Bij ons Bniis ©ie yichfyeJl^ <M&buunt Hier tiert een zieke geest. s-g&Sl (T Ons TatnitkMact ONS FEUILLETON. re Hoog. in S-ci-di hand. Vrijdag 19 October 1951 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 4 het liefste, lezen of sommen maken? A. D. G. te Middelburg. Je keurige in gepakte inzending is goed overgekomen. Dat had je met zorg gedaan. Filo Fop te Oudelande. Je inzending kwam goed over. Druk aan het werk in de boom gaard? Volgende keer een langer brief van me. Adamson te Oudelande. Ik wil de, dat ik ook kon figuurzagen. Pas maar op.Zwartoogje te ïholen. Ben je heus een zwartoogje, of heb je die naam zo maar eens gekozen? Leuk dat met ons meedoet. Sneeuwklokje te Wol- faartsdijk. Op zo n manier wordt Aard rijkskunde nog een pretje. Ik denk, dat je zo een les wel gauw leert als je er alles van gezien hebt. Zo kom ik met plezier weer op school terug hoor. Wat een late uitgaanster ben jij. Had je geen slaap de andere dag? De jonge professor te Coljjnsplaat. Op het ogen blik ben jij de enige familie van me in Colijnsplaat. Laat me dus maar niet in de steek, want dan zou ik geen adres hebben om eens aan te komen, als ik in de buurt ben en dat is niet leuk. Nu ik al die vissen voor me zie, krijg ik heus trek in zo'n grote moot. Lust je ook zo graag vis? Ja.mie F. te Biggekerke. Nu je toch met onze familie meedoet, had je me toch wel eens wat van je zelf kunnen vertellen. Ik weet graag wat van mijn raadselfamilie. Doe je dat een volgende keer? De oplossingen zijn: I. UtrechtHoornAssenEmmen Baarland. II. Putpotpetpit. IH. Barend Arend. Nieuwe raadsels: I. Zoek uit elke zin een woord, dan krijgen jullie een bekend spreekwoord. Ik voel me nu beter dan gister. Een uur geleden zag ik Jan voorbijgaan. Je hebt je appel maar half opgegeten. Geef dat zieke kind toch een ei. Ik kom je dan halverwege tegemoet. Heb je al een hele les af? Waarom heb je die lege doos niet weg gegooid. Deze dop past niet op die fles. II. Wie gaat uit en blijft toch thuis? III. Verborgen vruchten. Die knappe Leen heeft nu toch maar een- dikke fout gemaakt. Raap eerst die rommel op. Help ruimte maken, dan kan die kast daar staan. Ik heb lekker slagroom gegeten. De oplossingen kunnen tot Zaterdag 27 October, met vermelding van naam, voornaam (ook schuilnaam, als je die hebt), leeftijd en adres worden gezon den aan Tante Truus, Redactie Zeeuwsch Weeend, Goes. De trotse zal liever verdwalen dan de weg vragen. Oplossing probleem 16: 1. Dc6t 2. Pe6t en mat. Lc6 Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. Stellingen. Elke stelling in een schaakpartij heeft zijn kenmerken, de één wat meer als de ander. Het in verband brengen van de verschillende kenmerken lei den ons tot een plan en het vinden van de goede zet. De moeilijkheid is nu de kenmerken te zien, en om deze te zien moet men ze kennen. Er zijn er heel wat; b.v. zwakke pion, zwakke pun ten, ongedekt stuk, dubbelpion, ver zwakte Koningsstelling, betere ont wikkeling, materieel overwicht, open lijnen, loperpaar, vrije pion, enz., enz. Bekijken we nu de volgende stelling eens. Wit: Kgl, Dc2, Tf3, Tal, Ld3, Lb2 en Pe4, pionnen: a2, c4, d5, f4, g2 en h2. Zwart: Kg8, Dd8, Ta8, Tf8, La6, Lb4 en Pb6, pionen a7, c5, d6, f6, g7 en h7. Wit aan zet. Wanneer nu de vraag gesteld werd: wie staat beter?, is