•ens enkele christelijke dichters
in deze rubriek te willen bespre
ken, een vraag waaraan wij gaarne
willen voldoen, en daarom beginnen we
maar met één van onze meest bekende
dichters en wel de heer A. Wapenaar,
hoofd ener Christelijke school, wonende
te Zwolle.
We kunnen er natuurlijk niet aan
denken in deze rubriek een breedvoerige
behandeling te geven van zijn gehele
oeuvre. We hebben daarom maar één
zijner bundels uitgekozen, die o.i. waar
schijnlijk wel het meest deze dichter
typeert
Wanneer J. A. Rispens in zijn, nog
niet lang geleden uitgekomen boek: „De
Geest over de Wateren", verschillende
letterkundigen bespreekt, neemt daarin
ook Wapenaar een belangrijke plaats in,
met name naar aanleiding van boven
genoemde dichtbundel.
Rispens zegt daarvan het volgende
„Wat het poëtisch gehalte van deze
bundel betreft; in een over 't alge
meen onrethorische, zuivere en blan
ke taal en een stijl van persoonlijke
intonatie heeft Wapenaar hier uit
drukking weten te geven aan wat zijn
geestelijk eigendom werd. Er is, ook
in de vorm van dit werk, een element
van devotie, geheel in de lijn van deze
piëtistische mentaliteit. Tussen het
vroeger werk en deze bundel ligt een
crisis in het geestesleven van de dich
ter, die het tot in z'n grondvesten
aangegrepen heeft; een der begin
verzen; „Dank Heer" is daarvan de
directe neerslag
Het vers is te lang om het geheel te
citeren. Wij raden hen die belangstel
ling hebben voor gave poëzie, geboren
uit een christelijk hart, deze bundel zich
aan te schaffen.
De eerste strofen van bedoeld vers
luiden:
Dank Heer, Die me deed herstellen
Van een blindheid naar den geest
Dank Heer, zingend mag 'k vertellen
Hoe goed Gij mij zijt geweest
Dodelijk vermoeid van t leven
Raakt' ik Uwe leiding kwijt,
Ben ik stuurloos weggedreven
Op den vloed der eenzaamheid.
Maar God liet het dwaalziek kind
niet los en hij vond de heilige gemeen
schap van de Kerk en kan dan jubelen:
Nu vermag ik weer te bidden
In 't geloof, dat Gij mij hoort;
'k Weet Uw omgang in ons midden,
Levend werd mij weer Uw Woord.
Brood en wijn uit Uwe handen
Zijn een zaligend onthaal;
Lampen Uwer liefde branden
Als Gij noodt ten avondmaal,
In deze bundel volgt Wapenaar de gang
van het kerkelijk jaar, d.w.z. na enkele
zeer persoonlijke uitingen van diep ge
loofsleven, zingt hij van Oud-Testamen-
tische helden: Mozes' dood; Job en zijn
drie vrienden; Simson; Oud-Testamen-
tische Advent; Eli en Hanna; Samuël's
roeping; Elia; Eliza; Adventsbede. Dan
volgen: Kerstfeest; figuren uit het
Nieuwe Testament; de lijdensweken;
Sterven en opstanding; Hemelvaarts-
Pinksterlied; Biddag; Naderend Oor
deel, enz.
Het is alles sterk georiënteerd aan
de Heilige Schrift en de Kerk des He
ren.
Bij de ingang van het allerdonkerste
jaar 1941 dicht hij:
Dit jaar dreigt aan ons als een donk're
[krocht
Waarin we huiverend naar voren
[schuiven;
Is dit Gods wijnpersbak? Zijn wij de
[druiven
Heeft hij vergeefs naar zuiv're vrucht
[gezocht?
Zal Hij ons dan vertreden op deez'
[tocht
Zal ons Zijn goedheid niet meer over-
[huiven
Dan zullen w'in Zijn storm als kaf
[verstuiven.
