,f fora ire Meruj' Voor onze jonge mensen. VOOR DE JEUGD. 113113111 DE MISLUKTE PREDIKATIE. „VAexleAuit" Vrijdag 7 September 1951 'T ZEKUWSCH WEEKEND Pagina 2 alles gebeurde noe is niet in een ach- terbuurte, maer op een goeie midden stand, met mooie groate huzen, en waer alle getrouwde vrouwen „mevrouwen" bin. Noe, toen docht ik zoa: geef mien dan ons rustig durpie maer, oak al motte we het dan zonder „mevrouwen" doen. Tot volgende weke, julder FLIP BRAMSE. „DE KARAKTERISTIEK VAN DE VIER EVANGELIëN", door Dr A. van der Hoeven. Uitgave Bosch Keuning N.V. te Baarn. Het is een verheugend verschijnsel, dat er steeds weer lectuur van de pers komt in het genre van dit boek. Daarom verheugend, omdat deze lectuur geen andere pretentie heeft, dan de Bijbel dichter bij ons te bren gen; de Bijbel beter door ons te doen verstaan in zijn oorsprong, samen hang, Goddelijke organische inspira tie, vertalingen, canonisering enz. Er is een tijd geweest, dat dit an ders was. De dogmatiek had een eerste plaats bij ons volk ingenomen en de Bijbel kwam eerst op de tweede plaats, wanneer de Bijbel nog plaats kréég. Want een algemeen bekend verschijn sel is, dat, wanneer de dogmatiek de eerste viool gaat spelen, we een ge kleurde bril opzetten, vooringenomen zijn en aprioristisch tot het Woord van God naderen. En dan doet dat Woord geen heilzame werking meer. Want het duldt geen tussenschakels, geen gekleurde brillen, geen vóór oordelen, geen vóórmeningen. Het vraagt de kin dergestalte. Het wil ontvangen worden, zoals het kleine kind het woord van oudere mensen ontvangt. Onbevangen, onbevooroor deeld, zuiver en klaar. Dat is iets, wat we in de laatste jaren opnieuw hebben moeten leren en veelszins nog bezig zijn te leren, indien we het al leren kunnen. Was trouwens in de geschiedenis der Kerk het niet altijd zo? De dogmatiek ver drong het Woord, plaatste zich er hoogmoedig boven en verstikte de stem Gods in een cacaphoon van dog matisch stemmengeroes. De Kerk is er tenslotte door gedéformeerd en er aan ten gronde gegaan. Zodat telkens weer nieuwe Reformatie noodzakelijk was en God reformatoren opriep om met een stem, klaar als een bazuin, de mensen terug te roepen tot wat het Woord van God zegt. „Dat Woord zult gij laten staan!" zei Dr Maarten Luther en Calvijn besteedde zijn le ven om de Kerk weer heen te wijzen naar wat God in Zijn Woord zegt. Vandaag is het niet anders. Wan neer God het niet verhoedt, zullen we weer ondergaan in onze dogma tische formules, waarmee we de Schriften omspannen en overspannen hebben. Daarom ben ik blij met dit boek en alle boeken van dit soort, die ons wijzen naar het Woord des Heren. We hebben met groot genoegen van dit boek kennis genomen en er veel uit geleerd. Het is geschreven in een taal, die ieder verstaan kan. De auteur zegt: „Een dokter, een stedeling, een belasting-commies en een vissers man werden door God verkoren om, met behoud van hun door de Heilige Geest gelouterde persoon- lijdheid, Gods blijmare te boek te stellen. Als Paulus in Efese 3 10 spreekt van de veelvuldige wijs heid Gods, heeft hij het letterlijk (en dit is veel mooier), over de veelkleurige wijsheid Gods. Gods wijsheid, Gods blijmare, dat Hij zich in Jeus Christus associeert met een verloren wereld, wordt veel kleurig verkondigd door de vier evangelisten. Gods blijmare doet wel