ons
fphTora -I «nw-ï-ii
Naar de wereldeenheid
Bp
ÖtnS
TathiUeUad
Vrijdag 31 Augustus 1951
'T ZEEUWSCh WEEKEND
Pagina 4
is aangebroken. Ter geruststelling zij
eerst vermeld, dat alles goed is ge
gaan, niettegenstaande 'k zolang afwe
zig was. Pleit voor ons dorp.
Geen wonder, dat ik veer vol moed
naar school ben gestapt. Ik verwacht
mjjn span, geladen met vacantie-erva-
ringen. Da vind ik altijd een leutig
napretje, wat ik niet graag zou willen
missen, 'k Heb geen ziertje angst voor
„ernstige complicaties". Het zijn im
mers al doorgewinterde schoolkinde
ren. Met 1 April sta ik altijd 'n beetje
onder spanning, of ik de dag „droog"
zal doorkomen. Dat lukt me steeds wel
aardig, al gaat het dan ten koste van
een zak vol zoets.
Maar o heden, wat Is mijn optimis
me neergesabeld vanmorgen, En dat
op dit tijdstip. Na de vacantie begin
nen met een nederlaag. Het valt niet
mee.
Ik kan het nu toch niet langer ver
borgen houden. Er zijn tranen dikke
tranen gevloeid. Dat deed Daantje
Dijkers me aan. Het vernederende van
het geval is, dat ik het moest afleg
gen tegen de Knobbel, een kostelijk
dorpstype.
Nog eens, dat valt niet mee....
Op het plein omzwermt me al een
kluit van mijn klassekroost. Vingertjes
rijzen en dalen. Ze vertellen allemaal
tegelijk. „Ze benne uitgeweest.
erreg lang of maar een dagje, bij opoes
ea tantes. Ze hebben zo fijn gespeeld.,
zjjn jarig geweest.... er zijn twee
broertjes geboren.... Er is een arm
gebroken, nëè niet van een klasselid,
maar van een oom van Mientjes moe
der.... Ja, er is toch verschrikkelijk
veel gebeurd.... Het kost me moeite
alles te verwerken. Ik geniet van
bruine snoeten en van verschoten ha
ren.
De bel breekt onze conversatie af,
maar ik beloof straks
Het kost natuurlijk een sterke con
centratie om in de klas de juiste stem
ming te brengen voor gebed, zingen
en de Bijbelse geschiedenis.
'k Heb nog niet eens tijd gehad om
te bemerken, dat Daantje Dijkers op
het appèl ontbreekt. Nog maar net
hebben we gebeden en gezongen of
een hartige tik op de deur breekt weer
even de aandacht stuk. Moeder Dijkers
met ontredderd en verwoed Daantje
voor de deur. „Juffrouw, ik breng
hem maar effe zeivers, want dat jong
wou niet naar school vanmorrege. Hij
zeit, as dat-ie nie weg ken van de
straat. Uwes mot wete as-dat ze nou
net in de vecantie onze straat onder-
hande genome hebbe. Nou 'n pretje!
Zand en slik genogt as 't regent. Maar
die jongda ken je begrijpe....
Maar laat nou net de Knobbel motte
invalle veur een vreemde straatmaker,
die d'r vandeur gong. En nou ken je
begrijpe. De Knobbel anpappe met dat
grut. Die benne d'r nie vanweg te
slaan. En nou wou hier d'n dieën nie
naar school, 'omdat de Knobbel had
gezeid, as dat de straat niet klaar zou
komme as die weg gong naar school,
want dan kon die niet meer hellepe.
En nou, brulle geen gebrek van
ochend. Meneer wou en zou naar de
Knobbel om stenen te sjouwe...."
Ik onderbreek moeders redevoering
maar. De klas en ik weten nu wel ge
noeg. Daantje trek ik binnenshuis en
moeder Dijkers krijgt een knik ten af
scheid. Zoonlief verdaagt op zijn
plaatsje, maar met een gezicht voor
drie dagen ruw weer.
Het kost me moeite om weer het zo
nodige contact te krijgen voor de Bij
belse geschiedenis, maar het gaat en
dan kan ik vertellen.
Daarna overtreed ik zonder gewe
tenswroeging de grondwet van ons
schoolleven door de helft van onze
rekentijd te stellen voor een gezellige
„reportage" van de vacantie-geneug'ten
van zes en veertig vrijbuiters. Nadien
zijn ze „ontladen".
