tAf
my11
aP
üV
Jsf-stM
WAT LEEST GIJ?
Bij ons Üniis
III8M
mmmm
mmmm
Om
j-friniUc&lcul
x
p
mmm
ONS FEUILLETON.
fl
IIs
3
Vrijdag 9 November 1951
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 4
BxteM-eAfiAe&Uity
Van de uitgeverij W. D. Meinema
N.V. te Delft ontvingen we de volgen
de boeken uit de serie Jeugdboeken.
„Louitje", door Piecky de Jong.
Geïllustreerd door Adri Alindo.
We beginnen met het kleinste boek
je te bespreken, omdat dit het beste
is, zonder hiermee iets ten nadele der
anderen te willen zeggen, maar in dit
boekje wordt heel teer en voorzichtig
en toch ook kinderlijk het „probleem"
in het jonge kinderleven behandeld.
En wel dit probleem, dat een klein
jongetje, levenslustig naar de geest,
aan geen enkel spelletje mag mee
doen, omdat 7'jn zwakke hartje dit
niet verdragen kan. Er wordt met dit
kind gebeden en hij bidt zelf ook, zon
der verhoring.
Zijn moeder en zijn meester helpen
door zijn moeiten heen. Meester acti
veert ook op gezonde wijze de vriend
jes, niet door sentimenteel medelijden,
maar door hem toch no0 datgene te
laten doen, wat nog mogelijk is. Voor
kinderen wel eens goed met leed van
kameraadjes geconfronteerd te wor
den. Een heel goed boekje. Illustratie
best.
„Arie Willemsz, een Hellevoetse
bestedeling", door A. van Har-
tingsveldt. Geïllustreerd door
Jan Lutz.
De lotgevallen van de Hellevoetse
bestedeling Arie Willemsz zijn boeiend
beschreven. Hij maakt ook nogal heel
wat mee. Maar hij leeft ook in een
veelbewogen tijd. Een moeilijke tijd
voor ons volk, maar ook 'n tijd, waar
in we kerels hadden, die wat deden
voor land en volk. Oorlog met Enge
land. Eerst een nederlaag en Enge
land triumfeert op de Noordzee. Ver
slagenheid bij het volk, tot dat Beste-
vaer weerom komt. Dan gaat de Ruy-
ter naar Chattam en Hollands naam is
weer gered en wij - aren weer als vrije
kerels over de Noordzee. Arie Wil
lemsz maakt alles van dichtbij mee,
want hij zit op een der oorlogsbodems
midden in het gevecht. Toch is hij
geen vechtjas van beroep, want hij
wil schilder worden. Dat wordt hij
ook, onder leiding van onze beroemde
Johannes Vermeer. Ook een uitste
kend boek. Misschien goed dat ook
ouderen het eens lezen, want dan
komt de herinnering boven, dat er een
tijd was in onze geschiedenis dat we
„neen" dorsten zeggen tegen een
grote natie. De illustratie van Jan Lutz
is natuurlijk goed.
„Een avontuur in school", door
J. J. Frinsel. Geïllustreerd door
C. S. T. M. Leeflang-Oudenaar-
den.
Een aardig, vlot verhaal van kwa
jongens, die door hun streken natuur
lijk in de val lopen, maar eind goed
al goed. De toon is goed gevonden.
De illustraties zijn wel aardig, maar
niet bepaald pittig voor een jongens
boek.
„Het goud van de Toemoek-
Hoemak", doo- G. van Heerde.
Geïllustreerd door E. M. Ma-
chielse.
Dit boek kan ons minder bekoren
om de zeer gezochte manier, waarop
al de avonturen zijn bijeen geraapt.
