Bij ons thuis
ÏTiTP
1
ZEEUWEN IN AMERIKA.
Zeeuwse klederdracht.
OuS
familie-Mud
7
Vrijdag 21 September 1951
T ZEEUWSCh WEEKEND
Pagina 4
van de wedstrijd. Nog maar een
weekje wachten.
Raadsels.
I. Verborgen plaatsnamen.
Waar hebt u trechters te koop
gezien?
Hoor niet naar hem, want hij weet
de weg zelf ook niet.
De laagste twee klassen mochten
niet mee met het schoolreisje.
De remmen van die auto zijn niet
goed.
Blijkbaar landde het schip niet op
de goede plaats, want het kon niet
bij de steiger komen.
II.
Met u is het diep.
Met o vinden we het in de keuken.
Met e is het een hoofddeksel.
Met i zit het in sommige vruchten.
III.
Welke jongen wordt een vogel, als
men hem zijn hoofd ontneemt?
De oplossingen kunnen tot Zaterdag
29 September met vermelding van
voornaam, naam ook schuilnaam als
je die hebt), leeftijd en adres wor
den gezonden aan
Tante TRUUS,
Redactie Zeeuwsch Weekend,
Goes.
Toen Prinses Wilhelmina jong was.
We hebben pas de verjaardag ge
vierd van Prinses Wilhelmina. Zij
werd toen 71 jaar. In sommige kran
ten werd toen geschreven over alles
wat Zij deed, toen Zij Koningin was,
maar nu vond ik in een oud Duits
boekje voor de jeugd een aardig voor
val verteld uit de tijd, toen Zij net
zo oud was als velen van jullie nu
zijn. Ik vond het verhaal zo aardig,
dat ik het voor jullie zal vertalen.
Het jonge Koninginnetje was ongeveer
elf jaar oud, toen lij met Haar Moe
der, Koningin Emma, een ritje maakte
in de omgeving van Den Haag. Het
was volop winter, want er lag een
aardig laagje sneeuw. Het rijtuig reed
door een dorp, waar de schooljeugd
een hevig sneeuwballengevecht lever
de. Het ging er warm naar toe en dat
met sneeuwballen
Heel kordaat sprong de jonge Ko
ningin uit het rijtuig, nog voordat
Haar Moeder wist, wat Zij nu ging
doen. In een tel was Zij bij de sneeuw-
vechtersbazen en 2ei hun, dat ze er
uit moesten scheiden met dat vechten.
Maar o wee, wat gmg er toen ge
beuren? De wee vechtende partijen,
die niet wisten, wie daar zo maar
Zich met hun spel bemoeide, gingen
nu eenparig de nieuwelinge te lijf
met hun sneeuwkogels. De kleine Ko
ningin weerde zich ook dapper met
sneeuwballen, maar er waren er te
veel tegen één. Dat was niet eerlijk.
Een paar aardige dorpsjongens von
den dat ook niet in orde.
Zij kwamen het meisje te hulp,
evenals de koetsier van het rijtuig,
waarin Koningin Emma nog steeds
zat. Zo kwam de Koningin weer vrij
en kon Zij in het rijtuig bij Haar
Moeder instappen.
Wat zullen die jonge helpers uit
het dorp verrast hebben gekeken,
toen ze een pakje thuis kregen van
Koningin Emma, uit dankbaarheid,
omdat ze het jonge Koninginnetje uit
de sneeuw gered hadden.
Ik denk, dat de kleindochters van
Prinses Wilhelmina, onze jonge Prin
sesjes al even veel als hun grootmoe
der van sneeuwpret houden. Denk je
ook niet?
JJIUI
C.
lillhi
„li.,Willi
jiiiuil
n>
.Ik.
limit
ii»ii|i
muil
i nm i||
ii
Grand Rapids was ln 1850 nog maar
een dorp met 2686 Inwoners. We kun
nen misschien beter van een zeer jong
stadje spreken. Xn 1836 had de eerste
blanke er zich gevestigd: de pelshande
laar Louis Campeau. Ik vermoed, dat
het een Fransman was. HU kan als de
stichter van Grand Raplds beschouwd
worden. Kort daarop kwam er de mis
sionaris Frederick Baraga. Deze sticht
te er een kerk voor de Indianen. Cam
peau stichtte ln de snel opkomende
plaats een Roomse kerk voor de blan
ken. Later kreeg hij ruzie met zijn ge
loofsgenoten en verkocht hij de kerk
aan de Congregational Isten.