Ten minste vijf en veertig van de
zes en veertig, want ons Daantje blijft
geladen tot hoogspanning toe. Dat ko
men we wel aan de weet. Net, als we
allemaal weer midden in de vacantie
zitten, en schateren met l een, die op
een varken ging paardrijden op de
boerderij van z'n ome, barst Daantje
los. Met boze stem smijt hij de klas
in: „En ik motte weg naar de Knob
bel om te hellepe, anders komt-ie nie
klaar, enne ik gane weg...." Woord
en daad zijn één bij Daan. Hij wil de
bene nemen. Och arme, ik fungeer, zij
het met schaamte, als politie en arres
teer de vluchteling in het gangpad. Dat
breekt Daantjes bravour. Ineens is de
„straatmaker" verdwenen en een klein
jongetje snikt hartbrekend.
Zo begin ik nu de nieuwe werk
periode. 'k Delf het onderspit tegen
over de Knobbel, een populair dorps
type.... Wat een nederlaag. En ons
dorp is er de dupe van, want vast
komt de straat niet op tijd klaar. Daar
van is in elk geval Daantje grondig
overtuigd.
Met zulke risico's is schooljuffrouw
zijn toch een hard bestaan.
Voor de jeugd.
Mijn beste nichtjes en neven,
Zo, daar kom ik in ons hoekje weer
op jullie toegestapt. Ook zo fijn vacan
tie gehad? Hoe vonden jullie het om
weer te moeten beginnen? Eerst even
vreemd, als je je boeken weer oppakt.
Maar het is toch ook fijn om aan te
pakken. Dat vind ik tenminste wel. We
beginnen op een mooie dag, hé, de ver
jaardag van Haar Koninklijke Hoogheid
Prinses Wilhelmina. Zij is zo lang een
goede Koningin over ons geweest, dat
je nu uit dankbaarheid wel allemaal
naar Haar toe zou willen gaan om Haar
te feliciteren. Maar dat zou te veel
drukte geven. Daarom zeg ik maar voor
jullie allemaal, en natuurlijk ook voor
mezelf, dat we heel blij zijn, dat Zij nog
weer een jaar lang voor ons volk en
ook voor Koningin Juliana en Haar ge
zin is gespaard geworden en dat wij ho
pen, dat Zij nog een poos voor allen ge
spaard zal worden.
Ik ben nog niet naar het bureau van
de krant gestapt na de vacantie om
eens te kijken, hoeveel van mijn oudere
raadsel nichten en neven zich hebben
opgegeven om mee te fietsen, of mee
te lopen, met „onze krant door stad en
land Wat klinkt dat leuk hé! Maar
ik zal toch morgen eens gaan kijken en
vragen of ik eens mag neuzen in de lijs
ten. Het zou toch aardig zijn, als op die
manier jullie elkaar leerden kennen. Of
ik mee loop of fiets. Jamaar ik
kan maar geen keus maken. Ik zou
graag meefietsen, want in Walcheren
heb ik zoveel raadselfamilie en ik zou
zo graag hier meewandelen, omdat ze
zon pracht-tocht hebben uitgezocht.
Alleen wil ik wel vertellen, dat ik niet
meega op die twintig kilomctertocht.
Dat is me te erg hoor. Nu ik zal wel
eens zien. Van de week moet ik toch
kan ook wel, want je bent nu weer een
jaartje ouder. Je cijfers zijn best. Als
je zo doorgaat, haal je het gemakaelijk.
du ik je brief beantwoord is het al
weer zover in de tijd, dat haast ieder
een al met vacantie geweest is, en dus
ik ook. Heb het ook rijn gehad. Ik heb
wel eens van de „Kaloot" genoord,
maar Oen er nog nooit geweest. Ik heb
er ook wel eens een heel mooi gedicht
over gehoord. Ja, dat onjit een moei
lijke vraag hoe mijn raaciselnichten en
-neven en ik elkaar zullen herkennen
als we in Goes zijn. Ik kan toen niet
altijd met een oranjehoed op gaan lo
pen, al was dat als herkenningsmiddel
wel gemakkelijk. Weet jü een goede
raadik heb je toen die dag ook niet
gezien. Jaap de Al. te Kamperland. Het
deed me eent goed, dat jij me te midden
van al de vacantie-pret niet vergat
maar een prachtige kaart stuurde. Heel
hartelijk dank daarvoor. Hoe -lang ben
je daar geweest? Wat heeft Jan toen
uitgevoerd. Ook mee geweest? Jacoba
V. te Vrouwenpolder. z,o'n brief is nog
eens de moeite waard. Hartelijk dank
hoor. Wat heb jfj met moeder een fijne
dag gehad. Maar je had toch 's avonds
wel een beetje slaap na zo'n lange dag.
