,f fora ire Meruj'
Voor onze jonge mensen.
VOOR DE JEUGD.
113113111
DE MISLUKTE PREDIKATIE.
„VAexleAuit"
Vrijdag 7 September 1951
'T ZEKUWSCH WEEKEND
Pagina 2
alles gebeurde noe is niet in een ach-
terbuurte, maer op een goeie midden
stand, met mooie groate huzen, en waer
alle getrouwde vrouwen „mevrouwen"
bin.
Noe, toen docht ik zoa: geef mien
dan ons rustig durpie maer, oak al
motte we het dan zonder „mevrouwen"
doen. Tot volgende weke,
julder FLIP BRAMSE.
„DE KARAKTERISTIEK VAN
DE VIER EVANGELIëN", door
Dr A. van der Hoeven. Uitgave
Bosch Keuning N.V. te Baarn.
Het is een verheugend verschijnsel,
dat er steeds weer lectuur van de
pers komt in het genre van dit boek.
Daarom verheugend, omdat deze
lectuur geen andere pretentie heeft,
dan de Bijbel dichter bij ons te bren
gen; de Bijbel beter door ons te doen
verstaan in zijn oorsprong, samen
hang, Goddelijke organische inspira
tie, vertalingen, canonisering enz.
Er is een tijd geweest, dat dit an
ders was.
De dogmatiek had een eerste plaats
bij ons volk ingenomen en de Bijbel
kwam eerst op de tweede plaats,
wanneer de Bijbel nog plaats kréég.
Want een algemeen bekend verschijn
sel is, dat, wanneer de dogmatiek de
eerste viool gaat spelen, we een ge
kleurde bril opzetten, vooringenomen
zijn en aprioristisch tot het Woord
van God naderen. En dan doet dat
Woord geen heilzame werking meer.
Want het duldt geen tussenschakels,
geen gekleurde brillen, geen vóór
oordelen, geen vóórmeningen. Het
vraagt de kin dergestalte. Het wil
ontvangen worden, zoals het kleine
kind het woord van oudere mensen
ontvangt. Onbevangen, onbevooroor
deeld, zuiver en klaar.
Dat is iets, wat we in de laatste
jaren opnieuw hebben moeten leren
en veelszins nog bezig zijn te leren,
indien we het al leren kunnen. Was
trouwens in de geschiedenis der Kerk
het niet altijd zo? De dogmatiek ver
drong het Woord, plaatste zich er
hoogmoedig boven en verstikte de
stem Gods in een cacaphoon van dog
matisch stemmengeroes. De Kerk is
er tenslotte door gedéformeerd en er
aan ten gronde gegaan. Zodat telkens
weer nieuwe Reformatie noodzakelijk
was en God reformatoren opriep om
met een stem, klaar als een bazuin,
de mensen terug te roepen tot wat
het Woord van God zegt. „Dat Woord
zult gij laten staan!" zei Dr Maarten
Luther en Calvijn besteedde zijn le
ven om de Kerk weer heen te wijzen
naar wat God in Zijn Woord zegt.
Vandaag is het niet anders. Wan
neer God het niet verhoedt, zullen
we weer ondergaan in onze dogma
tische formules, waarmee we de
Schriften omspannen en overspannen
hebben.
Daarom ben ik blij met dit boek
en alle boeken van dit soort, die ons
wijzen naar het Woord des Heren.
We hebben met groot genoegen
van dit boek kennis genomen en er
veel uit geleerd. Het is geschreven
in een taal, die ieder verstaan kan.
