tAf my11 aP üV Jsf-stM WAT LEEST GIJ? Bij ons Üniis III8M mmmm mmmm Om j-friniUc&lcul x p mmm ONS FEUILLETON. fl IIs 3 Vrijdag 9 November 1951 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 BxteM-eAfiAe&Uity Van de uitgeverij W. D. Meinema N.V. te Delft ontvingen we de volgen de boeken uit de serie Jeugdboeken. „Louitje", door Piecky de Jong. Geïllustreerd door Adri Alindo. We beginnen met het kleinste boek je te bespreken, omdat dit het beste is, zonder hiermee iets ten nadele der anderen te willen zeggen, maar in dit boekje wordt heel teer en voorzichtig en toch ook kinderlijk het „probleem" in het jonge kinderleven behandeld. En wel dit probleem, dat een klein jongetje, levenslustig naar de geest, aan geen enkel spelletje mag mee doen, omdat 7'jn zwakke hartje dit niet verdragen kan. Er wordt met dit kind gebeden en hij bidt zelf ook, zon der verhoring. Zijn moeder en zijn meester helpen door zijn moeiten heen. Meester acti veert ook op gezonde wijze de vriend jes, niet door sentimenteel medelijden, maar door hem toch no0 datgene te laten doen, wat nog mogelijk is. Voor kinderen wel eens goed met leed van kameraadjes geconfronteerd te wor den. Een heel goed boekje. Illustratie best. „Arie Willemsz, een Hellevoetse bestedeling", door A. van Har- tingsveldt. Geïllustreerd door Jan Lutz. De lotgevallen van de Hellevoetse bestedeling Arie Willemsz zijn boeiend beschreven. Hij maakt ook nogal heel wat mee. Maar hij leeft ook in een veelbewogen tijd. Een moeilijke tijd voor ons volk, maar ook 'n tijd, waar in we kerels hadden, die wat deden voor land en volk. Oorlog met Enge land. Eerst een nederlaag en Enge land triumfeert op de Noordzee. Ver slagenheid bij het volk, tot dat Beste- vaer weerom komt. Dan gaat de Ruy- ter naar Chattam en Hollands naam is weer gered en wij - aren weer als vrije kerels over de Noordzee. Arie Wil lemsz maakt alles van dichtbij mee, want hij zit op een der oorlogsbodems midden in het gevecht. Toch is hij geen vechtjas van beroep, want hij wil schilder worden. Dat wordt hij ook, onder leiding van onze beroemde Johannes Vermeer. Ook een uitste kend boek. Misschien goed dat ook ouderen het eens lezen, want dan komt de herinnering boven, dat er een tijd was in onze geschiedenis dat we „neen" dorsten zeggen tegen een grote natie. De illustratie van Jan Lutz is natuurlijk goed. „Een avontuur in school", door J. J. Frinsel. Geïllustreerd door C. S. T. M. Leeflang-Oudenaar- den. Een aardig, vlot verhaal van kwa jongens, die door hun streken natuur lijk in de val lopen, maar eind goed al goed. De toon is goed gevonden. De illustraties zijn wel aardig, maar niet bepaald pittig voor een jongens boek. „Het goud van de Toemoek- Hoemak", doo- G. van Heerde. Geïllustreerd door E. M. Ma- chielse. Dit boek kan ons minder bekoren om de zeer gezochte manier, waarop al de avonturen zijn bijeen geraapt. En de manier, waarop de Christen neger steeds a la minuut op de goede plaats is om van dood en verderf te redden is al te machinaal. Maar .dat die pientere neger die telkens dus ter redding opdaagt, het niet in de ge dachten krijgt, dat de twee jongens na al het gebeurde, niet meer naar hun eigen stam kunnen terugkeren, is weer al te onnozel. Nee, alles maakt 'n te „fabriekmatige' 'indruk. Illustraties niet in de stijl voor een jongensboek. Deze boekjes zijn door de uitgever uitnemend verzorgd. Doch dat is van deze firma al wel