Ik ben overal, waarvan jij vertelde, ook
geweest en ik vind het er prachtig. Zo'n
treinreis alleen al is al fijn. Vertel je
me in je volgende brief over de logeer
partij bij je tante. Als ik de directeur
spreek, zal ik naar je vragen hoor. Leuk
dat je daar de krant moest brengen. In
Veere ben ik al vaak geweest, maar ik
vind het er elke keer weer even mooi.
Maar ik ben nog nooit vandaar over
gevaren naar Kamperland. Dat moet ik
vast ook eens doen. Dat was een goed
idee. Ruwaert te Lewedorp. Jouw ver
jaardag komt al aardig dicht bij. Mijn
verjaardag duurt nog lang. Heb van
het jaar mijn beurt al gehad. Nee, ik
woon niet in de buurt van de krant.
Hoe ziet je broer er uit? Als ik dat
weet, vraag ik of hy me helpen wil, als
ik in die winkel kom. Vraag jij dan eens
voor me, of hij me veel goede raad wil
geven. Dat vind ik altijd fijn. Vertel
eens, hoe bevalt het je op de school in
Goes? Piet V. te Serooskerke. Ik zal
je hier maar bedanken voor de schitte
rende kaart voor het zieke Jaapje uit
mijn klas. De kaart is goed terecht ge
komen. Veel groeten terug.
Voor
onze jonge mensen
beslissen. We zouden haast moeten af
spreken, dat onze raadselnichten en
-neven nog een apart herkenningsteken
moesten hebben, want hoe kan ik an
ders jullie er uithalen.
Er zijn een paar vragen nog bij mij
binnengekomen. Die zal ik eerst beant
woorden. Als je alleen meedoet, is het
inschrijvingsgeld, zestig cent. Meld je
je aan met een club of klas, dan is het
per jongen of meisje maar vijf en veer
tig cent. Je kunt je ook opgeven aan
mij, dan zorg ik wel, dat je naam in
een wip in de lijsten worden geboekt.
Ik vind het zo gezellig om na de va
cantie nog zo iets aardigs in het voor
uitzicht te hebben. Dat is zo iets fees
telijks, vinden jullie niet?
Probeer je vriendjes uit de buurt ook
maar mee te krijgen. Ik vind het juist
voor een heel stel jongeren zo leuk om
mee te doen.
Maar nu moet ik toch eerst een paar,
die me in de vacantie niet vergaten,
eens antwoord geven. Daarom stop ik
dit praatje. Tot de volgende week en
misschien tot ziens, als we aan de wan
del of aan het fietsen zijn.
Nieuwe raadsels geef ik pas na de
tocht door stad en land met onze krant.
Allemaal gegroet.
Jullie tante TRUUS.
Scholekster te Vrouwenpolder. Ja,
het was zeker een tijd geleden, dat ik
wat van je hoorde. Maar met zo'n
mooie foto heb je dat verzuim weer
goed gemaakt hoor. Ik ben er he jl blij
mee. Je staat er goed op. Van de zomer
ben ik jammer genoeg niet tn Vrouwen
polder geweest, Maar ik hoorde wel
vertellen, dat het er zo gezellig druk
was, met veel badgasten. Heb je veel
gezwommen Lelletje van Dalen te
Nieuwdorp. Ik denk, je bent nu weer
begonnen in de nieuwe klas. Je zult nu
wel meer huiswerk krijgen. Maar dat
Beste neef,
Je schreef me er prijs op te stellen,
dat we onze briefwisseling voortzetten.
Welnu, ik heb er geen bezwaar m. Er
zijn nog voldoende onderwerpen waar
over we samen kunnen babbelen. De
krant en de radio, persoonlijk gesprek
en wat je zoal opvangt als je met de
trein of de bus reist, leveren voldoende
stof.