aan een kleurige bloemenrui- ker denken, en het wonder daar van is, dat deze nimmer vergaat Wat de inhoud van dit boek be treft, het loopt over de volgende on derwerpen: „Zijn er vier Evangeliën? De Taal van de Evangeliën. De stijl van Jezus' onderwijs. De verhouding van de eerste drie Evangeliën en de bizon- dere plaats van het Evangelie van Johannes. Marcus, de tolk van Simon Petrus. Mattheus, de architect onder de evangelisten. Mattheus, de brug- bouwer van het Oude naar het Nieuwe Testament. Lucas, de chris ten-arts onder de evangelisten. Jezus Christus in het oog van dokter Lucas. Johannes, de adelaar onder de evan- gelilsten". De inhoud spreekt voor zichzelf. Lees dit boek. Het zal uw kennis aangaande de Schriften ongemeen verrijken. Voor wie naar de radio luistert, is de auteur geen onbekende en deze nadere kennismaking zal tot zegen kunnen zijn. Het boek is goed uitgevoerd in lin nen band en stofomslag. VOOR EN NA Een mens is een wonderlijk wezen. Vóór de vacantie-tijd kun je horen: „Fijn, nog zo lang, en dan is het va- cantie". Geef je de nodige aandacht, dan krijg je alvast een voorlopig pro gramma te horen, van wat er te wach ten staat voor de komende periode voor zich zelf, nu ja meestal niet zoveel, als moeder vertelt, maar voor de groteren, ditvoor de kleintjes toch nog dat ja „een mens verlangt er naar Maar nu, na de vacantie, nu hoor je weer: „Fijndat alles weer gewoon is thuis!" Zo is een mens tweemaal blij. Ja zelfs de jeugd, behalve een enkele uitzonde ring, vindt, als ze weer eenmaal achter de schoolmuren zit, het ook weer goed zo. Doch het meest tevreden is nu me nige moeder, ook al had ze, wat niet ieder te beurt viel, enige tijd vrijaf". „Mens, ik ben tweemaal blij", zei dan ook één dezer dagen een moeder tegen me. „Als de vacantie begint, en als die voorbij is". Dat laatste is zeker grif te geloven, vooral waar moeder geen „vrijaf" heeft gehad. Ik denk, dat zo'n vrouw gedurende een enkele week wel eens gedacht heeft: „Nu heeft ieder vacantie en ik moet het werk voor iede re vacantieganger overnemen". Het eigen kroost, dat geen vacantie-oord vond, is rumoeriger dan anders en maakt het niet bepaald stil in huis, vooral in dit jaar, nu er meer natte dan droge dagen waren. Als het dan nog bovendien in vrienden- of familiekring bekend is dat je „toch niet uitgaat" dan heb je het „voorrecht", op het aller onverwachts jeugdige liftende familie relaties met een blije snoet voor je deur te zien staan. Zeker van een ontvangst, want je kon toch niet weg. In de glo rieuze vacantie-tijd is dus voor menige moeder dan de taak verdubbeld. Geluk kig dat moeders een bepaald slag men sen zijn, die meestal een gul hart heb ben en het in die tijd maar nemen zoals het reilt en zeilt en een ander wat gun nen. Ze wensen daarom de bakker en de melkboer, die ook hun vacantie aan kondigen van heler harte goede dagen in hun rust. Maar intussen moeten zij weer zorgen, dat de proviand binnen komt. Nu, ja bij de jongeren zijn er al licht een paar, die je „naar de bakker om een broodje kunt sturen". Het is misschien mogelijk dat moeder de melk boer zijn vacantie een tikje minder gunt, want ze weet dat haar Hansje of Jansje met kannen en kokers nog niet vertrouwd zijn. Daar zal ze dus zelf op uit moeten. Ja Nederland is een goed land. Ieder heeft z'n vacantie, maar van dozijnen