ons fphTora -I «nw-ï-ii Naar de wereldeenheid Bp ÖtnS TathiUeUad Vrijdag 31 Augustus 1951 'T ZEEUWSCh WEEKEND Pagina 4 is aangebroken. Ter geruststelling zij eerst vermeld, dat alles goed is ge gaan, niettegenstaande 'k zolang afwe zig was. Pleit voor ons dorp. Geen wonder, dat ik veer vol moed naar school ben gestapt. Ik verwacht mjjn span, geladen met vacantie-erva- ringen. Da vind ik altijd een leutig napretje, wat ik niet graag zou willen missen, 'k Heb geen ziertje angst voor „ernstige complicaties". Het zijn im mers al doorgewinterde schoolkinde ren. Met 1 April sta ik altijd 'n beetje onder spanning, of ik de dag „droog" zal doorkomen. Dat lukt me steeds wel aardig, al gaat het dan ten koste van een zak vol zoets. Maar o heden, wat Is mijn optimis me neergesabeld vanmorgen, En dat op dit tijdstip. Na de vacantie begin nen met een nederlaag. Het valt niet mee. Ik kan het nu toch niet langer ver borgen houden. Er zijn tranen dikke tranen gevloeid. Dat deed Daantje Dijkers me aan. Het vernederende van het geval is, dat ik het moest afleg gen tegen de Knobbel, een kostelijk dorpstype. Nog eens, dat valt niet mee.... Op het plein omzwermt me al een kluit van mijn klassekroost. Vingertjes rijzen en dalen. Ze vertellen allemaal tegelijk. „Ze benne uitgeweest. erreg lang of maar een dagje, bij opoes ea tantes. Ze hebben zo fijn gespeeld., zjjn jarig geweest.... er zijn twee broertjes geboren.... Er is een arm gebroken, nëè niet van een klasselid, maar van een oom van Mientjes moe der.... Ja, er is toch verschrikkelijk veel gebeurd.... Het kost me moeite alles te verwerken. Ik geniet van bruine snoeten en van verschoten ha ren. De bel breekt onze conversatie af, maar ik beloof straks Het kost natuurlijk een sterke con centratie om in de klas de juiste stem ming te brengen voor gebed, zingen en de Bijbelse geschiedenis. 'k Heb nog niet eens tijd gehad om te bemerken, dat Daantje Dijkers op het appèl ontbreekt. Nog maar net hebben we gebeden en gezongen of een hartige tik op de deur breekt weer even de aandacht stuk. Moeder Dijkers met ontredderd en verwoed Daantje voor de deur. „Juffrouw, ik breng hem maar effe zeivers, want dat jong wou niet naar school vanmorrege. Hij zeit, as dat-ie nie weg ken van de straat. Uwes mot wete as-dat ze nou net in de vecantie onze straat onder- hande genome hebbe. Nou 'n pretje! Zand en slik genogt as 't regent. Maar die jongda ken je begrijpe.... Maar laat nou net de Knobbel motte invalle veur een vreemde straatmaker, die d'r vandeur gong. En nou ken je begrijpe. De Knobbel anpappe met dat grut. Die benne d'r nie vanweg te slaan. En nou wou hier d'n dieën nie naar school, 'omdat de Knobbel had gezeid, as dat de straat niet klaar zou komme as die weg gong naar school, want dan kon die niet meer hellepe. En nou, brulle geen gebrek van ochend. Meneer wou en zou naar de Knobbel om stenen te sjouwe...." Ik onderbreek moeders redevoering maar. De klas en ik weten nu wel ge noeg. Daantje trek ik binnenshuis en moeder Dijkers krijgt een knik ten af scheid. Zoonlief verdaagt op zijn plaatsje, maar met een gezicht voor drie dagen ruw weer. Het kost me moeite om weer het zo nodige contact te krijgen voor de Bij belse geschiedenis, maar het gaat en dan kan ik vertellen. Daarna overtreed ik zonder gewe tenswroeging de grondwet van ons schoolleven door de helft van onze rekentijd te stellen voor een gezellige „reportage" van de vacantie-geneug'ten van zes en veertig vrijbuiters. Nadien zijn ze „ontladen". Ten minste vijf en veertig van de zes en veertig, want ons Daantje blijft geladen tot hoogspanning toe. Dat ko men we wel aan de weet. Net, als we allemaal weer midden in de vacantie zitten, en schateren met l een, die op een varken ging paardrijden op de boerderij van z'n ome, barst Daantje los. Met boze stem smijt hij de klas in: „En ik motte weg naar de Knob bel om te hellepe, anders komt-ie nie klaar, enne ik gane weg...." Woord en daad zijn één bij Daan. Hij wil de bene nemen. Och arme, ik fungeer, zij het met schaamte, als politie en arres teer de vluchteling in het gangpad. Dat breekt Daantjes bravour. Ineens is de „straatmaker" verdwenen en een klein jongetje snikt hartbrekend. Zo begin ik nu de nieuwe werk periode. 