Nu schijn jij, blijkens wat je me in
je laatste brief weer vraagt, nogal wat
belangstelling te hebben voor de sport.
Uit je vragen leid ik tenminste at, dat
je in jouw kring daar nogal eens over
discussieert. En je schrijft dat jullie
het niet altijd met elkaar eens bent.
Ja, wat zal ik er van vertellen? We
hebben het er vroeger ook al eens over
gehad en toen was je het aardig met
me eens. Weet je wat ik er van denk,
beste neef? Ik geloof, dat we als chris
tenen een beetje voorzichtig moeten
omgaan met wat de wereld in dit op
zicht presteert en presenteert.
Ik heb soms de indruk, dat er heel
wat jonge mensen zijn tegenwoordig,
die het enige verschil tussen een we
reldse en een christelijke sportvereni
ging hierin zien, dat de éne de Zondag
misbruikt voor de sport en de andere
de Zondag er buiten houdt. Nou, als je
het mij vraagt, wanneer er verder geen
verschil is, hef dan maar gerust je z.g.
christelijke verenigingen op. Want dan
leef je uit een negativisme, waarvan de
wereld en de duivel heus geen last
hebben.
We moeten in onze kring, en dat zeg
ik nu vooral met het oog op onze jonge
mensen, uit een positieve levenshouding
leven.
Ik veroordeel natuurlijk geen ogen
blik de sport op zichzelf. Ze is goed en
nuttig voor het lichaam en voor de
geest. Het karakter kan er door ge
traind worden, zo goed als de spieren.
En al zou ik niet graag de absoluutheid
van het bekende latijnse spreekwoord
willen onderschrijven: „een gezonde ziel
huist in een gezond lichaam", er zit
toch zeker een kern in, die ons wat
zegt. Maar het is met de sport precies
als met een hoop andere dingen. Ik
denk b.v. aan de Kunst. De Kunst
wordt door de wereld om de Kunst be
oefend, zonder meer. Daaraan kan een
christen eenvoudig niet mee doen. Om
dat wij alle gaven, die God ons schenkt
meteen zien als een OPGAVE. L.w.z.
het zijn geschenken, waarmee we iets
te doen hebben in dienstverband. Ze
zijn middelen om onze dienst des te be
ter naar behoren te kunnen vervullen.
Je begrijpt al wel waar ik heen wil:
Sport om de sport is een puur heidens
beginsel, waaraan geen christen ooit
mee kan doen. Sport moet middel zijn,
een middel om onze taak als christen
des te beter te kunnen vervullen. Want
we staan met geheel ons lichaam en
geheel onze ziel in dienstverband, beste
neef. En dat wel krachtens onze Doop.
Daaraan kunnen we niet ontkomen,
tenzij wij onze Doop te niet doen, d.w.z.
verbondsbrekers worden. Maar over dat
soort mensen wil ik het nu niet hebben.
Je vroeg mij naar mijn mening hoe
christen-jongemensen de sport te be
schouwen hebben. En daar blijven we
dan nu maar bij.
En wanneer we nu dit uitgangspunt
nu maar goed zien en vasthouden is de
rest zo moeilijk niet meer, beste neef.
We staan dan meteen vierkant tegen
over de wereld met haar sportaanbid-
ding, verafgoding van de sportmaniak-
ken en de sportverdwazing. De wereld
noemt dat nog „sport" maar eigenlijk
heeft het er niets meer mee te maken.
Ik las pas geleden een aardig artikel in
„De Autokampioen" over een Italiaanse
auto-race. De redactie plaatste er met
grote letters boven: Is dit sportief? Is
dit sensatie? Is dit „leuk om te zien?
Is dit alles onontbeerlijk voor de tech
nische vooruitgang?". En dan volgt een
verslag, waarbij de redactie tot de con
clusie komt, dat deze wedstrijd, (die
verschilende doden opleverde), werd
aanschouwd door een publiek, dat op
weerzinwekkend-grove wijze zijn gevoe
lens openbaarde. Letterlijk schreef het
blad: „De uitbarstingen van een onge
breidelde menigte, aan haar eigen in
stincten overgeleverd, zijn indrukken-
wekkend om te aanschouwen, zoals men
een verderfelijk natuurverschijnsel
waarneemtHet is het gehuil van
een wild geworden beest, dat zijn
slechtste hartstochten botviert.