En de manier, waarop de Christen
neger steeds a la minuut op de goede
plaats is om van dood en verderf te
redden is al te machinaal. Maar .dat
die pientere neger die telkens dus ter
redding opdaagt, het niet in de ge
dachten krijgt, dat de twee jongens
na al het gebeurde, niet meer naar
hun eigen stam kunnen terugkeren, is
weer al te onnozel. Nee, alles maakt 'n
te „fabriekmatige' 'indruk. Illustraties
niet in de stijl voor een jongensboek.
Deze boekjes zijn door de uitgever
uitnemend verzorgd. Doch dat is van
deze firma al wel bekend. Wie betrok
ken is bij Zondagsschoolwerk, zal goed
doen de keurig verzorgde catalogus
aan te vragen,, waar men te kust en
te keur kan gaan, bij oude en nieuwe
uitgaven.
Kring van Damproblematlek.
Damliefhebbers die interesse hebben
voor problematiek kan ik ten zeerste
aanbevelen lid te worden van de
„kring". In het orgaan vindt men
steeds de nieuwste snufjes bewerkin
gen en motieven.
Redacteur: H. M. SLABBKKOORN
Oostsingel 60a, Goes.
No. 594, auteur B. Kramer, Maas
tricht.
Zw. 7, 16, 17, 18, 22, 24, 27, 29, 33, 39.
Wit 26, 31, 35, 36, 37, 40, 44, 45, 48, 50.
No. 595, auteur Edg. Plasschaert t,
St. Jansteen.
Hierbij een aantal problemen uit het
October-nummer onder redactie van
J. H. H. Scheijen, Julianastraat 28
Kerkrade.
No. 585, auteur D. Vuurboom, Gla-
nerbrug.
Zw. 2, 12, 21, 22, 27, 35.
Wit 31, 34, 36, 37, 39, 48.
No. 586, auteur J. H. H. Scheijen,
Kerkrade.
Zw. 2, 8, 10, 12, 30, 34, 37.
Wit 16, 19, 23, 32, 37, 45, 50.
No. 587, auteur J. Metz, Amsterdam.
Zw. 7, 10, 20, 24, 26, 30, 39.
Wit 17, 21, 22, 23, 33, 35, 44.
No. 588, auteur J. W. Konings, Rot
terdam.
Zw. 8, 17, 18, 19, 21, 27, 31, 36.
Wit 26, 28, 32, 33, 37, 41, 42, 47.
No. 590, auteur J. Moulen, Voeren-
daal.
Zw. 4, 6, 7, 10, 13, 17, 30, 39.
Wit 15, 27, 31, 32, 36, 38, 40, 45, 48.
No. 591, auteur A. Berens, Tilburg.
Zw. 6, 8, 14, 16, 19, 24, 29, 30, 34, 40.
Wit 17, 21, 22, 25, 28, 32, 39, 43, 46.
No. 592, auteur J. Burggraaff, Den
Haag.
Zw. 2, 3, 6, 8, 10, 11, 16, 23, 24, 29.
Wit 21, 27, 31, 32, 33, 35, 38, 42, 43, 45.
No. 593, auteur, J. v. d. Boogaard,
Nuland.
Zw. 3, 5, 21, 22, 23, 29, 31, 33, 36, 38.
Wit 15, 20, 25, 30, 34, 40, 42, 47, 48, 49.
ri i
tm
ÉB
p!!^
s
Ui
n
H
in
Zw. 8, 10, 13, 18, 19, 20, 23, 25, 26, 36.
Wit 27, 28, 30, 32, 33, 34, 36, 40, 41, 47.
No. 596, auteur C. Schaap, Heusden.
Zw. 1, 3, 8, 10, 11, 13, 22, 23, 25,
28, 31.
Wit 26, 30, 33, 34, 37, 38, 39, 40, 46, 47.
No. 597, auteur B. Meester, Beester-
zwaag.
Zw. 4, 7, 9, 11, 12, 14, 18, 20, 24,
31, 36.
Wit 15, 21, 23, 25, 32, 35, 41, 42, 47,
49, 50.