Heeft ons 't bederf dan zóó zeer over-
[mocht
Ontferm U onzer, Heer, als wij slechts
[bloeiden
En rijpten voor het naderend gericht;
Breek tot ons door, dat w'eindelijk in
[Uw licht
Ontwaken, wij, door zond' en schuld
[verknoeiden,
Om, begenadigd, nog dit jaar te dragen
Die vrucht, waarnaar G' in dat gericht
[zult vragen...
We vinden Wapenaar daarom één
onzer beste christelijke dichters van
deze tijd, omdat bij hem niet de indi
viduele gevoeisgesteldheid domineert.
Hij zingt wel zijn persoonlijk leed en
zijn strijd uit, maar het blijft toch alles
gebonden aan het Woord en er is de
hunkering naar de gemeenschap met
God en dus evenzeer naar de gemeen
schap der Kerk.
Er is ongetwijfeld een geestelijke
groei bij zijn werk waar te nemen. En
zijn hiergenoemde dichtbundel mag ze
ker wel, als de meest rijpe vrucht van
het werk van Wapenaer worden gezien.
We hebben hier met dichtkunst te
maken, die zich dienstbaar stelt aan de
gemeenschap der heiligen. We zijn hier
wel héél ver verwijderd van het indivi
dualisme, dat de moderne dichtkunst
typeert, en waarin de Kunst zich ge
ëmancipeerd heeft van de massa. Het
is bij Wapenaar nooit: de kunst om de
kunst, maar zijn werk wordt gedragen
door wat hij als motto boven zijn dicht
bundel, welke we hier noemden, ge
schreven heeft: „Uw Koninkrijk kome
Neen, ik ben niet van plan in deze
rubriek een huwelijks-adviesbureau te
openen. Het onderwerp ligt mij hele
maal niet en ik vrees dat er in de
praktijk niets van terecht zou komen
ook. Maar ik las in een Afrikaans blad
een artikel onder dit opschrift, dat mij
aantrok, al was het alleen maar om het
sappig Afrikaans en om de nuchtere
manier van zeggen. Hier is n.l. dr
Adriaan Smuts aan het woord. Hij is
raadgever van het Transvaalse Depar
tement van onderwijs en schijnt be
kend te staan als een „groot navorser
en denker over de problemen van het
hu welij kseleven"
Dr Smuts vertelt in dit Afrikaans
blad dat volgens zijn ervaring slechts
5 van alle getrouwde paren geluk
kig is en niet minder dan 75 leeft
bij tijden op de rand van een echt
scheiding. Vóór het huwelijk zijn alle
bei erg verliefd op elkaar, maar een
paar maanden na de trouwdag begin
nen ze elkander te haten. Het huwelijk
begint, gewoonlijk omdat de jongeman
tot over zijn oren verliefd is en het
meisje een man, een huis en kinderen
wil hebben. En dan zegt hij verder:
„Waarom loopt het mis?
1. Omdat die man en die vrou me
kaar niet verstaan nie. Die man kla dat
die vrou „koud" is. Die vrou trek haar
in haarself terug en laat haar man
haar die hof maak sonder dat sy iets
doen. Hoewel so 'n man en vrou saam
leef, leef hulle van mekaar.
2. Kinders bring soms niet geluk in
die huis niet omdat Pa al die werk
vir die kinders aan Ma oorlaat en
dit is te veel vir haar. As hy nog
boonop gaan visvang en sy alles
moet doen, rebelleer sy. Later wan
neer die kinders groot word, stry
ouers ook oor hoe om die kleinspan
op te voed.
3. As hulle Kerk-toe gaan of gods
diens hou, kry hulle niet die volle
waarde daaruit nie. Hul godsdiens
raak nie die diepste kern van hul le»
wens nie. Hulle bly apart. Die gods»
diens verenig hulle nie dikwels nie.
VERVEEL HAAR
4. Die vrou se werk in die huis ver
veel haar en die man doen weinig om
haar te help. As die vrou buite werk
of 'n betrekking aanneem, kom sy
moeg huis toe en moet nog al die werk
doen, terwyl die man soos 'n grootme-
neer in sy stoel gaan sit en sy kos op
tyd wil hé.