bekend. Wie betrok ken is bij Zondagsschoolwerk, zal goed doen de keurig verzorgde catalogus aan te vragen,, waar men te kust en te keur kan gaan, bij oude en nieuwe uitgaven. Kring van Damproblematlek. Damliefhebbers die interesse hebben voor problematiek kan ik ten zeerste aanbevelen lid te worden van de „kring". In het orgaan vindt men steeds de nieuwste snufjes bewerkin gen en motieven. Redacteur: H. M. SLABBKKOORN Oostsingel 60a, Goes. No. 594, auteur B. Kramer, Maas tricht. Zw. 7, 16, 17, 18, 22, 24, 27, 29, 33, 39. Wit 26, 31, 35, 36, 37, 40, 44, 45, 48, 50. No. 595, auteur Edg. Plasschaert t, St. Jansteen. Hierbij een aantal problemen uit het October-nummer onder redactie van J. H. H. Scheijen, Julianastraat 28 Kerkrade. No. 585, auteur D. Vuurboom, Gla- nerbrug. Zw. 2, 12, 21, 22, 27, 35. Wit 31, 34, 36, 37, 39, 48. No. 586, auteur J. H. H. Scheijen, Kerkrade. Zw. 2, 8, 10, 12, 30, 34, 37. Wit 16, 19, 23, 32, 37, 45, 50. No. 587, auteur J. Metz, Amsterdam. Zw. 7, 10, 20, 24, 26, 30, 39. Wit 17, 21, 22, 23, 33, 35, 44. No. 588, auteur J. W. Konings, Rot terdam. Zw. 8, 17, 18, 19, 21, 27, 31, 36. Wit 26, 28, 32, 33, 37, 41, 42, 47. No. 590, auteur J. Moulen, Voeren- daal. Zw. 4, 6, 7, 10, 13, 17, 30, 39. Wit 15, 27, 31, 32, 36, 38, 40, 45, 48. No. 591, auteur A. Berens, Tilburg. Zw. 6, 8, 14, 16, 19, 24, 29, 30, 34, 40. Wit 17, 21, 22, 25, 28, 32, 39, 43, 46. No. 592, auteur J. Burggraaff, Den Haag. Zw. 2, 3, 6, 8, 10, 11, 16, 23, 24, 29. Wit 21, 27, 31, 32, 33, 35, 38, 42, 43, 45. No. 593, auteur, J. v. d. Boogaard, Nuland. Zw. 3, 5, 21, 22, 23, 29, 31, 33, 36, 38. Wit 15, 20, 25, 30, 34, 40, 42, 47, 48, 49. ri i tm ÉB p!!^ s Ui n H in Zw. 8, 10, 13, 18, 19, 20, 23, 25, 26, 36. Wit 27, 28, 30, 32, 33, 34, 36, 40, 41, 47. No. 596, auteur C. Schaap, Heusden. Zw. 1, 3, 8, 10, 11, 13, 22, 23, 25, 28, 31. Wit 26, 30, 33, 34, 37, 38, 39, 40, 46, 47. No. 597, auteur B. Meester, Beester- zwaag. Zw. 4, 7, 9, 11, 12, 14, 18, 20, 24, 31, 36. Wit 15, 21, 23, 25, 32, 35, 41, 42, 47, 49, 50. No. 598, auteur J. A. Pennings, Den Bosch. Zw. 7, 8, 9, 10, 12, 17, 26, 28, 30, 33, 39. Wit 19, 21, 23, 24, 29, 32, 35, 38, 40, 41, 42. No. 599, auteur A. F. Hoogvelt, Eind hoven. Zw. 9, 10, 12, 13, 18, 19, 20, 24, 29, 34, 35, 36. Wit 26, 28, 32, 38, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 49. No. 600. auteur C. Nierop, Amster dam. Zw. 3, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 15, 17, 21, 22, 27, 36. Wit 23, 24, 28, 29, 31, 33, 34, 35, 37, 38, 39, 42, 49. No. 601, auteur J. P. Larose, Mon treal, Canada. Zw. 4, 5, 7, 8, 12, 19, 21, 22, 23, 26, 27 29 36 Wit' 15,' 30, 32, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 45, 46, 47. No. 602, auteur J. A. Pennings, Den Bosch. Zw. 5, 6, 10, 11, 13, 16, 19, 20, 23, 25, 29, 30, 35, 38. Wit 17, 22, 26, 27, 31, 32, 34, 36, 40, 41, 43, 44, 48, 49. No. 603, auteur J. H. H. Scheijen, Kerkrade. Zw. 6, 7, 8, 9, 11, 14, 17, 18, 19, 21, 24, 26, 29, 30, 35. Wit 16, 27, 31 32, 33, 37, 38, 39, 41, 42, 43, 44, 45, 47, 49. No. 604, auteur J. Viergever, Baren- drecht. Zw. 2, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 13, 16, 19, 24, 29, 30, 32, 34, 35, 45. Wit 17, 18, 22, 25, 27, 31, 33, 36, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 48, 50. Voor alles geldt: Wit speelt en wint. Veel succes! U kunt er een tijdje zoet mee zijn. Nieuws uit de Bond. Het jeugdkampioenschap van Zee land zal