tJ
(J
O
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 2
fyraire <h.pvuc
Nog licht de wereld open,
IN STORMGETIJ - 22 Augustus 1566
I -fUUMP
Vrijdag 12 October 1951
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
r|f
fir
ro
to
n3
g "S g Sf'"g g
2 2 n CÖ S c
S3 O *N N+J CÖ 'fri O) J»
m d) cd <1>
a> -1-,^ .in Tj Ij r-H CD
rrt •JJ'Ö y£ ft 4j
«ÏH-plHrt^ü^OC
a3rt<Dt-<<D<D<l>0<D
P4T3 Pt W) U T*
Vrijdag 12 October 1951
gehouwen dan weet je oak, dat naer
verhouding juust ons landje zowel wat
angaet het werkloazenciefer as de zurg
vo' de werkloazen verreweg bovenan
stong, bie alle aere landen. En dat is
noe allegaere van de matereéle kant
bekeken. Maer de zaek heit oak nog
een principiële kant.
As ik vuuftig guldes in de weke ver
dien en ik geef er zestig uut, dan loapt
me huushouwe niet allenig een keer
vast en gaen ik naer de kelder, maer
dan zondig ik oak teugen het achtste
gebod: gij zult niet stelen. Maer dat
geldt van een regiering net zoa goed.
Oak een regiering heit z'n eigen te
houwen an wat de Schrift gebiedt en
as ie dat niet doet, zondigt ie niet al-
lenig, maer der komt een vloek over.
Dat staet bie mien zoa vast as een
pael boven waeter. En dat is geen
schelden op de regiering die we a.
Schelden is nooit van z'n leven goed,
zeker niet teugen een regiering. Maer
as een regiering zondigt, dan 'a we te
spreken en de vinger op te heffen. Dat
'a de profeten in de Biebel oak gedaen.
Dat is geen revolutie, dat is getugen
naer het Woord: Land, land, land hoor
des Heren Woord! En zoa niet, het zal
wezen dat je geen dageraed zal hebben.
Dat hebbe we teugen onze buurman te
zeggen as 't nie goed gaet bie z'n. Maer
dat a we oak te zeggen teuge het ge-
meenteraedslid, as ie niet handelt vol
gens Gods Woord, en oak teuge een
Staetenlid en oak teuge een Kamerlid
en oak teuge een minister, jae zelfs
teuge de Koninginne, as Ze in stried
zou handelen met wat God in Zijn
W-oord zeit. Dat is geen schelden, dat
is getugen en daertoe bin we, as chris
ten wezende, geroepen. En dat kenne
we niet allenig an de predikanten over-
laeten, zoas me briefschriever wil. Ik
hou vol, dat we dan de roomse kant
uutgaen. De roomsen zeggen: de pastor
zal 't wel weten. Maer bie ons zegge
we: ik mot het zeivers weten. Dat is
het beginsel waer 'eel de kerkhervor
ming omgedraeid heit. Luther en de
andere reformatoren a altied 'ezeid:
we bin allegaer ambtsdraegers en ze
spraken dat naer het Woord, waerin
we lezen: gij hebt de zalving des Gees-
tes en gij weet alle dingen. Het was het
hart van de Hervorming en wie van-
daeg zeit asdat ie protestant is, mot
hierover maer is nadienken. We 'a 't
groatste respekt vo' een doomnie, maer
allenig vo' zoaver asdat ie getrouw z'n
ambt bediend. As ie dat niet doet, dan
a we de vinger oak teugen hem waer-
schouwend op te steken, want Eén is
onze Meester en vo' de rest bin we
allegaer broeders, niks meer en niks
minder. En ieleke doomnie zei jie se-
biet zegge, asdat ie er zoa oak over
dienkt, tenminste as tie nog leeft uut
de beginsel van Luther en Calvijn.
Ik oap asdat me beste vrind 't met
me seens is, en zoa niet, ik wil graeg
meer van z'n oare. Ieser scherp men
met ieser, zeit de Schrift, alzoa de man
het aangezicht van z'n naeste.
As we ons maer an de Schrift houwe,
worre we seens. En noe zet ie 'eel
vrindelijk „gegroet" onder z'n brief en
ik wens 'm van 't zelfde toe, zoas julder
allegaere,
FLIP BRAMSE.
door Annie Ferwerda-Van den
Berg. Uitgave Uitgeversmaat
schappij J. H. Kok, N.V. te
Kampen. 2 e druk.