Dan nog wil manlief saans tuis bly
terwyl vroutjie uitgaan. Weer is daar
rusie. As die man ander belange het, is
dit nog erger.
Een vrou het aan dr Smuts gesê:
„My man lê hom toe op beesboerdery.
Hy stel nou meer belang in sy bulle
dan in my".
SPORT
5. As die man te veel belangstel in
sport, is sy vrou 'n „vis-" of 'n „gholf-
weduwee".
6. Min vrouens weet wat hun mans
verdien. Hulle het geld nodig om die
huis aan die gang te hou en kry dit
nie altyd niet. Daar is baie keer rusie
oor geld.
7. Mans en vrouens irriteer mekaar.
Dan voel elkeen jammer vir homself
en gaan sit in 'n hoekie en „sulk". Of
die man of die vrou behandel die we-
derhelf soos een van die kinders.
WAT NODIG IS
Is daar een oplossing? Ja daar is. Ons
kan almal verander. Wat die meeste
mans nodig het, is niet 'n nuwe vrou
nie, maar 'n nuwe lewe. Hier is wat
u moet doen:
1. Daar moet geen skeiding tussen
die man en die vrou wees nie. Hulle
moet eerlik met mekaar wees. Soek die
fout in u, niet in u wederhelf nie.
2. Daar moet 'n tyd wees vir stilte.
Ons is almal besig, maar die man en
die vrou moet tyd maak om elke og-
gend saam na God te luister. Ons is
almal selfsugtig, maar as gelykes wan
neer ons eerlik met mekaar is, weet
ons gou wat reg is en wat verkeerd.
Dit maak nie saak wie reg is nie, net
wat reg is.
SPANWERK
3. Sowel die man as die vrou moet
absoluut sedelik wees. Daar moet ab
solute eerlikheid, reinheid, onselfsug-
tigheid en liefde wees. Elke probleem
moet met die ander gedeel en be
spreek en saam opgelos word. Hulle
moet saam hul geldsake reël, hul seks-
lewe, hul vakansie. Hulle moet saam
uitgaan en saam hul kinders versorg,
groot maak en opvoed. Daar moet
spanwerk wees tussen Pa en Ma om
gelukkig te wees en hul familie ge
lukkig te maak.
ONTHOUD DIT!
En hier is 'n laaste paar woordjies:
1. Elke huwelik moet groei of agter-
uitgaan.
2. Elke verhouding tussen die man
en die vrou moet elke dag hernu word.
Niks moet as vanselfsprekend aange-
neem word nie. Sê maar elke dag vir
Vroutjie, „Ek het jou baie lief".
3. Soek die oorsaak van dinge wat
verkeerd mag gaan of wat tot misver
stand lei.
4. Onthou mekaar se verjaardae, die
huweliksdag en maak die lewe aange
naam vir mekaar deur liefde en goed-
gesindheid.
5. Daar sal altyd moeilikhede en te-
rugslae wees maar as u hulle in die
regte gees benader, is hulle uitdagings
en geleenthede. As die man en die vrou
saam oorwin, sal hulle saam groei en
'n nuwe diepte en betekenis in die
lewe en die liefde vind.
Dit is wat dr Smuts te adviseren
heeft aan het Afrikaanse volk. Ik denk
dat wij er in Nederland ook nog wel
wat uit kunnen leren!
DE BOF.
„Juffrouw, juffrouw, 'oores!" Daar
mee wordt me een halt toegeroepen
door moeder Geldhof, als ik langs haar
huisje fiets, op weg naar school. „Juf
frouw, ik wou uwes maar effe zegge,
dat ik onze Huipe maar thuis houw,
want-ie heb de bof".
„Ach heden", zeg ik verschrikt. Het
goede mens ziet me voor beter aan,
dan ik ben, want vertroostend laat
ze volgen: „Gerustig juffrouw, zó er-
reg is 'tnou niet. Met 'n paar dagies
is-t-ie weer klaar' oor. 'k Weet 'r alles
van, want 't is casuweel, maar ze
hebbe bij mijn alle vier de bof gehad.
Daar 'oef ik geen dokter bij te 'ale".