deze vraag niet Zwakkelingen verbeelden zich al tijd te veel van de kracht der slagen, die zij toebrengen, omdat zij haar af meten naar de inspanning, welke die slagen hun hebben gekost. De ware rouw is te leven, zoals de dode dat zou begeren. En, zijn er in dit oude stadje ook nog beroemdheden geboren?" „Voor zover as mijn heugenis strekt benne der hier allenig maar kleine kindertjes geboren, m'nheer moeilijk te beantwoorden. In deze stel ling valt op:-de goede opstelling der witte Torens, vooral Tf3; daartegen over doen Ta8 en Tf8 niet veel. Dan de goede stelling van Pe4 en de slechte van Pb6, de goed gerichte lopers b2 en d3 op de Zwarte Koningsstelling. De terreinvrijheid van Wit. Als we dit bekeken hebben gaan we eens na hoe Wit verder zal gaan, b.v. Th3 of Tg3 en daarna Tafl komen in aanmerking; maar dan zien we de ongedekte, dub bel aangevallen pion h7. Dit brengt ons op het idee tot een directer aanval door Pg5 en we proberen eens. 1. Pe4—g5 f6Xg5 (Zwart moet hier wel slaan, anders volgt Pa6 enz.). 2. Ld3Xh7 Kg8—h8 (Kf7 is nog gevaarlijker. Probeert U maar eens). 3. Lb2Xg7f Kg8xg7 4. Dc2—g6t Kg7—h8 5. Tf2h3 Dd8d7 (Op Lc8 volgt Lg8, Lh3, Dh7 en mat). 6. Lh7—g8 Dd7Xh3 7. g2xh3 Tf8—f7 8. Lg8 X f7 en Wit wint. Ladderwedstrijd. Probleem 17. (Zie diagram 17). Wit: Kf3, Dc6, Ld4 en Thl, pionnen: a2, c3, d5, f2 en h4. Zwart: Kf7, Dc4, Th8 en Pd7, pion nen: a7, c5, d6, e7 en f5. Zwart aan zet wint. Mat in 4 zetten of Damewinst. (3 punten). Probleem 18. (Zie diagram 18). Wit: Kgl, Dd3, Th4, Tfl en Lc2, pionnen: a2, b3, c4, g2 en h2. Zwart: Kg8, Dc7, Td8, Td4 en Le8, pionnen: a7, b7, c5, e6, g7 en h6. Wit aan zet wint. Mat in 4 zetten. (3 punten). Oplossingen in te zenden tot uiter lijk 29 October a.s. Hier volgen nog de oplossingen var de problemen 13, 14, 15 en 16. Oplossing probleem 13: 1. Te4b4 (Sleutelzet). Oplossing probleem 14: 1. Pg5e6f Kd8c8 2. Pe6f8f Kc8b8 3. Pf8—d7t Kb8c8 4. Pd7—b6f Kc8b8 5. Df5c8t Th8xc8 6. Pb6d7t en mat. Het zogenaamde stikmat. Oplossing probleem 15: 1. a2a3 Pa6 2. Lc6 en Zwart geeft, op. Correspondentie: Beste Wim te Goes. Hartelijk welkom in de rij der oplos sers. Zend maar geregeld in hoor, ook al denk je dat ze niet goed zijn. De heer C. B. te Tholen ontvangt wel bericht. Even geduld a.u.b. Ik hoop uw oplossingen ook te mogen ontvangen. De heer J. B. te Kapelle. De oplos singen worden als regel in de volgen de rubriek bekend gemaakt. Zie de oplossingen in dit nummer. En dan nog een vriendelijk verzoek. Wenst men schriftelijke beantwoording zijner vragen dan a.u.b. een postzegel voor antwoord insluiten. J. Probleem 17. abcdefgh Diagram 17. Probleem 18. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Geerts verwachtingen mogen gespan nen zijn geweest ze worden niet be schaamd. Zijn jonge geestdrift weet poëzie te ontdekken in een prozaïsch bedrijf: manufacturen aan de man brengen. Hij geniet van alles, van het rijden, van de natuur, van de mooie, nieuwe dingen, die ze verkopen, en ook van de mensen. Hij, de schuwe Geert, ontdekt opeens, dat hij van de mensen houdt. Zijn ze dan anders geworden? Nee, dat is niet mogelijk. De verandering zit in hem zelf. Het is of de lange, donkere jaren die achter hem liggen een nauwe sche- meringe gang zijn geweest, die hij heeft moeten doorwandelen. Nu is hij