Met alle waardering voor de zeer
goede bedoelingen van deze schrijfster,
die poogde een christelijke roman te
schrijven, kunnen wij in dit werk toch
niets anders dan een mislukking zien.
De opzet is te veel maakwerk. De
auteur wilde een bekeringsroman ma
ken en bij het lezen van de eerste
bladzijden ziet men al, dat dit mis
lukken moet, zoals de meeste tendenz,
lectuur van dit genre beneden het ge
stelde doel blijft.
De oorzaak hiervan ligt o.i. in het
feit, dat de auteur zich geen moment
kan losmaken van het vooropgezette
schema. Zij moet op een bepaald punt
uitkomen en daaraan wordt alles on
dergeschikt gemaakt. Zo wordt het een
werken langs schabionen, langs een
patroon, en dat kan wel decoratief
worden, maar het wordt nooit levende
kunst. En, wat het ergste is: het over--
tuigt niet. Het kan niet overtuigen,
omdat het niet van binnenuit geschre
ven is, maar kunstig in elkaar gepast,
zoals men dat bij een legpuzzle doet
of bij de blokken uit een blokkendoos.
Het werk verliest de organische
groei en krijgt iets krampachtigs-me-
chanisch. Nu kan, bij veel zelfcritiek
en flinke routine, een auteur hier zelf
nog veel redden, door handige camou
flage, maar 2elfs dit ontbreekt (geluk
kig zouden we willen zeggen), de
schrijfster van dit boek.
Rollanda is het meisje uit de moder
ne wereld. Haar vader, een bankier,
is een monster, haar moeder, een bij
haar man en kind weglopende vrouw.
Rolanda komt in aanraking met ver
schillende mannen die haar tenslotte tot
het christendom voeren, zodat aan dit
meisje, bewezen moet worden, wat
Willem de Mérode ergens zegt (te
vens motto van het boek): „Niemand
hoeft meer in 't donker gaan, wijl
overal Uw lichten staanOm hier
toe te geraken zijn het mislukte huwe
lijk van vader, een wereldoorlog, en
het ondergronds verzet nodig. Er ge
beurt dus aardig wat in dit boek. Geen
wonder dat de schrijfster er dan ook
280 pagina's voor behoeft.
Toch zou het werk al heel wat ge
wonnen hebben, wanneer de schrijfster
iets verstaan had van het: „in de be
perking toont zich de meester". Er
komen ontzaglijk veel beschrijvingen,
opmerkingen enz. in voor, die met de
conceptie van het werk niets te ma
ken hebben. Men leest telkens hoe
iemand een deur uitgaat of er inkomt,
hoe hij een sigawt aansteekt of zij
haar glas uitdrinkt, vluchtig of niet
vluchtig, haar haar uitkamt voor de
spiegel, enz. Allemaal dingen, die niets
met het verhaal te maken hebben,
noch noodzakelijk zijn voor sfeer en
kleur. Dat de schrijfster zélf vergeet
wat ze zo-even geschreven heeft, blijkt
op pagina 131 en 132. Op pagina
131 leest men: „Zij zette haar koffertje
neer. haar grote Koffer had zij voor
lopig bij Oma achtergelatenen op
de volgende bladzijde staat: "Dan be
gon zij haar koffertje uit te pakken; al
het nodige wat zij voor de evacuatie
had meegenomen. Het andere was
allemaal nog bij Omaeen herha
ling van iets wat op zichzelf reeds vol
maakt overbodig was mee te delen.
Niemand heeft nóch met het kleine,
koffertje nóch met de grote iets te ma
ken. En van dergelijke gratificaties
wemelt het in dit boek. Telkens weer
leest men, dat bij ernstige gesprekken
stevige handen op tedere schouders
worden gelegd, er diep in elkanders
ogen wordt geblikt, en er een zwij
gend begrijpen is. Trouwens, dat
zwijgend begrijpen speelt 'n heel grote
rol in dit boek. Eén blik, één woord,
één zucht, één gebaar spreekt voor de
begrijpende helper in nood reeds boek
delen en legt een tobbende ziel naakt
en geopend voor zijn forsende blikken.