Dat alles heeft met „sport" niets te
maken, beste neef. En al die mooie
praatjes: de naties worden er door bij
elkander gebracht. Het kweekt een ver
broedering onder de volkenenz.,
zijn praatjes voor de vaak. Als je de
verslagen van die z.g. sportwedstrijden
least, krijg je veeleer de indruk, dat de
nationale hartstochten nergens zo opge
zweept worden als juist op die inter
nationale sportvelden. Beste neef, trek
je er geen zier van aan, wanneei de
wereld je uitlacht omdat je met haar
„sport" niet mee kunt doen. De stak
kers zien voor sport aan, wat er niets
mee te maken heeft. Het zijn puur we
reldse vermaken, sensatie, geldmakerij,
uitlaatkleppen voor een domme en uit
geholde massa, die anders op nog erge
re manier haar dierlijke instincten
zoekt te bevredigen. Laat ze lachen, het
is de zotte, holle lach, van de verdwaas
de, die niet weet waarom hij lacht.
Maar daar is 'natuurlijk nog niet alles
mee gezegd. Trouwens je hebt me nog
meer vragen over de sport gesteld.
Maar daarover in mijn volgende brief.
Tot dan. Je oom DAAF.
HENNECKE-ALLEE]
BEBEfe-AfeCEdl
MjSEgWtHKBgSgj
„Hoe dikwijls ben ik non al niet van
adres veranderd, zonder te
verhuizen.
behorende by het
ZEEUWSCH DAGBLAD
van Vrijdag SI Aug. '51 No. 1956
Uitgave van
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
tjeeumcH
I— u/eexe/ïD
Steeds positiever en doelbewuster zijn
de. berichten, die tot ons komen aan
gaande de wording van een „Europees
leger". Er wordt gesproken over de
man, die het opper-commando zal ver
krijgen, over het aandeel, dat de be
trokken landen hebben te leveren, over
de vraag of en in hoeverre er nog spra
ke zal kunnen zijn van een zelfstandig
budgetrecht inzake deze defensie van
de deelnemende naties. Er worden be
schikkingen getroffen inzake het aan
leggen van vliegvelden en opslagplaat
sen voor vreemde troepen enz.
En weten de mensen, wie dit aangaat,
wat dit nu alles in feite betekent? Be
seffen wij welk een grote en principiële
veranderingen hiermede zich aan deze
landen voltrekken?
We leven ontzaglijk snel tegenwoor
dig en voor de meesten onzer hopen de
persoonlijke zorgen zich elke dag op,
zodat we genoeg hebben aan ons eigen
bestaantje. We hebben de neiging om
al die krantenberichten zo'n beetje
langs ons heen te laten gaan. We lezen
het, praten er op zijn best even met
elkaar over en gaan over tot onze eigen
privé-belangetjes, die ons immers het
naast liggen. Ik denk soms, dat er nog
nooit zo'n minieme belangstelling in de
publieke zaak geweest is als juist in
deze z.g. democratische tijd en dat er
zelden door hen, die regeren zulke ge
wichtige en diep-ingrijpende besluiten
genomen zijn over het volk, zonder dat
dit volk zelf er enige notie van heeft,
dan juist nu, nu ieder er prat op gaat
te benoren tot de /olkeren der demo
cratie". En dat alles ten spijt van al
onze mooie democratische instellingen.
Ik zei: we leven heel snel tegenwoor
dig. Misschien is de grote haast waar
mede alles zich over ons voltrekt, wel
een der hoofdoorzaken, dat we eigen
lijk niet weten wat er allemaal met ons
gebeurt. We kunnen het onmogelijk bij
houden.
Wat zich thans over ons voltrekt, zou
twaalf of vijftien jaar geleden nog tot
de onmogelijkheden behoord hebben.
