c s B sasfS" Ip! sl^§ •.sr* -is i aSl «I assqggg ^I; 8«! ogS as slis IIS" csj ^S=B DE RIJTOER. CO 8 >4? IB 38 «-! a HUWELIJKSPROBLEMEN O GO CO -ö *4-J •i—i H <D O S G G G I *0 *2 "ab2 H3 .S u (J a H a y I?! JUj aei a u S g «3 "Q a 4J O t-i W ■H as W> as 2 B s e 32 O 53 43 «O K «3 .2 S§"2 S«S( r< D «-a s§s S iS fl -a o isSg E B a ,3 a SZ be C! h S *»-a a e-gl C8 p« 2: 5« OS fl SS 6 b!ï a -a a £f "O !5»:5> A A BQ® §aï 2 •°Sj.c SJs (OÏ w «1 *3 J* G A N g *n Jg tH O O m S3 j; WrH O) (11 V fcfl O G 32 s rag (JduSOo r-s-^i so-e a> ra^-S S eo X 'oifj' in oó o CJJ w P bX) O C Sg3 «OÜ ■wo a 5? q-( 5-< :c? O co .Q T3<ww G3^ S G< 7-1 C r T3 ÏÜO woo W LO •P r cti U be Hr- fc|ö 3« >H a f a - H*g|S §- soli's n c G 2 >4 M ©2 s I s a - G v. 2*85 5 H ft 'f-ï'O 0CJ3 -+J C 'o O V Bpq g -•3 g j G ni H+»m CO i XirQ I 13 G c0 G "rK i G cO O T5 W v. S B bX) cO mu i G G u 1 CO o Q v j co£J 5 2 ÖX) cO to <3 "G +J *G G G 3 :G> cO N G 'u bX) TO -rw I g|q bfl^ H co rj s 3-g co a g S 3 g I i W 5 C o 5 Q c §2g X bog G O tO 1 cO a p 3JÜ 5 -*> o I -s I w I a Irf-s U 0) 3 o GT CO GJ 2 2? 3 3 P> +-» N G -Q CO G -G >r« eR"SS 1-S E-0 ■g3«a Io§0 cqcq -w a O E-ijs a g «°.e w ^fg§|J 3^ a a a S G N 5 to :o?-Q to wEh ftrj fl o a :G» o N to 3 a a a 8 S-i u bX3 "73 0^ "t3 ,s«s J4 -o g a asi ir D v u W CO O .tJ o G -O t4 O CO cO O co CO N bi v 4-i o co >-t-4 O •>-< g M U coo M u O G Cn G j> cO es X ™i?a SI? N <3 O G +a J2 3 4 •O be t, 43 0 jj J3 oj B O ig i 18 i a 1 t? S a S e«:sjS :?S a -a 8^3: I - I 54 4^Q x to :p g J4 -J .a 2 2 o bco -1© r-i' Sf I s g g aj bog be a M .a g o „r-S .2 o <si a G G T2 ■g 3 S c c g a|3s.ss2 aè^3-S CÖ N h. CO G to) 9 rP-O O G -M 4-> N -G -G cO tH 83 "■8 S |fa S s H Sag 2 o| S 4- w C® Ü,5*W) - ■g s H O O 4 03 2 or a S g« 3 g S.s P be N O S 52 G cO <i) jG a -ss ^TTTrrsr^ 2 <B"C S73-P cO O G °g a"3 t> t4 Is 2 ??0 f~i O to 2 c J 2 c- g m "2 a "O -a to +4 G G G «1» Or- bXJ'O i 3.S S •-• O O Ea CO W -G G G G c J* .o oj G ■?^3i i? o O.S fi s C c u gkK-sg-G«SSSQ^ Is Oi^ 5Q G G N :g» 5H 2 J2 G 4-> G O bX) -4— •h> X 2 ©G bX) -G sl-8 ÖS1 aS S S s g S 0 g a §S OeiJg1 I a g §s-g GhJ3 C CO G 3 13 - a --"G to G w G G G S o (jo S '3 ^4 W j. C 5-1 g g G 5 s G ■4? 2 s a 03 a Vrijdag 16 November 1951 T ZEEUWSC H WEEKEND Pagina 2 Vrijdag 16 November Ï951 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 Hei domend komn/bvjfk, door A. Wapenaar, uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. te Goes. Van één onzer abonné's uit Kruiningen ontvingen wij de vraag •ens enkele christelijke dichters in deze rubriek te willen bespre ken, een vraag waaraan wij gaarne willen voldoen, en daarom beginnen we maar met één van onze meest bekende dichters en wel de heer A. Wapenaar, hoofd ener Christelijke school, wonende te Zwolle. We kunnen er natuurlijk niet aan denken in deze rubriek een breedvoerige behandeling te geven van zijn gehele oeuvre. We hebben daarom maar één zijner bundels uitgekozen, die o.i. waar schijnlijk wel het meest deze dichter typeert Wanneer J. A. Rispens in zijn, nog niet lang geleden uitgekomen boek: „De Geest over de Wateren", verschillende letterkundigen bespreekt, neemt daarin ook Wapenaar een belangrijke plaats in, met name naar aanleiding van boven genoemde dichtbundel. Rispens zegt daarvan het volgende „Wat het poëtisch gehalte van deze bundel betreft; in een over 't alge meen onrethorische, zuivere en blan ke taal en een stijl van persoonlijke intonatie heeft Wapenaar hier uit drukking weten te geven aan wat zijn geestelijk eigendom werd. Er is, ook in de vorm van dit werk, een element van devotie, geheel in de lijn van deze piëtistische mentaliteit. Tussen het