Een der eerste zo niet de eerste
der Nederlanders, die er zich blijvend
vestigde, was Frans van Driele. Frans
van Driele werd dus een stedeling.
Hij had slechts korte tüd ln Holland
vertoefd en toen de „kolonie" verlaten.
De stedelingen hebben niet met de wor
stelingen te kampen gehad, waarmede
de bewoners der wouden te strijden had
den. Zü werden dan ook nimmer kolo
nisten genoemd. Zo ontstond de te
genstelling: stedelingen-kolonisten. De
eersten waren later orthodox. De mees
ten van hen waren handwerklieden en
de kolonisten boeren.
Toen de kolonisten ln de bossen van
Michigan aan de grootste ontberingen
ten prooi waren, vergat Van Driele zijn
broeders niet. Toen de „ossenboer", Adr.
Keppel in Grand Raplds kwam om daar
Inkopen voor de kolonie te doen, gaf
Van Driele hem een hoeveelheid meel
voor Ds van der Meulen.
Toen een negental meisjes uit de ko-
kjnle van Van Raalte ln het American
Hotel te Grand Raplds dienstmeisje
werden, hield hU op de Zondag gods
dienstige byeenkomsten met hen.
Er kwamen een paar jongens en
atraks ook enkele ouderen.
In Juli 1848 begonnen deze samen
komsten en ln 1849 ging men tot de
kerkstichting over. Deze kerk Is als de
Tweede Gereformeerde Kerk ln de ge
schiedenis bekend geworden. Van Driele
werd tot ouderling verkozen. Zo was de
Geref. Kerk van Grand Raplds geboren.
Een kleine gemeente, gering ln getal,
met slechts 2 ouderlingen, die tevens de
diakendiensten verrichtten.
Zo werd Van Driele de stichter der
Gereformeerde Kerk van Grand Raplds.
De kerk sloot zich aan by de Reformed
Church, waar ook Van Raalte en Van
der Meulen zich by voegden.
Zijn leven lang ls hij ouderling geble
ven. HU heeft het mogen beleven, dat
de Reformed Church ln Grand Raplds
11 kerken telde. Jarenlang was hy
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
ouderling der tweede Geref. kerk; later
werd hy dit in de vierde. Hy was de
vraagbaak van velen en de rechterhand
van de dominees Van der Meulen en
Hulst. Ds Hulst ging later tot de Chr.
Geref. Kerk over. Toen getuigde Ds
Hulst: „En ofschoon lk niet dacht en
zeker Van Driel ook niet bedoelde, is
het van achteren beschouwd, mij duide-
ïyk, dat God hem gebruikt heeft om
my voor te bereiden voor onze afschel-
ding van de Reformed Church, die In
1880 geschied is".
Niet alleen ln de kerk van Grand
Raplds, doch ln de ganse Reformed
Church zowel in het Oosten als het
Westen was hy een gezien persoon.
Op de classlcale vergaderingen nam hy'
een leidende positie ln.
Op de Algemeene Synode, die hy tus
sen de jaren 1870 en 1985 zeventien ma
len als afgevaardigde bywoonde, „werd
hq steeds erkend, als een wijs en voor
zichtig man te zyn, die, hoewel hy zich
op geestige wyze kon uitdrukken, nooit
het ernstvolle van zyn roeping uit het
oog verloor, en juist van die geestigheid
zich wist te bedienen, om, snedig en
gepast, de Ware toestand van zaken in
het licht te stellen.
We zouden hem niet gaarne de eer
ontzeggen van steeds een sierlijk lid,
een getrouw raadgever, een veilige gids,
een ware steunpilaar ln het midden der
gemeenten en des volks te zyn geweest"
(Ds P. de Pree).
Van Driele was een man met humor.
Hiervan geeft de volgende geschiedenis
blyk.