De auteur zegt:
„Een dokter, een stedeling, een
belasting-commies en een vissers
man werden door God verkoren
om, met behoud van hun door de
Heilige Geest gelouterde persoon-
lijdheid, Gods blijmare te boek te
stellen. Als Paulus in Efese 3 10
spreekt van de veelvuldige wijs
heid Gods, heeft hij het letterlijk
(en dit is veel mooier), over de
veelkleurige wijsheid Gods. Gods
wijsheid, Gods blijmare, dat Hij
zich in Jeus Christus associeert met
een verloren wereld, wordt veel
kleurig verkondigd door de vier
evangelisten. Gods blijmare doet
wel aan een kleurige bloemenrui-
ker denken, en het wonder daar
van is, dat deze nimmer vergaat
Wat de inhoud van dit boek be
treft, het loopt over de volgende on
derwerpen:
„Zijn er vier Evangeliën? De Taal
van de Evangeliën. De stijl van Jezus'
onderwijs. De verhouding van de
eerste drie Evangeliën en de bizon-
dere plaats van het Evangelie van
Johannes. Marcus, de tolk van Simon
Petrus. Mattheus, de architect onder
de evangelisten. Mattheus, de brug-
bouwer van het Oude naar het
Nieuwe Testament. Lucas, de chris
ten-arts onder de evangelisten. Jezus
Christus in het oog van dokter Lucas.
Johannes, de adelaar onder de evan-
gelilsten".
De inhoud spreekt voor zichzelf.
Lees dit boek. Het zal uw kennis
aangaande de Schriften ongemeen
verrijken. Voor wie naar de radio
luistert, is de auteur geen onbekende
en deze nadere kennismaking zal tot
zegen kunnen zijn.
Het boek is goed uitgevoerd in lin
nen band en stofomslag.
VOOR EN NA
Een mens is een wonderlijk wezen.
Vóór de vacantie-tijd kun je horen:
„Fijn, nog zo lang, en dan is het va-
cantie". Geef je de nodige aandacht,
dan krijg je alvast een voorlopig pro
gramma te horen, van wat er te wach
ten staat voor de komende periode voor
zich zelf, nu ja meestal niet zoveel, als
moeder vertelt, maar voor de groteren,
ditvoor de kleintjes toch nog dat
ja „een mens verlangt er naar
Maar nu, na de vacantie, nu hoor je
weer: „Fijndat alles weer gewoon
is thuis!"
Zo is een mens tweemaal blij. Ja zelfs
de jeugd, behalve een enkele uitzonde
ring, vindt, als ze weer eenmaal achter
de schoolmuren zit, het ook weer goed
zo.
Doch het meest tevreden is nu me
nige moeder, ook al had ze, wat niet
ieder te beurt viel, enige tijd vrijaf".
„Mens, ik ben tweemaal blij", zei dan
ook één dezer dagen een moeder tegen
me. „Als de vacantie begint, en als die
voorbij is". Dat laatste is zeker grif
te geloven, vooral waar moeder geen
„vrijaf" heeft gehad. Ik denk, dat zo'n
vrouw gedurende een enkele week wel
eens gedacht heeft: „Nu heeft ieder
vacantie en ik moet het werk voor iede
re vacantieganger overnemen". Het
eigen kroost, dat geen vacantie-oord
vond, is rumoeriger dan anders en
maakt het niet bepaald stil in huis,
vooral in dit jaar, nu er meer natte dan
droge dagen waren. Als het dan nog
bovendien in vrienden- of familiekring
bekend is dat je „toch niet uitgaat" dan
heb je het „voorrecht", op het aller
onverwachts jeugdige liftende familie
relaties met een blije snoet voor je deur
te zien staan. Zeker van een ontvangst,
want je kon toch niet weg. In de glo
rieuze vacantie-tijd is dus voor menige
moeder dan de taak verdubbeld. Geluk
kig dat moeders een bepaald slag men
sen zijn, die meestal een gul hart heb
ben en het in die tijd maar nemen zoals
het reilt en zeilt en een ander wat gun
nen. Ze wensen daarom de bakker en
de melkboer, die ook hun vacantie aan
kondigen van heler harte goede dagen
in hun rust. Maar intussen moeten zij
weer zorgen, dat de proviand binnen
komt. Nu, ja bij de jongeren zijn er al
licht een paar, die je „naar de bakker
om een broodje kunt sturen". Het is
misschien mogelijk dat moeder de melk
boer zijn vacantie een tikje minder
gunt, want ze weet dat haar Hansje of
Jansje met kannen en kokers nog niet
vertrouwd zijn. Daar zal ze dus zelf op
uit moeten.