vroeger werk en deze bundel ligt een crisis in het geestesleven van de dich ter, die het tot in z'n grondvesten aangegrepen heeft; een der begin verzen; „Dank Heer" is daarvan de directe neerslag Het vers is te lang om het geheel te citeren. Wij raden hen die belangstel ling hebben voor gave poëzie, geboren uit een christelijk hart, deze bundel zich aan te schaffen. De eerste strofen van bedoeld vers luiden: Dank Heer, Die me deed herstellen Van een blindheid naar den geest Dank Heer, zingend mag 'k vertellen Hoe goed Gij mij zijt geweest Dodelijk vermoeid van t leven Raakt' ik Uwe leiding kwijt, Ben ik stuurloos weggedreven Op den vloed der eenzaamheid. Maar God liet het dwaalziek kind niet los en hij vond de heilige gemeen schap van de Kerk en kan dan jubelen: Nu vermag ik weer te bidden In 't geloof, dat Gij mij hoort; 'k Weet Uw omgang in ons midden, Levend werd mij weer Uw Woord. Brood en wijn uit Uwe handen Zijn een zaligend onthaal; Lampen Uwer liefde branden Als Gij noodt ten avondmaal, In deze bundel volgt Wapenaar de gang van het kerkelijk jaar, d.w.z. na enkele zeer persoonlijke uitingen van diep ge loofsleven, zingt hij van Oud-Testamen- tische helden: Mozes' dood; Job en zijn drie vrienden; Simson; Oud-Testamen- tische Advent; Eli en Hanna; Samuël's roeping; Elia; Eliza; Adventsbede. Dan volgen: Kerstfeest; figuren uit het Nieuwe Testament; de lijdensweken; Sterven en opstanding; Hemelvaarts- Pinksterlied; Biddag; Naderend Oor deel, enz. Het is alles sterk georiënteerd aan de Heilige Schrift en de Kerk des He ren. Bij de ingang van het allerdonkerste jaar 1941 dicht hij: Dit jaar dreigt aan ons als een donk're [krocht Waarin we huiverend naar voren [schuiven; Is dit Gods wijnpersbak? Zijn wij de [druiven Heeft hij vergeefs naar zuiv're vrucht [gezocht? Zal Hij ons dan vertreden op deez' [tocht Zal ons Zijn goedheid niet meer over- [huiven Dan zullen w'in Zijn storm als kaf [verstuiven. Heeft ons 't bederf dan zóó zeer over- [mocht Ontferm U onzer, Heer, als wij slechts [bloeiden En rijpten voor het naderend gericht; Breek tot ons door, dat w'eindelijk in [Uw licht Ontwaken, wij, door zond' en schuld [verknoeiden, Om, begenadigd, nog dit jaar te dragen Die vrucht, waarnaar G' in dat gericht [zult vragen... We vinden Wapenaar daarom één onzer beste christelijke dichters van deze tijd, omdat bij hem niet de indi viduele gevoeisgesteldheid domineert. Hij zingt wel zijn persoonlijk leed en zijn strijd uit, maar het blijft toch alles gebonden aan het Woord en er is de hunkering naar de gemeenschap met God en dus evenzeer naar de gemeen schap der Kerk. Er is ongetwijfeld een geestelijke groei bij zijn werk waar te nemen. En zijn hiergenoemde dichtbundel mag ze ker wel, als de meest rijpe vrucht van het werk van Wapenaer worden gezien. We hebben hier met dichtkunst te maken, die zich dienstbaar stelt aan de gemeenschap der heiligen. We zijn hier wel héél ver verwijderd van het indivi dualisme, dat de moderne dichtkunst typeert, en waarin de Kunst zich ge ëmancipeerd heeft van de massa. Het is bij Wapenaar nooit: de kunst om de kunst, maar zijn werk wordt gedragen door wat hij als motto boven zijn dicht bundel, welke we hier noemden, ge schreven heeft: „Uw Koninkrijk kome Neen, ik ben niet van plan in deze rubriek een huwelijks-adviesbureau te openen. Het onderwerp ligt mij hele maal niet en ik vrees dat er in de praktijk niets van terecht zou komen ook. Maar ik las in een Afrikaans blad een artikel onder dit opschrift, dat mij aantrok, al was het alleen maar om het sappig Afrikaans en om de nuchtere manier van zeggen. Hier is n.l. dr Adriaan Smuts aan