wederom verspeeld worden. Iedereen kan er aan deelnemen, die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt. Deelname gratis. Opgave voor 15 November bjj J. F. de Jonge, Noordsingel 54, Middelburg. S. .Och, wat leuk eens 'n bloempje in de stad te zien....!" Er komt nog iets heel moois. Een brief van Tootje. Een paar woorden maar. Dat ze heel blij was met zijn brief en dat ze hem wel tien keer heeft overgelezen. Tot Zondag dan! Wel tien keer overgelezen! Ja, nu is er geen twijfel meer mogelijk. Geert kan zijn geheim haast niet meer voor zich houden. Zijn moeder heeft al het een en ander gemerkt, maar zij is wijs, glimlacht en zwijgt. De volgende Zondag gaan Tootje en Geert weer uit wandelen. En daarna komen er nog vele Zondagen, die zij samen doorbrengen. En eens zullen zij elke dag samen zijn en nooit meer van elkaar gaan. DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Tootje heeft haar betrekking in de stad er aan gegeven en is weer bij haar ouders ingetrokken. Dat komt goed uit, nu Sien inmiddels getrouwd is. Maar zo heel lang zullen ze Tootje's hulp ook niet meer hebben, want Geert en Tootje lopen al met trouwplannen rond. Waarop zouden ze wachten? Ze kennen elkaar goed, ze hebben de leeftijd en de broodwinning ontbreekt gelukkig niet. Wat staat hun toekomst nog in de weg? Is het leven niet louter zonne schijn? Nee, zo egoïstisch zijn ze niet, dat ze om het eigen geluk anderer on geluk vergeten. Armoede en ziekte, vele ontberingen zijn er altijd in de wereld. Wie alles heeft, wat zijn hart begeert, mag zich wel uitzonderlijk bevoorrecht achten. Kleine verdrietelijkheden komen ove rigens ook in hun leven nog wel voor. Op een dag, terwijl hij ergens midden meer opstaan. Met lood in de schoenen gaat hij naar de naastbij gelegen boerderij en vraagt daar een paard te leen. De boer verhuurt hem er een en is ook bereid het cadaver van de trouwe hit weg te slepen. Geert, die de dood nog nooit van nabij heeft aanschouwd, is diep onder de in druk. Wat moet het dan wel zijn, een op een landweg rijdt, maakt Jaap, Geerts trouwe hit, opeens een sprong en stort neer. De sjees kiept voorover. Ontsteld glijdt Geert van de wagen en buigt zich over het paardje. Het schokt nog even; er gaat een rilling door het lichaam. Het wit van de ogen verschiet en reeds is het leven uit het dier ge weken. Tranen springen Geert in de ogen. 't Is maar een dier. Jawel, maar het wa6 zijn kameraad, dat durft hij gerust te zeggen. Jarenlang is het elke dag, in weer en wind, zijn trouwe metgezel geweest. Gewillig en geduldig bracht het hem waar hij wilde. Hij klopt op de nek, op de flanken, houdt zijn hand onder de neusgaten. Dood is het, en nooit zal het mens te verliezen, die je dierbaar is. Toen Jannie, zijn buurmeisje stierf, was hij wel aangegrepen, maar toch eigenlijk nog te jong om te beseffen, wat het voor haar ouders betekende. Toch zou niemand dit sterfgeval van zijn paard tragisch noemen. Immers, het was maar een dier en bovendien een oud dier. Hoe oud precies weet Geert niet, immers Jaap heeft al de oude Han nes Wijkhuizen zijn trouwe diensten ver leend. Hij kan er niets aan doen, dat hem telkens weer de tranen in de ogen schieten, wanneer hij zich het verlies realiseert. Hij heeft met Jaap niet al leen gereden en hem voedsel gegeven. Hij heeft met hem gepraat, zijn hart bij hem uitgestort in vreugde en verdriet. En al zei het dier niets terug, zijn blik