Ja Nederland is een goed land. Ieder
heeft z'n vacantie, maar van dozijnen
moeders gaan vermoedelijk tegen 1
September weer dozijnen zuchten van
verlichting op als het weer zover is.
Alles „weer in het gewone gareel. De
groteren die er al alleen op uit trokken,
weet je 's avonds weer onder het eigen
dak, en de kleineren, weet je overdag
weer veilig in school.
„En nou begint mijn vacantie", zei
een moeder heel blijmoedig tegen me.
Des morgens een rust als ze alle
maal, groot en klein weer weg trekken,
en nou ga ik het hele huis onderstboven
keren tot alles weer op z'n goeie plek-
kie terecht is gekomen. Niet beter als
een posie rust in huis en alles weer op
z'n plekkie! Geef mij de gewone tijd
maar!"
Ik gaf haar groot gelijk, maar
volgend jaar zo, tegen Juli zeggen moe
ders weer: „Fijn, dat de vacantie komt.
De groten gaan d'r eigen weg en de
kleinen kunnen hele dagen buiten zijn.
Dat hebben ze nodig!"
Gelukkig maar dat die moeders zo
zijn.
Intussen, zijn we nu in de tweede pe
riode. Zielsvergenoegd, dat alles thuis
weer gewoon is, blij dat de avonden lan
ger worden, kruipen we genoeglijk on
der de lamp om de niet nodige ope
ningen in vacantie-kledij en zomersok-
jes te dichten.
Als het van de winter vriest praten
we over die leuke vacantie-tijd.
llmtl
T
llUI»nl
•■lit
Mijn veestapel
Ziezo ik ben weer helemaal over mijn
nederlaag heen, dank zij Berbertje
Graafland. Natuurlijk weer een'vrouw
in spé, die de geslagen wonde heelde.
Schiller had niet helemaal ongelijk,
toen hij dichtte:
„Ehret die Frauen! Sie flechten und
[weben.
Himmliche Rosen ins irdische Leben!"
Berbertje heeft me gracieuselijk ge
huldigd. Niet in een massa-meeting, nee
zo stillekens onder ons op haar eigen
manier. Ja, zij zelve trad geheel op de
achtergrond en liet een ander de huldi
ging volbrengen. Die ander was haar
vader!
Gisteravond om zeven uur gebeurde
het!
De bel gaat een tikje te hardhandig
over en ik hoor mijn hospita vinnig mop
peren. Verstaan doe ik-gelukkig-niets.
Mijn kamerdeur is dicht. Wel hoor ik
even later luide zeggen: „Gerust hoor,
de juffrouw is thuis, ja, dat is de deur".
Belet geven komt onder ons niet voor,
dus is er eerst niet de vraag, of het
soms ookM'n hospita beslist en ik
heb haar te gehoorzamen. De deur
krijgt een tik als een slag met een
voorhamer. Op mijn onthutst: „Ja",
stapt Berbertjes vader naar binnen. Ik
denk, Berbertjes vaderik heb niets
op mijn geweten en Berbertje ook niet
wat nu?
Graafland zit niet gemakkelijk in mijn
damesfauteuiltje, maar niettemin
steekt hij vrolijk van wal. „Ja juffrouw
uwes zei wel zeggen, wat komt Graaf
land nou hier doen". Dat was de spij
ker op zijn kop geslagen, maar zoiets
geeft men nu eenmaal niet toe, dus
uitte ik beminnelijk de veronderstelling,
ONS KORT VERHAAL
Op de stoffige hoofdweg van Middel
burg lopen twee mensen. Een man en
een vrouw. De vrouw tracht do man, die
voor haar loopt in te halen. De weg is
lang en een gesprek is haar welkom om
de reis wat te verkorten. En wanneer ze
dicht achter hem is, herkent zij hem.
Met een tik op zijn schouder vraagt ze:
„Is het nog ver naar Goes meester?"
„Dat zal nog wel een paar uurtjes
duren. De boot vaart niet hard. Maar
kent u mij, vrouw? Ik u niet."
„Zeker, u bent Valerius van Geneff
uit Hoorn, en nu schoolmeester in Mid
delburg. Ik kom wel eens in die stad en
heb u enige malen gezien. En gaat
ze fluisterend voort ik wèet dat u
een voorstander der nieuwe leer bent.