Op de Generale Synode te Newark
kwam de zaak ter sprake van een pre
dikant, wiens diensten door zijn gemeen
te niet langer werden begeerd, omdat
men zyn prediking te droog vond. De
vorige dag waren de gemeenten van
Newark bediend door predikanten-leden
der synode.
Van Driele vroeg het woord. H\j
sprak:
„Ik oordeel het geen voldoende reden
van een leraar verlost te worden, alleen
omdat hy op de kansel droog ls. Daar
heb lk b.v. gisteravond een predikant
gehoord, die verbazend droog was.
Maar hy leverde een goede preek". Nu
zocht men uit te vissen, In welke kerk
Van Driele was geweest, doch daar kwa
men ze niet achter. Hy vroeg: hoeveel
die dominee verdiende. Het antwoord
luidde: 600 dollar en 4 vadem1) hout.
En nu was zyn raad: Verhoog zyn trak
tement tot 800 dollar en 8 vadem hout,
dan zullen voortaan zyn preken wel wat
minder droog zyn.
Hier verschijnen we dan weer met
de Schaakrubriek en wel met een
partij die gespeeld werd in een match
tussen de heren I. Blokpoel (Wit) en
Jac. Sinke (Zwart).
Zwart wint deze partij, maar niet
zonder moeite. Op de 27e zet maakt
Wit een fout, probeert er nog iets van
te maken, maar dit lukt niet en ver
liest.
Wit: I. Blokpoel. Zwart: Jac. Sinke.
KoningsIndische partij.
1. d2d4 Pg8—f6
2. c2c4 g7g6
3. Pblc3 Lf8g7
4. e2e4 d7—d6
5. Pgl—f3
(een goede opstelling is ook g3Lg2
en Pge2).
5Pb8d7
6. Lfle2 0—0
7. 0—0 e7e5
8. Tfl—el Tf8e8
9. d4—d5 Pd7c5
10. Pf3—d2 a7a5
11. a2a4 b7b6
12. Ddlc2
(beide partijen staan nu goed en
moeten nu een plan vormen om in de
aanval te gaan).
12Pf6g4
(lokt de verzwakking h3 uit, speelt
wit nu geen f3 of h3, dan volgt
f7—f5).
13. h2h3 Pg4—f6
14. Pd2b3 Te8—f8
(om r#i Pe8 en daarna f5 te spelen).
15. Lel—e3
(beter was hier Pc5 en daarna f4, of
ook direkt f4. Nu komt Zwart het
eerst aan bod).
15Pf6e8
16. Tel—fl ƒ7—f5!
17. f2—f4 Pc5e4
19. Pb3d2
(slaan op e4 door de Dame brengt
risico met zich, maar beter lijkt mij
hier b.v. 19. fe5—Le5, Tfl—Kf3, Lh6
enz. Zwart krijgt nu het betere spel).
19Lg7—h6
20. Pd2—e-1 e5Xf4
21. Le3—f2 Pe8g7
99 DpdH9
(Ld3 lijkt mij beter).
22Pg7—f5
23. Le2d3 Lh6—g7
24. Tal—el Pf5—e3
25. Lf2Xe3 f4Xe3
26. TflXf8ï
(m.i. is hier Pf3 beter. Op Lh6 kan
dan volgen Lg6; hg6; Dg6f; Lg7; Pg5
enz. met goed spel voor Wit).
2 6Dd8Xe8
27. TelXe3?
(de fout, nu moest Pfl gebeuren, geen
Pf3 want dan volgt Lh3; gh3Df3,
enz.).
2 7Lg7—d4
28. Pe2—fl Lc8d7!
(de Toren loopt niet weg).
29. Kgl—hl Ld4Xe3
30. PflXe3 Ta8e8
31. Ld3e4 Te8—e5
(ook Df4 was goed geweest).
32. g2-g3 Ld7Xh3
33. Khl—h2 Lh3—d7
(Bh6 was goed geweest).
34. Pe3—g2 Df8e7
35. Ld3—fl Ld7—f5
36. Dc2d2 Lf5e4
37. Dd2Xf2 Le4Xf3
38. Df2Xf3 Te5e2
(het gaat voor Zwart nu gemakke
lijk).