was voldoende antwoord. Gelukkig kunnen zowel zijn ouders als Tootje goed begrijpen, wat het verlies van de hit voor Geert betekent. En als hij dan weer onder de mensen is, komt liet gezonde levensgevoel weer in hem boven en begint hij over de aankoop van een opvolger van Jaap. „Vrijdag is het paardenmarkt in de stad", zegt vader Slot. „Maar ik wil niet in m'n eentje gaan", zegt Geert. „Daarover heb ik niet ge noeg verstand van paarden. Misschien wil Jan Ruiter met me meegaan, die is van alle markten thuis". Dan wil Tootje ook graag mee, want ze vindt dat loven en bieden op de markt altijd een amusant schouwspel. Ze kan dan meteen mooi het een en ander kopen voor hun huishouding, dat was ze toch al van plan. Geert gaat met Ruiter praten en deze is dadelijk bereid komende Vrijdag mee naar de paardenmarkt te gaan. In die tussentijd kan Geert er niet op uit, maar hij blijft toch niet stilzitten. Dit is een goede gelegenheid om zijn voorraad weer eens na te gaan, en te zien wat moet worden aangevuld. Ook gaat hij met Tootje naar Kas pers, de meubelmaker, om te overleggen over het meubilair. Ze zullen wel veel in de stad kopen, maar willen de dorps genoten niet helemaal passeren. (Wordt vervolgd). a a "JÉ a a, -O §1-3 Sgts-ö S.Jsg S Sgi 1 i »- 2 e o> p, g s -S3 -o s e rfi •iïrS O S.jj «■s o ïo 'o s feoëö|.ë c g 1 is «rag -W ei 9 §!p-»ts e S ge 3 SP •S I U öl i: -o ,g Q) eiS Sr* 9 "co L 3 e - o c"ö !s A *-ï*3 1*1*^ O tj Q p <1> C Cd g 3 s E"0!* behorende bij het ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrjjdag 9 Nov. '51 No 2016 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eei/mcH u/ee/cem UIT DE SCHRIFT. Een bekend rooms-katholiek literator uit Frankrijk, Pierre Emmanuel ge naamd, heeft in verschillende grote franse bladen de strijd aangebonden tegen wat hij noemt de „literaire ab surditeit" van ons moderne leven. Hij heef hierbij gewezen op de grenzeloze geestelijke schade, welke de wereld aan beide zijden van het ijzeren gordijn on dergaat, als erfenis van systeembou wers der moderne geschiedenis, die het collectief dynamisme in de plaats heb ben gesteld van het individuele gewe tensonderzoek. Hij verklaart: „het af schuwwekkende wordt onder ons als een kostbare plant gecultifeerd en de beïnvloeding van de literatuur op de mens bereikt tenslotte, dat de indivi duen die belangrijke plicht vergeten: het geluk na te streven. Onze absurdi teitsliteratuur is een vlucht, en mis schien wel het symboolteken der on vruchtbaarheid. Er zit in deze situatie-tekening een diep ernstige waarschuwing voor onze tijd. Het is 'n vaststaand feit, dat de literatuur aller eeuwen steeds in direct verband gestaan heeft met de stro mingen van de tijd, uitdrukking was van de tijdgeest, de directe resonans, de echo, van wat de harten en hoofden beroerden. Wanneer we in het Hitler-Duitsland de literatuur bestuderen, zien wij dat daar, wat Piere Emmanuel noemt de profeten van het „collectief dynamis me", bezig geweest zijn om de harten der millioenen te winnen voor de Na zi-ideologie. En op 't ogenblik zal het achter het ijzeren gordijn niet anders zijn. Maar dit is slechts het ander uiterste van wat b.v. de Tachtigers ten onzent in hun tijd profeteerden. Zij noemden zich de kunstenaars, die het publiek verachten. Hun kunst woonde in de „ivoren toren". Kunst werd beoefend om de kunst en verder bemoeiden deze kunst-goden zich nergens mede. Maar toch waren