Nu dat ben ik ook. 'k Ga nu naar Goes,
naar familie."
„Ik ben ook daarheen op weg."
„Om broeders en zusters in het ge
loof te bezoeken?"
„Dat zou ik gaarne doen, maar ik ken
er geen. Zouden er in Goes zijn?"
„Dat weet ik zeker! Namen weet ik
helaas niet. Ze verlangen ook daar naar
de prediking van het zuivere Woord. U
moet maar eens zien contact met hen te
krijgen meester."
„Als ik maar wist hóe!"
Beiden lopen door Goes.
't Is druk op de Grote Markt.
Geen wonder.
Vandaag 27 Augustus 1566 is
het prachtig weer.
De tenten met „laekens tot Kapelle
gemaeckt" genieten grote belangstel
ling.
„Velen verlangen naar de zuivere be
diening van het Evangelie."
De mededeling van z'n reisgezellin
weegt Valerius zwaar op het hart.
Maar op welke wijze de Goesenaren
met de beginselen der Reformatie be
kend te maken?
Terwijl hij over het Marktplein heen
en weer drentelt, rijpt een plan.
't Neemt vaster vormen aan
Ja, dat zal hij doen.
Ja, dat zal hij doen.
Toch twijfelt hij nog aan zichzelf en
overlegt„derf ick sal ick doen greep
ick eenen moet
Hij loopt de massale trappen van het
Stadhuis op en begint de proclamatiebei,
die naast de deur van het Stadhuis
hangt, te luiden.
Het publiek op de markt hoort het
kleppen, staakt zijn handel en stroomt
naar het bordes.
Er wordt immers een proclamatie af
gekondigd?
Valerius grijpt in z'n wambuis „haalt
een rol te voorschijn en begint met luide
stem te lezen.
Thema: De rechtvaardige zal door het
geloof leven
Ook m de burgemees terskamer wordt
de bel gehoord.
„Wat is dat nou?, Ik hooi de procla-
matiebel Cornet."
„Dat kan niet Bolderman! 'tls nog
geen elf uur. Eerder wordt er nooit iets
afgekondigd."
„Nou luister maar!"
„Ja, nu hoor ik het ook. Hoe is dat
nu toch mogelijk?"
Beide burgemeesters gaan naar het
raam en zien het volk naar de Stadhuis-
trappen stromen.
„We moeten maar eens even gaan
zien, wat er aan de hand is", stelt de
Cornet voor.
Ze lopen de lange gang door, gaan de
haltrap af en openen de deur. En daar
zien ze een hen onbekend persoon, die
het publiek toespreekt.
Rond het bordes staat een opgewon
den menigte, welke door luide interup-
ties te kennen geeft, dat ze het niet met
hem eens zijn.
Even luisteren beide burgemeesters
toe.
Dan weten ze genoeg
De Cornet grijpt de Middelburgse
schoolmeester bij de arm en verzoekt
hem mee naar binnen te gaan
De nieuwe Baljuw Floris Schaik komt
ook juist de trappen op.
Vrijdag 7 September 1951
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
dat hij graag eens wilde horen hoe zijn
dochter het maakte. Graafland is op
rechter dan ik, want hij zegt: „Nou, om
uwes de waarheid te zeggen is het dat
niet, maar die kleine meid het nou al
weke an ons kop legge zeure asdat we
uwes een konijntje motte geve. Uwes
mot wete, dat we speciale mooie hebbe.
Van die lichtbruine. Prachies gewoon".
„'n Konijntje?", herhaal ik onthutst.
„Ja ziet uwes, ik dacht wel zowat en
daarom kom ik er eerst maar es over
prate, want ja een konijnmaar ziet
uwes het kind hou zoveul van uwes en
ook van de konijntjes en toen dacht ze
dat uwes d'r eentje hebbe most. Maar
jazietu
Ben ik met het geval verlegen, vader
Graafland nou niet minder. Daar heeft
hij zich door dat zachte lieve Ber
bertje maar lelijk om een boodschap la
ten sturen. We kijken elkaar eens aan
en opeens zitten we beiden onbedaarlijk
te lachen. Graafland komt het eerst op
adem. Hij vraagt nog eens. „Wat denk
uwes d'r van juffrouw?"