No. 598, auteur J. A. Pennings, Den
Bosch.
Zw. 7, 8, 9, 10, 12, 17, 26, 28, 30, 33, 39.
Wit 19, 21, 23, 24, 29, 32, 35, 38, 40,
41, 42.
No. 599, auteur A. F. Hoogvelt, Eind
hoven.
Zw. 9, 10, 12, 13, 18, 19, 20, 24, 29, 34,
35, 36.
Wit 26, 28, 32, 38, 40, 41, 42, 43, 44,
45, 49.
No. 600. auteur C. Nierop, Amster
dam.
Zw. 3, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 15, 17, 21,
22, 27, 36.
Wit 23, 24, 28, 29, 31, 33, 34, 35, 37,
38, 39, 42, 49.
No. 601, auteur J. P. Larose, Mon
treal, Canada.
Zw. 4, 5, 7, 8, 12, 19, 21, 22, 23, 26,
27 29 36
Wit' 15,' 30, 32, 38, 39, 40, 42, 43, 44,
45, 46, 47.
No. 602, auteur J. A. Pennings, Den
Bosch.
Zw. 5, 6, 10, 11, 13, 16, 19, 20, 23, 25,
29, 30, 35, 38.
Wit 17, 22, 26, 27, 31, 32, 34, 36, 40,
41, 43, 44, 48, 49.
No. 603, auteur J. H. H. Scheijen,
Kerkrade.
Zw. 6, 7, 8, 9, 11, 14, 17, 18, 19, 21,
24, 26, 29, 30, 35.
Wit 16, 27, 31 32, 33, 37, 38, 39, 41,
42, 43, 44, 45, 47, 49.
No. 604, auteur J. Viergever, Baren-
drecht.
Zw. 2, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 13, 16, 19, 24,
29, 30, 32, 34, 35, 45.
Wit 17, 18, 22, 25, 27, 31, 33, 36, 38,
39, 40, 42, 43, 44, 48, 50.
Voor alles geldt: Wit speelt en wint.
Veel succes! U kunt er een tijdje
zoet mee zijn.
Nieuws uit de Bond.
Het jeugdkampioenschap van Zee
land zal wederom verspeeld worden.
Iedereen kan er aan deelnemen, die
de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft
bereikt. Deelname gratis.
Opgave voor 15 November bjj J. F.
de Jonge, Noordsingel 54, Middelburg.
S.
.Och, wat leuk eens 'n bloempje
in de stad te zien....!"
Er komt nog iets heel moois. Een
brief van Tootje. Een paar woorden
maar. Dat ze heel blij was met zijn
brief en dat ze hem wel tien keer heeft
overgelezen. Tot Zondag dan!
Wel tien keer overgelezen! Ja, nu
is er geen twijfel meer mogelijk. Geert
kan zijn geheim haast niet meer voor
zich houden. Zijn moeder heeft al het
een en ander gemerkt, maar zij is wijs,
glimlacht en zwijgt.
De volgende Zondag gaan Tootje en
Geert weer uit wandelen. En daarna
komen er nog vele Zondagen, die zij
samen doorbrengen. En eens zullen zij
elke dag samen zijn en nooit meer van
elkaar gaan.
DRIE EN TWINTIGSTE
HOOFDSTUK.
Tootje heeft haar betrekking in de
stad er aan gegeven en is weer bij haar
ouders ingetrokken. Dat komt goed uit,
nu Sien inmiddels getrouwd is. Maar
zo heel lang zullen ze Tootje's hulp
ook niet meer hebben, want Geert en
Tootje lopen al met trouwplannen rond.
Waarop zouden ze wachten? Ze kennen
elkaar goed, ze hebben de leeftijd en
de broodwinning ontbreekt gelukkig
niet.
Wat staat hun toekomst nog in de
weg? Is het leven niet louter zonne
schijn? Nee, zo egoïstisch zijn ze niet,
dat ze om het eigen geluk anderer on
geluk vergeten. Armoede en ziekte, vele
ontberingen zijn er altijd in de wereld.