het woord. Hij is raadgever van het Transvaalse Depar tement van onderwijs en schijnt be kend te staan als een „groot navorser en denker over de problemen van het hu welij kseleven" Dr Smuts vertelt in dit Afrikaans blad dat volgens zijn ervaring slechts 5 van alle getrouwde paren geluk kig is en niet minder dan 75 leeft bij tijden op de rand van een echt scheiding. Vóór het huwelijk zijn alle bei erg verliefd op elkaar, maar een paar maanden na de trouwdag begin nen ze elkander te haten. Het huwelijk begint, gewoonlijk omdat de jongeman tot over zijn oren verliefd is en het meisje een man, een huis en kinderen wil hebben. En dan zegt hij verder: „Waarom loopt het mis? 1. Omdat die man en die vrou me kaar niet verstaan nie. Die man kla dat die vrou „koud" is. Die vrou trek haar in haarself terug en laat haar man haar die hof maak sonder dat sy iets doen. Hoewel so 'n man en vrou saam leef, leef hulle van mekaar. 2. Kinders bring soms niet geluk in die huis niet omdat Pa al die werk vir die kinders aan Ma oorlaat en dit is te veel vir haar. As hy nog boonop gaan visvang en sy alles moet doen, rebelleer sy. Later wan neer die kinders groot word, stry ouers ook oor hoe om die kleinspan op te voed. 3. As hulle Kerk-toe gaan of gods diens hou, kry hulle niet die volle waarde daaruit nie. Hul godsdiens raak nie die diepste kern van hul le» wens nie. Hulle bly apart. Die gods» diens verenig hulle nie dikwels nie. VERVEEL HAAR 4. Die vrou se werk in die huis ver veel haar en die man doen weinig om haar te help. As die vrou buite werk of 'n betrekking aanneem, kom sy moeg huis toe en moet nog al die werk doen, terwyl die man soos 'n grootme- neer in sy stoel gaan sit en sy kos op tyd wil hé. Dan nog wil manlief saans tuis bly terwyl vroutjie uitgaan. Weer is daar rusie. As die man ander belange het, is dit nog erger. Een vrou het aan dr Smuts gesê: „My man lê hom toe op beesboerdery. Hy stel nou meer belang in sy bulle dan in my". SPORT 5. As die man te veel belangstel in sport, is sy vrou 'n „vis-" of 'n „gholf- weduwee". 6. Min vrouens weet wat hun mans verdien. Hulle het geld nodig om die huis aan die gang te hou en kry dit nie altyd niet. Daar is baie keer rusie oor geld. 7. Mans en vrouens irriteer mekaar. Dan voel elkeen jammer vir homself en gaan sit in 'n hoekie en „sulk". Of die man of die vrou behandel die we- derhelf soos een van die kinders. WAT NODIG IS Is daar een oplossing? Ja daar is. Ons kan almal verander. Wat die meeste mans nodig het, is niet 'n nuwe vrou nie, maar 'n nuwe lewe. Hier is wat u moet doen: 1. Daar moet geen skeiding tussen die man en die vrou wees nie. Hulle moet eerlik met mekaar wees. Soek die fout in u, niet in u wederhelf nie. 2. Daar moet 'n tyd wees vir stilte. Ons is almal besig, maar die man en die vrou moet tyd maak om elke og- gend saam na God te luister. Ons is almal selfsugtig, maar as gelykes wan neer ons eerlik met mekaar is, weet ons gou wat reg is en wat verkeerd. Dit maak nie saak wie reg is nie, net wat reg is. SPANWERK 3. Sowel die man as die vrou moet absoluut sedelik wees. Daar moet ab solute eerlikheid, reinheid, onselfsug- tigheid en liefde wees. Elke probleem moet met die ander gedeel en be spreek en saam opgelos word. Hulle moet saam hul geldsake reël, hul seks- lewe, hul vakansie. Hulle moet saam uitgaan en saam hul kinders versorg, groot maak en opvoed. Daar moet spanwerk wees tussen Pa en Ma om gelukkig te wees en hul familie ge lukkig te maak. ONTHOUD DIT! En hier is 'n laaste paar woordjies: 1. Elke huwelik moet groei of agter- uitgaan. 