'k Delf het onderspit tegen over de Knobbel, een populair dorps type.... Wat een nederlaag. En ons dorp is er de dupe van, want vast komt de straat niet op tijd klaar. Daar van is in elk geval Daantje grondig overtuigd. Met zulke risico's is schooljuffrouw zijn toch een hard bestaan. Voor de jeugd. Mijn beste nichtjes en neven, Zo, daar kom ik in ons hoekje weer op jullie toegestapt. Ook zo fijn vacan tie gehad? Hoe vonden jullie het om weer te moeten beginnen? Eerst even vreemd, als je je boeken weer oppakt. Maar het is toch ook fijn om aan te pakken. Dat vind ik tenminste wel. We beginnen op een mooie dag, hé, de ver jaardag van Haar Koninklijke Hoogheid Prinses Wilhelmina. Zij is zo lang een goede Koningin over ons geweest, dat je nu uit dankbaarheid wel allemaal naar Haar toe zou willen gaan om Haar te feliciteren. Maar dat zou te veel drukte geven. Daarom zeg ik maar voor jullie allemaal, en natuurlijk ook voor mezelf, dat we heel blij zijn, dat Zij nog weer een jaar lang voor ons volk en ook voor Koningin Juliana en Haar ge zin is gespaard geworden en dat wij ho pen, dat Zij nog een poos voor allen ge spaard zal worden. Ik ben nog niet naar het bureau van de krant gestapt na de vacantie om eens te kijken, hoeveel van mijn oudere raadsel nichten en neven zich hebben opgegeven om mee te fietsen, of mee te lopen, met „onze krant door stad en land Wat klinkt dat leuk hé! Maar ik zal toch morgen eens gaan kijken en vragen of ik eens mag neuzen in de lijs ten. Het zou toch aardig zijn, als op die manier jullie elkaar leerden kennen. Of ik mee loop of fiets. Jamaar ik kan maar geen keus maken. Ik zou graag meefietsen, want in Walcheren heb ik zoveel raadselfamilie en ik zou zo graag hier meewandelen, omdat ze zon pracht-tocht hebben uitgezocht. Alleen wil ik wel vertellen, dat ik niet meega op die twintig kilomctertocht. Dat is me te erg hoor. Nu ik zal wel eens zien. Van de week moet ik toch kan ook wel, want je bent nu weer een jaartje ouder. Je cijfers zijn best. Als je zo doorgaat, haal je het gemakaelijk. du ik je brief beantwoord is het al weer zover in de tijd, dat haast ieder een al met vacantie geweest is, en dus ik ook. Heb het ook rijn gehad. Ik heb wel eens van de „Kaloot" genoord, maar Oen er nog nooit geweest. Ik heb er ook wel eens een heel mooi gedicht over gehoord. Ja, dat onjit een moei lijke vraag hoe mijn raaciselnichten en -neven en ik elkaar zullen herkennen als we in Goes zijn. Ik kan toen niet altijd met een oranjehoed op gaan lo pen, al was dat als herkenningsmiddel wel gemakkelijk. Weet jü een goede raadik heb je toen die dag ook niet gezien. Jaap de Al. te Kamperland. Het deed me eent goed, dat jij me te midden van al de vacantie-pret niet vergat maar een prachtige kaart stuurde. Heel hartelijk dank daarvoor. Hoe -lang ben je daar geweest? Wat heeft Jan toen uitgevoerd. Ook mee geweest? Jacoba V. te Vrouwenpolder. z,o'n brief is nog eens de moeite waard. Hartelijk dank hoor. Wat heb jfj met moeder een fijne dag gehad. Maar je had toch 's avonds wel een beetje slaap na zo'n lange dag. Ik ben overal, waarvan jij vertelde, ook geweest en ik vind het er prachtig. Zo'n treinreis alleen al is al fijn. Vertel je me in je volgende brief over de logeer partij bij je tante. Als ik de directeur spreek, zal ik naar je vragen hoor. Leuk dat je daar de krant moest brengen. In Veere ben ik al vaak geweest, maar ik vind het er elke keer weer even mooi. Maar ik ben nog nooit vandaar over gevaren naar Kamperland. Dat moet ik vast ook eens doen. Dat was een goed idee. Ruwaert te Lewedorp. Jouw ver jaardag komt al aardig dicht bij. Mijn