Wie alles heeft, wat zijn hart begeert,
mag zich wel uitzonderlijk bevoorrecht
achten.
Kleine verdrietelijkheden komen ove
rigens ook in hun leven nog wel voor.
Op een dag, terwijl hij ergens midden
meer opstaan.
Met lood in de schoenen gaat hij naar
de naastbij gelegen boerderij en vraagt
daar een paard te leen. De boer verhuurt
hem er een en is ook bereid het cadaver
van de trouwe hit weg te slepen.
Geert, die de dood nog nooit van nabij
heeft aanschouwd, is diep onder de in
druk. Wat moet het dan wel zijn, een
op een landweg rijdt, maakt Jaap,
Geerts trouwe hit, opeens een sprong
en stort neer. De sjees kiept voorover.
Ontsteld glijdt Geert van de wagen en
buigt zich over het paardje. Het schokt
nog even; er gaat een rilling door het
lichaam. Het wit van de ogen verschiet
en reeds is het leven uit het dier ge
weken.
Tranen springen Geert in de ogen.
't Is maar een dier. Jawel, maar het
wa6 zijn kameraad, dat durft hij gerust
te zeggen. Jarenlang is het elke dag,
in weer en wind, zijn trouwe metgezel
geweest. Gewillig en geduldig bracht het
hem waar hij wilde. Hij klopt op de nek,
op de flanken, houdt zijn hand onder de
neusgaten. Dood is het, en nooit zal het
mens te verliezen, die je dierbaar is.
Toen Jannie, zijn buurmeisje stierf, was
hij wel aangegrepen, maar toch eigenlijk
nog te jong om te beseffen, wat het
voor haar ouders betekende.
Toch zou niemand dit sterfgeval van
zijn paard tragisch noemen. Immers, het
was maar een dier en bovendien een
oud dier. Hoe oud precies weet Geert
niet, immers Jaap heeft al de oude Han
nes Wijkhuizen zijn trouwe diensten ver
leend. Hij kan er niets aan doen, dat
hem telkens weer de tranen in de ogen
schieten, wanneer hij zich het verlies
realiseert. Hij heeft met Jaap niet al
leen gereden en hem voedsel gegeven.
Hij heeft met hem gepraat, zijn hart bij
hem uitgestort in vreugde en verdriet.
En al zei het dier niets terug, zijn blik
was voldoende antwoord.
Gelukkig kunnen zowel zijn ouders als
Tootje goed begrijpen, wat het verlies
van de hit voor Geert betekent. En als
hij dan weer onder de mensen is, komt
liet gezonde levensgevoel weer in hem
boven en begint hij over de aankoop van
een opvolger van Jaap.
„Vrijdag is het paardenmarkt in de
stad", zegt vader Slot.
„Maar ik wil niet in m'n eentje gaan",
zegt Geert. „Daarover heb ik niet ge
noeg verstand van paarden. Misschien
wil Jan Ruiter met me meegaan, die is
van alle markten thuis".
Dan wil Tootje ook graag mee, want
ze vindt dat loven en bieden op de markt
altijd een amusant schouwspel. Ze kan
dan meteen mooi het een en ander kopen
voor hun huishouding, dat was ze toch al
van plan.
Geert gaat met Ruiter praten en deze
is dadelijk bereid komende Vrijdag mee
naar de paardenmarkt te gaan.
In die tussentijd kan Geert er niet op
uit, maar hij blijft toch niet stilzitten.
Dit is een goede gelegenheid om zijn
voorraad weer eens na te gaan, en te
zien wat moet worden aangevuld.
Ook gaat hij met Tootje naar Kas
pers, de meubelmaker, om te overleggen
over het meubilair. Ze zullen wel veel
in de stad kopen, maar willen de dorps
genoten niet helemaal passeren.