Verder wordt veel beschrijving en om
schrijving gegeven, die niets zeggen en
slechts het onvermogen bewijzen van
de schrijfster om te verwoorden wat ze
te zeggen heeft. Een zin als op pagina
130: „En haar ogen waren als die van
een begenadigde vrouw", zegt vol
strekt niets. Want het gaat er juist om
te weten hoe die „ogen van een bege
nadigde vrouw" er nu wel uit zien. Dat
moet zij vertellen. Dat het boek maak
werk is, blijkt b.v. uit het telkens als
toevallig optreden van redders in de
nood of reddingen in de nood; het is de
deus ex machina, die het telkens doen
moet. Wanneer ze in het begin van
haar boek Rolanda in kennis laat ko
men met haar held, de dichter Peter
van Oorschot, blijkt dat Rolanda lite
raire gaven heeft, want ze heeft als
leerling op de H.B.S. een opstel ge
schreven: „De Nacht", en de recensie
van de grote dichter luidt: „Hij was
mooi, jouw nacht! Ik heb hem mee
doorleefd. Hij heeft ook mij omhui-
verd. En heeft ook mij uiteindelijk
troost gebracht. Ik dank je.
Wanneer men dat op pagina 11 leest,
denkt men: dus dit, misschien 18-jarige
meisje, wordt een groot dichteres, al
thans iemand met literaire interesse.
Maar uit het vervolg blijkt, dat de
schrijfster dit aanloopje alleen maar
nodig heeft geoordeeld om een inte
ressant contact te leggen tussen deze
twee zielen. Verder wordt er in het
hele boek van enige literaire neiging
bij de heldin zelfs niet meer met een
sylabe gerept. Alles een gevolg van het
feit, dat dit werk innerlijk niet door
leefd is. De optredende figuren worden
nergens mensen van vlees en bloed. Ze
zijn speelpoppetjes, die aan de touw-
SDió ai.
Dis die blond,
dis die blou:
dis die veld,
dis die lug;
en 'n voel draai bowe
in éénsame vlug
dis al.
Dis 'n balling, gekom
oor die oseaan,
dis 'n graf in die gras,
dis 'n vallende traan
dis al.
(Uit: „Die Vlakte en ander Gedigt",
van J. F. E. Celliers.)
tjes van de schrijfster hangen te ben
gelen. En, hetzelfde moet helaas ook
gezegd worden van de gebeurtenissen
in dit boek. De grote wereldoorlog,
wordt geen moment waarachtig door
leefd. De schrijfster heeft bommen
werpers, Gestapo, S.S.-ers en al die
griezelige dingen meer nodig voor haar
verhaal.
En dat is erg, heel erg, maar het al
lerergste is, dat zij tenslotte óók het
christendom nodig heeft voor haar
verhaal. Wanneer Rolanda tenslotte in
het verzetswerk haar aandeel gaat ne
men, heeft geen sterveling de overtui
ging, dat zij dat doet, om de grote el
lende van haar land en volk, volstrekt
niet, ze wil haar „held" niet teleurstel
len. De rest speelt geen rol. En zo is
het ook bij het bloedarme christendom
dat hier wordt opgevoerd. Op pag. 144
leest men: „En zij wist het voor alle
eeuwigheid, dat de weg naar Peter de
enige wasHet is Peter en niet de
Christus.
Wanneer zij dan ook het „gesprek"
met hem gehad heeft, waarbij weer
veel handen op „schouders" te pas ko
men, luidt de slotzin: „Toen, ging ze
de kamer uit, de deur behoedzaam en
bijna eerbiedig achter zich sluitend, als
verliet zij een heiligdom
In deze voor dit boek typerende zin,
blijkt het mankement van dit boek. Ro
landa is geen uit de duisternis dezer
wereld tot het wonderbare Licht ge
trokken schepsel Gods, maar een hyste-
rie-wezentje, erg onevenwichtig, dat
door vrouwen niet begrepen wordt. Het
klinkt misschien wat paradoxaal, maar
ik heb de indruk, dat de weinige vrou
wen die in dit boek optreden met haar
scherpe intuïtie, de mooie Rolanda be
ter door gehad hebben, dan de schrijf
ster zelf.
Kortom wij geloven niet in deze Ro
landa.