,,'n Jaaaa," zeg ik bedachtzaam, „ik
vind zo'n beestje wel leuk, maar m'n
hospitaWeet u wat, ik zal het haar
vragen, wat zij er van denkt".
Hiermede verleg ik listiglijk de be
slissing in haar handen. Mijn dikke be
schermvrouwe komt onmiddellijk als ik
haar vraag eens te komen praten over
een moeilijk geval. Vast staat bij mij,
dat ik er haar niet lelijk om zal aan
kijken als ze uitvalt: „Maar juffrouw-
lieve-d'rnoggeris an toe, wat motte we
met een knijn beginnen? Dat gaat nou
toggeris niet".
Graafland herhaalt zijn boodschap. Nu
is het m'n hospita, die bedachtzaam
knikt. Ze zegt net als ik: ,,'n Knijn-
tje
„Als jullie nou met 'n hokkie zitte,
dan timmer ik wel wat in mekaar d'r
voor. Dat is in twee avonden voor me
kaar. 't Beest hoeft toch niet persé
hier morrege al te weze". Ik kijk naar
mijn hospita. Het woord is aan haar.
Het hokkies-bezwaar is al opgeheven,
nog voordat ik het gevoeld had. M'n
hospita knikt weer eens, en zegt al
weer: ,,'t Jaeen knijntjenou
juffroïiw as dat met een hokkie voor
mekaar komp, dan is alles klaar, zou ik
ik zo zeggen".
„Ja, maar zo'n beestje moet toch ook
eten in dat hokje hebben, opper ik be
denkelijk. „En gras snijden, lijkt me een
moeilijk vak om aan te leren voor me".
„Juffrouw-lieve-noggeris an toe. Wij
eten toch elleke dag. Is het waar of
niet? Nou dan, d'r schiet altijd wel
een paar blaadjes of een stronkie over
voor een zo'n besie".
Graafland is zichtbaar opgelucht, dat
hj goed nieuws aan Berbertje kan over
brengen. Hij betuigt nog dat zijn Ber
bertje dikuls genog voor de deur zei
staan met groen voor het konijn, want
zij hebben genog in d'r tuin. Wel voor
twintig konijntjes terwijl ze d'r maar
twaalf hebben.
M'n hospita is in gedachten al bezig
om het beest een plaatsje te geven,
krek neffen het schuurtje. Dat gong
best. Graafland vertrekt nou maar want
dan kan die vanavond nog wat aan
het hokkie timmeren. Als hij weg is
kijken m'n hospita en ik elkaar aan. ,,'n
Konijn", zeg ik hoofdschuddend.
„Ja, maar as zo'n kind dat nou er is
persé wil, dan mot je d'r wat voor over
hebbe, wil ik maar zegge", zegt de dik
kerd ietwat militant.
„Maar ik heb al een poes," breng ik
in het midden, hiermede Wimpeltjes be
staan voor de aandacht brengend.
„Nou ja, een poes, daar heb-ie glad
geen last van. Uwes toch zeker niet!"
zegt ze uitdagend. „Nee, dat niet, maar
als nou in het voorjaar Piet van
boer Hofstra me ook zo aardig vindt,
dat hij me een kalf wil geven, wat dan
zeg ik zwaartillend.
„Komme die tijden, komme die no
den, mot je maar denken juffrouw. We
iilMIlMIIIIIIIIIIMIIllIHlIiMBIIliillWliiiiiilllBllilliilliMIllMllllilllillll
Vrederust, zo schoon gelegen,
Half verborgen in het woud,
Waar de nachtegaal zijn zangen
Trillen doet door 't dichte hout,
Waar de schoonste bloemen geuren,
En de lente hoogtij viert,
Die de akkers en de dreven
Met haar milde hand versiert.
Waar het vriend'lijk torenspitsje,
Flikkert in het zonnelicht,
Waar het zoele windje suizelt
Door de twijgjes, fijn en dicht,
Waar de eekhoorn lustig rondtoipt
In het schaduwrijke woud,
Waar de vogels fier hun nestje
Bouwen tussen 't dennenhout!