moeders gaan vermoedelijk tegen 1 September weer dozijnen zuchten van verlichting op als het weer zover is. Alles „weer in het gewone gareel. De groteren die er al alleen op uit trokken, weet je 's avonds weer onder het eigen dak, en de kleineren, weet je overdag weer veilig in school. „En nou begint mijn vacantie", zei een moeder heel blijmoedig tegen me. Des morgens een rust als ze alle maal, groot en klein weer weg trekken, en nou ga ik het hele huis onderstboven keren tot alles weer op z'n goeie plek- kie terecht is gekomen. Niet beter als een posie rust in huis en alles weer op z'n plekkie! Geef mij de gewone tijd maar!" Ik gaf haar groot gelijk, maar volgend jaar zo, tegen Juli zeggen moe ders weer: „Fijn, dat de vacantie komt. De groten gaan d'r eigen weg en de kleinen kunnen hele dagen buiten zijn. Dat hebben ze nodig!" Gelukkig maar dat die moeders zo zijn. Intussen, zijn we nu in de tweede pe riode. Zielsvergenoegd, dat alles thuis weer gewoon is, blij dat de avonden lan ger worden, kruipen we genoeglijk on der de lamp om de niet nodige ope ningen in vacantie-kledij en zomersok- jes te dichten. Als het van de winter vriest praten we over die leuke vacantie-tijd. llmtl T llUI»nl •■lit Mijn veestapel Ziezo ik ben weer helemaal over mijn nederlaag heen, dank zij Berbertje Graafland. Natuurlijk weer een'vrouw in spé, die de geslagen wonde heelde. Schiller had niet helemaal ongelijk, toen hij dichtte: „Ehret die Frauen! Sie flechten und [weben. Himmliche Rosen ins irdische Leben!" Berbertje heeft me gracieuselijk ge huldigd. Niet in een massa-meeting, nee zo stillekens onder ons op haar eigen manier. Ja, zij zelve trad geheel op de achtergrond en liet een ander de huldi ging volbrengen. Die ander was haar vader! Gisteravond om zeven uur gebeurde het! De bel gaat een tikje te hardhandig over en ik hoor mijn hospita vinnig mop peren. Verstaan doe ik-gelukkig-niets. Mijn kamerdeur is dicht. Wel hoor ik even later luide zeggen: „Gerust hoor, de juffrouw is thuis, ja, dat is de deur". Belet geven komt onder ons niet voor, dus is er eerst niet de vraag, of het soms ookM'n hospita beslist en ik heb haar te gehoorzamen. De deur krijgt een tik als een slag met een voorhamer. Op mijn onthutst: „Ja", stapt Berbertjes vader naar binnen. Ik denk, Berbertjes vaderik heb niets op mijn geweten en Berbertje ook niet wat nu? Graafland zit niet gemakkelijk in mijn damesfauteuiltje, maar niettemin steekt hij vrolijk van wal. „Ja juffrouw uwes zei wel zeggen, wat komt Graaf land nou hier doen". Dat was de spij ker op zijn kop geslagen, maar zoiets geeft men nu eenmaal niet toe, dus uitte ik beminnelijk de veronderstelling, ONS KORT VERHAAL Op de stoffige hoofdweg van Middel burg lopen twee mensen. Een man en een vrouw. De vrouw tracht do man, die voor haar loopt in te halen. De weg is lang en een gesprek is haar welkom om de reis wat te verkorten. En wanneer ze dicht achter hem is, herkent zij hem. Met een tik op zijn schouder vraagt ze: „Is het nog ver naar Goes meester?" „Dat zal nog wel een paar uurtjes duren. De boot vaart niet hard. Maar kent u mij, vrouw? Ik u niet." „Zeker, u bent Valerius van Geneff uit Hoorn, en nu schoolmeester in Mid delburg. Ik kom wel eens in die stad en heb u enige malen gezien. En gaat ze fluisterend voort ik wèet dat u een voorstander der nieuwe leer bent. Nu dat ben ik ook. 