DE STROPER.
Hifi
a»ti!UP
ffPüHffPPt,
Vrijdag 36 October 1*951
'T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
ONS KORT VERHAAL
ss&fg
sssil
f
as
p P«RilW
Vrijdag 26 October 1951
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
Boekbespreking.
Zelfs het humoristische boek van Dick
Nieland en het eveneens in ons land
bijna onbekende werk van Leonora
Scholle: „A Stranger in a Strange
Land", zijn in zijn boek verwerkt.
We hebben deze roman dan ook al
lereerst te zien en te aanvaarden op
zijn historische waarde. En, uit dat oog
punt gewaardeerd, is het een uitste
kend boek geworden, waar we respect
voor hebben.
Het is dan ook niet de schuld van de
auteur, dat dit boek als roman minder
geslaagd is. Hij had de keus tussen het
schrijven van een roman in de gebrui
kelijke betekenis van het woord en het
geven van een historisch zo betrouw
baar mogelijk verslag, aan de hand van
de vele bronnen, die tot zijn beschik
king stonden. En toen heeft lijj het
laatste gekozen. Dat moet voor hem
een offer geweest zijn. Want wat zit
er in deze historische gegevens niet een
zeldzaam mooi materiaal voor een ro
manschrijver. Wanneer Risseeuw b.v.
eens alléén die mooie figuur genomen
had van Bas liaan Broere zonder meer,
wat een roman is daarvan op te bou
wen! Of b.v. de vrouw van ds Scholte,
die vrouw van de wereld, die in de Pa-
rijsse danssalons gedanst heeft met een
der prinsen van Oranje, over geplant
in de bloei der jaren in de „Huilende
Wildernis" die nog tot Pella herscha
pen moest Worden. Er zitten tal van
romans in dit boek. Risseeuw heeft dat
natuurlijk ook gezien, maar hij is niet
voor de verzoeking bezweken. Hij heeft
ons volk een natuurgetrouw verslag
willen geven van de worsteling der uit
het Nederland van de liberalistische
eeuw, ontvluchte emigranten, die als
valse munt, buiten de rationalistische
en materialistische circulatie door een
hooghartig liberalistisch bewind, ge
steld waren.
Dat is de grote verdienste van dit
boek. Hij heeft al het andere er aan
ondergeschikt gemaakt. Want inder
daad, een „roman" is dit boek niet ge:
worden, al zitten er stukken in, die zich
als roman laten lezen. Er zit geen
strenge conceptie in dit boek. Het
vraagt een telkens onderbreken van de
gespannen aandacht, voor andere figu
ren en toestanden. Trouwens, wie een
tijdvak van n kwart eeuw Amerikaanse
geschiedenis onzer emigranten, hun
maatschappelijke, hun sociale, hun ker
kelijke worsteling en dan meteen nog
de geschiedenis van individuele perso
nen en ook nog een brok Amerikaanse
geschiedenis tde slavenoorlog!) geven
wil, krijgt met zo'n overstelpende macht
van feitenmateriaal te doen, dat hij niet
ontkomen kan aan het mankement, dat
zijn werk iets kronielcsachtigs krijgt.
Wij mogen dat Risseeuw niet kwalijk
nemen. Integendeel, wie de moeilijkhe
den doorziet, waarmee hij te worstelen
heeft gehad, heeft grote waardering,
voor wat hij er van gemaakt heeft
Daarom zal dit boek zeker zijn weg
wel vinden. Het heeft grote historische
waarde en nogmaals: voor ons Zeeuwen
heeft het de bijzondere attractie van
het verhaal van Bastiaan Broere, de
Yersekese oestervisser, de man met de
oprechte Zeeuwse mystiek die in Ame
rika zijn weg vindt, materieel, maar
vooral geestelijk. Van harte aanbevolen!
Annaliesjes huwelijk.
Gisterenavond op bezoek geweest.