(Wordt vervolgd).
a
a
"JÉ
a
a,
-O
§1-3 Sgts-ö S.Jsg
S Sgi
1 i »-
2 e
o> p, g s -S3
-o s e rfi
•iïrS O S.jj
«■s
o
ïo
'o
s
feoëö|.ë
c g
1
is
«rag
-W
ei 9
§!p-»ts
e
S ge 3
SP
•S
I U öl
i: -o ,g
Q)
eiS
Sr*
9
"co
L
3 e
-
o c"ö
!s
A *-ï*3
1*1*^
O tj
Q p
<1> C Cd g
3 s E"0!*
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD
van Vrjjdag 9 Nov. '51 No 2016
Uitgave van
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
eei/mcH
u/ee/cem
UIT DE SCHRIFT.
Een bekend rooms-katholiek literator
uit Frankrijk, Pierre Emmanuel ge
naamd, heeft in verschillende grote
franse bladen de strijd aangebonden
tegen wat hij noemt de „literaire ab
surditeit" van ons moderne leven. Hij
heef hierbij gewezen op de grenzeloze
geestelijke schade, welke de wereld aan
beide zijden van het ijzeren gordijn on
dergaat, als erfenis van systeembou
wers der moderne geschiedenis, die het
collectief dynamisme in de plaats heb
ben gesteld van het individuele gewe
tensonderzoek. Hij verklaart: „het af
schuwwekkende wordt onder ons als
een kostbare plant gecultifeerd en de
beïnvloeding van de literatuur op de
mens bereikt tenslotte, dat de indivi
duen die belangrijke plicht vergeten:
het geluk na te streven. Onze absurdi
teitsliteratuur is een vlucht, en mis
schien wel het symboolteken der on
vruchtbaarheid.
Er zit in deze situatie-tekening een
diep ernstige waarschuwing voor onze
tijd. Het is 'n vaststaand feit, dat de
literatuur aller eeuwen steeds in direct
verband gestaan heeft met de stro
mingen van de tijd, uitdrukking was
van de tijdgeest, de directe resonans,
de echo, van wat de harten en hoofden
beroerden.
Wanneer we in het Hitler-Duitsland
de literatuur bestuderen, zien wij dat
daar, wat Piere Emmanuel noemt de
profeten van het „collectief dynamis
me", bezig geweest zijn om de harten
der millioenen te winnen voor de Na
zi-ideologie. En op 't ogenblik zal het
achter het ijzeren gordijn niet anders
zijn.
Maar dit is slechts het ander uiterste
van wat b.v. de Tachtigers ten onzent
in hun tijd profeteerden. Zij noemden
zich de kunstenaars, die het publiek
verachten. Hun kunst woonde in de
„ivoren toren". Kunst werd beoefend
om de kunst en verder bemoeiden deze
kunst-goden zich nergens mede. Maar
toch waren ook zij zo niet anders dan
de representanten van hun tijd. Im
mers die tijd kenmerkte zich als de
eeuw van het individualistisch ratio
nalisme en daarom waren ook deze
Tachtigers in de grond der zaak niet
anders dan de resonanten, de echo's
van wat die tijd beheerste.
En vandaag is het weer niet anders.
De moderne literatuur is doortrok
ken van een geest van het diepst pes
simisme. We hebben er enkele weken
geleden nog iets over gezegd op deze
zelfde plaats. Er komen boeken uit
over „het jaar 2000", waarin de angst
voor het leven domineert en het
zwartgalligst pessimisme de eerste
viool speelt.
Ook deze literatuur is een resonans
van wat onze tijd beroert. We zijn ge
grepen in een angst-psychose. De wes
terse wereld leeft onder de ban van
een cultuurvernietiging, waaraan niet
te ontkomen zal zijn. En de literatuur
is hiervan de vormgeving, de uitdruk
king.