Toen gold het nog als de hoogste wijs
heid, dat een volk zijn „neutraliteit"
moest handhaven, ook al stond de hele
wereld rondom in brand. Toer) in de
dertiger jaren Hitier honderdduizenden
van zijn eigen volk wreed vermoordde
in de concentratiekampen, toen hij een
leger opbouwde, waarvan ieder kon
zien, dat het tot bedoeling had, de we
reld te bevechten, hadden de andere
naties maar één programmapunt in hun
internationale politiek: hun „neutrali
teit" zo stipt mogelijk te bewaren. In
1914—1918 is het ons, zij het soms op
het kantje af, gelukt, en in de tweede
wereldoorlog hebben Zwitserland, Zwe
den, Spanje en Portugal zich er ook op
die manier doorheen geworsteld. Het
was een oude, welbeproefde politiek:
houd je er buiten en bewaar angstvallig
je „neutraliteit", zolang het maar mo
gelijk is.
Onder die politiek staat thans een
definitieve streep en er is iets geheel
nieuws, iets „das noch nicht dagewesen
ist", aan het worden. En wat er op het
ogenblik plaats heeft, moet men niet
zien als iets incidenteels, iets, dat als
tijdelijke noodmaatregel aanvaard
wordt. Integendeel, het is een princi
piële verandering, een radicale breuk
met het verleden. Er groeit iets nieuws
uit, dit: de zelfstandigheid der naties
wordt in de wortel aangetast. De sou-
vereiniteit der afzonderlijke naties ont
vangt de doodsteek. Wat Hitler in zijn
greep naar de volkeren gewild heeft,
één groot Duitsland, waarin de afzon
derlijke naties niet meer dan vazal
staten zouden zijn, wordt thans, zij het
niet onder auspiciën van een „groot-
Duitsland", voltrokken.
UIT DB SCHRIFT
En dat alles heeft plaats, niet omdat
één man, of één machtig land het, met
imperialistisch begeren, zo wil, maar
heel eenvoudig, omdat de wereldsituatie
er toe dwingt. Er bestaat geen andere
mogelijkheid meer. Het is het product
van de wereldgeschiedenis, de noodwen
dige gang der historie, waarbij in feite
de wil van de mens is uitgeschakeld. En
wanneer wij spreken van het product
der wereldgeschiedenis, hebben wij niet
alleen het oog op de wereldoorlog, maar
op letterlijk alles wat de wereld ople
vert aan techniek, wetenschap, verkeer,
politiek, sociale ontwikkeling. Het
werkt alles samen om tot dit resultaat
te komen. Het is een proces, dat de ge
hele wereldgeschiedenis te zien geeft.
Om bij de geschiedenis der Westerse
cultuur te blijven: we zien deze schok-
momenten, zich telkens herhalen. Na
de ontdekking van Amerika, bij de
Kerkhervorming en de renaissance bij
de Franse revolutie, bij het Napoleon
tische tijdvak, na de revoluties van
1848. Het is telkens een rijp worden
van een nieuwe situatie, waarbij alle
factoren samenwerken.. En wie inzicht
in de geschiedenisfeiten heeft, erkent,
dat in wezen steeds éénzelfde tendens
zich manifesteerde: groei naar grotere
eenheid. Het is als met de golfslag van
de Oceaan tegen de kust:, telkens een
breken van de aanrollende golven, maar
steeds dichter bij; een opschuimen van
de massa's water, een breken in de
diepte en weer een nieuw opstuwen
naar boven.
Letten we eens op het resultaat van
de wereldoorlog 19141918: er kwa
men toen uiteindelijk nog vijf wereld
machten te voorschijn: Amerika, Japan,
Rusland, Engeland en Duitsland. Als
vrucht van de laatste oorlog zien we
nog slechts twee wereldmachten tegen
over elkander staan: Amerika en Rus
land, De rest is er aan ondergeschikt.
Zelfs Engeland ziet zijn machtig Em
pire gebroken.
En wat bij dit alles ook een opmerke
lijk verschijnsel is: de geest dezer eeuw
sluit zich volkomen bij deze ontwikke
ling aan. Nooit is er in de wereldge
schiedenis zulk een eenheidsdrang ge
weest -als vandaag. Alles schreeuwt om
die eenwording. Er is een intuïtieve
drang naar de wereldeenheid, zelfs de
kerkelijke wereld is er van doortrokken
met haar oecumenische eenheidsdrang.
En nu gaat het pleit nog tussen twee
machtige wereldrijken. Wat zal daar
uiteindelijk uit voortkomen?