Toevallig was er een heel kringetje bij
een. Er is zwaar geredeneerd. Thema:
deze ontredderde tijd, waarin zoveel,
ja van alles, ons bedreigt. We weten
dat allemaal wel. Krant radio vertellen
het je elke dag en als je soms mocht
denken, dat je te pessimistisch bent,
dan hebben we immers de Bijbel, die in
klare taal vertelt, wat we verwachten
kunnen. Geen wonder, dat deze ge
sprekken van morgen nog nawerken,
terwijl ik me klaar maak om naar
school te gaan. Ook al ben je niet ang
stig, omdat weer de Bijbel ons spreekt
van de einduitslag, die vast is en ook
goed, voor wie gelooft, daarom is het
toch nog niet opwekkend te denken
aan de donkere doorgang naar het
lichtend einde. In gedachten repeteer
ik wat die en die gezegd heeft. Doch
alzo peinzend ben ik toch klaar geko
men om naar school te gaan. Ik heb
nu eerst de praktische vraag te beant
woorden wat ik zal aantrekken voor
jas. Het ljjkt me zo akelig kil in die
natte nevelluchten. Maar net ben ik
buiten, of met èèn slag heeft de zon het
gewonnen. Transparante nevelslierten
verijlen totaal in de goudige glansen,
waarmee ons dorp gul wordt over
goten. Dit is opeens een heel andere
wereld en gulzig adem ik de kruidige
herfstlucht in. 't Is natuurlijk rustig in
ons dorp. Behalve de schooljeugd, de
bakker en de melkboer is er niet veel
van het mensdom te zien. 't Vrouwvolk
is binnen en verreweg het grootste deel
van het mannelijk publiek ploetert op
het land of in de tuinderij. We leven
nu eenmaal in een gewoon boerig
dorp, waar we allemaal als gewone
mensjes hard ploeteren moeten voor
de kost, maar we doen het nog wel met
een tikje plezier in het werk. Ik zei het
al, het is hier maar een gewoon boerig
dorp. Dat is duidelijk te zien. Ieder
heeft zo z'n tuintje voor en achter het
huis. Achter staat de kool en nog wat
sla, maar voor het huis is het al aster,
wat je ziet. Zo hier en daar wat chry-
santjes er tussen. Maar de asters heb
ben vanmorgen een extra feestkleed
aan over hun juichende kleuren. Deze
randjes afrikaantjes, die de aster-perk
jes omzomen, verhogen met hun jubi-
lante kleur het feestelijk effect. De
bloemen hebben de vochtdruppels van
hun morgenbad nog niet afgeschud. De
zon heeft ze volkomen verrast, maar
daarvoor worden ze ook schadeloos ge
steld, want de zon verandert elke
vochtdruppel in een edelsteentje, zodat
alle asters nu een diamanten kroontje
dragen. Ik denk even aan Jacqueline
van der Waals, „Gouden najaarslaan",
In bossen zal het wel mooi zijn nu,
maar ik ben niet jaloers, want het
nuchtere koeienweitje aan de overkant
van de weg bij onze school is door zon
en nevel samen omgetoverd in een
sprookjesveld van ragfijne nevelslier
ten en verglijdende diamantjes.
Op het plein krioelt het al en geluk
kig maakt een ridder uit klas zeven
me fluks de fiets afhandig, zodat ik
ineens buiten kan blijven. In oud en
jong is blijkbaar een geest van vitale
levenslust gevaren. Ze stoeien en dra
ven als kalveren in het voorjaar. Wim-
pie vraagt al dadelijk mijn aandacht
voor zijn prestaties in het hardlopen.
Hij trekt dravend en snuivend al maar
cirkels om me heen. En dan is daar
opeens ook Annaliesje, mijn buurmeis
je van schuin over, vlak bij me. „Juf
frouw ik ga vanmiddag trouwen". Dit
bericht overweldigt me zo, dat ik een
domme vraag doe. „Trouwen, zomaar
alleen?" Anneliesjes misprijzend ge
zicht brengt me tot me zelf. Haastig
voeg ik er aan toe: „Daar moet je me
alles van vertellen". Ik ga trouwen
met Bertus van buurvrouw. En ikke
krijg een hele lange sleep. Me moeder
het de scheur in het gerdijn al genaaid.
En ikke krijg een hele lange jurk en
Bertus krijgt een hoed van z'n vader
op en Bertus' zussie zei me sleep vast-
houwe en die krijgt ook een lange jurk
an. En me moeder bakt echte koe-
kies Daar moet ik toch even van
bekomen. Veel tjjd wordt me niet ge
laten, want de bruid vraagt me: „Kom
uwes ook vanmiddag juffrouw?" Daar
over moet ik even peinzen. Voor Anne-
liesje was de vraag maar voor de vorm,
want zij heeft de beslissing al geno-
men". „Ik kom uwes hale juffrouw".
De zaak is voor ha» afgedaan en ze
gaat het plein op. Evenwel, haar mede
delingen zijn in geen hoek geschied.
Er is dus kans op publiek vanmiddag.