En daarom klemt voor u en mij de
vraag, die wij boven dit artikel
plaatsten: Wat leest gij?
Niettegenstaande papierschaarste en
papierduurte, blijven de boeken van
de persen stromen. Het ene verdringt
het andere. En we zijn niet meer „bij"
wanneer we het niet allemaal gelezen
hebben.
Worden we er beter van?
In deze literatuur, zowel als door de
radio en de dagbladpers komt tot ons
de geest dezer eeuw en tracht ons te
beïnvloeden. En we zijn het, éér dat
we 't zelf bevroeden kunnen. Een ro
mannetje is zomaar niet een verhaaltje
van de een of andere auteur. Ieder
boek is de neerslag van een menselijke
ziel, een geestesuiting. En wanneer gij
een boek leest luistert gij naar een
mens, die u, in een vorm, die vaak
meesleept en u kritiekloos maakt, ver
tellen komt wat zijn visie is op dit le
ven, op de mensen en op de toestanden.
Een boek is een prediking, een getui
genis. En in dat getuigenis komt de
geest dezer eeuw tot u in zijn meest
verleidelijke vorm en gestalte.
Daarom nog eens: wat leest gij?
Ik wil u niet het boek ontraden. Op
rijpere leeftijd kunt ge, moet ge al
thans de geesten kunnen proeven.
Maar beproeft gij ze dan ook of zij uit
God zijn?
Daar gaat het nu maar om. Want wij
hebben te maken met tweeërlei we
reldbeschouwing. Vandaag is de geest
dezer wereld die van het zwartst pessi
misme, de angst heeft de westerse cul
tuurmens onder zijn sombere ban ge
kregen. Hij wordt er door beheerst en
verteerd. Al zijn geschreeuw om brood
en spel, is niet anders dan de hopeloze
ontvluchting van zichzelf.
Maar zijt gij weerbaar tegen deze
stroming van de geest dezer eeuw?
Dat kunt gij allen zijn wanneer gij
u voor alles steeds laat beheersen door
het Boek der boeken, uw Bijbel, die
onveranderlijk is, de tijdgeest van alle
eeuwen trotseert en zijn gezaghebbend
woord, brandend van actualiteit ook
vandaag tot u spreekt: men, wees niet
On&ind&aaA.
maar het Woord Gods is niet gebonden. 2 Tim. 2 9b.
Paulus heeft in het voorgaande
vers gesproken van de opstanding
uit de doden, die hij vermaant in ge
dachtenis te houden. Uit die opstan
ding spreekt immers de heerlijkheid
van Zijn persoon en van Zijn werk.
Hij is de steen, die door de mensen
verworpen van God ten hoofd des
hoeks is gelegd. Met de prediking
van die Christus als het enige funda
ment der zaligheid komt Paulus in
botsing met Joden en Romeinen. Zo
als de profeten in botsing kwamen
met het afvallige volk, zoals de Her
vormers in botsing kwamen met de
dwalende kerk. Zoals de prediking
ook in deze tijd in botsing komt met
al wat de mens groot maakt en ver
heerlijkt.
Onder de toelating Gods zien wij
de profeten en apostelen en na hen
de predikers menigmaal gebonden.
Dit gebonden worden terwille van
het Evangelie gaat op allerlei wijze
nog voort.
Maar daar komt het niet op aan,
zegt Paulus. Het Woord Gods, dat
men zou willen binden, dat men zou
willen remmen in zijn loop, gaat door.
Het Woord Gods is niet gebonden
aan het staan of vallen van mensen.
Het gaat voort de harten te roepen
tot bekering!
Laten wij bij dat Woord leven, bid
dende, dat de Here gedurig door Zijn
Woord, en Geest Zijn wegen ons be
kend make, ons in alle waarheid
leide, alle valse grondslagen ons ont-
neme en ons op Zijn Woord alleen
doe hopen.