aan het eind van die gang gekomen en heeft de vrije ruimte bereikt. Hij haalt diep adem, hij voelt dat het leven nu pas echt gaat beginnen. Dit alles wil niet zeggen, dat Geert geen moeilijkheden meer verwacht. Le ven betekent strijd in de eerste plaats tegen de kwade neigingen in jezelf. Maar hij is bereid die strijd te aanvaar den; de moeilijkheden het hoofd te bie den. Hij krijgt iets volwassens, als hij zo in zijn dikke jekker naast Jan Ruiter op de bok van de sjees zit. Zijn gelaat is al spoedig verweerd, hij moet zich nu gere geld scheren, zijn stem is donker en vol. Het werk valt overigens lang niet al tijd mee. Er zijn onvriendelijke mensen, die een koopman, aan de deur, als niet veel meer dan een bedelaar beschouwen. Dan zijn er klanten, die eindeloos zoe ken en zeuren en tenslotte toch hun keus niet kunnen bepalen. Of ze probe ren op de prijs af te dingen. Maar daar voor is Ruiter niet te vinden. Wat hij wen wordt er door versterkt. Hij kan nu kostgeld betalen aan zijn moeder; hij is geen nutteloze leegloper meer. Op een dag rijden ze naar de buurt schap Kloosterheide. Daar zijn ze nog niet geweest, sedert ze met dit werk zijn begonnen. Ruiter, die altijd Hannes' klantenlijst bij zich heeft, gaat naar de boerderij van Bunnik, een adres, 56. door WIJMIE FIJN VAN DRAAT. vraagt, is redelijk, daar doet hij geen cent af. En wat hij verkoopt is goed; de mensen hebben bij hem nooit een strop. Geert is met zijn baas overeengeko men, dat hij niet op een vast loon zal werken. Hij krijgt vijf procent van de omzet. Ruiter wil hem als zijn reiziger beschouwen, en reizigers werken im mers doorgaans op provisie-basis. Geert merkt al gauw, dat de over eenkomst lang niet nadelig voor hem is. De omzet schommelt tussen tweehon derd en vierhonderd gulden per week, dus komt Geert s Zaterdags nooit met minder dan tien gulden dikwijls wel met ruim twintig gulden naar huis. Dat is voor een jongen van zijn leeftijd geen slechte verdienste. Zijn zelfvertrou- dat op de lijst staat vermeld. „Ik heb niks nodig", zegt vrouw Bun- nik dadelijk. En zij laat er op volgen: „Jullie zijn allemaal oplichters!" „Hoe komt u daarbij?" zegt Ruiter verbaasd. „Ik ben nog nooit aan je deur geweest. Of heeft Hannes je wel eens opgelicht?" „Nee, Hannes niet", antwoordt de vrouw. „Maar er rijdt nou zo'n andere snuiter rond en die heeft me wol ver kocht, waar ik niks mee kan beginnen". „Laat die wol eens zien", vraagt Jan. De vrouw gaat naar binnen. Jan en Geert kijken elkaar aan. Dat is niet leuk. Er is blijkbaar een kaper op de kust verschenen,, iemand die er de lucht van heeft gekregen, dat Hannes dood is en nu van de gelegenheid gebruik wil maken, om zich er tussen te dringen. De vrouw komt met de wol terug. Jan neemt de knot in zijn handen en betast hem nauwkeurig. „Dat lijkt nergens naar", zegt hij. „Daar zit meer katoen in dan wol". „Dat dacht ik ook", zegt vrouw Bun- nik. „Ja, maar ik stop je zo iets niet in de handen". Bij mij koop je alleen kwaliteit, en als je kan bewijzen, dat het niet deugt, krijg je je geld weerom". Hij gaat naar de wagen en komt met een pak wol te rug. „Hier, dat is de beste kwaliteit! Kijk 't maar na!" De vrouw moet toegeven, dat Jan ge lijk heeft. En hij weet zo te praten, dat ze niet alleen een paar knotten wol neemt, maar ook nog