We moeten naar binnen, maar even
gaaf m'n oog weer te gast. Van het
weitje tegenover ons heeft de zon de
laatste nevelgordijnen omhoog gehaald
en nu lijkt het veldje wel van vloei
baar goud te zijn. „De wereld is mooi",
zegt m'n collega. Opeens denk ik terug
aan een somber gezegde van gister
avond. Ik weet, dat die woorden ook
in onze tijd in vervulling kunnen gaan,
maar daarom wil ik toch genieten van
wat we nu nog hebben, een koeien-
weitje dat van goud lijkt, een stel uit
bundige hummels, die met hun levens
lust geen weg weten, een les, Bijbelse
geschiedenis, die ik nu nog in alle vrij
heid geven kan.
Annaliesje staat voor haar woord.
Nog maar net heeft m'n hospita de tafel
van het middageten leeggeruimd, of ze
is weer terug in mijn kamer. „Juffrouw,
d'r is iemand en die mot uwes trek
spreke". Ik lujk haar eens wat wantrou
wend aan. Ik vertrouw het zaakje niet.
Ons kent ons. Maar ik ben zo goed niet,
of ik ga Mar de voordeur endaar
staat het bruidspaar. Annaliesje met
een echte lange sleep van de gordijn en
een hele lange jurk, gevormd door een
onderjurk. Op het hoofd een formida
bele bos gloeiend rode asters. De bruide
gom, ook al in „het lang", deze kledij
gevormd door een overall, met keurige
vouw, zo scherp als een mes. Op z'n bol,
of beter gezegd haast naast zijn bol,
een overjarige gleufhoed. Het buurmeis
je, ook al in het „lang", eilacy niet in
het wit, heeft een dotje van een hoedje,
zo ongeveer op haar neusje staan, waar
door ze evenwel kaarsrecht op loopt,
om dit gevalletje niet te verliezen. Bo
ven haar linkeroor steekt een scherp-
gepiekte kippenveer steilrecht omhoog.
„Kom uwes juffrouw, me moeder het
de koetóes klaar?".
Niemand dn de bruidsstoet lacht
Ieder is dodelijk ernstig. Het bruids
meisje houdt krampachtig de sleep
op oogshoogte. De bruidegom, hoewel
nog niet eens schoolplichtig, vervult
zijn rol in rust en statie. M'n hospita
staat er bij te gnuiven. „Juffrouw
uwes mot per se effies meegaan om
die kinders te pleiziere". Bij het stijl
vol bruidspaar past slecht m'n witte(?)
regenjas, die ik maar haastig aan
schiet. Gelukkig word ik zo geaccep
teerd. En dan gaan we ander het
oipg van het publiek. Anneliesje, die
niet aan de goede kant van de brui
gom loopt geeft hem toch met gratie
een arm. Het bruidsmeisje stapt al
even statig, maar de sleep kan in
haar handen ook dienst doen als vlag.
Doch wie let op zulk een kleinigheid.
Maar eerlijk gezegd ook strakke ernst
is zo groot, dat het meer lijkt op een
begrafenisstoet dan op een bruilofts-
gang. Daarom begin ik wat conver
satie; „zeg Anneliesje, je bent een
mooie bruid. Heeft moeder„Ik
ben geen Anneliesje, ik ben me-
frouwkrijg ik me hooghartig
toegevoegd. Daarvan ben ik danig in
mijn wiek geschoten en ik kijk nu
maar vooruit, waar op een honderd
meter afstand de bruidsmoeder ons
glunderend staat op te wachten. Ge
Ze noemden hem op 't dorp „De
bullebak". Eigenlijk heette hij Jan
Vertregt, maar niemand noemde hem
zo, meestal „De bul".
Landarbeider was hij op de hoeve
„Zelden Rust".
En hij was ook stroper; dat wist
bijna iedereen.
Als bij winteravond de lichtbundel
zwaaide over het veld, zei men: „De
bullebak stroopt alweer; en meestal
waren ze dan niet ver mis.
Meestal had hij dan een helper.
Simen Koopmans, bijgenaamd „De
neus", omdat hij de jeneverkruik
moeilijk kon laten staan en zjjn voor
gevel daar duidelijke kenmerken van
vertoonde.
Ook hij werkte als landarbeider op
„Zelden Rust".
Tom Roos was daar knecht, maar
die stroopte nooit, of het moesten
zijn mouwen zijn als hij werkte.
Tom stond bekend als een eerlijke
man, die van recht hield, en met vlijt
en toewijding voor zijn groot gezin
zorgde.