Waar de morgen lieflijk rijst,
En de avond vredig daalt
Waar het maanlicht statig opklimt
Die 't al met zilver maalt
Waar het klokje zachtkens klept,
Meldend dat de rust weer wacht,
Waar de sterren staan te flonk'ren,
In de stille lentenacht....
Daar, waar 't zonlicht in de morgen,
Parelen van de bloemen kust,
Daar ligt half in 't groen verborgen,
Daar ligt„Vrederust"!
Waar zomenig arme lijder
In zijn grote ellende zucht,
Wien het leven met zijn streven,
Met zijn vreugde is ontvlucht.
O, gedenk die arme zieken
In hun grote droefenis....
Geeft z' een plaats ook in uw leven,
Breng hun brood en lafenis.
Wil hen iets van 't uwe geven,
Breng nog licht in 's levens nacht,
Wijst ze op de grote Meester
Die hen aan het einde wacht!
CATO VERTON—VAN DORT.
Bergen op Zoom.
benne zover nog niet
Met dit levenswijze woord besluiten
we onze discussie.
En ik blijf achter, trotse bezitster
van het begin van een veestapel, een
poes en een konijn eneen toegewijd
kinderhartje.
Klein blank blond Berbertje toch, ik
ben echt blij met jouw cadeau!
Beste neef,
Ik beloofde je, nog even terug te
komen op mijn vorige brief, waarin we
het hadden over de „sport". Ik heb je
al duidelijk laten weten, dat ik in de
sport op zichzelf natuurlijk volstrekt
geen kwaad zie. Maar dat wil niet zeg
gen, dat ik de sport zoals die door de
wereld beoefend wordt, geen zonde
acht.
Trouwens alles wat de wereld doet is
zonde, want wat uit het geloof niet is,
is zonde, zegt de Schrift. De wereld
komt altijd tot afgoderij, omdat zij de
enige ware God niet dienen wil. Zij
doet dat met het eten, met het drinken,
met haar ontspanning en inspanning,
met haar geld-verdienen, met haar
geld-uitgeven, met haar liefde, met
haar affecties: Want wie God niet
dient, stelt zich in dienst van iets an
ders. Er is nu eenmaal ook hier geen
neutraliteit denkbaar. Daarom is haar
sportbeoefening in diepste zin ook niets
dan afgoderij, waaraan wij onmogelijk
kunnen meedoen. Lees er de sportver-
slagen in de kranten maar op na en
hoor maar eens naar de reportages die
de radio geeft. Er is in de pers dan ook
een zeer ongezonde belangstelling voor
de sport. Je moet op Maandagochtend
maar eens met de trein reizen en eens
letten op de manier waarop men hun
kert naar het Maandagochtendblad om
de sportuitslagen van Zondag te ver
slinden. De massa vult er haar lege en
jjdele leven mee. Ik zag deze week in
een Amerikaans blad een foto van drie
Engelse boksers, die naar Amerika rei
zen om daar hun kunsten te vertonen.
Het waren grote foto's met koppen
over drie kolom. Wat betekent dat al
lemaal eigenlijk? Wanneer je de ge
zichten van die kerels bestudeert, met
de brede neusvleugels, laag voorhoofd,
doorlopende wenkbrauwen, uitstekende
jukbeenderen, denk je onwillekeurig:
meer spieren dan hersens. En daar gaan
de honderdduizenden zich straks aan
vergapen, gaan weddenschapen aan, en
de lucht davert straks van haar hyste
risch gejank of gejuich, al naar dat de
favoriet wint of verliest. En de dag
bladen vullen er weer hele pagina's
mee. Daar komt nog bij, dat regelmatig
Gods wet aangaande het zesde gebod
geschonden wordt, om nu van de ande
re, met name het vierde, nog maar te
zwijgen. Er vloeit bloed, benen worden
stuk getrapt, bij de auto-races en wiel
rennen vallen ze dood en volgens dok
tersrapporten leiden de meeste sport
prestaties van die kampioenhelden en
heldinnen tot hartvergrotingen en an
dere lichaamskwalen. Maar dat hebben
de stakkers er graag voor over om een
jaar, of hoogstens een paar jaar, ge
vierd te worden door een verdwaasde
wereld. Straks zijn ze vergeten, hun na
men worden niet meer genoemd en de
belangstelling richt zich op hun ver-
dringers en verdringsters, die even de
belangstelling voor zich opeisen.