ook zij zo niet anders dan de representanten van hun tijd. Im mers die tijd kenmerkte zich als de eeuw van het individualistisch ratio nalisme en daarom waren ook deze Tachtigers in de grond der zaak niet anders dan de resonanten, de echo's van wat die tijd beheerste. En vandaag is het weer niet anders. De moderne literatuur is doortrok ken van een geest van het diepst pes simisme. We hebben er enkele weken geleden nog iets over gezegd op deze zelfde plaats. Er komen boeken uit over „het jaar 2000", waarin de angst voor het leven domineert en het zwartgalligst pessimisme de eerste viool speelt. Ook deze literatuur is een resonans van wat onze tijd beroert. We zijn ge grepen in een angst-psychose. De wes terse wereld leeft onder de ban van een cultuurvernietiging, waaraan niet te ontkomen zal zijn. En de literatuur is hiervan de vormgeving, de uitdruk king. En daarom klemt voor u en mij de vraag, die wij boven dit artikel plaatsten: Wat leest gij? Niettegenstaande papierschaarste en papierduurte, blijven de boeken van de persen stromen. Het ene verdringt het andere. En we zijn niet meer „bij" wanneer we het niet allemaal gelezen hebben. Worden we er beter van? In deze literatuur, zowel als door de radio en de dagbladpers komt tot ons de geest dezer eeuw en tracht ons te beïnvloeden. En we zijn het, éér dat we 't zelf bevroeden kunnen. Een ro mannetje is zomaar niet een verhaaltje van de een of andere auteur. Ieder boek is de neerslag van een menselijke ziel, een geestesuiting. En wanneer gij een boek leest luistert gij naar een mens, die u, in een vorm, die vaak meesleept en u kritiekloos maakt, ver tellen komt wat zijn visie is op dit le ven, op de mensen en op de toestanden. Een boek is een prediking, een getui genis. En in dat getuigenis komt de geest dezer eeuw tot u in zijn meest verleidelijke vorm en gestalte. Daarom nog eens: wat leest gij? Ik wil u niet het boek ontraden. Op rijpere leeftijd kunt ge, moet ge al thans de geesten kunnen proeven. Maar beproeft gij ze dan ook of zij uit God zijn? Daar gaat het nu maar om. Want wij hebben te maken met tweeërlei we reldbeschouwing. Vandaag is de geest dezer wereld die van het zwartst pessi misme, de angst heeft de westerse cul tuurmens onder zijn sombere ban ge kregen. Hij wordt er door beheerst en verteerd. Al zijn geschreeuw om brood en spel, is niet anders dan de hopeloze ontvluchting van zichzelf. Maar zijt gij weerbaar tegen deze stroming van de geest dezer eeuw? Dat kunt gij allen zijn wanneer gij u voor alles steeds laat beheersen door het Boek der boeken, uw Bijbel, die onveranderlijk is, de tijdgeest van alle eeuwen trotseert en zijn gezaghebbend woord, brandend van actualiteit ook vandaag tot u spreekt: men, wees niet On&ind&aaA. maar het Woord Gods is niet gebonden. 2 Tim. 2 9b. Paulus heeft in het voorgaande vers gesproken van de opstanding uit de doden, die hij vermaant in ge dachtenis te houden. Uit die opstan ding spreekt immers de heerlijkheid van Zijn persoon en van Zijn werk. Hij is de steen, die door de mensen verworpen van God ten hoofd des hoeks is gelegd. Met de prediking van die Christus als het enige funda ment der zaligheid komt Paulus in botsing met Joden en Romeinen. Zo als de profeten in botsing kwamen met het afvallige volk, zoals de Her vormers in botsing kwamen met de dwalende kerk. Zoals de prediking ook in deze tijd in botsing komt met al wat de mens groot maakt