2. Elke verhouding tussen die man en die vrou moet elke dag hernu word. Niks moet as vanselfsprekend aange- neem word nie. Sê maar elke dag vir Vroutjie, „Ek het jou baie lief". 3. Soek die oorsaak van dinge wat verkeerd mag gaan of wat tot misver stand lei. 4. Onthou mekaar se verjaardae, die huweliksdag en maak die lewe aange naam vir mekaar deur liefde en goed- gesindheid. 5. Daar sal altyd moeilikhede en te- rugslae wees maar as u hulle in die regte gees benader, is hulle uitdagings en geleenthede. As die man en die vrou saam oorwin, sal hulle saam groei en 'n nuwe diepte en betekenis in die lewe en die liefde vind. Dit is wat dr Smuts te adviseren heeft aan het Afrikaanse volk. Ik denk dat wij er in Nederland ook nog wel wat uit kunnen leren! DE BOF. „Juffrouw, juffrouw, 'oores!" Daar mee wordt me een halt toegeroepen door moeder Geldhof, als ik langs haar huisje fiets, op weg naar school. „Juf frouw, ik wou uwes maar effe zegge, dat ik onze Huipe maar thuis houw, want-ie heb de bof". „Ach heden", zeg ik verschrikt. Het goede mens ziet me voor beter aan, dan ik ben, want vertroostend laat ze volgen: „Gerustig juffrouw, zó er- reg is 'tnou niet. Met 'n paar dagies is-t-ie weer klaar' oor. 'k Weet 'r alles van, want 't is casuweel, maar ze hebbe bij mijn alle vier de bof gehad. Daar 'oef ik geen dokter bij te 'ale". Het is niet heel aardig van me, maar ik heb geen ogenblik aan het wel en wee van de patiënt gedacht, maar wel.... aan mijn klas. Zoveel ervaring heb ik wel met kinderziek tes, de medische wetenschap mag die nu besmettelijk of niet besmettelijk noemen, dat ik weet, is er eenmaal één schaap over de dam, dat er dan in ieder geval een groot deel van de kudde mee gaat. Eén bof-geval be tekent allicht, vele boffers, dus een gedecimeerde klas voor een week of zo. En nu had ik net vanmorgen uit gerekend, hoeveel weken we nog heb ben voor Kerstmis en toen een be groting opgemaakt van de nog reste rende tijd. Ik zal zéker moeten aan pakken om mijn lesrooster voor die tijd afgewerkt te krijgen. Van de zomer nog al eens lege plaatsen ge had door „errege verkouwendheid". Nooit heel bevorderlijk voor een voor spoedige gang van zaken in je klas. Het is niet heel eerlijk van me, maar ik laat juffrouw Geldhof haar goede opinie over mij behouden. Ik verlaat haar met een welgemeend: „Spoedige beterschap van de zieke". Het is niet weggelegd voor me deze morgen verder ongestoord de school te bereiken. Even daarna stopt een auto naast me. 't Is de heer gemaal van mijn vriendin, onze dorpsdokter. Niet zeer eerbiedig tegenover een schooljuffrouw, hoor ik me gebiedend uit de auto toevoegen: „Hé juf, wil je wel eens even een boodschap aan je baas overbrengen? 'k Kom net bij je collega Lansing vandaan". „Wat.." zeg ik in schrik en opperste verbazing. Gister was hij nog in school, onze jonaste collega, kwiek als immer. „Ja...-'.", zegt de medicus ernstig, „hij mag op medisch advies in geen tij 'cn naar school. Het spijt me voor me zelf, dat ik het zeggen moet, maar niet heel intelligent zeg ik weer: „WatDokters gezicht blijft ernstig als hij een ambtsgeheim prijs geeft en me onthult, dat onze jongste collega de bof heeft. Hardnekkig zeg ik alwéér: „Waaaatdoch de toon ligt wel een hele toonschaal hoger dan vorige malen. Ik kan het niet helpen, maar opeens schater ik het uit, want ik bedenk hoe de sprietige pae- dagoog er nu zal uitzien met een bol rond toetje. Deze luchthartigheid be zorgt me het ongenoegen van de dok ter. „Moet je daarom lachen? Pas jij maar opJaals ik je goed aankijk..,, dan weet ik het zo niet. Jij kon ook wel eens...." „Dan zal ik er geen dokter bij halen", snij ik hem de pas af, „ik blijf zelf wel binnen tot het