Beste neef, wat een armoe allemaal,
als je er even bij doordenkt. Het is de
lege holle armoe van een wereld, die
niet anders meer heeft. Het is haar
stijl of beter haar stijlloosheid. Wie God
niet dient, heeft geen andere keus dan
zich te bukken onder de harde slaven
dienst van de een of andere algod.
Want zonder één van beide kan de
mens nu eenmaal niet. Dat heeft de
wereld in haar zes duizendjarig bestaan
nu wel voldoende bewezen.
En hoe staan wij daar nu tegenover?
Zullen we met een schuin en jaloers
oog naar die armoe gluren en het eigen
lijk jammer vinden, dat wij op Zon
dag daaraan niet mogen meedoen en
stilletjes hunkeren naar de kranten van
Maandag en, als wc kunnen, stiekum
luisteren naar de radio-uitslagen op
Zondag? Ik hoop van harte, dat dit
onze levenshouding niet is, beste neef.
Want dan staat het niet best met ons.
Want dan staan we gelijk met die zoon
uit de gelijkenis van onze Heiland, die
op bevel van zijn vader om in de wijn
gaard te gaan werken, zegt, „ja vader,
ik ga al!", maar het toch niet doet. Je
moet eens lezen wat do Heiland daar
van zegt.
Neen, het moet bij ons radicaal an
ders zijn. In plaats van jaloersheid met
die lege, arme wereld, moeten we haar
diep beklagen, en ons verre houden van
haar affecties, haar stijlloosheid en uit
een geheel andere stijl ons leven op
bouwen. Sport moet bij ons middel blij
ven om de Hero des te beter naar
lichaam en ziel te kunnen dienen. En
daarom vind ik het ook jammer, dat
we er zo'n prijs opstellen, dat onze
sportuitslagen allemaal in de krant ko
men. Waar is dat voor? Welke verdien
ste zit er in, dat ik een halve seconde
eer aan de eindstreep kom dan mijn
buurman? Zit daar enige verdienste in?
Ik vind, dal we onze sportprestaties
voor ons zelf moeten houden, zoals de
eenvoudige huismoeder, die trouw haar
werk doet in huiskamer en keuken,
er geen prijs op stelt, dat ze in de krant
komt, ofschoon één zo'n trouw haar
werk doende huismoeder méér waarde
oor de mensheid heeft dan 10 of 20
Fanny Blankers.
We moeten een andere stijl hebben
dan de wereld, beste neef.
Ben je 't niet met me eens, dan lees
ik dat wel in je volgende brief.
Je oom DAAF,
Mijn beste nichtjes en neven,
Voor de meesten is de vacantie nu,
terwijl ik jullie schrijf, voorbij. Een
beetje medelijden heb ik wel met jullie
hoor, want er is meer regen dan zonne
schijn geweest in Augustus. Jammer
genoeg, maar toch is het nog best mo
gelijk, dat jullie fijne dagen hebt gehad.
Dat hoop ik in ieder geval van harte.
Een paar van onze familie zijn al aan
het schrijven getogen. Die wilde me
eerst eens vertellen van hun vacantie-
wedervaren. Gezellig zulke brieven te
lezen. Maar nu heb ik toch een gewich
tige mededeling. Ik had in ons laatste
nummer voor de Weekend-vacantie ge
schreven, dat jullie inzendingen met 't
opstel over je vacantie-belevenissen bij
mij binnen moest zijn op 1 September.
Maar het lijkt me beter daarvoor nog
't Pubhek blijft eerst nog wat rond
het bordes samengeschoold, in afwach
ting van nieuwe sensatie.