'k Ga nu naar Goes, naar familie." „Ik ben ook daarheen op weg." „Om broeders en zusters in het ge loof te bezoeken?" „Dat zou ik gaarne doen, maar ik ken er geen. Zouden er in Goes zijn?" „Dat weet ik zeker! Namen weet ik helaas niet. Ze verlangen ook daar naar de prediking van het zuivere Woord. U moet maar eens zien contact met hen te krijgen meester." „Als ik maar wist hóe!" Beiden lopen door Goes. 't Is druk op de Grote Markt. Geen wonder. Vandaag 27 Augustus 1566 is het prachtig weer. De tenten met „laekens tot Kapelle gemaeckt" genieten grote belangstel ling. „Velen verlangen naar de zuivere be diening van het Evangelie." De mededeling van z'n reisgezellin weegt Valerius zwaar op het hart. Maar op welke wijze de Goesenaren met de beginselen der Reformatie be kend te maken? Terwijl hij over het Marktplein heen en weer drentelt, rijpt een plan. 't Neemt vaster vormen aan Ja, dat zal hij doen. Ja, dat zal hij doen. Toch twijfelt hij nog aan zichzelf en overlegt„derf ick sal ick doen greep ick eenen moet Hij loopt de massale trappen van het Stadhuis op en begint de proclamatiebei, die naast de deur van het Stadhuis hangt, te luiden. Het publiek op de markt hoort het kleppen, staakt zijn handel en stroomt naar het bordes. Er wordt immers een proclamatie af gekondigd? Valerius grijpt in z'n wambuis „haalt een rol te voorschijn en begint met luide stem te lezen. Thema: De rechtvaardige zal door het geloof leven Ook m de burgemees terskamer wordt de bel gehoord. „Wat is dat nou?, Ik hooi de procla- matiebel Cornet." „Dat kan niet Bolderman! 'tls nog geen elf uur. Eerder wordt er nooit iets afgekondigd." „Nou luister maar!" „Ja, nu hoor ik het ook. Hoe is dat nu toch mogelijk?" Beide burgemeesters gaan naar het raam en zien het volk naar de Stadhuis- trappen stromen. „We moeten maar eens even gaan zien, wat er aan de hand is", stelt de Cornet voor. Ze lopen de lange gang door, gaan de haltrap af en openen de deur. En daar zien ze een hen onbekend persoon, die het publiek toespreekt. Rond het bordes staat een opgewon den menigte, welke door luide interup- ties te kennen geeft, dat ze het niet met hem eens zijn. Even luisteren beide burgemeesters toe. Dan weten ze genoeg De Cornet grijpt de Middelburgse schoolmeester bij de arm en verzoekt hem mee naar binnen te gaan De nieuwe Baljuw Floris Schaik komt ook juist de trappen op. Vrijdag 7 September 1951 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 dat hij graag eens wilde horen hoe zijn dochter het maakte. Graafland is op rechter dan ik, want hij zegt: „Nou, om uwes de waarheid te zeggen is het dat niet, maar die kleine meid het nou al weke an ons kop legge zeure asdat we uwes een konijntje motte geve. Uwes mot wete, dat we speciale mooie hebbe. Van die lichtbruine. Prachies gewoon". „'n Konijntje?", herhaal ik onthutst. „Ja ziet uwes, ik dacht wel zowat en daarom kom ik er eerst maar es over prate, want ja een konijnmaar ziet uwes het kind hou zoveul van uwes en ook van de konijntjes en toen dacht ze dat uwes d'r eentje hebbe most. Maar jazietu Ben ik met het geval verlegen, vader Graafland nou niet minder. Daar heeft hij zich door dat zachte lieve Ber bertje maar lelijk om een boodschap la ten sturen. We kijken elkaar eens aan en opeens zitten we beiden onbedaarlijk te lachen. Graafland