verschillende kle dingstukken. „Ziezo, die klant is ons!" zegt Ruiter voldaan, als ze wegrijden. „Nu wordt het een harde strijd, jongen!' „Ja, maar dat zijn toch geen metho den", zegt Geert verontwaardigd. „We moeten er nu eenmaal rekening mee houden, dat er zulke schavuiten rond lopen. We kunnen ze alleen verslaan door zelf absoluut eerlijk te zijn". „Ik zou zo'n kerel wel kunnen ranse len!" zegt Geert heftig. „We kunnen ons veel beter kalm hou den. Eerlijk duurt het langst". (Wordt vervolgd.) <o c *05 a. CO a BJ N os-g s S5 ró I I g I tfl I .-gge 'öe,.RaL5>?,~i£'S,»ïel»«<i>oo f rirg l5. jWfu f 1.0)11) rihUif) n F g e 40 3 CD gi eo«S» I 3"* 8 3.2' eco Q) CD SÏ.. w s s 2 s CD CD -«fcS CD e T3 Co a 5 °§8|S'S: M O) M-, O li I 2 co co g g1 g.ss p 3 -IS^"9 g w 6 S „Cf «A CD S W Gi *7? tr? CD ro CD Tv R) (U o'S 2Q s g o 2? 5» ïh O) G) J5 O) °2D aÏaK-S J3 m S S Ci SB 45 T3 2 5) «J.-g 41 o' ^-öT-S S S>< a •q <Ca I g. -Së y eg I ad O «g fs „UJ 2 Hu' .léf 'o- «oE «cc <D g c 2-2 C 0Ö4> W èSX pi JL behorende bif het ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 19 Oct. '51 No. 1998 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes UIT DE SCHRIFT. Ingwerdsen geeft in zijn boek: „Wee, mijn volk", een aardige karakteristiek van het platteland. Hij schrijft: „Mijlen vooruit en achteruit, mijlen links en rechts, ziet men niets dan aarde, waarboven de hemel, die aan de horizon als een machtige koepel steunt op het vlak der aarde. Verder is er onder die hemel en op die aarde fei telijk niets. Want de bomenrijen langs de lanen, vormen slechts gekartelde kantjes en de huizen lijken bouwplaat- opplaksels. De torens der dorpen in de omtrek schijnen naalden. Babels' to ren zou hier wellicht de gedachte aan een naaldenkoker gewekt hebben, maar meer toch ook niet. Werelden, duizendmaal groter dan onze aarde, schijnen bij de heldere nachten, toch maar slechts aan de hemel opgehan gen lichtkronen te zijn.Logerend op een boerderij, was mij dit platte- landsbestaan als een openbaring. Zien de door het raam van mijn slaapka mer, ontdekte ik de ruimte. Dat was aangrijpend. Hoe groot, o God, en hoe vervaarlijk! En des avonds die ont stellende dikke duisternis, maar waar door de lichten des hemels des te ster ker brafidden. Fonkelender, dan ik het ooit gezien had. Rustend op mijn ledikant, dacht ik: het zijn rondom slechts dunne muren en omhoog een dak van niet meer dan enige decime ters dikte, welke mij scheiden van de oneindigheid. Van de eeuwigheid.van God. En wat Ingwerdsen over de boer zelf zegt is niet minder treffend: „Deze boer was een worstelaar met de aarde. Evenals zijn voorvaders dit geweest waren, maar die zich even eens worstelaars betoond hadden met God. En uit dat geslacht zijn predi kanten en zelfs ministers der kroon voortgekomen. Nóch zijn landbouwer zijn, noch de pet die hij droeg, nèch de stof van garf en schoof, die op zijn jaskraag lag, kon voor mij verbergen, te doen te hebben met een christen, een aristocraat naar de geest. Want in zijn spreken beluisterde ik ook weer al die mannen, die groot waren en die ik zo innig vereerde. Een Aagustinus, een Calvijn. Zijn overtuiging was de zelfde als die van een Milton en een Cromwell. En dit alles was met de geur van het veld doortrokken. Hij gevoelde zich boer.Dat is: ik woon