Dan verspreidt het zich weer om zich
te begeven tot zijn handel, kopen en
verkopen
In het stadhuis wordt Valerius een
verhoor afgenomen.
„Wie is U? En wat kom je hier in
Goes doen
„Ik ben Valerius van Geneff en woon
in Middelburg. Ik wil de poorterij van
Goes bekend maken met de beginselen
der Hervorming."
„En wie heeft je gestuurd?" infor
meert Burgemeester Polderman verbe
ten.
„De Geest Gods heeft mij gedreven.
Ik breng geen leer van mensen, maar
van God."
„Zijt ge Mennist?"
„Menno Simons is een vriend Gods,
Burgemeester."
„In ieder geval kunnen we je hande
lingen niet goedkeuren! Je weet drom
mels goed hoe de plakkaten luiden. Drie
jaar geleden hebben we hier op de
Markt een ketter verbrand. Jij sollici
teert er zeker ook naar, zulk een lot te
ondergaan?"
Valerius wordt het nu wel wat bang
om het hart, wanneer hij zulk 'n vrese
lijk dreigement hoort.
Hij is nog jong en wil graag nog wat
blijven leven en deze dood is afschuwe
lijk.
Voorzichtig retireert hij.
„Ik ben niet naar Goes gekomen, om
tegen de overheid op te staan, heren.
Als u wilt, dat ik op staande voet uit de
stad vertrek, zal ik daar aan voldoen en
in Goes geen preken meer houden."
„Baljuw Schaik, sluit hem boven in de
toren. Dan kunnen we over zijn lot eerst
eens ernstig beraadslagen", zegt de
Cornet.
„Wat moeten we met die snuiter aan
vangen
„Zo gauw mogelijk laten vertrekken",
is het oordeel van Burgemeester Cornet.
„Ik voel er niet veel voor, om hier op
de Markt weer zo'n drama te beleven
als drie jaar geleden, toen we die Jan
Grendel verbrand hebben. Ik huiver nog,
als ik er aan denk dat ik daarin ook een
aandeel moest nemen!"
„Nou hü zelf belooft zo spoedig moge
lijk te vertrekken en onze stad verder
ongemoeid te laten, ben ik daar ook
voor. Wat hij buiten ons rechtsgebied
uitvoert, moet hij weten. Daar hebben
wjj niet mee te maken'"
Alle drie zijn overtuigd, dat dit, in dc
gegeven omstandigheden, de beste op
lossing is en vinden het een oplossing,
die zeker te prijzen is.
Volgens hun eigen Roomse opvatting
en volgens hun eed, waren ze verplicht
streng tegen de Hervorming op te tre
den. Dat weten ze heel goed, maar ze
tonen een gematigd gedrag en zijn af
kerig van kettervervolging.
Is het wonder dat van hen gezongen
werd:
Want de Heren van Ter Goes
„Zijn zo zacht als appelmoes"?
Ze spreken met de Balju af, dat
deze Valerius, in de late avonduren bui
ten de poort zal zetten en ze geven hem
een strenge vermaning mede, zich wel
te wachten deze euveldaad ooit weer
binnen de poorten van Goes te herhalen.
Strenge straffen zullen dan op hem
worden toegepast.
Valerius is echter door de mislukte
prediking te Goes niet ontmoedigd, of
schoon wel beschaamd over zijn bang
heid.
Daar heeft hij een zwak ogenblik ge
hadmaar hij wil in Gods kracht
nog veel herstellen.
Overal waar hij kan preekt hij vrij
moedig. Maar de vervolgers rusten niet.
Te Brouwershaven wordt hij opnieuw
gegrepen en opgesloten.
In de gevangenis schrijft hij een paar
boekjes o.a. „Proba Fidei".
Een levend getuigenis voor de begin
selen der Hervorming
Ze werden naar buiten gesmokkeld.
Door Gods genade blijft Valerius nu
standvastig in het geloof en hij bezegelt
in 1568 te Brouwershaven zijn belijdenis
met zijn levensbloed als getuige van het
reine Evangelie, het een onverdiende ge
nade achtend, dat ook zijn onwaardig
bloed, mede mag dienen het zaad der
kerke Christi te zijn.
A.U.W.