39. Kh2h3 De7—e4
40. Df3Xe4 TelXe4
41. b2—b3 Kg8—f7
42. Pg2—f4 Kf7—f6
43. Kh3g2 Te4Xf4
44. g3Xf4 Kf6—f5
en Wit geeft het op.
Wy gaan dan ook weer verder met
de ladderwedstrijd en hopen, dat de
inzenders, die reeds meespeelden, ook
in dit nieuwe seizoen weer geregeld
zullen inzenden.
Diegenen, die nog niet meespeelden,
nodigen wij van harte uit de oplos
singen in te zenden. Aan het eind der
maand zal de stand dan weer bekend
worden gemaakt.
En nu veel succes.
Probleem 13.
Ka6, Dd7Te4Th2Lc6
Wit aan zet geeft mat in twee zet
ten. (2 punten.)
Zie diagram I.
Probleem 14.
Wit: KeiDf5Tal—Pg5, pionnen
a2—b2—c2—d5—e4—f6—f7—g2.
Zwart: Kd8Dh6Ta8Th8Lc5,
pionnen a7bic7d6e5.
Wit aan zet wint en geeft mat in
6 zetten. (3 punten.)
Zie diagram II.
Probleem 13.
abcdefgh
Diagram I.
Probleem 14.
a b c o e 1 g h
Diagram II.
Scherts beslist dikwijls belangrijke
dingen treffender dan scherpte.
Zeevaarders gaan om de wereld
heen en er niet in.
Zonder beitelhouw, geen edel, mar
meren beeld.
Bovenmatige smart is louter zelf
zucht; berusting is heldendom.
De wijze is zelden slim.
i) De Zeeuwen zeggen: vaam.
Wit:
Pa3, pion d2.
Zwart: Kd3Dd6Lg7;
e7e6.
pionnen
„....Je zult wel niet meer lachen
als je de rekening ziet!...."
behorende bij het
ZEEUWSCH DAGBLAD
van Vrijdr 21 Sept. '51 No. 1469
Uitgave van
Oosterhaan Le Cointre N.V.
Goes
eeuu/scH
u/eem/fD
UIT DE SCHRIFT.
Enkele weken geleden verscheen
er in „Elseviers Weekblad" een arti
kel over de „Zeeuwse Klederdracht".
Daarin klaagde de schrijver over het
verdwijnen van de mooie zeeuwse
kleding. Hy constateert, dat het regio
nale costuum een zeldzaamheid is ge
worden. Vele jongere vrouwen, die in
deze mooie dracht zijn groot gewor
den, trachten zich er van te ontdoen
en de kinderen worden er niet meer
ingestoken. Zo moet deze dracht wel
uitsterven.
Nu wordt dit betreurenswaardig
verschijnsel uit allerlei oorzaken ver
klaard. Er worden psychologische,
sociale en ecohomische motieven voor
aangevoerd. Maar hoe het ook zij, geen
moeder denkt er meer over haar doch
tertjes in een zeeuws costuum naar
school te sturen. En daarmee is het
pleit in beginsel definitief beslist.
Want een natuurlijk gevolg is, dat
over enkele tientallen jaren geen
zeeuwse dracht meer gezien zal wor
den, anders dan in het museum.
We mogen dit betreuren, maar er
ger wordt dit feit, wanneer juist is,
wat iemand naar aanleiding van dit
artikel, een paar weken later in „El
sevier" beweert.
Hij schijnt een expert te zijn op dit
terrein, want hy stelt zich voor als
een geboren Zeeuw, die in 1937 het
initiatief nam tot oprichting van een
vereniging tot behoud van de zeeuw
se klederdrachten. En deze inzender
vertelt nu, dat deze vereniging tot
de volgende conclusie gekomen is: De
hoofd-oorzaak van het afleggen van
de drachten in Zeeland moet gezocht
worden in het feit van een afkeer, dat
iedereen aan de kleding kan zien, dat
hij of zij tot de „boerenstand" be
hoort. Zij worden dan althans
naar hun idee niet meer voor „vol"
aangezien. En, zo zegt deze insider:
inderdaad schynt er enige tyd een
café op de Markt te Middelburg ge
weest te zyn, waar mensen in zeeuwse
dracht niet werden bediend!