Het is niet heel aardig van me,
maar ik heb geen ogenblik aan het
wel en wee van de patiënt gedacht,
maar wel.... aan mijn klas. Zoveel
ervaring heb ik wel met kinderziek
tes, de medische wetenschap mag die
nu besmettelijk of niet besmettelijk
noemen, dat ik weet, is er eenmaal
één schaap over de dam, dat er dan
in ieder geval een groot deel van de
kudde mee gaat. Eén bof-geval be
tekent allicht, vele boffers, dus een
gedecimeerde klas voor een week of
zo. En nu had ik net vanmorgen uit
gerekend, hoeveel weken we nog heb
ben voor Kerstmis en toen een be
groting opgemaakt van de nog reste
rende tijd. Ik zal zéker moeten aan
pakken om mijn lesrooster voor die
tijd afgewerkt te krijgen. Van de
zomer nog al eens lege plaatsen ge
had door „errege verkouwendheid".
Nooit heel bevorderlijk voor een voor
spoedige gang van zaken in je klas.
Het is niet heel eerlijk van me,
maar ik laat juffrouw Geldhof haar
goede opinie over mij behouden. Ik
verlaat haar met een welgemeend:
„Spoedige beterschap van de zieke".
Het is niet weggelegd voor me deze
morgen verder ongestoord de school
te bereiken. Even daarna stopt een
auto naast me. 't Is de heer gemaal
van mijn vriendin, onze dorpsdokter.
Niet zeer eerbiedig tegenover een
schooljuffrouw, hoor ik me gebiedend
uit de auto toevoegen: „Hé juf, wil
je wel eens even een boodschap aan
je baas overbrengen? 'k Kom net bij
je collega Lansing vandaan". „Wat.."
zeg ik in schrik en opperste verbazing.
Gister was hij nog in school, onze
jonaste collega, kwiek als immer.
„Ja...-'.", zegt de medicus ernstig,
„hij mag op medisch advies in geen
tij 'cn naar school. Het spijt me voor
me zelf, dat ik het zeggen moet, maar
niet heel intelligent zeg ik weer:
„WatDokters gezicht blijft
ernstig als hij een ambtsgeheim prijs
geeft en me onthult, dat onze jongste
collega de bof heeft. Hardnekkig zeg
ik alwéér: „Waaaatdoch de toon
ligt wel een hele toonschaal hoger
dan vorige malen. Ik kan het niet
helpen, maar opeens schater ik het uit,
want ik bedenk hoe de sprietige pae-
dagoog er nu zal uitzien met een bol
rond toetje. Deze luchthartigheid be
zorgt me het ongenoegen van de dok
ter. „Moet je daarom lachen? Pas jij
maar opJaals ik je goed
aankijk..,, dan weet ik het zo niet.
Jij kon ook wel eens...."
„Dan zal ik er geen dokter bij
halen", snij ik hem de pas af, „ik blijf
zelf wel binnen tot het laatste grein
tje dikte weer geslonken is. Mij niet
gezien met de bof".
Na zo hem de laatste hoop op een
nieuwe patiënt ontnomen te hebben,
fiets ik grinnekend verder. Het geeft
geen pas om „as ongetrouwde juf
frouw bij een, al even ongetrouwde
(schoon wel verloofde) meneer op
ziekebezoek te gaan, maar het zou me
een duit waard zijn, om nu onze jo
lige jongste collega te zien. Volgens
opdracht breng ik de boodschap aan
de baas over, die net op het plein
te midden Van ons achtbaar onder
wijzerscorps staat. Ik doe de mede
deling met gedempte stem, want eer
lijk gezegd, ik geneer me wel een
beetje tegenover de jeugd over de
kinderziekte van mijn klassebuurman.
We betonen veel medeleven met de
patiënt in ons gesprek, maar versla
gen zijn we toch niet. Gelukkig weet
een der collega's ons te vertellen, dat
in zijn vorige plaats de dominé óók
eens de bof had. Dat redt onze corps
eer, want als een dominé de bof heeft
gehad, dan kun je jezelf als school
meester zo iets ook wel veroorloven.