op mijn land. Dat is: zich voelen als een zeeman, naast God ben ik schipper op mijn schip Zulke mannen worden alléén ge vormd op het platteland. Het is dan ook geen wonder, dat de meeste romanschrijvers zich geïnspi reerd wisten door het platteland, veel meer dan door de stad. Het platteland leverde de stof voor een menigte van romans. Ik denk slechts aan enkelen: Sjeerp Anema met zijn Friese platte landsroman; Diemen de Jel met zijn verhalen uit de Achterhoek; ds Heij- nes met zijn romans uit Noord-Hol land; Hogenbirk met zijn creaties uit de rivierstreken; Keuning met zijn plattelandsromans uit het Groninger land; Lantermans, die zijn inspiratie ontving op de Betuwe; ds Ulfers uit het Overijselse; Risseeuw uit 't West- land; Herman de Man uit de omstre ken van Oude water; Jo Ypma rondom Haastrecht. We kunnen zo door gaan. Er zijn legio regionale romans te noe men. Tien tegen één uit de grote stad. Het ligt alles hieraan, dat de stad ni velleert, gelijkschakelt, de mens van zijn individualiteit berooft, terwijl het platteland sterke karakters schept, persoonlijkheden, die zich verbonden weten met de natuur en daarmee in harmonie leven. Déar ligt de stof voor de kunstenaar, die waarlijk mensen zoekt. Ik roep u nog even het grote stads leven voor de aandacht, zoals ik dat eens las in een reisbeschrijving over Los Angelos. Dat is nu wel een van de allergrootste steden der wereld, waar het grote stadsbeeld in hyper bolen tot ons spreekt, maar het tekent toch karakteristiek wat de grote stad in wezen is; zij het in kleinere pro- portiën, ook de kleinere steden. Luis ter eens: „Hier vindt men al de godsdiensten ter wereld, een onnoemelijk aantal kerken, maar dezelfde stad wijst ook het hoogst aantal echtscheidingen aan, dat er ter wereld te vinden is. In de zelfde winkels verkoopt men heiligen beelden en pornografische geschriften; kerkelijke relikwieën en „gummiwa ren". Het is hier dat de bioscooppa leizen in de stijl worden opgetrokken van een Moorse tempel. Hier is de stad, waar men alles gelooft en alles doet: een ijlkoortsige jacht naar het leven. De stad heeft geen rust, dag noch nacht. Heel de nacht door flitsen de felle lichtreclames. Het irriterend lawaai van gierende trams en het op windend geknoers van de in-versnel- lingen-grijpende-vrachtauto's ver scheuren de oren. Waar drijven die duizenden heen? Van alle kanten wordt elke minuut aan al die zielen getrokken. Men behoeft er de recla me-opschriften of de advertenties van de grote dagbladen maar op na te slaan. Voor filmwerk worden er krachten gevraagd, niet slechts schoon heden, maar ook ongelukkige stakkers. Zieken kunnen genezing op het gebed vinden. Geplaagden kunnen hun pij nen laten wegnemen door toepassing van de chiropractic. Men kan Ooster se baden krijgen; wonderpillen voor een verjongingskuur. Men kan rust voor de ziel vinden bij allerlei geeste lijke kwakzalverij. Men kan exotische dansen leren bij het Instituut van Ma dame Bourongé. Men kan zijn toe komst onthuld zien bij Madame X. Zijn vorige en toekomstige reïncarna tie ontdekken bij de filosoof Y en de geheimen van de Jazz-band bestude ren bij mijnheer Z.". Aan alle kanten wordt er aan de ziel getrokken en de grote advertenties en reclamebiljetten bewijzen, dat 't goed geld oplevert, dat de duizenden er