verjaardag duurt nog lang. Heb van het jaar mijn beurt al gehad. Nee, ik woon niet in de buurt van de krant. Hoe ziet je broer er uit? Als ik dat weet, vraag ik of hy me helpen wil, als ik in die winkel kom. Vraag jij dan eens voor me, of hij me veel goede raad wil geven. Dat vind ik altijd fijn. Vertel eens, hoe bevalt het je op de school in Goes? Piet V. te Serooskerke. Ik zal je hier maar bedanken voor de schitte rende kaart voor het zieke Jaapje uit mijn klas. De kaart is goed terecht ge komen. Veel groeten terug. Voor onze jonge mensen beslissen. We zouden haast moeten af spreken, dat onze raadselnichten en -neven nog een apart herkenningsteken moesten hebben, want hoe kan ik an ders jullie er uithalen. Er zijn een paar vragen nog bij mij binnengekomen. Die zal ik eerst beant woorden. Als je alleen meedoet, is het inschrijvingsgeld, zestig cent. Meld je je aan met een club of klas, dan is het per jongen of meisje maar vijf en veer tig cent. Je kunt je ook opgeven aan mij, dan zorg ik wel, dat je naam in een wip in de lijsten worden geboekt. Ik vind het zo gezellig om na de va cantie nog zo iets aardigs in het voor uitzicht te hebben. Dat is zo iets fees telijks, vinden jullie niet? Probeer je vriendjes uit de buurt ook maar mee te krijgen. Ik vind het juist voor een heel stel jongeren zo leuk om mee te doen. Maar nu moet ik toch eerst een paar, die me in de vacantie niet vergaten, eens antwoord geven. Daarom stop ik dit praatje. Tot de volgende week en misschien tot ziens, als we aan de wan del of aan het fietsen zijn. Nieuwe raadsels geef ik pas na de tocht door stad en land met onze krant. Allemaal gegroet. Jullie tante TRUUS. Scholekster te Vrouwenpolder. Ja, het was zeker een tijd geleden, dat ik wat van je hoorde. Maar met zo'n mooie foto heb je dat verzuim weer goed gemaakt hoor. Ik ben er he jl blij mee. Je staat er goed op. Van de zomer ben ik jammer genoeg niet tn Vrouwen polder geweest, Maar ik hoorde wel vertellen, dat het er zo gezellig druk was, met veel badgasten. Heb je veel gezwommen Lelletje van Dalen te Nieuwdorp. Ik denk, je bent nu weer begonnen in de nieuwe klas. Je zult nu wel meer huiswerk krijgen. Maar dat Beste neef, Je schreef me er prijs op te stellen, dat we onze briefwisseling voortzetten. Welnu, ik heb er geen bezwaar m. Er zijn nog voldoende onderwerpen waar over we samen kunnen babbelen. De krant en de radio, persoonlijk gesprek en wat je zoal opvangt als je met de trein of de bus reist, leveren voldoende stof. Nu schijn jij, blijkens wat je me in je laatste brief weer vraagt, nogal wat belangstelling te hebben voor de sport. Uit je vragen leid ik tenminste at, dat je in jouw kring daar nogal eens over discussieert. En je schrijft dat jullie het niet altijd met elkaar eens bent. Ja, wat zal ik er van vertellen? We hebben het er vroeger ook al eens over gehad en toen was je het aardig met me eens. Weet je wat ik er van denk, beste neef? Ik geloof, dat we als chris tenen een beetje voorzichtig moeten omgaan met wat de wereld in dit op zicht presteert en presenteert. Ik heb soms de indruk, dat er heel wat jonge mensen zijn tegenwoordig, die het enige verschil tussen een we reldse en een christelijke sportvereni ging hierin zien, dat de éne de Zondag misbruikt voor de sport en de andere de Zondag er buiten houdt. Nou, als je het mij vraagt, wanneer er verder geen verschil is, hef dan maar gerust je z.g. christelijke verenigingen op. Want dan leef je uit een negativisme, waarvan de wereld en de duivel heus geen last hebben. We moeten in onze kring, en dat zeg ik nu vooral met het oog op onze jonge mensen, uit een positieve levenshouding leven. Ik veroordeel natuurlijk geen ogen blik de sport op zichzelf. Ze is goed en nuttig voor het lichaam en voor de geest. Het karakter kan er door ge traind worden, zo goed als de spieren. En al zou ik niet graag de absoluutheid van het bekende latijnse spreekwoord willen