Verder ben ik wel zo egoïst me niet
veel te bekommeren over de herderloze
kudde in de klas naast me. Om met
de vrouwtjes uit het dorp te spreken:
„As enige vrouw zijnde op school,
met al die manne magge ze me wel
een beetje ontzien. Bovendien heb
ik de dichtstbevolkte klas.
De ziekte van mijn collega bezwaart
me niet veel, want ik heb volgens
mijn hospita „d'r tafeltje weer eer
angedaan". Welgemoed ga ik dan ook
weer ter schole. Bij het hek van het
plein, net als ik van mijn fiets af-
fieftejL&J 48.
Jacob op de rand van 't graf,
Leunend op zijn herdersstaf,
Heeft Jehova aangebeden,
Opgeleefd en moe gestreden!
Na honderd zeev'enveertig jaqr,
Was zijn blik niet meer zó klaar.
Maar niet voor Gods roepstem doof,
Profeteert hij door 't geloof,
Zijn handen kruiselings geheven,
over het toekomstig leven,
Van zijn zonen, Jozefs stam,
Die hij zich ten erfdeel nam!
Knielend voor zijn legerstee,
Gaf hij ze Gods zegen meê!
Vrije gunst was het refrein,
Efrim groot, Manasse klein.
Zij, die in Egypte wonen,
Zijn gelijk aan Jacobs zonen.
Zó viel over Jacobs huis,
Reeds de sch-admu van het Kruis,
Wie werkend worstelt in 't gebed,
Wordt door God in 't licht gezet!
Wie zo stervend 't lichaam mist,
Leeft, al ligt hij in een kist!
POOT Jr.
spring, komt Henkie me stralend tege
moet. „Juffrouw, juffrouw meester
Lansing het de bofEn juffrouw,
me zussie (uit de klas van de patiënt)
zeit das ze'zó fijn bij meneer gezete
heb. En ze heb een schip magge te-
kene zóóóóó groot", en Henkies arm
pjes zwaaien wereldwijd.
Jubelend schalt hij verder over het
plein: „Juffrouw as uwes nou ook de
bof heb, magge wij dan óók bij me
neer gaan zitte.
Met een opgewekt gezicht, doch met
een bloedend hart beloof ik groot
moedig dat dadelijk aan meneer te
zullen vragen.
„Hauptperioden der Deutschen
Literaturgescbichte bis zur Ge-
genwart". B. E. Bouwman und
Th. A. Verdenius. Neunte Auf-
lage bearbeitet von Th. Verde
nius und J. H. Schouten. In
zwei Banden. Uitgave van J. B.
Wolters te Groningen.
In het voorwoord van het eerste deel
zeggen de bewerkers van deze negen
de druk, dat zij de literatuurgeschie
denis geven niet alleen in samenhang
met andere kunstuitingen maar ook in
verband met economische, politieke en
wetenschappelijke toestanden en ver
schillende stromingen in Duitsland. In
de inhoudsopgave van het eerste deel
vinden we: De Middeleeuwen; Renais
sance en Barok; de Storm en Drang
perioden en de Klassieken; de Roman
tiek. Dit eerste deel gaat tot circa
1800. Nu er in het voorwoord zo uit
drukkelijk vermeld staat dat men de
geschiedenis geven zal in verband met
verschillende andere geestesuitingen
is het wel vreemd, dat men zo weinig
aandacht geschonken heeft aan de
Hervorming. De geistliche Lieder be
slaan niet veel ruimte in dit werk. Als
wij nu nagaan hoe bevruchtend de
geest der reformatie werkte in man
nen als Revius, Sint Aldegonde en an
deren in ons land dan vragen we,
heeft de Kerkhervorming in Duitsland
niet die verstrekkende invloed gehad,
op de geesten of is dit feit genegeerd?
Dat men niet uitwijdt over Luther als
kerkhervormer is in zulk een werk te
verstaan, maar 'is het voldoende
van deze reuze geest te zeggen
„Maarten Luther heeft zich door
zijn Bijbelvertaling en zijn geestelijke
liederen onsterfelijke verdiensten ver
worven voor de Duitse taal, ja men
kan hem als de grondlegger zien van
de nieuwe hoogduitse geschreven taal".