Hun samenwerking op de hoeve was
meestal goed, enkele woorden scher
mutselingen uitgezonderd, maar wie
heeft dat nu niet?
Toch is Tom met die beide stropers
eens danig in de knel geraakt en die
les is hem zijn hele leven bijgebleven.
Wat die les dan wel was?
Ik zal het u zeggen.
't Was in de maand October en het
aardappelrooien in volle gang. Tom
rooide met de bietenrooier en De
bul en De Neus raapten. 'tWas goed
op de akker, vruchten volop en de
samenwerking prima.
Naast het aardappelveld lag een
bietenveld en 's avonds bij het naar
huis gaan, ontdekten de beide stropers
dicht aan de weg, in het bietenveld,
een hazenleger.
„Die is merrege de onze, Neus!", zei
De bul. „Kom je merrege ook een
uurtje vroeger?"
Dat was afgesproken. Ja, ja, maar
de jachtopziener was er ook nog!
Al zó dikwijls was hij bij nacht
en ontij uit bed gestapt om de beide
overtreders te vangen on tot op heden
waren ze hem altijd ontglipt.
Nu zou hij het in de vroege morgen
proberen. Eens zouden ze betalen,
daar was hij zeker van.
Hadden ze het maar geweten.
Die morgen waren allen paraat.
De jachtopziener had zich opgesteld
achter de oude zeedijk, de verrekijker
naast hem; zijn trouwe hond roerloos
aan zijn zijde; het geweer in het gras
vóór hem; de duffelse jas om zijn
schouders, want het was kil.
Zo kon hij de loop der dingen af
wachten.
En ditmaal werd zijn geduld be
loond.
Klokslag vijf uur zag hij bij het
zwakke licht der maan twee gestal
ten op het kruispunt verschijnen,
honderd meter rechts van hem.
Een geweerloop zag hij niet, zeker
verstopt onder hun manchester jas.
"tZal wel dubbel gevouwen zijn, dan
was het makkelijker te verbergen.
De hond gromde. „Koest Max".
Ze gingen de richting van de hoe
ve; ze zouden toch nu nog niet gaan
werken?
De contouren van de hoeve waren
voor de jachtopziener goed zichtbaar.
Ze lag vlak voor hem aan de zijweg
van de polder, tweehonderd meter
hemelsbreed.
Zie, ze gingen de richting van de
aardappelakker, voorbij „Zelden Rust",
dus tochwerken?
i Neen, „stil Max", neen, ze gingen
liggen in het middenduifje. Ja, nu zou
het komen!
Hij nam zijn verrekijker om beter
te kunnen zien. 'tWerd al lichter tus
sen de bomen boven hem.
Ja, 't waren ze. „de bul" en „de
Neus".
Wat nu? Naar de hoeve gaan en
zich daar verschuilen was te riskant.
Ze zouden hem zien.
Straks kon hij ook zijn verrekijker
niet meer gebruiken; ze zouden hem
ontdekken door het lichtreflex in de
glazen. Dat had hij al meer beleefd.
Dan maar hier big ven liggen en de
gebeurtenissen afwachten. Maar dat
wachten duurde lang.
Ook voor de stropers, want het leger
was leeg.
Nu hoopten ze maar, dat de buit
dat leger weer op zcra zoeken bij het
opgaan der zon.
En die hoop ging in vervulling.
Maar toen was het kwart voor zes.
En om half zes spande Tom de
paarden in. De jachtopziener had hem
zien gaan, de broodzak zwaaiend aan
zjjn linkerhand, en nt verscheen
hij daar met zijn paarden al door het
rijhek, schrijlings zitten op het roe-
paard, het gezicht naar d. zeedijk.
Toen kwam het grote moment waar
op drie mensen hadden gewacht en
waarvan Tom getuige was.
De haas verscheen met zijn oren
boven het bietenveld, staande op de
achterpoten.
Tom als belangeloze vierde, zag hem
ook.
Hij zag ook de twee gezworen
kameraden in het slootje.
Toen was er een vuurstraal en een
schot waarvan de paarden schrokken,
en de haas viel ook.
Dat was werk van „de bul", dat
had hij al meer gedaan, tenminste dat
was Tom's stellige overtuiging.'
Plots was alles in actie. „De Neus"
rende naar de plaats waar het dier
was gevaBen, naar ook de jacht
opziener en zijn hond waren van de
partij.
Maar de mannen waren sportief:
„Daar heb ik je dan" zei de jacht
opziener, „eindelijk!"