Ik weet niet meer wie het geschre
ven heeft, maar ik las eens ergens:
„Onder al wat geschreven is houd ik
alleen van datgene, wat iemand met
zijn bloed schrijft. Schrijf met bloed en
ge zult ondervinden, dat bloed geest
isDit boek is niet met bloed maar
met inkt geschreven. Het is Annie Fer-
werda geen ravage geweest naar ziel
en lichaam, om met Geerten Gossaert
te spreken. Ik hoop van harte, dat de
innerlijke noodzaak nog eens bij haar
komt, dan zal ze een goed boek geven,
want enkele bladzijden in deze roman
zijn er het stelligste bewijs van, dat ze
niet zonder belofte is.
ONS KORT VERHAAL
En plots slaat de vlam uit!
Beeldenstorm in Zeelands hoofd
stad!
De veer, zo lang onder geestelijke
heerschappij gespannen geweest,
springt.
Het advies van Luther: „Predikt de
waarheid, dan worden de beelden van
zelf weggenomen", wordt niet opge
volgd.
Een schipper uit Antwerpen brengt
enige kapotte beelden mee, om deze
aan de Middelburgers te tonen.
Nu is er geen houden meer aan.
Donderdag 22 Augustus 1566 is een
donkere bladzijde in de annalen van
Middelburg.
Thomas van Mierevooirt, de kape
laan, heeft enige aantekeningen nage
laten.
In vier uur tjjds werdén drie paro-
«hiekerken, vijf kloosters en de kapel
van het Bagijnhof in ruïnes herscha
pen.
De Magistraat doet „deur die grote
perplexiteit" geen poging de vernie
ling te verijdelen.
In de Westmonster op de Grote
Markt staande en in 1576 afgebroken
wordt het plechtige altaar der bier
tappers afgebroken.
In de St. Pieterskerk gaan de alta
ren van het St. Eloy-gilde en van de
schippers eraan.
Lyon d Amours staat voor het al
taar en bedient de mis.
Juist als hij de kelk met de hostie
opheft, vliegt een der beeldstormers
de trap voor het altaar op en wil
hem de hostie afnemen, terwijl hü
roept: „Die rabouwerie is lang genoeg
begaan!"
De priester loopt haastig naar de
sacristie....
De brekers hebben de „dwale"
het altaarkleed met al wat er op
staat, van het altaar getrokken, en het
altaar met hamers vernield.
Het prachtige schilderstuk van Jan
van Mabuze de afname van het
kruis gaat ook verloren.
In de Koorkerk zijn er wel honderd
mensen aan het „werk"
Terwijl ze bezig zijn, komen de Bal
juw en de beide Burgemeesters bin
nen.
De laatsten pogen de brekers toe
te spreken en werkelijkze vin
den gehoor.
V
De volgende dag Vrijdag 23
Augustus luidt 's morgens 7 uur,
de grote klok van de St. Maarten.
Voorganger Gelein d' Hoorne zal
preken!
De kerk is vol belangstellenden.
En tussen de brokstukken van de
St. Monster, te midden der verwoes
ting, klinkt krachtig Psalm 115.
„Luthers lammerenkooy heeft ruy-
mer stal gevonden', zegt het volk
De dag na de beeldenstorm, besluit
de Magistraat aan de Prins van Oran
je stadhouder des Konings over
Zeeland kennis te geven van het
gebeurde.
Ze roept diens hulp en raad in.
De secretaris der stad. Adriaan de
Proost en schepenen Jan de Hyniosa
en Simon Jan van Romen worden af
gevaardigd.
Ter bestemming van beide burge
meesters wijst men in totaal twaalf
helebaardiers aan....
Wat het preken betreft wordt be
sloten, dit niet met gestrengheid te
beletten.
Op aandrang van het volk worden
21 personen, die verdacht van „ket
terij" op het 's Gravesteen gevangen
zitten, losgelaten.
Zo brengt deze Augustusweek van
1566 voor de aanhangers van de „neie
leer" een volkomen overwinning.
Groter dan iemand had kunnen
denken
De vlam slaat ook buiten Middel
burg uit.
CS
H 6J0
ss-sSS
.S<"g E
oA Ö0NT3
"rr> r ial +-> P m
s i-E's-s f s Ï-S3W
2;g|a).'sgS3,S-gg:5,i2gg^s'--
r ClJ L
CXj S> O) HH w
W V
"S' U|s c®
g J3TS
h 'ffl' M C
0J N c C rt V 0)
0) O to
o 'E? at -5 <u n
N
l S1
cc ni
<D 00 aj
•H WH
«O W»
73 »<u
-M
C CO O
a>co
(1)W to
Sn
m
n
njjfSI
Een waarschuwend woord
uit verre streken.