Daarmee is hij dan afgehandeld en
men geeft een paar bladzijden van
zijn werk.
Dit schreven we uitvoerig, opdat
men wete, wat men aan dit werk
heeft, als men het voor christelijke
scholen zou willen gebruiken. Maar
verder is er alle lof voor wat men
gegeven heeft. In het tweede deel is
bijzonder interessant wat geschreven
wordt over Hitlers Dritte Reich. Na
tuurlijk wordt heel het Hitlerdom af
gewezen, maar op humanistische gron
den. Wat geschreven wordt over de
literatuur uit die tijd is zeker zeer
wetenswaard.
Deze beide delen vormen een zeer
interessant werk, maar men moet voor
ogen houden van uit welke hoek men
alles beoordeelt. We hebben het met
veel belangstelling gelezen. De uitvoe
ring is, als alle uitgaven van Wolters,
zeer goed.
Het Voorlichtingsbureau van de
Voedingsraad te Den Haag zond ons
wederom enkele van haar vouwblaad
jes welke de huisvrouwen in haar
taak kunnen helpen. „Te kust en te
keur met kaas" ii een heel aardig
blaadje, dat ons kan helpen om voor
weinig geld een pittig hapje klaar te
makeij met onze kostelijke Hollandse
kaas. Je kunt met kaas eenvoudig
wonderen doen. Op dit gebied kunnen
we in ons land nog wel wat leren. De
Fransen verstaan die kunst beter dan
wij. Maar waarom zouden wij achter
staan, terwijl we zulke uitmuntende
kaassoorten hebben? Een ander blaad
je geeft raad over het maken van goe
de jus en ook hoe we jus door een
andere smakelijke saus eens kunnen
vervangen.
Weer een ander werkje vertelt hoe
de huisvrouw de tegenwoordige
moeilijkheden kan opvangen en ook
hoe ze kan meewerken, die door ver
standig optreden, ze gezamenlijk te
te overwinnen.
Er zijn verder tientallen van die
kleine blaadjes, die practische raad ge
ven. Voor slechts enkele centen kan
men deze bekomen bij het Voorlich
tingsbureau van de Voedingsraad, Ko
ninginnegracht 42, Den Haag, Girono.
363081.
Er zijn blaadjes met raad over het
opknappen van kleren, over de be
strijding van motten, over zuinig sto
ken, over voor- en nagerechten, een
vlekkenlijst en nog heel veel meer.
Wie dus raad nodig heeft, kan die be
komen en deze raad is niet duur ook.
ONS KORT VERHAAL
Tot de geneugten, die vroeger bij
ons kinderleven behoorden, was o.a.
een bokkespan.
'tWas een grote sterke bok, met
prachtige sierlijke horens, een toon
beeld van kracht. Er achter hoorde een
bruine bokkenwagen met 4 zitplaatsen,
twee voorin, waar de koetsier en pal-
fenier verblijf hielden tijdens de rit,
en twee achterin, voor de passagiers.
Dan hadden we nog voor de winter
als er sneeuw lag, een kleine arreslee.
Die had vader laten maken van een
oude kinderwagen, een groen vehikel
met bruine biesjes afgezet.
Achteraan was het zadel waar de
stuurman op placht te zitten.
Als we dan gingen rijden kreeg de
bok een mooi tuig aan vol belletjes,
met oranje gekleurde pluimen.
Dat rinkelde zo gezellig.
Natuurlijk had de bok, zoals elk
rechtgeaard die: van dat soort, ook
bokkekuren, als m'n broers wilden dat
hij liep bleef hij staan, en als hij moest
stoppen, holde hij door.
Je kon er geen pijl op trekken.
Hij heeft ook dienst gedaan met de
schooloptocht ter ere van de onafhan
kelijkheidsfeesten in 1913.
De wagen en bok waren mooi ver
sierd met oranje en papieren rozen.
Twee broers zaten voorin met oranje
blouses aan, 2 zusjes achterin, eveneens
in dezelfde kleur gekleed.