Deze schrijver voegt hier nog aan
toe: Een der propagandamiddelen der
vereniging was dan ook, de bevolking
er op te wijzen, dat de landbouw het
fundament is van het maatschappelijk
leven en men zich dus niet behoefde
te schamen tot de landbouwende stand
te behoren en de betreffende kledij
te dragen. Hy durft er echter een lief
ding om te verwedden, dat, zelfs in
dien men de jonge zeeuwse landbou
wende bevolking het benodigde goud
en de mutsen gratis aai bood, zij er
toch voor zou bedanken het costuum,
hoe artistiek het ook moge zijn, op
nieuw te gaan dragen. Volgens hem
zijn het dan ook niet de pécuniaire
(finantiële) en practische redenen, die
de doorslag hebben gegeven tot het
afleggen van de dracht, maar naar
zyn mening zijn het voornamelijk de
psychologische motieven, die hier
beslist hebben. En de oorlog heeft
tenslotte aan de dracht de doodsteek
gegeven, zodat propaganda voor het
behoud, een verloren zaak was, en
de vereniging werd dan ook in 1948
ontbonden.
Het zal inderdaad wel zo zijn als
deze „insider" vertelt.
En dat het een „verloren zaak" is,
geloven we eveneens graag.
We kunnen d.t betreuren, want er
gaat iets mee verloren, tot onherstel
bare schade van het landelijk schoon.
Maar o.i. is dat ofschoon heel
erg nog niet het ergste. Wat ons
het meest verontrust, is de oorzaak,
die tot deze schoonheidsvernietiging
geleid heeft.
Het wijst op een beangstigende ni
vellering van het burgerlijke leven.
Het platteland wordt met de grote
stad gelijkgeschakeld. De moderne
techniek, de verkeersmiddelen, de
radio, de bioscoop, die ook op het
platteland al meer beslag gaat leggen,
al deze dingen werken deze gelyk-
schakeling in de hand. We gaan met
snelle sprongen de tijd tegemoet, dat
we geen verschil' meer zullen zien
tussen de stad en het platteland.
Een amerikaanse schrijver heeft eens
de karakteristieke uitdrukking ge
bezigd: „God made the country, men
made the townwat zeggen wil:
„God heeft het platteland geschapen,
maar de mensen hebben de stad uit
gevonden", een woord dat ons te
denken geeft.
De stad is de grote moloch van het
moderne leven. De noodzaak tot „in
dustrialisatie" geeft deze moloch vrij
mandaat zijn slachtoffers in onbeperk
te mate ook op het platteland uit te
zoeken. De mens wordt gelijkgescha
keld, een massaproduct, zyn indivi
dualiteit gaat ten gronde. Hij degene
reert van mens tot nummer, hij leeft
niet meer maar wordt geleefd; ande
ren denken voor hem, streven voor
hem, geven richting en stuur aan zyn
leven. Hij zelf loopt aan de lopende
band mee, verricht automatisch zijn
werk, voor zijn zieke dagen, zijn
ouderdom is gezorgd. Hy behoeft niet
meer te denken, niet meer te zorgen,
niet meer te sparen, niet meer te stre
ven, niet meer zich in te spannen.
Het is voldoende, dat hy als een ver
lengstuk van de machine werkt. Als
't avond is wordt hem afleiding ge
geven in de bioscoop of de dancing
of het cabaret.
Dat wordt de stadsmens.
En dat wordt óók de plattelands
mens.
En nu is het betreurenswaardige dit:
door economische noodzaak dryft ons
land die heilloze richting uit. De
regering doet er nog een schepje op,
want die schynt graag met de mens
als nummer van doen te hebben. Van
hogerhand grijpt dit nivellerend mon
ster dus gretig om zich heen.
Maar nu is er aan de andere zijde
óók nog de algehele verblinding. De
plattelandsmens ziet niet wat er met
hem gebeuren gaat. Integendeel hy
hunkert naar het nivelleringsproces.