„Zo! dir emme den groenrok ok!"
zei „de bul", „je bin ok a vroeg op
pa.... Ok zin in een aesje?"
„Ja, inderdaad mannen, ik zou in
naam der wet deze haas in beslag moe
ten nemen wegens stroperij. Ik ge
p-^cr
O C M
■tï x o
.<*5 a>
n|
Or<JQ
OQ (V
<0
ft- r-t-
P Cu
trcLfr» iT >~i t* g
o CL
<5 o SLfcS".
P O W rt> rt>
Cï-trt? a p
re o.01
S 3 P tv
a?
Sfföo 5
tra
N f- Cl
3 <6 w re fc- KH rt>
reroOa i.3 3 jo
arog 3 2m S 3
P- 3 w crt) in 5. ft
i ojs
c a 5-
cfq'onq Cr
=r® ro
o> •-*
03 d C JO fD
N 3 3 M»
ê"3ös
c o 5 K
fD N 03 c+ 03
S*2gr|r§fS^
Is* Sg
s8*3e.S SS"
K tr ft 00
g§g*2.gN
S o S.
al® 8 2.
in
m r. OQ <1
E- 2 CT5 <t> w
d ro n-
ftsSSö". <0 3 *5 <2.3 H.
3 f&S-Psig'
«3KM.3 5-» s W ewffiS
<9
ES ,o
on B Q,MN n. wjr ffogj
iïtïfe - T:: S."
lukkig, dié is in staat me er boven
op te helpen.
Ter plaatse aangekomen, zegt Anne
liesje afgemeten: „En nu motte me
daar nog an toe, na de kerk". Statig
stapt de stoet weer verder, maar ik
blijf bij de bruidsmoeder, die zegt:
„Juffrouw, juffrouw, wat zit dat er
al vroeg in, maar kom binneWij
zelle d'r vast maar eentje neme op
het bruidspaar". Wij verdwijnen naar
binnen, waar ik eerst een plastische
voorstelling krijg van de voorberei
dingen van dit festijn. Het kost ons
moeite genoeg om weer in stemmige
stijl te zijn, als het bruidspaar terug
komt, om een aanval te doen op de
koekjes, die wij al vooraf geproefd
hebben. Dan begint het feest met
eigengebakken koekjes en een hele
appel. Ik vind het welletjes, zo kort
na mijn middagmaal, maar wil voor
geen geld spelbreekster zjjn. Na een
half uur is de bruiloft afgelopen,
maar Anneliesje besluit haar bruids
tooi aan te houden. De bruigom voet
balt dan al met zijn hoed.
Ik ga naar huis, big met alles van
deze dag. Gods goede zon, die ons dorp
in het goud heeft gezet, met kinderen
die bruiloftje spelen.
Er zullen andere tijden kunnen
komen, maar dan wordt onze draag
kracht ook wel vergroot. Maar zolang
een Anneliesje bruiloft speelt, zullen
we met haar big zgn.
Mijn beste nichtjes en neven,
Nu zal ik dan eindehjk de uit
slag van de teken- en versjes-wedstrijd
geven. Maar dat werk heeft me hoofd
brekens gekost hoor, want er waren
veel goede inzendingen bij. De, met een
prijs bekroonde inzendingen, zal ik in
ons hoekje een plaatsje geven. Ten
minste de versjes, met de plaatjes gaat
moeiigk, omdat ik het niet gedaan zal
krijgen, denk ik, om die in dezelfde
mooie kleuren te laten afdrukken. Ik
geloof, dat dit nogal heel wat kost.
Maar de versjes krijgen in ieder geval
een plaats. Ik wilde wel, dat jullie nu
eens konden komen kijken. Ik heb alle
plaatjes met de versjes er naast op een
grote tafel uitgespreid. Een hele ver
zameling vissen. Goed, dat ik ze alle
maal niet behoef te koken. Al zou ik
wel graag een zo n grote knaap in de
pan willen hebben. En dan al die vis
sers naast elkaar op mijn tafel. Dat is
ook een pracht gezicht. Wat hebben de
meesten, dat mannetje een fqn pakje
aangedaan. Om trots op te zijn.
Maar nu heb ik er genoeg naar ge
keken, en ook genoeg de versjes over
gelezen. Nu moet ik maar beslissen.
Daar komen dan de gelukkigen, van
wie het versje en het kleurwerk, alle
bei het beste was.
De jonge professor te Colijnsplaat,
Zwartoogje te Tholen en Vergeet-mg-
nietje te Grypskerke.