komt het eerst op adem. Hij vraagt nog eens. „Wat denk uwes d'r van juffrouw?" ,,'n Jaaaa," zeg ik bedachtzaam, „ik vind zo'n beestje wel leuk, maar m'n hospitaWeet u wat, ik zal het haar vragen, wat zij er van denkt". Hiermede verleg ik listiglijk de be slissing in haar handen. Mijn dikke be schermvrouwe komt onmiddellijk als ik haar vraag eens te komen praten over een moeilijk geval. Vast staat bij mij, dat ik er haar niet lelijk om zal aan kijken als ze uitvalt: „Maar juffrouw- lieve-d'rnoggeris an toe, wat motte we met een knijn beginnen? Dat gaat nou toggeris niet". Graafland herhaalt zijn boodschap. Nu is het m'n hospita, die bedachtzaam knikt. Ze zegt net als ik: ,,'n Knijn- tje „Als jullie nou met 'n hokkie zitte, dan timmer ik wel wat in mekaar d'r voor. Dat is in twee avonden voor me kaar. 't Beest hoeft toch niet persé hier morrege al te weze". Ik kijk naar mijn hospita. Het woord is aan haar. Het hokkies-bezwaar is al opgeheven, nog voordat ik het gevoeld had. M'n hospita knikt weer eens, en zegt al weer: ,,'t Jaeen knijntjenou juffroïiw as dat met een hokkie voor mekaar komp, dan is alles klaar, zou ik ik zo zeggen". „Ja, maar zo'n beestje moet toch ook eten in dat hokje hebben, opper ik be denkelijk. „En gras snijden, lijkt me een moeilijk vak om aan te leren voor me". „Juffrouw-lieve-noggeris an toe. Wij eten toch elleke dag. Is het waar of niet? Nou dan, d'r schiet altijd wel een paar blaadjes of een stronkie over voor een zo'n besie". Graafland is zichtbaar opgelucht, dat hj goed nieuws aan Berbertje kan over brengen. Hij betuigt nog dat zijn Ber bertje dikuls genog voor de deur zei staan met groen voor het konijn, want zij hebben genog in d'r tuin. Wel voor twintig konijntjes terwijl ze d'r maar twaalf hebben. M'n hospita is in gedachten al bezig om het beest een plaatsje te geven, krek neffen het schuurtje. Dat gong best. Graafland vertrekt nou maar want dan kan die vanavond nog wat aan het hokkie timmeren. Als hij weg is kijken m'n hospita en ik elkaar aan. ,,'n Konijn", zeg ik hoofdschuddend. „Ja, maar as zo'n kind dat nou er is persé wil, dan mot je d'r wat voor over hebbe, wil ik maar zegge", zegt de dik kerd ietwat militant. „Maar ik heb al een poes," breng ik in het midden, hiermede Wimpeltjes be staan voor de aandacht brengend. „Nou ja, een poes, daar heb-ie glad geen last van. Uwes toch zeker niet!" zegt ze uitdagend. „Nee, dat niet, maar als nou in het voorjaar Piet van boer Hofstra me ook zo aardig vindt, dat hij me een kalf wil geven, wat dan zeg ik zwaartillend. „Komme die tijden, komme die no den, mot je maar denken juffrouw. We iilMIlMIIIIIIIIIIMIIllIHlIiMBIIliillWliiiiiilllBllilliilliMIllMllllilllillll Vrederust, zo schoon gelegen, Half verborgen in het woud, Waar de nachtegaal zijn zangen Trillen doet door 't dichte hout, Waar de schoonste bloemen geuren, En de lente hoogtij viert, Die de akkers en de dreven Met haar milde hand versiert. Waar het vriend'lijk torenspitsje, Flikkert in het zonnelicht, Waar het zoele windje suizelt Door de twijgjes, fijn en dicht, Waar de eekhoorn lustig rondtoipt In het schaduwrijke woud, Waar de vogels fier hun nestje Bouwen tussen 't dennenhout! Waar de morgen lieflijk rijst, En de avond vredig daalt Waar het maanlicht statig opklimt Die 't al met zilver maalt Waar het klokje zachtkens