St. Philipsland. E. S. DE LINT.
bevreesd, voor wat komen gaat. Vrees
slechts God! Het kruis van Christus
rijst hoog boven alle angstvragen uit
als het grote, het wereldbeheersende
uitroepteken: Het is volbracht!
Daarom vrees niet, o mens, gelóóf
alleen maar.
Wat leest gij?
Lees uw BIJBEL!
Lüj
Der is toch wel een groat verschil
tussen de ene mens of de aere as ze
oud worre. Ik bedoel der niet mee as-
dat er heel 't leven deur geen groat
verschil ken wezen. Daer niet van, zoa
min asdat er geen twee blaeren an een
boam eender bin, net zoa min bin der
twee mensen geliek an mekaere. Maer
ik bedoel noe meer in de ouwerdom,
dat er zoa'n groat onderscheid ken we
zen tussen de een die lang kras en
sterk bluuft en de aere die een sukke-
laer wordt. Zoa ontmoettende ik ver-
leje weke eer. oude kennis van me uut
Goes, die al diep in de tachentig is en
nog niet ouwer liekent as een goeie
zestiger. Hie reist en' doet krek as ie
wil. Hie gaet naer z'n getrouwde kin-
ders, die overal in 't land verspreid
weunen en as ie weer thuus is maekt ie
wandelingen van uren lang. En ie heit
nerges last an. Oak z'n geheugen is nog
perfect in orde. Dat kom je an de weet
as ie an 't vertellen slaet over vroeger.
Hie vertelde mien asdat ie nog deur
dominé Buddingh gedoapt is. En hie
was net een jaer oud toen Ds Buddingh
stierf. Hie wist nog te vertellen, en dat
had ie in laeter jaren van z'n moeder
gehoord, dat toen ie op de wareld
kwam en Ds Buddingh is kwam kieken
in z'n wieg hie zoa schrok van dat
gezicht, dat ie 't op een brullen zetten
de en toen zee Ds Buddingh, dat zal
een lastig meraekeltje worden. Maer
z'n moeder zee laeter: Ds Buddingh
heit een 'oap waere diengen 'ezeid,
maer dat heit ie toch mis gehad. Jae 't
was vroeger een raere tied. Hie ver
telde mien asdat z'n vaeder zoa'n
beetje kwakzalverde. Hie heit een 'oap
mensen genezen, zelfs de vrouw van de
dokter. Maer toen dee de dokter 'm
een preces an en dat vond ie niet mooi
van z'n. Hie was een eksper in 't mae-
ken van breukbanden. Dan kwamme
de mensen die bie z'n passen en hie
maekte ze kant en klaer. Maer ie hielp
de mensen dan tevens oak an aere
diengen as 't noadig was. Zoa was der
is een vrouwe bie z'n 'ewest, die veul
an verstoppinge leed en die gaf ie toen
met veul resultaat een elisma-inspu-
tinge, zoadat ze al drek bie z'n naer de
w.c. kon. Noe had ie dat dieng op de
tafel bie z'n in de werkplaes gezet en
toen kwam der net een jongen bie z'n
om een breukband en net toen ie die
in een aere kamer uut de kast wou
gaen haelen, zee dat jongmens, die bie
de meziek was en nogal interesse had
bie al wat op meziek leek (en hie wees
toen naer dat dieng op tafel met die
slang er an): Wat hei joe hier noe veur
'n dieng op tafel staen? Noe was z'n
vaeder nog al een beetje an de grap
pige kant en die zee toen: dat is noe
een schotse doedelzak, waar je meziek
op maeken ken, en meteen gong ie
naer de aere kaemer om de breukband
te haelen. Maer toe ie werom kwam
stong dat jongmens met de slang an z'n
mond, z'n kone dik te blaezen en toen
zee ie teugen z'n vaeder: ik begriepe