In een kerkelijk blad uit Amerika
trof ik een ernstig artikel, dat wellicht
ook ons wat te zeggen heeft, daarom
zal ik het voor ons hoekje vertalen. Het
gaat over de gevaren, die het Christe
lijk gezinsleven bedreigen door radio en
televisie. Nu de televisie ook in ons land
vorderingen maakt, is het wel goed
deze ernstige stem uit Amerika te be
luisteren.
Reverend Gritters een predikant in Pel-
la, de bekende Hollandse nederzetting
van wijlen Ds Schol te, schrijft dan:
„God zegt tot Abraham „Ik richt
Mijn Verbond op met u en uw zaad na
u. Als God zo maar, op goed geluk af
door de geslachten heen, hier en daar
een individu uitverkoor tot zaligheid,
zou een werkelijk Christelijk gezinsle
ven ondenkbaar zijn. Maar God richt
Zijn Verbond op en bezweèrt dat met
eden met de geslachten. In en met de
ouders zegent God ook de kinderen na
hen. Al de gelovigen zijn gezamenlijk
erfgenamen in Christus. Ze wonen te
zamen in tenten als Abraham, lzaak en
Jacob. Daarom is 't gezinsleven heilige
grond. Maar helaas, wat krijgen we te
zien, als we de werkelijkheid van te
genwoordig gaan vergelijken met het
Schriftuurlijk ideaal? Die heilige grond
wordt vaak vertreden. Dat gebied, dat
een geestelijk, afgesloten terrein be
hoort te zijn, is roekeloos veranderd in
een wereldse plaats. Over het algemeen
gaat de verwereldlijking van het ge
zinsleven in een snel tempo. Je ziet
geen onderscheid meer. De heilige plek
is een plaats geworden, zo van alle be
schutting ontdaan, dat het slechtste en
het laagste van het leven er kan bin
nenvliegen. Het heiligdom is een ge
meen goed geworden. Spel neemt de
plaats van gebed in en de „opperka
mer" is omgebouwd tot een eetzaal.
Psalmen en gezangen worden niet meer
gehoord, omdat de laatste schlagers
worden gezongen. Belijdenis van het ge
loof en geloofservaringen maken plaats
voor de nieuwste moppen en toneel-
grappen. Het heiligdom werd zulk een
plaats, waar kerkelijk huisbezoek een
absurditeit werd. Als een stad over
stroomd wordt door brak water, dan
brengt deze vuile vloed modder en slib
in elk huis in de omgeving. Op dezelfde
manier gaat de vloed der verwereldlij
king over ons land en het vuil zet zich
af in bijna elk huis.
Een nette huisvrouw speelt het wel
klaar om het stof van de meubelen en
van de vloeren te houden, maar daar is
een ander soort vuil, dat veel moeilijker
te verwijderen is en dat ook in onze
huizen wordt binnengebracht op de
vleugelen van het wereldgelijkvormig
levenen dat stof isdan ook
verwereldlijking.
Daar ginds zie ik een man op het dak
van de woningen van onze Christelijke
gezinnen. Het is de man van die grote
meubelzaak in het dorp of stad. Hij is
bezig de antenne aan te brengen voor
de televisie. Als die man met zijn werk
klaar is, is het huis daar beneden ver
bonden met de wijde wereld, die daar
binnen dan kan aanvallen als nooit te
voren. Ik zeg niét, dat televisie op zich
zelf zondig en verdorven is laat elk
Christen voor zich zelf oordelen,
maar televisie brengt grote gevaren met
zich. En hierop wil ik de nadruk leg
gen, dat de intimiteit en de heiligheid
van het Christelijk gezin dreigen ge
schonden te worden door een machtige
en gevaarlijke indringerde ver
wereldlijking. Het thuis wordt een ge
meenschappelijk terrein. Gemeenschap
pelijk bezit, waar beroepsgrappenma
kers, toneelspelers en toneelspeelsters,
zijn binnengedrongen en dansen over
uw vloeren. En God vraagt „Is dat
leven naar je doop Hij zegt verder
Wat gemeenschap heb Ik met Belial
en wat is de overeenstemming tussen
licht en duisternis? Wat gemeenschap
heeft die driemaal getrouwde actrice op
het scherm der televisie met u en wat
gemeenschap hebt gij met haar? vraagt
de God van uw doop weer.