onderschrijven: „een gezonde ziel huist in een gezond lichaam", er zit toch zeker een kern in, die ons wat zegt. Maar het is met de sport precies als met een hoop andere dingen. Ik denk b.v. aan de Kunst. De Kunst wordt door de wereld om de Kunst be oefend, zonder meer. Daaraan kan een christen eenvoudig niet mee doen. Om dat wij alle gaven, die God ons schenkt meteen zien als een OPGAVE. L.w.z. het zijn geschenken, waarmee we iets te doen hebben in dienstverband. Ze zijn middelen om onze dienst des te be ter naar behoren te kunnen vervullen. Je begrijpt al wel waar ik heen wil: Sport om de sport is een puur heidens beginsel, waaraan geen christen ooit mee kan doen. Sport moet middel zijn, een middel om onze taak als christen des te beter te kunnen vervullen. Want we staan met geheel ons lichaam en geheel onze ziel in dienstverband, beste neef. En dat wel krachtens onze Doop. Daaraan kunnen we niet ontkomen, tenzij wij onze Doop te niet doen, d.w.z. verbondsbrekers worden. Maar over dat soort mensen wil ik het nu niet hebben. Je vroeg mij naar mijn mening hoe christen-jongemensen de sport te be schouwen hebben. En daar blijven we dan nu maar bij. En wanneer we nu dit uitgangspunt nu maar goed zien en vasthouden is de rest zo moeilijk niet meer, beste neef. We staan dan meteen vierkant tegen over de wereld met haar sportaanbid- ding, verafgoding van de sportmaniak- ken en de sportverdwazing. De wereld noemt dat nog „sport" maar eigenlijk heeft het er niets meer mee te maken. Ik las pas geleden een aardig artikel in „De Autokampioen" over een Italiaanse auto-race. De redactie plaatste er met grote letters boven: Is dit sportief? Is dit sensatie? Is dit „leuk om te zien? Is dit alles onontbeerlijk voor de tech nische vooruitgang?". En dan volgt een verslag, waarbij de redactie tot de con clusie komt, dat deze wedstrijd, (die verschilende doden opleverde), werd aanschouwd door een publiek, dat op weerzinwekkend-grove wijze zijn gevoe lens openbaarde. Letterlijk schreef het blad: „De uitbarstingen van een onge breidelde menigte, aan haar eigen in stincten overgeleverd, zijn indrukken- wekkend om te aanschouwen, zoals men een verderfelijk natuurverschijnsel waarneemtHet is het gehuil van een wild geworden beest, dat zijn slechtste hartstochten botviert. Dat alles heeft met „sport" niets te maken, beste neef. En al die mooie praatjes: de naties worden er door bij elkander gebracht. Het kweekt een ver broedering onder de volkenenz., zijn praatjes voor de vaak. Als je de verslagen van die z.g. sportwedstrijden least, krijg je veeleer de indruk, dat de nationale hartstochten nergens zo opge zweept worden als juist op die inter nationale sportvelden. Beste neef, trek je er geen zier van aan, wanneei de wereld je uitlacht omdat je met haar „sport" niet mee kunt doen. De stak kers zien voor sport aan, wat er niets mee te maken heeft. Het zijn puur we reldse vermaken, sensatie, geldmakerij, uitlaatkleppen voor een domme en uit geholde massa, die anders op nog erge re manier haar dierlijke instincten zoekt te bevredigen. Laat ze lachen, het is de zotte, holle lach, van de verdwaas de, die niet weet waarom hij lacht. Maar daar is 'natuurlijk nog niet alles mee gezegd. Trouwens je hebt me nog meer vragen over de sport gesteld. Maar daarover in mijn volgende brief. Tot dan. Je oom DAAF. HENNECKE-ALLEE] BEBEfe-AfeCEdl MjSEgWtHKBgSgj „Hoe dikwijls ben ik non al niet van adres veranderd, zonder te verhuizen. behorende by het ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrijdag SI Aug. '51 No. 1956 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes tjeeumcH I— u/eexe/ïD Steeds positiever en doelbewuster zijn de. berichten, die tot ons komen aan gaande de wording van een „Europees leger". Er wordt gesproken over de man, die het opper-commando zal ver krijgen, over het aandeel, dat de be trokken landen hebben te leveren, over de vraag of en in hoeverre er nog