Toen heeft de bok kans gezien de
optocht een half uur op te houden. Hij
wou geen stap meer doen, of hij nou
toegesproken werd met lieve woord
jes of een tik met de stok kreeg, niets
hielp. Tot het opeens in z'n bokkekop
opkwam om in draf te gaan en zodoen
de het voorste stuk van de optocht
noodzaakte eveneens te galopperen.
Nadat dit even geduurd had vond
hij z'n fatsoen terug, en liep verder
bezadigd mee in de stoet.
Verder hebben we met 'thele span
twee keer de ruiten van een huis ge-
rameid, zodat de bok met z'n voorpo
ten in de kamer stond.
't Slot was: wij moesten de schade
betalen uit onze spaarpot.
Dit nu, is de voorstelling van wis ge
rij. We kregen vacantie, twee hele we
ken vrij, ja, toen bestond onze grote
vacantie uit 14 dagen. En wat waren
we er blij mee, niet dat we op reis gin
gen, dat was toen nog niet zo in zwang.
Nee, we bleven in ons geliefde dorp
maar in die twee weken hadden we
toch verschillende attracties.
Ten eerste gingen vader en moeder
met ons een dagje naar de speeltuin in
de naburige stad.
We namen brood mee, en genoten ge
weldig. Dan was er de salonboot met
lichtjes, die eens in de week, 's Zater
dagsavonds, langs ons huis voer.
We mochten dan lang opblijven. Een
tafel werd in de tuin gezet, waarop het
Zondagse theeblad prijkte met het
moeie servies. Opzij ervan het thee
lichtje met de grote familiepot er op,
door een schermpje beveiligd voor
tocht. En wij er allemaal om heen.
Tegen half tien kwam de boot de
hoek om van de Merwede.
Langzaam kwam hij de Maas afvaren,
van onder tot boven versierd met
kleine electrische lichtjes.
't Was een imposant gezicht.
En lest best. 31 Aug. de verjaardag
van de Koningin. Ook dan behoefden
we niet op tijd naar bed.
Het gloriepunt van de dag was des
avonds, als we onze tuin gingen illumi
neren. We spanden een touw, van de
pereboom naar de linde dan naar de
appelboom, en van hier werd het weer
vastgemaakt aan de kastanjeboom.
Daaraan werden 50 lampions gehan-
gen en 's avonds de kaarsen aangesto
ken. 'tWas zo'n mooi gezicht, al die
gekleurde dingen. Het was dus zover,
de vacantie was een feit. Juichend
kwamen we uit school, moeder hield
de handen voor haar oren, zo'n lawaai
was het.
Toen we onze vreugde wat uitgegild
hadden, zei moeder tegen mij, „luister
eens, jij en Catrien zijn een paar dagen
te logeren gevraagd bij tante Jo, wil
len jullie dat?"
Nou en of, we wilden dolgraag.
„Dan zuller de jongens jullie er
brengen met de bokkewagen", besliste
moeder. Tante Jo woonde drie kwar
tier lopen bij ons vandaan, dus dat was
de wereld niet uit, maar met het bok
kespan was de reis altijd nog aardiger.
M'n broertjes, mannen van 10 en 12
jaar, gingen vaak uit rijden.
Er was toen nog geen snelverkeer.
De postkar was nog in gebruik, en als
koetsier troonde „Kees" er bovenop,
met hoge hoed, en rode neus, vanwege
de neus warmertjes.
Een enkele sleperswagen met mate
riaal uit de stad, sleepte door 't dorp.
De rijweg was een dijk met midden
in een klinkerpaadje, waar de trek
dieren op liepen.
De toebereidselen voor de reis wer
den gemaakt, daar tante veel van pos
telein hield, werd er van deze groente
uit de tuin meegegeyen voor de gast
vrouw.
De bankjes in de wagen konden op
geklapt worden, en daar ging de groe
ne spijze in. Wij kregen onze zondagse
jurken aan en een schone schort er
overheen.
Ons psalmboek ging ook mee, om de
een of andere duistere reden, moesten
we een groot vers leren.