der niks van, maer ik ken geen aezem-
pie meziek der uut kriegen, hoe ken
dat noe? prombeer joe 't is. Maer z'n
vaeder bedankte der veur en lee het
dieng gauw onder de kaste. En zoa had
ie nog veul meer verhaelen uut die
tied, de een nog mooier as de aere. As
ie eenmael an 't vertellen begon was
der geen ophouwe meer an. 'tWas een
aere tie as die we noe beleven: veul
gemoedelijker onder mekaere. 't Geld
was schaers, maer ze hadden 't toch
over 't algemeen goed met al de er-
moei die de mensen vaek lejen. Der
was nog goeie volkshumor. Maer er-
moei was der oak. Hie vertellende
mien, dat ie vaek 't verhael van z'n
vaeder gehoord had, asdat domenie
Buddingh is een keer in de winter bie
een boer kwam en de schuur deur
gong waer de errebeijers an 't dorsen
wassen. Der was ter een bie die in de
kou stong met een kapotte versleten
broek waer deurheen je z'n onderbroek
zien kon. Hie zee teugen z'n: broer! hei
joe niet aeres om an te trekken. De er-
beijer antwoorende: neent dat is alles
wat ik 'a. Toen gong ie naer binnen
bie de boer en deuze was zoa goed of
ie haelende uut de klerenkist, die ze
toen nog hadden een sterk pak en
moest 't an de erbeijer geven. Noe is,
wat dat anbelangt, de tied er wel wat
op veuruut gegaen. Geen erbeijer as ie
werk heit hoef meer om een broek te
schojen bie z'n baes. Ie verdient wel
zoaveul dat ie erzelvers eentje koapen
ken en dat hoort oak zoa. De erbeijer
is niet alleen z'n broad, ie is oak z'n
kleren waerd. Wat de aere dienge be
treft was er niet zoa heel veul verschil
tussen vroeger en noe, ik bedoel toen
me ouwe vrind begon te vertellen over
de omgang tussen jonges en meisjes,
noe wat dat anbelant bin der niet veul
veranderingen gekommen. Hie vertel
lende me, dat ie veur de eerste mael
met een meisje langs de diek gong toen
ie zeventien jaer oud was. Maer ie trof
't slecht want toen kwam ie net z'n
vaeder en moeder teugen.
'sAevens an taefel zee z'n moeder
teugen z'n vaeder: noe, hoe is 't? Mot
je die kwaejongen noe eerst niet is on
der handen nemen, dat ie noe al met
meisjen langs d'n diek loapt te slen
teren? Ze keek erg kwaed naer 'm.
Maer z'n vaeder kauwde eerst z'n
broad goed fien en slikte het kalm
deur, toen nam iè een slok koffie en
toen zee ie: bel vrouwe, wat mot ik
daer noe van zeggen? Hoe is 't bie ons
zeivers begonnen? Ik weet me nog te
erinneren asdat we al hand in hand
liepen toen we nog naer de bewaer-
schole gongen. Noe toen at ie weer
deur en z'n moeder wier road maer ze
zei geen woord meer. Toen gaf ie z'n
moeder een knipoagje en vorders wier
er over gezwegen. Toch is dat meisje
met z'n vrouwe jeworre, zee ie me nog
en toen nam ie afscheid, want ie most
nog een half uur varder loapen. En ik
had zoa 't een en aere om nog is over
nae te dienken.
Je FLIP BRAMSE.
U
05
tj
05
gg
z>
2
O
ifi
te •-
"ig a
S u JS
O
c O
bc
a~
§15
o <i> ti «8 S N
•Sc,/,
fill
1 cT s
a o
m o
I M3 -
f B öt-S s si"0
3 g N B So e 55.*
(1)1 tl 4J -
•-H Q-fl) IflHHOiHtD
CS o e ti ©in
0) W'-t
5? s«hï
'E-Scó'S S
.83-.B I
M 3 o
S "X!
T)
T3 M
&T5
K-
A i C 1