laatste grein tje dikte weer geslonken is. Mij niet gezien met de bof". Na zo hem de laatste hoop op een nieuwe patiënt ontnomen te hebben, fiets ik grinnekend verder. Het geeft geen pas om „as ongetrouwde juf frouw bij een, al even ongetrouwde (schoon wel verloofde) meneer op ziekebezoek te gaan, maar het zou me een duit waard zijn, om nu onze jo lige jongste collega te zien. Volgens opdracht breng ik de boodschap aan de baas over, die net op het plein te midden Van ons achtbaar onder wijzerscorps staat. Ik doe de mede deling met gedempte stem, want eer lijk gezegd, ik geneer me wel een beetje tegenover de jeugd over de kinderziekte van mijn klassebuurman. We betonen veel medeleven met de patiënt in ons gesprek, maar versla gen zijn we toch niet. Gelukkig weet een der collega's ons te vertellen, dat in zijn vorige plaats de dominé óók eens de bof had. Dat redt onze corps eer, want als een dominé de bof heeft gehad, dan kun je jezelf als school meester zo iets ook wel veroorloven. Verder ben ik wel zo egoïst me niet veel te bekommeren over de herderloze kudde in de klas naast me. Om met de vrouwtjes uit het dorp te spreken: „As enige vrouw zijnde op school, met al die manne magge ze me wel een beetje ontzien. Bovendien heb ik de dichtstbevolkte klas. De ziekte van mijn collega bezwaart me niet veel, want ik heb volgens mijn hospita „d'r tafeltje weer eer angedaan". Welgemoed ga ik dan ook weer ter schole. Bij het hek van het plein, net als ik van mijn fiets af- fieftejL&J 48. Jacob op de rand van 't graf, Leunend op zijn herdersstaf, Heeft Jehova aangebeden, Opgeleefd en moe gestreden! Na honderd zeev'enveertig jaqr, Was zijn blik niet meer zó klaar. Maar niet voor Gods roepstem doof, Profeteert hij door 't geloof, Zijn handen kruiselings geheven, over het toekomstig leven, Van zijn zonen, Jozefs stam, Die hij zich ten erfdeel nam! Knielend voor zijn legerstee, Gaf hij ze Gods zegen meê! Vrije gunst was het refrein, Efrim groot, Manasse klein. Zij, die in Egypte wonen, Zijn gelijk aan Jacobs zonen. Zó viel over Jacobs huis, Reeds de sch-admu van het Kruis, Wie werkend worstelt in 't gebed, Wordt door God in 't licht gezet! Wie zo stervend 't lichaam mist, Leeft, al ligt hij in een kist! POOT Jr. spring, komt Henkie me stralend tege moet. „Juffrouw, juffrouw meester Lansing het de bofEn juffrouw, me zussie (uit de klas van de patiënt) zeit das ze'zó fijn bij meneer gezete heb. En ze heb een schip magge te- kene zóóóóó groot", en Henkies arm pjes zwaaien wereldwijd. Jubelend schalt hij verder over het plein: „Juffrouw as uwes nou ook de bof heb, magge wij dan óók bij me neer gaan zitte. Met een opgewekt gezicht, doch met een bloedend hart beloof ik groot moedig dat dadelijk aan meneer te zullen vragen. „Hauptperioden der Deutschen Literaturgescbichte bis zur Ge- genwart". B. E. Bouwman und Th. A. Verdenius. Neunte Auf- lage bearbeitet von Th. Verde nius und J. H. Schouten. In zwei Banden. Uitgave van J. B. Wolters te Groningen. In het voorwoord van het eerste deel zeggen de bewerkers van deze negen de druk, dat zij de literatuurgeschie denis geven niet alleen in samenhang met andere kunstuitingen maar ook in verband met economische, politieke en wetenschappelijke toestanden en ver schillende stromingen in Duitsland. In de inhoudsopgave van het eerste deel vinden we: De Middeleeuwen; Renais sance en Barok; de Storm en Drang perioden en de Klassieken; de Roman tiek. Dit eerste deel gaat tot circa 1800. Nu er in het voorwoord zo uit drukkelijk vermeld staat dat men de geschiedenis geven zal in verband met verschillende andere geestesuitingen is het wel vreemd, dat