klept, Meldend dat de rust weer wacht, Waar de sterren staan te flonk'ren, In de stille lentenacht.... Daar, waar 't zonlicht in de morgen, Parelen van de bloemen kust, Daar ligt half in 't groen verborgen, Daar ligt„Vrederust"! Waar zomenig arme lijder In zijn grote ellende zucht, Wien het leven met zijn streven, Met zijn vreugde is ontvlucht. O, gedenk die arme zieken In hun grote droefenis.... Geeft z' een plaats ook in uw leven, Breng hun brood en lafenis. Wil hen iets van 't uwe geven, Breng nog licht in 's levens nacht, Wijst ze op de grote Meester Die hen aan het einde wacht! CATO VERTON—VAN DORT. Bergen op Zoom. benne zover nog niet Met dit levenswijze woord besluiten we onze discussie. En ik blijf achter, trotse bezitster van het begin van een veestapel, een poes en een konijn eneen toegewijd kinderhartje. Klein blank blond Berbertje toch, ik ben echt blij met jouw cadeau! Beste neef, Ik beloofde je, nog even terug te komen op mijn vorige brief, waarin we het hadden over de „sport". Ik heb je al duidelijk laten weten, dat ik in de sport op zichzelf natuurlijk volstrekt geen kwaad zie. Maar dat wil niet zeg gen, dat ik de sport zoals die door de wereld beoefend wordt, geen zonde acht. Trouwens alles wat de wereld doet is zonde, want wat uit het geloof niet is, is zonde, zegt de Schrift. De wereld komt altijd tot afgoderij, omdat zij de enige ware God niet dienen wil. Zij doet dat met het eten, met het drinken, met haar ontspanning en inspanning, met haar geld-verdienen, met haar geld-uitgeven, met haar liefde, met haar affecties: Want wie God niet dient, stelt zich in dienst van iets an ders. Er is nu eenmaal ook hier geen neutraliteit denkbaar. Daarom is haar sportbeoefening in diepste zin ook niets dan afgoderij, waaraan wij onmogelijk kunnen meedoen. Lees er de sportver- slagen in de kranten maar op na en hoor maar eens naar de reportages die de radio geeft. Er is in de pers dan ook een zeer ongezonde belangstelling voor de sport. Je moet op Maandagochtend maar eens met de trein reizen en eens letten op de manier waarop men hun kert naar het Maandagochtendblad om de sportuitslagen van Zondag te ver slinden. De massa vult er haar lege en jjdele leven mee. Ik zag deze week in een Amerikaans blad een foto van drie Engelse boksers, die naar Amerika rei zen om daar hun kunsten te vertonen. Het waren grote foto's met koppen over drie kolom. Wat betekent dat al lemaal eigenlijk? Wanneer je de ge zichten van die kerels bestudeert, met de brede neusvleugels, laag voorhoofd, doorlopende wenkbrauwen, uitstekende jukbeenderen, denk je onwillekeurig: meer spieren dan hersens. En daar gaan de honderdduizenden zich straks aan vergapen, gaan weddenschapen aan, en de lucht davert straks van haar hyste risch gejank of gejuich, al naar dat de favoriet wint of verliest. En de dag bladen vullen er weer hele pagina's mee. Daar komt nog bij, dat regelmatig Gods wet aangaande het zesde gebod geschonden wordt, om nu van de ande re, met name het vierde, nog maar te zwijgen. Er vloeit bloed, benen worden stuk getrapt, bij de auto-races en wiel rennen vallen ze dood en volgens dok tersrapporten leiden de meeste sport prestaties van die kampioenhelden en heldinnen tot hartvergrotingen en an dere lichaamskwalen. Maar dat hebben de stakkers er graag voor over om een jaar, of hoogstens een