Zo dat zijn ze. Ik zal zorgen dat de
boeken niet lang m het bericht in ons
Weekend, bq jullie worden thuis be
zorgd, zodat je niet lang behoeft te
wachten, want dat is nooit zo leuk.
Nu komen er nog een paar briefjes
van twee nichtjes, die bg hun inzending
nog een gezellig briefjeschreven. Het
zou niet aardig zqn, daar geen ant
woord op te geven. Daarom eindig ik
deze brief aan allemaal met heel veel
groeten.
Jullie TANTE TRUUS.
Helena S. te Goes. Een Goes-nichtje
er bg. Dat is leuk. Doe je nu ook mee
met de raadsels? Je hebt me nog niet
verteld hoe oud je bent Dat hoor ik
zeker in je volgende brief. Lentebloe
sem te Oostkapelle Je hebt je herfst-
vacantie goed besteed door vader en
moeder allebei te helpen. Maar dat
dagje uit was toch ook wel fijn hé?
Wat schrijf jg prachtig, terwgi je nog
maar negen jaar bent. Probeer je nu
ook met de raadsels mee te doen?
En hier volgen dan enkele van de in
gezonden gedichten:
De gelukkige visser.
Een man, die aan het vissen was,
Al in een grote waterplas,
Die ving een vis van zeven pond.
Toen viel van schrik z'n pijpje op de
[grond.
Ingezonden door de „Jonge Profes
sor" te Colijnsplaat.
De Visser.
Een hengelaar moet hebben geaiua.
Daarom heeft hg zün pgp maar eens
[gevuld.
Plots heeft hg beet, een vis van zoveel
[pond.
De pgp valt zomaar uit zgn mond.
Ingezonden door „Zwartoogje" te
Tholen.
Een gelukkige Visser.
't Agentje vangt een grote vis,
Een kreet ontstnapt nu aan zijn mond.
'k Geloof, dat het van zqn bhjctschap is,
Maar zgn pgp, valt er van op de grond.
Ingezonden door „Vergeet-mij-nietje"
te Grijpskerke.
Jn de Praktijk". Over de om
gang met en het onderwijs aan
de leerlingen der Lagere School.
Door J. van Mourik. Uitgave
van J. B. Wolters te Groningen
en Batavia.
Een boek om aan pas beginnende
onderwijzers in handen te geven. Er
is hier geen geleerd betoog, maar een
sappig geschreven werkje van iemand,
die vertelt en leert vanuit de praktijk.
Er worden van die heel gewone din
gen gezegd, waarvan sommige mensen
wellicht zullen denken: „Moet dat nog
gezegd worden". Maar de ervaring
leert wel, dat het in het onderwijs
juist vaak om die heel gewone nuch
tere dingen gaat. Het hangt dikwijls
van kleinigheden af, of een jong on
derwijzer uitgroeit tot een goede leer
kracht, die tot zegen wordt van veel
schoolgeslachten, of dat zgn werk een
mislukking wordt en hij zelf een leven
als een hel krijgt. Er worden vele goe
de raadgevingen gezegd, maar er
wordt ook gewaarschuwd, dat slaafs
navolgen nog geen resultaten kan ge
ven. Alles hangt van de persoonlijk
heid van de onderwijzer af. Als voor
beeld geeft de schrijver dit voorval.
Een leerkracht had in zijn kast 'n klein
opschrijfboekje. Wanneer nu een der
jonge „studenten" het al te zeer ver
bruid had, moest hij naar de kast ko
men en was daar getuige van het feit,
dat zijn naam in het boekje werd op
getekend. Er kwam dan een ernstige
waarschuwing bij, dat tot elke prijs
moest worden voorkomen, dat er ach
ter die naam ook nog een streepje
kwam. Het werkte perfectbij die
meester. Een collega hoorde van het
geval en ging die streepjesmethode ook
toepassen. Bij hem kwamen er in het
boekje véél namen en achter die na
men complete reeksen. In die klas
werd het een bravoure om zoveel
mogelijk streepjes te halen, want dan
was je een held.
Aan de verschillende leervakken
worden aparte hoofdstukken gewijd,
waaraan een onderwijzer zeer veel kan
hebben. Dat er geen hoofdstuk wordt
gewijd aan de Bijbelse geschiedenis,
doet wel zien, dat dit werk niet voor
ons christelijk onderwgs werd ge
schreven. Maar verder kunnen we er
wel waardering voor hebben omdat
er zeer veel goeds in te vinden is.