men zo weinig aandacht geschonken heeft aan de Hervorming. De geistliche Lieder be slaan niet veel ruimte in dit werk. Als wij nu nagaan hoe bevruchtend de geest der reformatie werkte in man nen als Revius, Sint Aldegonde en an deren in ons land dan vragen we, heeft de Kerkhervorming in Duitsland niet die verstrekkende invloed gehad, op de geesten of is dit feit genegeerd? Dat men niet uitwijdt over Luther als kerkhervormer is in zulk een werk te verstaan, maar 'is het voldoende van deze reuze geest te zeggen „Maarten Luther heeft zich door zijn Bijbelvertaling en zijn geestelijke liederen onsterfelijke verdiensten ver worven voor de Duitse taal, ja men kan hem als de grondlegger zien van de nieuwe hoogduitse geschreven taal". Daarmee is hij dan afgehandeld en men geeft een paar bladzijden van zijn werk. Dit schreven we uitvoerig, opdat men wete, wat men aan dit werk heeft, als men het voor christelijke scholen zou willen gebruiken. Maar verder is er alle lof voor wat men gegeven heeft. In het tweede deel is bijzonder interessant wat geschreven wordt over Hitlers Dritte Reich. Na tuurlijk wordt heel het Hitlerdom af gewezen, maar op humanistische gron den. Wat geschreven wordt over de literatuur uit die tijd is zeker zeer wetenswaard. Deze beide delen vormen een zeer interessant werk, maar men moet voor ogen houden van uit welke hoek men alles beoordeelt. We hebben het met veel belangstelling gelezen. De uitvoe ring is, als alle uitgaven van Wolters, zeer goed. Het Voorlichtingsbureau van de Voedingsraad te Den Haag zond ons wederom enkele van haar vouwblaad jes welke de huisvrouwen in haar taak kunnen helpen. „Te kust en te keur met kaas" ii een heel aardig blaadje, dat ons kan helpen om voor weinig geld een pittig hapje klaar te makeij met onze kostelijke Hollandse kaas. Je kunt met kaas eenvoudig wonderen doen. Op dit gebied kunnen we in ons land nog wel wat leren. De Fransen verstaan die kunst beter dan wij. Maar waarom zouden wij achter staan, terwijl we zulke uitmuntende kaassoorten hebben? Een ander blaad je geeft raad over het maken van goe de jus en ook hoe we jus door een andere smakelijke saus eens kunnen vervangen. Weer een ander werkje vertelt hoe de huisvrouw de tegenwoordige moeilijkheden kan opvangen en ook hoe ze kan meewerken, die door ver standig optreden, ze gezamenlijk te te overwinnen. Er zijn verder tientallen van die kleine blaadjes, die practische raad ge ven. Voor slechts enkele centen kan men deze bekomen bij het Voorlich tingsbureau van de Voedingsraad, Ko ninginnegracht 42, Den Haag, Girono. 363081. Er zijn blaadjes met raad over het opknappen van kleren, over de be strijding van motten, over zuinig sto ken, over voor- en nagerechten, een vlekkenlijst en nog heel veel meer. Wie dus raad nodig heeft, kan die be komen en deze raad is niet duur ook. ONS KORT VERHAAL Tot de geneugten, die vroeger bij ons kinderleven behoorden, was o.a. een bokkespan. 'tWas een grote sterke bok, met prachtige sierlijke horens, een toon beeld van kracht. Er achter hoorde een bruine bokkenwagen met 4 zitplaatsen, twee voorin, waar de koetsier en pal- fenier verblijf hielden tijdens de rit, en twee achterin, voor de passagiers. Dan hadden we nog voor de winter als er sneeuw lag, een kleine arreslee. Die had vader laten maken van een oude kinderwagen, een groen vehikel met bruine biesjes afgezet. Achteraan was het zadel waar de stuurman op placht te zitten. Als we dan gingen rijden kreeg de bok een mooi tuig aan vol belletjes, met oranje gekleurde pluimen. Dat rinkelde zo gezellig. Natuurlijk had de bok, zoals elk rechtgeaard die: van dat soort, ook