Niemand die het zeggen kan. Maar
wel is te voorzien, dat één van de twee
zal moeten wijken, ofschoon ook nog de
mogelijkheid open blijft, dat beiden ten-
slotte in elkander zullen opgaan. Want
de democratie van Amerika ligt minder
ver van de Russische dictatuur af, dan
menigeen vermoeden zal. Maar hoe de
Weöc een eigenaardige smeek
bede behelst opgemeld Schrift
woord.
De eeuwige, hemelse Vader,
vraagt aan Zijn van nature
verloren bondskind, om diens boze
hart. Moest, gelet op de typische
verhouding „Vader", „zoon"
de volgorde niet juist andersom
zijnIn zo velerlei gevallen ijlt
een zoon tot zijn vader, met de
vraag: Vader, hoe moet dit, en hoe
moet dat? Is nu, dan deze, de zoon,
redelijkerwijs, niet verplicht tot de
hemelse Vader te gaan, met de be
lijdenis: Vader, ik geef helaas,
helaas, graag mijn boze hart, aan
alles en nog wat, behalve dan aan
U. En, diende er dan bovendien
niet de oprechte bede aan toege
voegd te worden, ach neem U nu
dat ongerechtige, dat onreine hart,
ja neem me zelf, geheel en al?
Inderdaad, zo moest 't zijn. Te
meer, wijl de hemelse Vader weer
Zelf de mooglijkheid geopend heeft,
dat 't verloren mensenkind weder
om door Hem aangenomen kan
worden. Echter de ontaarde zoon,
laat de heilige en rechtvaardige
Vader, altoos maar smeken, doch
Mijn zoon, geef Mij urn hart
Spreuken 2326a.
weigert intussen, halsstarrig, te
gaan. Nu, ja, hij zou nog wel wil
len, maar dan 't liefst vijf minuten,
hoogstens, voor z'n dood.. En, in
dien hij eventueel, 't al eer zou wil
len, dan meent de eigengerechtige
zoon, 't vuile hart eerst nog te moe
ten zuiveren. De hemelse Vader
smeekt echter, ongeacht de hart-
stand en hartst at: mijn zoon, geef
Mij uw hart. Mij, en niemand an
ders. Mij, uW Schepper, uw For
meerder. en tevens uw Bondsgod.
Geef 'tMij ja geef u zelf aan
Mij, geheel en al. Geef 't hem,
hartstochtelijk wereldvereerder
Geef 't hem, werkheilig kerkgan
ger!
Kunt ge 't niet? Hebt ge 't al
beproefd? Vraag Hem dan dat Hij
't neme. Hij maakt 't hart in be
ginsel weer Zijn beeld gelijk.
Alleen door Jezus Christus. Hij
gaf Zijn reine hart voor verloren
zondaren opdat zij, op hun beurt,
't doemschuldig hart aan de he
melse Vader zouden kunnen geven.
Alleen door Jezus Christus, door
Hem alleen.
Biezelinge.
GRUPPEN.
ontwikkeling wezen zal, hierover ligt
nog een sluier.
Alleen weet de Bijbelvaste lezer, dat
we met dit alles heengedrongen worden
naar de realisering van het getal 666,
waarover ons de Openbaring aan Jo
hannes spreekt. De mensenmacht klimt
tot haar hoogste spanning. De wereld
eenheid, waarnaar reeds de mensheid,
nog stgande in de kinderschoenen, in
haar streven naar de torenbouw van
Babel, streefde, is thans aan het wor
den en geen taalverschil zal hier meer
verhindering brengen, want de wereld
gaat rijp worden en dan moet het getal
666 bereikt worden.
Want, naar Gods Woord ons zegt, al
leen langs dit getal heen,' wil God, die
almachtig is, en de draden van het we
reldbestuur in Zijn vingeren houdt, ko
men tot Zijn volmaakte getal zeven. De
waanwijze mens dezer eeuw, denkt in
zijn eenheidsbegeren dat getal der vol
maaktheid, langs de weg de evolutie te
bereiken. Maar hij zal bij 6-6-6 afbre
ken. Want, al zal de spraakverwarring
vandaag hem geen hindernis meer bren
gen, hij zal de taal van het Pinkster-
wonder nooit verstaan en daarom tot
het getal zeven nooit kunnen geraken.
Tussen 6-6-6 en zeven blijft voor de
mens dezer wereld de wereldcatastrofe
wachten en hierin zal zijn eenheids
drang gebroken worden.