Ik veronderstel, dat ge ook radio
hebt. Hetzelfde wat ik zei van de tele
visie, geldt ook van de radio. De radio
als zodanig is niet te veroordelen. In
handen van Christenen kan de radio
Godverheerlijkend werk doen. Maar
diezelfde radio in handen der wereld
wordt een bedreiging voor onze Chris
telijke gezinnen. De radio brengt ons
door het gehóór in contact met de we
reld evenals de televisie dat doet door
het óógtenzij we op onze hoede
zijn. Ons huis een gemeenschappelijk
terrein. Eén draai aan de radioknop en
een leger van dwaze conferenciers hup
pelt door uw kamer, weer één draai
aan een knop en ge behoort tot het
auditorium van hen, die zotte taal spre
ken. God zegt, ge zijt voor een dure
prijs gekocht, ge zijt heilig, gij en uw
kinderen. Wéés dan ook heilig. Maar
wat blijft er over van deze heiligheid,
als al dit werelds publiek door uw huis
dwaalt God vraagt weer, wat ge
meenschap heb lk met al dezen, die
ge in uw huis haalt? Wat gemeenschap
kan Ik hebben met deze vloekende
toneelhelden En wat een gemeenschap
kunnen zij hebben met die man Paulus,
wiens brieven ge leest in uw huis? En
wat voor overeenstemming kunt ge aan
wijzen tussen de psalmen van David en
het ijdele lied der dwazen?
De heiligheid van het Christelijk ge
zin. Wees op uw hoede! Het Christelijk
gezin verdwijnt, als wij zelf de muren
die ons scheiden van de wereld, gaan
neerhalen. Toen de goddeloze Achab
Naboth's wijngaard wilde hebben, zei
deze: „Neen, want het is heilige grond.
Ge zult deze niet hebben, het is mijn
erfdeel". Toen Achab voortging en er
op aandrong om dit erfbezit te ver
wereldlijken, zei Naboth nog eens
„Neen, ge zult er geen voet inzetten,
tenzij over mijn lijk". En dat is ook
gebeurd. Naboth heeft Achab weder-
staan tot de dood toe. Maar menige
moderne Achab betreedt ongehinderd
uw erfenis, omdat ge hem zelf hebt ge
nodigd. Laat toch geen onreine voeten
uw huis betreden en laat geen onreine
lippen het woord voeren in uw Chris
telijke thuis
Reverend Gritters zegt het wel op
een eigene manier, maar misschien kan
dit ernstig woord ook onder ons zijn
werking doen.
Toen we van de week 's morgens nog
even met het hele stel collega's op het
plein stonden, werd ons van alle kan
ten verteld: „M'neer m'ster juf
frouw, de moeder van Rinus en. Jan en
Anneke is gestorreve en 't nieuwe zus-
sie ook". En nu is gisteren Rinus' en
Jans en Anneke's moeder begraven.
Vanmorgen, op het nippertje kwamen
ze gedrieën weer naar school. Ik weet
nu al wel, dat een nog vitale opoe, die
weduwe is, op de bres is gesprongen en
ik denk, wat de huishoudelijke beslom
meringen betreft, loopt het leven in het
zo fel getroffen gezinnetje spoedig weer
vlot als altijd. Ook zal opoe de kinderen
van haar dochter wel al de liefde van
haar oude hart geven. Maar een opoe,
is toch geen eigen moeder en vooral
niet het innemende moedertje van m'n
Anneke.
Anneke komt gelijk met de hele kluit
de klas in. Er is opeens een schuwe
stilte rondom het kind. In onze kleine
dorpsgemeenschap weet ieder van dit
sterfgeval. Er is over gepraat, met
deernis natuurlijk. De reactie is voel
baar zelfs bij m'n jonge klantjes. Maar
Anneke is argeloos. Ze is wel stil, maar
ik kan duidelijk zien, dat ze niet ge
schreid heeft. Toch is er op het jonge
gezichtje iets als een vage verwonde
ring. Doch, ze doet gewoon.