en ver heerlijkt. Onder de toelating Gods zien wij de profeten en apostelen en na hen de predikers menigmaal gebonden. Dit gebonden worden terwille van het Evangelie gaat op allerlei wijze nog voort. Maar daar komt het niet op aan, zegt Paulus. Het Woord Gods, dat men zou willen binden, dat men zou willen remmen in zijn loop, gaat door. Het Woord Gods is niet gebonden aan het staan of vallen van mensen. Het gaat voort de harten te roepen tot bekering! Laten wij bij dat Woord leven, bid dende, dat de Here gedurig door Zijn Woord, en Geest Zijn wegen ons be kend make, ons in alle waarheid leide, alle valse grondslagen ons ont- neme en ons op Zijn Woord alleen doe hopen. St. Philipsland. E. S. DE LINT. bevreesd, voor wat komen gaat. Vrees slechts God! Het kruis van Christus rijst hoog boven alle angstvragen uit als het grote, het wereldbeheersende uitroepteken: Het is volbracht! Daarom vrees niet, o mens, gelóóf alleen maar. Wat leest gij? Lees uw BIJBEL! Lüj Der is toch wel een groat verschil tussen de ene mens of de aere as ze oud worre. Ik bedoel der niet mee as- dat er heel 't leven deur geen groat verschil ken wezen. Daer niet van, zoa min asdat er geen twee blaeren an een boam eender bin, net zoa min bin der twee mensen geliek an mekaere. Maer ik bedoel noe meer in de ouwerdom, dat er zoa'n groat onderscheid ken we zen tussen de een die lang kras en sterk bluuft en de aere die een sukke- laer wordt. Zoa ontmoettende ik ver- leje weke eer. oude kennis van me uut Goes, die al diep in de tachentig is en nog niet ouwer liekent as een goeie zestiger. Hie reist en' doet krek as ie wil. Hie gaet naer z'n getrouwde kin- ders, die overal in 't land verspreid weunen en as ie weer thuus is maekt ie wandelingen van uren lang. En ie heit nerges last an. Oak z'n geheugen is nog perfect in orde. Dat kom je an de weet as ie an 't vertellen slaet over vroeger. Hie vertelde mien asdat ie nog deur dominé Buddingh gedoapt is. En hie was net een jaer oud toen Ds Buddingh stierf. Hie wist nog te vertellen, en dat had ie in laeter jaren van z'n moeder gehoord, dat toen ie op de wareld kwam en Ds Buddingh is kwam kieken in z'n wieg hie zoa schrok van dat gezicht, dat ie 't op een brullen zetten de en toen zee Ds Buddingh, dat zal een lastig meraekeltje worden. Maer z'n moeder zee laeter: Ds Buddingh heit een 'oap waere diengen 'ezeid, maer dat heit ie toch mis gehad. Jae 't was vroeger een raere tied. Hie ver telde mien asdat z'n vaeder zoa'n beetje kwakzalverde. Hie heit een 'oap mensen genezen, zelfs de vrouw van de dokter. Maer toen dee de dokter 'm een preces an en dat vond ie niet mooi van z'n. Hie was een eksper in 't mae- ken van breukbanden. Dan kwamme de mensen die bie z'n passen en hie maekte ze kant en klaer. Maer ie hielp de mensen dan tevens oak an aere diengen as 't noadig was. Zoa was der is een vrouwe bie z'n 'ewest, die veul an verstoppinge leed en die gaf ie toen met veul resultaat een elisma-inspu- tinge, zoadat ze al drek bie z'n naer de w.c. kon. Noe had ie dat dieng op de tafel bie z'n in de werkplaes gezet en toen kwam der net een jongen bie z'n om een breukband en net toen ie die in een aere kamer uut de kast wou gaen haelen, zee dat jongmens, die bie de meziek was en nogal interesse had bie al wat op meziek leek (en hie wees toen naer dat dieng op tafel met die slang er an): Wat hei joe hier noe veur 'n dieng op tafel staen? Noe was z'n