bokkekuren, als m'n broers wilden dat hij liep bleef hij staan, en als hij moest stoppen, holde hij door. Je kon er geen pijl op trekken. Hij heeft ook dienst gedaan met de schooloptocht ter ere van de onafhan kelijkheidsfeesten in 1913. De wagen en bok waren mooi ver sierd met oranje en papieren rozen. Twee broers zaten voorin met oranje blouses aan, 2 zusjes achterin, eveneens in dezelfde kleur gekleed. Toen heeft de bok kans gezien de optocht een half uur op te houden. Hij wou geen stap meer doen, of hij nou toegesproken werd met lieve woord jes of een tik met de stok kreeg, niets hielp. Tot het opeens in z'n bokkekop opkwam om in draf te gaan en zodoen de het voorste stuk van de optocht noodzaakte eveneens te galopperen. Nadat dit even geduurd had vond hij z'n fatsoen terug, en liep verder bezadigd mee in de stoet. Verder hebben we met 'thele span twee keer de ruiten van een huis ge- rameid, zodat de bok met z'n voorpo ten in de kamer stond. 't Slot was: wij moesten de schade betalen uit onze spaarpot. Dit nu, is de voorstelling van wis ge rij. We kregen vacantie, twee hele we ken vrij, ja, toen bestond onze grote vacantie uit 14 dagen. En wat waren we er blij mee, niet dat we op reis gin gen, dat was toen nog niet zo in zwang. Nee, we bleven in ons geliefde dorp maar in die twee weken hadden we toch verschillende attracties. Ten eerste gingen vader en moeder met ons een dagje naar de speeltuin in de naburige stad. We namen brood mee, en genoten ge weldig. Dan was er de salonboot met lichtjes, die eens in de week, 's Zater dagsavonds, langs ons huis voer. We mochten dan lang opblijven. Een tafel werd in de tuin gezet, waarop het Zondagse theeblad prijkte met het moeie servies. Opzij ervan het thee lichtje met de grote familiepot er op, door een schermpje beveiligd voor tocht. En wij er allemaal om heen. Tegen half tien kwam de boot de hoek om van de Merwede. Langzaam kwam hij de Maas afvaren, van onder tot boven versierd met kleine electrische lichtjes. 't Was een imposant gezicht. En lest best. 31 Aug. de verjaardag van de Koningin. Ook dan behoefden we niet op tijd naar bed. Het gloriepunt van de dag was des avonds, als we onze tuin gingen illumi neren. We spanden een touw, van de pereboom naar de linde dan naar de appelboom, en van hier werd het weer vastgemaakt aan de kastanjeboom. Daaraan werden 50 lampions gehan- gen en 's avonds de kaarsen aangesto ken. 'tWas zo'n mooi gezicht, al die gekleurde dingen. Het was dus zover, de vacantie was een feit. Juichend kwamen we uit school, moeder hield de handen voor haar oren, zo'n lawaai was het. Toen we onze vreugde wat uitgegild hadden, zei moeder tegen mij, „luister eens, jij en Catrien zijn een paar dagen te logeren gevraagd bij tante Jo, wil len jullie dat?" Nou en of, we wilden dolgraag. „Dan zuller de jongens jullie er brengen met de bokkewagen", besliste moeder. Tante Jo woonde drie kwar tier lopen bij ons vandaan, dus dat was de wereld niet uit, maar met het bok kespan was de reis altijd nog aardiger. M'n broertjes, mannen van 10 en 12 jaar, gingen vaak uit rijden. Er was toen nog geen snelverkeer. De postkar was nog in gebruik, en als koetsier troonde „Kees" er bovenop, met hoge hoed, en rode neus, vanwege de neus warmertjes. Een enkele sleperswagen met mate riaal uit de stad, sleepte door 't dorp. De rijweg was een dijk met midden in een klinkerpaadje, waar de trek dieren op liepen. De toebereidselen voor de reis wer den gemaakt, daar tante veel van pos telein hield, werd er van deze groente uit de tuin meegegeyen voor de gast vrouw. De bankjes in de wagen konden op geklapt worden, en daar ging de groe ne spijze in. Wij kregen onze zondagse jurken aan en een schone schort er overheen. Ons psalmboek ging ook mee, om de een of andere duistere reden, moesten we een groot vers leren. De reizigsters namen plaats achter in, de jongens op de voorste bank, en we startten. De bok was in een goed humeur en draafde er lustig op los. Maar vlak voor de grenspaal, die de twee dorpen scheidde, kwam er een tegenligger in zicht. 