in vliegen. En waarom vliegen zij er in? Omdat zij zichzelf niet meer zijn. Geen individualiteit meer hebben. Nummer zijn geworden, meer niet. Ik denk aan de rake tekening die de dichter Albert Besnard van de grote stad geeft in de volgende strophen: Ik zal mij Juda spannen als 'n boog. Zach. 9 13. De antieke boogschutter had zijn boog. Hij zette zijn voet op het buig zame hout en trok de pees hoog, legde de pijl er in, liief op, mikte., de pijl snorde op zijn doel af. De in middels ontspannen boog werd op de grond geplaatst om opnieuw te worden getreden. Zacharia ziet de Here in zijn strijd met de volken der aarde als zulk 'n boogschutter. Maar wat gebruikt Hij als boog? Hij treedt Juda als 'n boog, zegt de profeet, en Efraïm legt Hij daar op als pijl. 'Die twee elkaar eerst bekampen- de broedervolken nu samen één wapen in Gods hand in Zijn krijg tegen Zijn vijanden. Dit beeld treft te meer, omdat pal daarvóór Efraïm en Jeruzalem totaal ontwapend heten door diezelfde God, die toch zelf oorlogt met het herenigde Israël als wapen! Ja, maar de kracht in dit ontwa pende wapen isenkel Zijn Woord! Dat is het, 'twelk deze ge scheurde stammen herenigen moet, die het als een énig instru ment het Woord Gods herenigen moet, die daarna als 'n énig instru ment dit Woord moeten richten op Gods tegenstanders. Want het Woord overwint. In zijn materiële machte loosheid tegenover ijzer en staal, be toont het zijn doordringende almacht tegenover nog sterker gepantserde dingen: het hart van mensen als Saulus, Augustinus, Luther. Slechts met dit geestelijk wapen mag de kerk strijden in de wereld. Zij over wint, als zij zich treden laat door Gods wet als 'n boog. Getreden is het gedoopte volk wel de laatste jaren. Het lijkt echter wèl de pijn van het telkens en telkens gespannen worden te voelen, doch zo weinig de vreugde van het in die spanningspijn boog te mogen zijn in 's Heren hand. Slechts indien wij Christenen 's Heren tredende voet en Zijn boogspannende hand weer al onze spanningen herkennen, zullen ook wij de blijdschap kennen van te zijn 'n met het naakte Woord overwin nende kerk. Axel. D. J. COUVEE. „Zie naar het dolend volk in barren [nood Want in het gele licht der grauwe [steden, Op kille zerken van 't plaveisel gaat Met ruige weefsels om zijn kale leden De broze mens en zegt U gene bede: De mens heeft zijn ellende en heeft [de straat.... Als doodsklam zweet draagt zij haar [kille meren En aan de schaduwzij der schuwe [vaart Het licht der stede als wouden, die [ontaard En rottend in de nacht, fosforiceren. Het booglicht lokt en in zijn brede [banen Schuilt 't broed tesaam, dat bij het [feest der stad, Het Al in deze spannen lichts kon [wanen. Waar 't straatdecor zijn eenzaamheid [omvat. Hier tiert een zieke geest na 't [wereldtanen. En vreet aan 't gulle lijk der stad zich [zat...." Van de weke was er een ouwe man bie ons op 't durp, die hier 'eel vroe ger een stuutje schoolmeester 'eweest was., Ie was noe al veule jaeren ge- pensineerd. 