„De Spiegel der Eeuwen". Een
Vaderlandse geschiedenisboek
met een overzicht der Staats
inrichting. Door J. G. Jansens.
Uitgave van J. B. Wolters te
Groningen en Batavia.
De schrijver zegt in zijn voorwoord,
dat het leerboek van dr A. Blonk en
dr Jan Romein tot grondslag is geno
men.
Vooral bij een Vaderlandse geschie
denisboek is het van allesbeheersende
betekenis te weten, van uit welke
hoek men de geschiedenis, die men
gaat vertellen, beziet. Reeds op de
eerste bladzijde lezen we, dat er in
ons land bij de aanleg van een kanaal
bij Hengelo, schedels zgn gevonden,
die dateren van circa 30.000 jaren ge
leden. We weten nu alvast, dat men
bij deze lessen de Bijbel gesloten hield.
Verder treffen we bij de geschiedenis
der latere tijden wel een foto van
Troelstra en van Domela Nieuwen-
huis aan, van dr Kuyper de bekende
caricatuur van „Abraham de Gewel
dige", maar van Colijn, die toch in de
economisch zo moeiigke jaren veel
voor ons land deed is er geen plaatje
te zien en van zijn werk wordt maar
terloops melding gemaakt met een
paar regels. Wil een leerkracht ken
nis nemen van het werk om op de
hoogte te blijven, dat is mogelijk, maar
het boek kan niet tot leidraad dienen
van ons christelijk geschiedenisonder
wijs.
„For a better understanding",
a course of translating for the
higher forms of H.B.S. A. Door
L. M. van der Bijl en J. Nagel-
smit. Uitgave van J. B. Wolters
te Groningen en Batavia.
Een uitstekend werkje, dat de H.B.S.-
ers, die het eind-examen in het ver
schiet krijgen, uitnemend te stade kan
komen. Het bijgevoegde hulpboekje
met Notes en Questions geeft een goe
de hulp bij de vertalingen. Het bevat
zeer veel goede aantekeningen. Voor
H.B.S.-ers van veel belang en niet
H.B.S.-ers kunnen ook nog met plezier
er in neuzen, want de stof bevat inte
ressante gedeelten.
Alleen doet het ons niet prettig aan,
dat men de bekende vraag van Filip-
pus aan de Moorman: „Verstaat ge ook
wat ge leest?" voor in het boek af
drukt, en ook het antwoord, „Hoe zou
ik kunnen, indien niet iemand me on
derricht".
Het is natuurlijk niet zo bedoeld,
maar voor ons gevoel is het licht pro
faan. Bij een eventuele herdruk kan
men dit er beter uitlaten.
loof niet dat jullie een vergunning
hebben, wel?"
„Ne dae ko je wè is geliek in zei
„de Neus", „maar oans d'n ees
eschote en jie nie!"
JNu geen praatjes mannen, ik heb
je betrapt op heterdaad, geef de haas
nu maar vlug en dan zal ik het ver
der wel uitzoeken. Jullie hoort er wel
meer van, of wil jullie schikken?
Neen? Nu jullie naam en geboorte
datums zgn mg bekend. Ik zal proces
verbaal opmaken. Tot ziens!"
„Je doe me wat aje nie lète kan!"
was het antwoord.
Die avond kwam de jachtopziener
bg Tom aan huis om hem even onder
vier ogen te spreken.
„Wel Tom", aldus de jachtopziener,
„jg was daar vanmorgen bij als ge
tuige; wie heeft die haas geschoten?"
Prompt kwam Tom's antwoord: „de
Bullebak".
De jachtopziener schreef.
„Zou je als getuige willen optreden,
Tom Roos?"
„Nee dat liever nie; kiek es 'thin
m'n kameraads en om noe vo' 't ge
recht tegen d'r te getugen, 'kvoel er
nie vee vo",
„Maar je zult tocèi moeten, Tom....
Het recht moet zijn loop hebben."
Hiermee had de jachtopziener de
juiste snaar aangeroerd. Tom gaf toe.
„Wat most die vent, Tom?" vroeg
z'n vrouw.
„Tc Za 't in 't donker wè is ver-
telle", was zijn bescheid.
En in 't donker van de bedstee
tanwk ze 't verhaaL
„En ei je d'n groenen zeker bi je
èhad, Tom", vroeg Jan „de bul", toen
ze de andere morgen samen koffie
dronken.
„Ja dat ek net", was Tom's be
scheid, „ik vind 'tmè vervelend voe
julder akdi noe net bi was."