Ik begin maar dadelijk te zingen, bid
den en dan ga ik direct de Bijbelse ge
schiedenis vertellen, 'k Durf geen kans
geven, dat er over Anneke's moeder ge
rept zal worden, want wie kan de diep
te van een kinderziel peilen. Alles gaat
echter zoals alle dagen. In het speel
kwartier vraag ik of Anneke me hel
pen wil. Natuurlijk wil ze dat. Het is
immers een erepost. Er is geen enkele
schoolblijver en Anneke stapt langs de
banken. Ze haalt boekjes op en legt
schriften neer. Ik vertel haar, dat het
zo fijn is, dat zij dat werk allemaal
doet, want nu kan ik een lange les voor
vanmiddag op het bord zetten.
Er komt echter niet veel van mijn
werk, want m'n collega uit vijf, de
meester van Rinus, staat voor de deur.
Ik krijg een seintje om even buiten
mijn lokaal te komen. Hij maakt nog
een mysterieuze hoofdbeweging naar
Anneke, waaruit ik begrijp, dat die te
veel zou zijn bij het onderhoud. Daar
om gehoorzaam ik maar gedwee en ga
Zoetendale, Oostkapelle, 't Klooster
Waei looskerke, Vlissingen, Zoutelan-
de maken ook kennis met de beelden
stormers.
In sommige plaatsen wordt gewerkt
onderPsalmgezang
Natuurlijk heeft deze zaak een droe
ve nasleep.
Het Register Extra Ordinair van de
Rentmeester Bewester Schelde (1524
—1572) en Het Register Crimineel der
stad Middelburg en Veere bevatten
veel aantekeningen.
Dat ook Zeeuwse vrouwen aan de
beeldenstorm hebben deelgenomen is
wellicht niet zo algemeen bekend.
Pieternella van Turnhout de
vrouw van de Schout van Oost-Sou
burg, Adriaan de Decker is zelf
naar Middelburg geweest, om de zaak
in ogenschouw te nemen en ver
telt opgewonden:
,,'k Ben ook in de West Monster
wezen kijken. Wat een ruïne! Ze heb
ben het werk goed gedaan!"
„Opgeruimd staat netjes", vergoe
lijkt de Schoot. „Ik hoorde net in het
dorp vertellen, dat men ook in Vlis
singen bezig is. En als ze daar klaar
zijn, willen ze vandaag 26 Augus
tus 1566 ons dorp met een bezoek
vereren.
„Laat ze maar komen. Ik wil daar
ook nog wel een handje aan meehel
pen", verzekert Pieternella.
„Ik ga ook kijken vrouw, als ze be
zig zijn", neemt de dienstbode Neeltje
Jansd. zich voor.
En ze komen!
De Schout ziet het volk en voor hü
't weet, is hij tot gids gepromoveerd.
De optocht gaat naar de kerk.
In een nis boven de ingang
prijkt een fraai Mariabeeld.
„Eerst buiten schoon schip maken!"
is aller oordeel.
Men zet een ladder tegen de muur
en slaat een touw om het beeld.
Even later klettert het onder
luide toejuichingen der toeschouwers
op de grond.
Pieternella van Turnhout, verrukt
door dit schouwspel, trekt haar slof
uit en slaat als bewijs van instemming
naar de deur. Het gezicht van m'n col
lega staat ongewoon ernstig. „Zeg, wat
zou jij doen?" vraagt hij me, maar voor
ik nog kan zeggen, dat zijn vraag me
niet erg duidelijk is, vertelt hij, dat Ri
nus in zijn lokaal zo zit te schreien, dat
hij er geen raad mee weet. „Hoe is dat
kleine ding, bij jou?" vraagt hij nog
eerst. Daarover valt niet veel te ver
tellen. Jan in de derde heeft maar
eventjes gehuild, maar is verder rustig.
Doch met Rinus is niets te beginnen.
Niet dat hij zoveel lawaai maakt, ver
zekert de collega, maareen beetje
timide biecht hij: „Ik ben er eigenlijk
zelf beroerd van. Maar wat zou ik nu
doen? Hem naar huis laten gaan?"
Ik vind echter, dat opoe thuis al ge
noeg te verwerken heeft. We moeten
haar nu niet ontijdig met dit radeloze
kind belasten.