'k Dienke asdat ie al wel diep in de tachentig was. Maer nog een kras vaentje, dat ken 'k er van zeggen. En dat scheen ie zeivers oak nog te vinden, want we kregen het zoa te praet over, die ouwe kaerel, waer de krante van de weke over schreef, die oewel ie bekant een eeuw oud is, toch nog is gaan emigreren met z'n zussie van twee en zeuventig nae' Zuud- Afrika. Noe en toen zee ie, asdat ie er niks teugen op zou zien, as ie nog met ter meekon. Ie was bereid om drek in 't vliegtuug te stappen. En z'n hersens waren oak nog goed, want ie kon nog vertellen over diengen, die ie een 'alve eeuw geleje meegemaekt 'ad, asof 't gisteren 'ebeurd was. Zoa vertelde ie me, uut z'n kweekschool- jaeren en de eerste tied dat ie school meester was. Ie begon z'n eerste be trekking met een salaris van f300 zee ie, en hiervan kreeg het hoofd van de schole f275 vo' kost en inweuning. Twee kwarties in de weken was 't waer ie de eerste tied van most rond- kommen. Nae een vol jaer werd 't verhoagd tot f 350. En ie verdiende 't bloedig. De schole lekende wel een kinderpakhuus. Der waere meesten- tieds tussen de zestig en zeuventig leerlingen in z'n klas. In de winter- tied meer as in de zeumer, omdat er dan veul in 't land mosten 'ellepe. Der zatten somtieds tien in één bank, zee ie, met niks aeres as een smerige lei. Ze droegen bekant allegaer klompen, zoadat het voortdurend een verschrik kelijk gestommel was. Ze hadden be kant allegaer ongedierte op der 'oad en de lochies, die er meestentieds hon- ge, had ie somtieds nog in z'n neuze, zee ie. De banken stonge zoa dicht naest mekaere 'eschoven, dat ie er al- lenig met veul geworstel en gedrang er tussen deur kon komen, 't Waren meestentieds dan oak arrebeijerskien- ders, van wie de ouwers mosten leven van 60 tot 80 centen per dag en de mensen meenden 't best. Want ze ga ven van der arremoetje nog ieleke we ke een bedraggie vo' de christelijke schole, ofschoon ze in de openbare vo' niks trecht konnen. Maer ze 'adden der wat vo' over. En dat 'adde de schoolmeesters oak. Want me ouwe vrind vertelde me, asdat ie met dat lage salaris en de veul te groate klas se nog niet eens klaer was. Want der kwam al gauw een avondschole bie, waer ie oak les most geven. En zoa werkte ie met schooltieje van 9 tot 12, en van 2 tot kwart over viere en des aevends van half zes tot half acht. En zoa 'ad ie, oak al was ie zeivers nog maer een broekie, leerlingen onder z'n die varieerden van zeuven tot vuuftig jaer. Want de aevendschole wier 'eel drok bezocht. Soms kwamme der 100 gasten, want er was groate leergierig heid. Ie zee teuge me: dat mo' je je noe is goed vo' stellen: zeivers was ik iOg maer net zestien jaer oud en dan most ik in de aevendure les geven an kaerels met vereelde werkknuisten in bombazienen broeken met een dikke pruum achter de kiezen. Maer zoas 't gong gong 't. We deje het. En ze waren tevrejen. Natuurlijk beschikte ze in die tied oak maer over bekrompen leermiddels, want ielek jaer was er op en te kort. Er most altied weer een groate zeuvenhonderd guldes worre angezuverd en dat was in die tied een groat bedrag. Dan wier er een jaer- vergadering gehouwe en dee de pen ningmeester verslag van de stand van de kas. Dat was meestentieds gauw gebeurd want ie zee niet veul meer as: ,,Wa' za 'k er van zegge, veurzitter, «"32 S bi) CD <U <u S» n i w <D t- c a i CB 01 di >-g« Cti <lï O <D •+-> .Sh o tfl r—►l' O) T-H CIJ O <U I I Qj I a U O CL) c 2 m M a M -ft 13 a> Cl ÏC <2 -O h TJ fl) C <D M <D S 3 g nK tu) .2 Ph c o)^ G TJ :c? o r-j S2 bJD W) <1> CO cs

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 5