„O dat is eelemaal ni vervelend
voe ons, je wist toch niks zeker, of
let ik het zo zegge: zeker wist je
niks!"
„Dat wist ik wè", zei Tom, „ik e
toch ezieje wat atter gebeurde?"
„Wat gebeurde er dan Tom?" vroeg
Jan.
En Tom antwoordde direct: „En gie
schoot een aes".
„Wat ik?", dat mo je es bewieze!"
Me were mi z'n beien!"
„Dat meende ik toch vast", zei Tom.
„Je mè straks een eed aflegge vo'
de vaste waarheid, mannetje, en
a ik vol houwe a ik nic eschoten
gé je in de kast voor 'n meineed. E
je dat tegen den Groenen ezeid? Ja?
Je bint gek vent! Je most ezeid
Dat weet ik ni,ze weren mit der bei
en! Stommen 'ond! Je kun wè merke
a je nog nooit zo iets mee emikt eit!
'klaete je de kast in draaije mi je
praetjes. Ouw je eigen d'r buten!"
„Dat meende ik toch vast!" wierp
Tom er tegen in.
„El, el, el, 'oor! Wie eit ooit zo zout
egète! Noe, je bin me de kameraad
wel 'oor. Je most ezeid tegen de
Groenen: Zoekt het me ut 'oor! Ie a
der nooit niks an kunne doeë! Ik
spiet as aer op m'n ood, ak het gistere
nie tegen je ezeid mè ik doch zo,
hi za ten van z'n eigen we wete. Tom,
'k wist ni aje zó eer sufferd was!"
„De Neus" schoot i- de lach. „Spiet
as aer op jen 'ood, Bul, jeit 't er gin
pielletje op! Geef mien me een bor
rel, Tom, dan is 'ta goed. Hange doe
me toch."
Maar Tom en Jan lachten niet. Jan
was in vuur. „jgni te zupen, oans doet
ok ni. Ji mo je gezicht d'r me buten
ouwe. Ik kan daoken oalles betaele,
wan je ei niks, doe een kei noe d'n
uud is of."
Tom's koffie smaakte hem niet
meer. „De kast in draaije", zei Jan, en
z'n vrouwe en kinders dan?
„Le nou thuus me niks zegge",
Joane a al zoveul rond d'r 'ood.
't Plezier van 't werken was er af.
Onder 't piepers rapen zei Jan elke
keer: „El, el, el 'oor, zo'n sufferd".
En Tom dacht elke keer: ,,'k za je
de kast in litte draoije", 'kza je
„Vort paard!"
't Werden moeilijke dagen voor
Tom. Spreken deden ze weinig met
elkaar op 'tland. En toen de oproep
kwam voor de Kantonrechter, werd
het nog moeilijker.
Hij kon immers niet meer terug?
Hoe zou dat aflopen. Met een be
zwaard hart deed hij op die bewuste
morgen zijn vetleren schoenen aan.
Voor de rechter en tegen zijn kame
raads getuigen ennee verder
moest hij maar niet denken.
„Volgende zaakOvertreding van
de Jachtwet.
Voor mij verscheen Jan Vertregt,
geborenen Simon Koopmans, ge
boren te verdacht en schuldig
bevonden aan stroperij, in feite ge
pleegd, enz., enz. en als getuige Tom
Roos, geboren te
Tom hoorde alles als in een droom,
maar het was naakte werkeigkheid.
Hij zwoer en riep God aan als Ge
tuige.
Toen kwam het moment.
„Jan Vertregt, verklaart gij in de
morgen van de 16de October met een
verboden vuurwapen een haas te heb
ben geschoten?"
De Edelachtbare keek over zijn bril
en zijn strenge ogen doorboorden de
afstand, die hem van Jan scheidde.
Maar Jan zei niets, nog „nee", nog
»ia"- - n
Tom voelde de spanning stijgen. Een
dag tevoren had hij met de jacht
opziener gesproken. Hij wou terug,
maar de jachtopziener hield hem aan
zijn woord. Wist de rechter dit?
't Scheen van wel. De Edelachtbare
wees naar hem en sprak tot Janz „Jan
Vertregt! antwoord! en maak deze
man niet ongelukkig!"
Toen heeft Jan „Ja" gezegd en Tom
heeft hem zijn dank getoond, want
die was groot, evenals de ham, die
hij langs een omweg bij Jan thuis liet
brengen.
Dat is Ton 's les geweest.
Hoeveel de boete is geweest, weet
Tom met geen mogelijkheid meer te
zeggen. J- v-