't Was de ijscoman uit de stad, die met paard en wagen z'n ijsjes aan de man trachtte te brengen. Het paard liep op het middenpad, evenals onze bok. Verkeersregels waren in 't dorp on bekend er was bijna geen gerij. Maar de ijscoman kwam uit de stad en wist dus meer dan de dorpsmensen. Zo naderden het paard en de bok elkaar. „Joh, we moeten opzij", zei m'n jongste broertje. „Ja, voor die vent zeker", zei de oudste, een agressief persoon en dictator in de dop. „Laat ie in de stad blijven, 'tis onze weg en ons dorp". De ijscoman belde uit alle macht en gebaarde met z'n arm dat we naar de kant van de weg moesten. „Voor jou zeker", nijdigde onze „baas", ,,'kga voor niemand opzij, je hebt hier niks te zeggen". Wij smeekten onze broer toch te luisteren, maar niks hielp. Totdat.de bok en het paard te genover elkaar stonden. De bok maak te een paar gekke bokkesprongen, hel de teveel over naar één kant, en de hele equipage rolde van de dijk af. Gelukkig was de dijk ter plaatse piet hoog, zodat we gauw beneden waren en geen gebroken ledematen telden. Maar de ravage was erg, het leek wel of de postelein op de weg groeide, 't lag er bezaaid van. Ons psalmboek lag aan de slootkant, 't bokketuig was stuk, en wij lagen beiden huilend op de weg, met alleen kapotte knieën en ellebogen. 'tWas nog goed afgelopen. De bok ging rustig grazen in het malse gras onder aan de dijk, die was in z'n element. Er stond al gauw een kring belangstellenden om ons heen. Ook de ijscoman kwam z'n deelneming betuigen, maar vroeg tevens het adres van vader, daar hij zelf de zaak uit de doekjes wou doen. M'n broer zei enkel de naam, „we hebben geen adres, iedereen kent ons en wij kennen iedereen", was z'n toe lichting. De ijscoman af. Nu begon men gemeenschappelijk de zaak op te ruimen, de wagen werd overeind gezet, de postelein zo goed mogelijk opgeraapt en weer op de plaats gebracht. Wij werden getroost door m'n broer, die ons met een grote, niet propere zakdoek, de tranen af wiste, en het bloed wegveegde. Uit de zak van de palfenier kwam net zo'n lap, die werd tot verband gemaakt, en de wonden er mee verbonden. Eveneens verscheen uit de voorraad schuur touw, waar het bokketuig mee gerepareerd werd. Het psalmboek verdween in een der zakken en de zaak was gezond. De reis werd benedendijks voortge zet, en doordat daar helemaal geen verkeer was, kwamen we behouden aan 't goeie adres. Wij werden afgeleverd, en de jongens reden terug, toch wel met benepen hart, voor de aardse rechter, in dit geval vader. Ze moesten zich direct melden op kantoor, de ijs coman had z'n beklag gedaan. Zij had den een flink standje te incasseren plus de mededeling dat ze de rest van de dag konden binnen blijven. De oudste moest tevens Zondag 39 keurig overschrijven en uit 't hoofd leren, terwijl hij de uitlegging er gratis bij kreeg. Toch werden we weer ge haald met de bokkewagen, hoe moeder er ook tegen pleitte. Ze moeten leren door scha en schande, was de opvatting van \mder, anders worden het geen zelfstandige mensen. De reis verliep vlot, en toen er een keer gerij in zicht kwam, stuurde de koetsier gedwee naar de kant. Hij had toch iets geleerd! A. v. R.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 8