vaeder nog al een beetje an de grap pige kant en die zee toen: dat is noe een schotse doedelzak, waar je meziek op maeken ken, en meteen gong ie naer de aere kaemer om de breukband te haelen. Maer toe ie werom kwam stong dat jongmens met de slang an z'n mond, z'n kone dik te blaezen en toen zee ie teugen z'n vaeder: ik begriepe der niks van, maer ik ken geen aezem- pie meziek der uut kriegen, hoe ken dat noe? prombeer joe 't is. Maer z'n vaeder bedankte der veur en lee het dieng gauw onder de kaste. En zoa had ie nog veul meer verhaelen uut die tied, de een nog mooier as de aere. As ie eenmael an 't vertellen begon was der geen ophouwe meer an. 'tWas een aere tie as die we noe beleven: veul gemoedelijker onder mekaere. 't Geld was schaers, maer ze hadden 't toch over 't algemeen goed met al de er- moei die de mensen vaek lejen. Der was nog goeie volkshumor. Maer er- moei was der oak. Hie vertellende mien, dat ie vaek 't verhael van z'n vaeder gehoord had, asdat domenie Buddingh is een keer in de winter bie een boer kwam en de schuur deur gong waer de errebeijers an 't dorsen wassen. Der was ter een bie die in de kou stong met een kapotte versleten broek waer deurheen je z'n onderbroek zien kon. Hie zee teugen z'n: broer! hei joe niet aeres om an te trekken. De er- beijer antwoorende: neent dat is alles wat ik 'a. Toen gong ie naer binnen bie de boer en deuze was zoa goed of ie haelende uut de klerenkist, die ze toen nog hadden een sterk pak en moest 't an de erbeijer geven. Noe is, wat dat anbelangt, de tied er wel wat op veuruut gegaen. Geen erbeijer as ie werk heit hoef meer om een broek te schojen bie z'n baes. Ie verdient wel zoaveul dat ie erzelvers eentje koapen ken en dat hoort oak zoa. De erbeijer is niet alleen z'n broad, ie is oak z'n kleren waerd. Wat de aere dienge be treft was er niet zoa heel veul verschil tussen vroeger en noe, ik bedoel toen me ouwe vrind begon te vertellen over de omgang tussen jonges en meisjes, noe wat dat anbelant bin der niet veul veranderingen gekommen. Hie vertel lende me, dat ie veur de eerste mael met een meisje langs de diek gong toen ie zeventien jaer oud was. Maer ie trof 't slecht want toen kwam ie net z'n vaeder en moeder teugen. 'sAevens an taefel zee z'n moeder teugen z'n vaeder: noe, hoe is 't? Mot je die kwaejongen noe eerst niet is on der handen nemen, dat ie noe al met meisjen langs d'n diek loapt te slen teren? Ze keek erg kwaed naer 'm. Maer z'n vaeder kauwde eerst z'n broad goed fien en slikte het kalm deur, toen nam iè een slok koffie en toen zee ie: bel vrouwe, wat mot ik daer noe van zeggen? Hoe is 't bie ons zeivers begonnen? Ik weet me nog te erinneren asdat we al hand in hand liepen toen we nog naer de bewaer- schole gongen. Noe toen at ie weer deur en z'n moeder wier road maer ze zei geen woord meer. Toen gaf ie z'n moeder een knipoagje en vorders wier er over gezwegen. Toch is dat meisje met z'n vrouwe jeworre, zee ie me nog en toen nam ie afscheid, want ie most nog een half uur varder loapen. En ik had zoa 't een en aere om nog is over nae te dienken. Je FLIP BRAMSE. U 05 tj 05 gg z> 2 O ifi te •- "ig a S u JS O c O bc a~ §15 o <i> ti «8 S N •Sc,/, fill 1 cT s a o m o I M3 - f B öt-S s si"0 3 g N B So e 55.* (1)1 tl 4J - •-H Q-fl) IflHHOiHtD CS o e ti ©in 0) W'-t 5? s«hï 'E-Scó'S S .83-.B I M 3 o S "X! T) T3 M &T5 K- A i C 1

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 5