paar jaar, ge vierd te worden door een verdwaasde wereld. Straks zijn ze vergeten, hun na men worden niet meer genoemd en de belangstelling richt zich op hun ver- dringers en verdringsters, die even de belangstelling voor zich opeisen. Beste neef, wat een armoe allemaal, als je er even bij doordenkt. Het is de lege holle armoe van een wereld, die niet anders meer heeft. Het is haar stijl of beter haar stijlloosheid. Wie God niet dient, heeft geen andere keus dan zich te bukken onder de harde slaven dienst van de een of andere algod. Want zonder één van beide kan de mens nu eenmaal niet. Dat heeft de wereld in haar zes duizendjarig bestaan nu wel voldoende bewezen. En hoe staan wij daar nu tegenover? Zullen we met een schuin en jaloers oog naar die armoe gluren en het eigen lijk jammer vinden, dat wij op Zon dag daaraan niet mogen meedoen en stilletjes hunkeren naar de kranten van Maandag en, als wc kunnen, stiekum luisteren naar de radio-uitslagen op Zondag? Ik hoop van harte, dat dit onze levenshouding niet is, beste neef. Want dan staat het niet best met ons. Want dan staan we gelijk met die zoon uit de gelijkenis van onze Heiland, die op bevel van zijn vader om in de wijn gaard te gaan werken, zegt, „ja vader, ik ga al!", maar het toch niet doet. Je moet eens lezen wat do Heiland daar van zegt. Neen, het moet bij ons radicaal an ders zijn. In plaats van jaloersheid met die lege, arme wereld, moeten we haar diep beklagen, en ons verre houden van haar affecties, haar stijlloosheid en uit een geheel andere stijl ons leven op bouwen. Sport moet bij ons middel blij ven om de Hero des te beter naar lichaam en ziel te kunnen dienen. En daarom vind ik het ook jammer, dat we er zo'n prijs opstellen, dat onze sportuitslagen allemaal in de krant ko men. Waar is dat voor? Welke verdien ste zit er in, dat ik een halve seconde eer aan de eindstreep kom dan mijn buurman? Zit daar enige verdienste in? Ik vind, dal we onze sportprestaties voor ons zelf moeten houden, zoals de eenvoudige huismoeder, die trouw haar werk doet in huiskamer en keuken, er geen prijs op stelt, dat ze in de krant komt, ofschoon één zo'n trouw haar werk doende huismoeder méér waarde oor de mensheid heeft dan 10 of 20 Fanny Blankers. We moeten een andere stijl hebben dan de wereld, beste neef. Ben je 't niet met me eens, dan lees ik dat wel in je volgende brief. Je oom DAAF, Mijn beste nichtjes en neven, Voor de meesten is de vacantie nu, terwijl ik jullie schrijf, voorbij. Een beetje medelijden heb ik wel met jullie hoor, want er is meer regen dan zonne schijn geweest in Augustus. Jammer genoeg, maar toch is het nog best mo gelijk, dat jullie fijne dagen hebt gehad. Dat hoop ik in ieder geval van harte. Een paar van onze familie zijn al aan het schrijven getogen. Die wilde me eerst eens vertellen van hun vacantie- wedervaren. Gezellig zulke brieven te lezen. Maar nu heb ik toch een gewich tige mededeling. Ik had in ons laatste nummer voor de Weekend-vacantie ge schreven, dat jullie inzendingen met 't opstel over je vacantie-belevenissen bij mij binnen moest zijn op 1 September. Maar het lijkt me beter daarvoor nog 't Pubhek blijft eerst nog wat rond het bordes samengeschoold, in afwach ting van nieuwe sensatie. Dan verspreidt het zich weer om zich te begeven tot zijn handel, kopen en verkopen In het stadhuis