Want zijn eenheidsbegeren is een be
geerte naar het vlees en niet naar de
Geest.
Verleje weke kreeg ik een brief van
het buro van de krante met de bood
schap of ik maer weer is beginne
wou met me brieven an julder om
reden as dat de verkansies weer vo'bie
wasse. Noe kwam dat, eerlijk 'ezeid
niet zoa arg best uut, vanwege m'n
werkzaamheden in 't bedrief, want we
zitten daer nog midden in 't wark mot
je weten, en as je dan 's aves thuus
komt, heit 'n mens meer zinnigheid
deran om nae bedde te gaen, dan om
nog is effies an de taefel te gaen zitte
om wat op 't pampier te zetten. Me
vrouwe en m'n jonges zeeë teuge me:
vaeder ik zou der mee op houwe, dat
zeeuws dat joe schrieft liekent toch
nerges op en hollands ken je al net
zoa min, laet dat noe an aerê over, hou
jie je eiges bie je eigen werk, daer
hei je je handen vol an. Noe, toen heb
ik 'ezeid asdat zoa lange as de mense
van de krante me derom vraege, ik zei
schrieve, 't is teslotte vo' huider reke
ning. En wat dat zeeuws van mien
anbelangt, 't is een klein kunstje vo'
mien om net zoa te schrieve asdat ik
praet, mae' daer is 't mien noe juust
niet om begonnen, want dan zalle der
niet veul wezen die me nog begriepe
kenne. Daerom schrief ik zoa dat ze 't
allegaer zoa'n beetje begriepe kenne.
Toen zee me vrouw teuge me jonges:
houd der mae' over op, want wat ie
in z'n 'oad heit, dat heit ie niet in z'n
staert. Je vaeder is nog nooit ven ze
teven te raeje 'eweest, zoadat we noe
oak 'm z'n gang maer motte laete
gaen. En daer bleef 't bie.
En zoa zit ik dan weer op me pen
te kauwen en zit er in me eentje an
te dienke of dat noe eigenlijk wel waer
is wat me vrouwe daer zee. Ze heit
wel is meer van die uutdruksels waer
je laeter nog wel is au dienke mot.
Ik heb mezelvers afgevroge of ik noe
wezenlijk zoa'n eigenwies merakel bin
om altied maer me eige zin te willen
doen. Ik kon er niet 'elegaer los van
komme en ik heb laeter an der 'evroge
of ze dat meende wat ze van mien zee.
En toen kreeg ik as antwoord: och
kaerel, loop ie daer noe nogal over te
mieren, 'k ben 't allange weer ver
geten. Ik zee ommers zoa maer is wat
teuge de jonges, aeres zouwe ze maer
bluven zanike. Noe toen was dat oak
alweer achter de rug. Eigenlijk heit
ze nog meer 'ezeid, maer het past mien
niet om dat in de krante te zette. Dat
bluuft tussen ons mó je weten. Maer
het geval heit mien toch niet los'elaete.
Ik docht zoa bie mien eiges: het is
wel kasuweel, maer me vrouwe en
mien kienders spanne altied saemen
as 't teugen mien gaet. Ze nemen 't
altied vo' mekaere op en ik mot 't
lootje leggen, 't Zal nog nooit is
'ebeure asdat de kinders 't met mien
seens bin en teuge derlui moeder in-
gaen. Asse me mekaere is wat plaege,
zoa uut gekkigheid, julder wete wel
wat ik bedoele, dan gaet 't altied met
der moeder teuge mien en nooit van
z'n leven is omgekeerd. Hoe komt dat
noe toch? Hè 'k me eige wel is af
'evrogen. Noe motte julder niet dienke
asdat ik er jeloers op bin. Daer niet
van. Ik vind 't best zoa, Maer 'n mens
laet toch zoa wel is z'n gedachte gaen.
En dan ken ik der maer één oplossing
vo' vinden, ze magge allegaer der moe
der erg graeg. 't Is altied moeder vo'
en moeder nae en asse moeder thuus
is missen, is 't altied 't eerste wat
'evroge wordt: waer is moeder? En
dan mot ik onwilkeurig wel is an
vroeger dienke, toen ik zeivers nog
jonk was en thuus. Was 't toen niet