De reizigsters namen plaats achter
in, de jongens op de voorste bank, en
we startten.
De bok was in een goed humeur en
draafde er lustig op los.
Maar vlak voor de grenspaal, die de
twee dorpen scheidde, kwam er een
tegenligger in zicht.
't Was de ijscoman uit de stad, die
met paard en wagen z'n ijsjes aan de
man trachtte te brengen.
Het paard liep op het middenpad,
evenals onze bok.
Verkeersregels waren in 't dorp on
bekend er was bijna geen gerij.
Maar de ijscoman kwam uit de stad
en wist dus meer dan de dorpsmensen.
Zo naderden het paard en de bok
elkaar. „Joh, we moeten opzij", zei m'n
jongste broertje. „Ja, voor die vent
zeker", zei de oudste, een agressief
persoon en dictator in de dop. „Laat
ie in de stad blijven, 'tis onze weg en
ons dorp". De ijscoman belde uit alle
macht en gebaarde met z'n arm dat
we naar de kant van de weg moesten.
„Voor jou zeker", nijdigde onze „baas",
,,'kga voor niemand opzij, je hebt hier
niks te zeggen".
Wij smeekten onze broer toch te
luisteren, maar niks hielp.
Totdat.de bok en het paard te
genover elkaar stonden. De bok maak
te een paar gekke bokkesprongen, hel
de teveel over naar één kant, en de
hele equipage rolde van de dijk af.
Gelukkig was de dijk ter plaatse piet
hoog, zodat we gauw beneden waren
en geen gebroken ledematen telden.
Maar de ravage was erg, het leek wel
of de postelein op de weg groeide, 't
lag er bezaaid van.
Ons psalmboek lag aan de slootkant,
't bokketuig was stuk, en wij lagen
beiden huilend op de weg, met alleen
kapotte knieën en ellebogen.
'tWas nog goed afgelopen.
De bok ging rustig grazen in het
malse gras onder aan de dijk, die was
in z'n element. Er stond al gauw een
kring belangstellenden om ons heen.
Ook de ijscoman kwam z'n deelneming
betuigen, maar vroeg tevens het adres
van vader, daar hij zelf de zaak uit de
doekjes wou doen.
M'n broer zei enkel de naam, „we
hebben geen adres, iedereen kent ons
en wij kennen iedereen", was z'n toe
lichting.
De ijscoman af.
Nu begon men gemeenschappelijk
de zaak op te ruimen, de wagen werd
overeind gezet, de postelein zo goed
mogelijk opgeraapt en weer op de
plaats gebracht. Wij werden getroost
door m'n broer, die ons met een grote,
niet propere zakdoek, de tranen af
wiste, en het bloed wegveegde. Uit de
zak van de palfenier kwam net zo'n
lap, die werd tot verband gemaakt,
en de wonden er mee verbonden.
Eveneens verscheen uit de voorraad
schuur touw, waar het bokketuig mee
gerepareerd werd.
Het psalmboek verdween in een der
zakken en de zaak was gezond.
De reis werd benedendijks voortge
zet, en doordat daar helemaal geen
verkeer was, kwamen we behouden aan
't goeie adres. Wij werden afgeleverd,
en de jongens reden terug, toch wel
met benepen hart, voor de aardse
rechter, in dit geval vader. Ze moesten
zich direct melden op kantoor, de ijs
coman had z'n beklag gedaan. Zij had
den een flink standje te incasseren plus
de mededeling dat ze de rest van de
dag konden binnen blijven.
De oudste moest tevens Zondag 39
keurig overschrijven en uit 't hoofd
leren, terwijl hij de uitlegging er gratis
bij kreeg. Toch werden we weer ge
haald met de bokkewagen, hoe moeder
er ook tegen pleitte. Ze moeten leren
door scha en schande, was de opvatting
van \mder, anders worden het geen
zelfstandige mensen. De reis verliep
vlot, en toen er een keer gerij in zicht
kwam, stuurde de koetsier gedwee
naar de kant.
Hij had toch iets geleerd!
A. v. R.