wordt Valerius een verhoor afgenomen. „Wie is U? En wat kom je hier in Goes doen „Ik ben Valerius van Geneff en woon in Middelburg. Ik wil de poorterij van Goes bekend maken met de beginselen der Hervorming." „En wie heeft je gestuurd?" infor meert Burgemeester Polderman verbe ten. „De Geest Gods heeft mij gedreven. Ik breng geen leer van mensen, maar van God." „Zijt ge Mennist?" „Menno Simons is een vriend Gods, Burgemeester." „In ieder geval kunnen we je hande lingen niet goedkeuren! Je weet drom mels goed hoe de plakkaten luiden. Drie jaar geleden hebben we hier op de Markt een ketter verbrand. Jij sollici teert er zeker ook naar, zulk een lot te ondergaan?" Valerius wordt het nu wel wat bang om het hart, wanneer hij zulk 'n vrese lijk dreigement hoort. Hij is nog jong en wil graag nog wat blijven leven en deze dood is afschuwe lijk. Voorzichtig retireert hij. „Ik ben niet naar Goes gekomen, om tegen de overheid op te staan, heren. Als u wilt, dat ik op staande voet uit de stad vertrek, zal ik daar aan voldoen en in Goes geen preken meer houden." „Baljuw Schaik, sluit hem boven in de toren. Dan kunnen we over zijn lot eerst eens ernstig beraadslagen", zegt de Cornet. „Wat moeten we met die snuiter aan vangen „Zo gauw mogelijk laten vertrekken", is het oordeel van Burgemeester Cornet. „Ik voel er niet veel voor, om hier op de Markt weer zo'n drama te beleven als drie jaar geleden, toen we die Jan Grendel verbrand hebben. Ik huiver nog, als ik er aan denk dat ik daarin ook een aandeel moest nemen!" „Nou hü zelf belooft zo spoedig moge lijk te vertrekken en onze stad verder ongemoeid te laten, ben ik daar ook voor. Wat hij buiten ons rechtsgebied uitvoert, moet hij weten. Daar hebben wjj niet mee te maken'" Alle drie zijn overtuigd, dat dit, in dc gegeven omstandigheden, de beste op lossing is en vinden het een oplossing, die zeker te prijzen is. Volgens hun eigen Roomse opvatting en volgens hun eed, waren ze verplicht streng tegen de Hervorming op te tre den. Dat weten ze heel goed, maar ze tonen een gematigd gedrag en zijn af kerig van kettervervolging. Is het wonder dat van hen gezongen werd: Want de Heren van Ter Goes „Zijn zo zacht als appelmoes"? Ze spreken met de Balju af, dat deze Valerius, in de late avonduren bui ten de poort zal zetten en ze geven hem een strenge vermaning mede, zich wel te wachten deze euveldaad ooit weer binnen de poorten van Goes te herhalen. Strenge straffen zullen dan op hem worden toegepast. Valerius is echter door de mislukte prediking te Goes niet ontmoedigd, of schoon wel beschaamd over zijn bang heid. Daar heeft hij een zwak ogenblik ge hadmaar hij wil in Gods kracht nog veel herstellen. Overal waar hij kan preekt hij vrij moedig. Maar de vervolgers rusten niet. Te Brouwershaven wordt hij opnieuw gegrepen en opgesloten. In de gevangenis schrijft hij een paar boekjes o.a. „Proba Fidei". Een levend getuigenis voor de begin selen der Hervorming Ze werden naar buiten gesmokkeld. Door Gods genade blijft Valerius nu standvastig in het geloof en hij bezegelt in 1568 te Brouwershaven zijn belijdenis met zijn levensbloed als getuige van het reine Evangelie, het een onverdiende ge nade achtend, dat ook zijn onwaardig bloed, mede mag dienen het zaad der kerke Christi te zijn. A.U.W.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 6