Hij gaat zich voor zyn individualiteit
schamen. Hij gaat leiden aan een min-
..Wot is dit, dat Hij met de tollenaren en zondaren
Markus 216.
eet en drinkt?.
Wanneer wij bij iemand gaan
eten, zegt dat op zichzelf niet zo
heel veel. We doen dat gemakkelijk,
wanneer we er toe uitgenodigd wor
den. Wanneer we weer opstappen,
bedanken we de gastheer en gast
vrouw voor hun lekker maal en
verder blijft alles bij het oude.
Dat is in het Oosten niet zo. Wan
neer men daar bij iemand uitgeno
digd wordt mee te eten en men
geeft aan die uitnodiging gehoor,
betekent dit, dat men zich volko
men vereenzelvigd met zijn gast
heer. Samen eten en drinken bete
kent daar, zich lotverbonden met
elkander te verklaren. Men maakt
gemene zaak. De gast verklaart zich
solidair met de zaak van zijn gast
heer. Wanneer we onder dit aspect
al die vele Schriftgedeelten gaan
lezen, waarin over het samen eten
sprake is, gaan we de diepe zin er
van pas goed begrijpen. Zoek die
plaatsen in het Oude- en Nieuwe
Testament zelf maar eens op.
En nu gaan we ook verstaan wat
die Schriftgeleerden en Farizeën
hebben gedacht, toen zij de Heiland
zagen aanliggen aan de tafel bij tol
lenaren en zondaars. Hij eet en
drinkt met hen! Dat wil zeggen: Hij
verklaart zich solidair met dat soort
mensen. Hij maakt gemene zaak
met hen. Hoe kan dié man nu nog
verklaren Gods Zoon te zijn? Hoe
durft deze metis nog voor te geven,
dat Hij een rabbi, een meester in
Israël is? Hoe durft Hij nog iets te
zeggen van óns, die zoveel heiliger
zijn dan die zondaren, waarmee Hij
zich solidair verklaart?
De discipelen zullen ongetwijfeld
met de mond vol tanden gestaan
hebben, toen hen die vraag gesteld
werd. Wat moesten ze er ook op
zeggen?
Jezus blijft echter het antwoord
niet schuldig: wie gezond zijn heb
ben de medicijnmeester niet van
node, maar die ziek zijn. Ik ben ge
komen niet voor de rechtvaardigen
maar om zondaars tot bekering te
roepen.
Er zit een ontzaggelijke ironie,
eigenlijk een dodelijk sarcasme in
dit woord van de Heiland. Zijn jul
lie zo rechtvaardig? Welnu, dan heb
je Mij ook niet nodig! Jullie zeg
gen, dat je zo gezond bent, welnu,
dan ga Ik langs je heen, want Ik
ben een medicijnmeester voor
zieken!
Dat woord brandt en striemt van
daag nog met dezelfde felheid en
actualiteit. Pas het maar op je zelf
toe: wie ben je: een gezonde of een
zieke? Een rechtvaardige of een
zondaar?
Geef er het antwoord eens op, en
weet dan of de Heiland bij je mee
zal eten of niet!
derwaardigheidscomplex, wanneer hij
zichzelf is.
En dat is de grote ramp, die over
ons volksleven komen gaat.
De mens wordt ontmenst tot een
nummer in het z.g. geleide economi
sche productie-proces, maar die mens
in zijn verblinding wil het zélf
ook wel.
Waarom?
Ik zie maar één antwoord: omdat
hij aan de adel van de geest ontviel,
geen hogere begeerten meer koestert
dan brood en spelen.
Als die er maar zijn, laat de rest
hem koud.
En dat wordt de ondergang van
ons volk.
't Is in de leste weken toch wel erg
bar met 't natte weer. En die hagel-
buije van verleje weke heit er oak
geen goed an gedaen. Bie mien in de
bongerd a de appels er nog al wat
van te lieje èhad. Oak de errepels
worde der niet beter op. Veul nattig
heid en te gelieke broeierig weer. Dat
kon wel is een kwaeje oest worre.