Eigenlijk weet ik ook geen oplossing,
maar intuïtief roep ik Anneke bij ons.
„We gaan samen eens bij Rinus kijken,
die heeft een beetje verdriet", zeg ik
haar. In de enkele meters, die we door
de gang moeten lopen, maak ik mezelf
uit voor al wat onverstandig en onhan
dig is. Straks zitten we met twee hui
lende kinderen. Toch loop ik door met
Anneke, eigenlijk hiertoe, ondanks me
zelf, gedwongen door de aanwezigheid
van de collega. In vijf is niemand be
halve Rinus. Hij ligt met z'n hoofd op
de armen op de bank en snikt zo ziels
bedroefd dat ook ik geen raad meer
weet. Als je echter een kind zo hoort
schreien, dan wil je wat doen, dus ga
ik naar hem toe, Anneke steeds bij me.
Anneke gaat gelukkig niet schreien,
doch ik zie dat de trek van vage ver
wondering iets dieper zich grift in het
prille gezichtje.
„Rinus, 'k ben met Anneke es bij je
gekomen, kerel. Ik weet dat je echt
verdriet hebt, daarom breng ik je eigen
zusje maar bij je". Anneke kijkt me
maar aan en tegen haar zeg ik: „Rinus
was natuurlijk moeders grote jongen en
daarom heeft hij verdriet nu moeder
weg is". Anneke kijkt me weer aan en
dan zegt het kind, zelf niet wetend hoe
scherp ze mijn dwaas: „nu moeder weg
is", becritiseert: „Vaoder zeit, dat moe
der in de mooie hemel is'.
M'n collega en ik en Rinus kijken
naar dat kleine ding, dat daar zo echt
kinderlijk een beetje schuw naar ore,
groten, opkijkt.
Rinus kan niet dadelijk de grote
troost verwerken, hij is ook nog zo
jong, maar m'n collega en ik wisselen
over twee jonge hoofden heen een ern
stige blik.
„Moeder in de mooie hemel"Ik
pak Anneke bij de hand en we gaan sa
men nog even naar het plein. Ik denk,
dat mijn collega nu wel weet, wat hij
met Rinus beginnen moet.
Ik weet niet of de exegese en de toe
passing van de tekst geheel juist is, ik
ben dan ook geen theologe, maar onwil
keurig moet ik denken aan het woord
van de Heiland: „Indien gij niet wordt
als een kindeke
Langs de weg van de tegenspoed
zal alles in orde komen.
Aphorismen zijn gecondenseerde
levenswaarheden.
nog eens flink op het kapotte
beeld.
Binnen „zuivert" men eveneens de
kerk.
Elk beeld krijgt zijn beurt.
Niets blijft ongeschonden.
Neeltje Jansd. komt ook al met
beelden naar buiten slepen.
Het vernielingswerk vordert in on
gelooflijk korte tijd
Een uur later is alles voorbij
Helaas, een ijver zonder verstand!
V
Als Alva in 1567 in ons land komt,
stelt hü een uitgebreid onderzoek in
naar de beroerten.
Het gezags-apparaat wordt in wer
king gezet.
Verscheidene beeldbrekers die
zelf nog amper aan wandaden den
ken, worden gegrepen.
De Schout en zün vrouw wordt de
grond onder de voeten te Souburg te
warm.
Ze besluiten te vluchten, pakken het
hoog nodige bij elkaar, slaan de weg
naar Rittherti in en hopen via Ram-
mekens per schip Walcheren te
kunnen verlaten.
Jan Turk, zet hen, op gezag van zijn
meesters, na, grijpt hen en zet hen
gevangen in het 's-Gravensteen te
Middelburg, dat al vol zit met ver
dachten.
Ook Neeltje Jansd. wordt opgeslo
ten.
„Ik heb de beelden uit de kerk ge
dragen, opdat men ze niet verder zou
vernietigen", is haar verweer.
Op 17 Mei 1568 moet zij in „lijn
waad" gekleed, in een processie mee
lopen.
Adriaan de Decker en anderen ko
men er niet zo goed af.
Op 2 Mei 1569 worden ze in Middel
burg opgehangen.
Als de Schout zijn vtouw ziet han
gen, jammert hij:
„Nelle, Nelle, waartoe hebt ge on»
gebracht
Even later is het vonnis ook aan hem
voltrokken.... A. M. WESSELS.