Me zeun, die nog een bietje jonger
is as ikke en niet zoa veul heit mee-
gemaekt, moppert er somtieds wel is
op, maer dan zeg ik 'm meestal, dat
ie maer is mot afwachte. 't Ken altied
nog mee vallen en as 'tniet meevalt
is het nog nie op z'n plekke om te
gaen mopperen. Ik geloaf asdat we
daer groat kwaed an doen. Hoe 't oak
gaen mag, we hebben teugesworrig
in alle opzichte toch een beter bestaen
as onze ouwers en groatouwers in
vroeger jaeren. Daer wier ik weer is
bie bepaeld, toen me zeun, die op de
Uloschool gaet van de schoolbiblio
theek dat boek mee^rocht over de
landverhuizers in de vorige eeuw, noe
zoa wat een honderd jaer geleje. Ik
a der een Zundag een tiedje in zitte
lezen. Ik zou juller wille anraje om
allegaere dat boek is te lezen. Der
komt oak 'eel wat in vo' over Zee
land. Je ken der in lezen asdat 1845
en 1846 oak slechte erpeljaere 'eweest
bin. En toen was 't zoa dat de mense
zoawat allenig van de errepels be
staen mosten. Misluke d'n oest dan
was er meteen oak hongersnoad. De
mense atte toen driemaal daags boe
renkool of knollen, zonder een stikkie
brood. Der wordt verteld van een vae-
der van een gezin met zes mensen,
die 16 cente per dag verdiende. Er
stong in een krante, 'twas het Alge
meen Handelsblad, een verslag van
een bezoek c:-ges an 't platteland, zoa
teuge korssemes. De kranteman telde
toen erges in een durp een 400 bede
laars op een hoap. De mense waren
wanhopig van de honger. De tweemael
achter mekaere mislukte errepel oegst
a de mensen kompleet van alles be
roofd. Der beddegoed a ze verkocht
en ze sliepen op stroa. Ze a totaal
gebrek an verscheuning. Iewers was
een boer bezig om z'n bongerd uut
te roje om er brood voó te kennen
koapen. In een gemeente wier an de
stakkers wekelijks een kop brune
boanen uutgereikt plus twee stuvers.
Ze atte der het moes van wilde koal-
zaed bie. Der staet een brief in van
iemand uut Winterswiek, die naer
Amerika geëmigreerd was en die
schreef van daer an z'n fermilie: Het
viel me hard om Winterswijk te moe
ten verlaten, maar ik wens er nooit
meer terug te zyn. De geringen zyn
hier zoveel als de rijken. Men behoeft
voor niemanc' de hoed af te nemen.
De ryken eren ons omdat wy voor
hen werken. Godsdienst is vrij en
Gods volk is hier veel; wij hebben
ons er mee verenigd. Hier is een volks
regering, is men 5 jaar landbezitter
dan is men burger e i kiezer. Adel is
hier niet. Wy hebben hier geen amb
tenaren als honden aan de deur staan,
die, zoals by u, het zuur verdiende
loon komen opeisen en ons brood en
brandstof, onze woning en school
onderwijs zo duur maken, dat de ge
ringe dagloner in zyn schamele wo
ning moet hongeren en kleumen en
onder gebrek en ontbering miskend
wordt. By u krygen de vrouwen en
kinderen der dagloners geen spek of
vlees te proeven. Zy eten hun sobere
spijzen uit het water en moeten in
hun armoede van turf, brood, zout en
zeep en wat al niet meer belasting
betalen. Hier hebben wij drie keer
daags spek of vlees en inplaats van
rogge- uitmuntend tarwebrood.
Noe, dat ken je allegaer in dat boek
lezen en as je dan die tied gaet ver-
gelieke met wai we noe beleve, dan
zeg ik, der bin der noe oak 'eel wat
die te klaege a en riekhalzend uutzien
om naer Amerika of Canada te kom
men, maer zoa slecht as onze voor-
ouwers 't èhad a in hun tied, zoa arg
is het noe bie ons toch nog niet.
Me magge de zael. oak wel is van
die kant bekieke, zou ik zoa dienke.
Bin julder 't met me seens of nietT
Je FLIP BRAMSB.