spra ke zal kunnen zijn van een zelfstandig budgetrecht inzake deze defensie van de deelnemende naties. Er worden be schikkingen getroffen inzake het aan leggen van vliegvelden en opslagplaat sen voor vreemde troepen enz. En weten de mensen, wie dit aangaat, wat dit nu alles in feite betekent? Be seffen wij welk een grote en principiële veranderingen hiermede zich aan deze landen voltrekken? We leven ontzaglijk snel tegenwoor dig en voor de meesten onzer hopen de persoonlijke zorgen zich elke dag op, zodat we genoeg hebben aan ons eigen bestaantje. We hebben de neiging om al die krantenberichten zo'n beetje langs ons heen te laten gaan. We lezen het, praten er op zijn best even met elkaar over en gaan over tot onze eigen privé-belangetjes, die ons immers het naast liggen. Ik denk soms, dat er nog nooit zo'n minieme belangstelling in de publieke zaak geweest is als juist in deze z.g. democratische tijd en dat er zelden door hen, die regeren zulke ge wichtige en diep-ingrijpende besluiten genomen zijn over het volk, zonder dat dit volk zelf er enige notie van heeft, dan juist nu, nu ieder er prat op gaat te benoren tot de /olkeren der demo cratie". En dat alles ten spijt van al onze mooie democratische instellingen. Ik zei: we leven heel snel tegenwoor dig. Misschien is de grote haast waar mede alles zich over ons voltrekt, wel een der hoofdoorzaken, dat we eigen lijk niet weten wat er allemaal met ons gebeurt. We kunnen het onmogelijk bij houden. Wat zich thans over ons voltrekt, zou twaalf of vijftien jaar geleden nog tot de onmogelijkheden behoord hebben. Toen gold het nog als de hoogste wijs heid, dat een volk zijn „neutraliteit" moest handhaven, ook al stond de hele wereld rondom in brand. Toer) in de dertiger jaren Hitier honderdduizenden van zijn eigen volk wreed vermoordde in de concentratiekampen, toen hij een leger opbouwde, waarvan ieder kon zien, dat het tot bedoeling had, de we reld te bevechten, hadden de andere naties maar één programmapunt in hun internationale politiek: hun „neutrali teit" zo stipt mogelijk te bewaren. In 1914—1918 is het ons, zij het soms op het kantje af, gelukt, en in de tweede wereldoorlog hebben Zwitserland, Zwe den, Spanje en Portugal zich er ook op die manier doorheen geworsteld. Het was een oude, welbeproefde politiek: houd je er buiten en bewaar angstvallig je „neutraliteit", zolang het maar mo gelijk is. Onder die politiek staat thans een definitieve streep en er is iets geheel nieuws, iets „das noch nicht dagewesen ist", aan het worden. En wat er op het ogenblik plaats heeft, moet men niet zien als iets incidenteels, iets, dat als tijdelijke noodmaatregel aanvaard wordt. Integendeel, het is een princi piële verandering, een radicale breuk met het verleden. Er groeit iets nieuws uit, dit: de zelfstandigheid der naties wordt in de wortel aangetast. De sou- vereiniteit der afzonderlijke naties ont vangt de doodsteek. Wat Hitler in zijn greep naar de volkeren gewild heeft, één groot Duitsland, waarin de afzon derlijke naties niet meer dan vazal staten zouden zijn, wordt thans, zij het niet onder auspiciën van een „groot- Duitsland", voltrokken. UIT DB SCHRIFT En dat alles heeft plaats, niet omdat één man, of één machtig land het, met imperialistisch begeren, zo wil, maar heel eenvoudig, omdat de wereldsituatie er toe dwingt. Er bestaat geen andere mogelijkheid meer. Het is het product van de wereldgeschiedenis, de noodwen dige gang der historie, waarbij in feite de wil van de mens is uitgeschakeld. En wanneer wij spreken van het product der wereldgeschiedenis, hebben wij niet alleen het oog op de wereldoorlog, maar op letterlijk alles wat de wereld ople vert aan techniek, wetenschap, verkeer, politiek, sociale ontwikkeling. Het werkt alles samen om tot dit resultaat te komen. Het is een proces, dat de ge hele wereldgeschiedenis te zien geeft. Om bij de geschiedenis der Westerse cultuur te blijven: we zien deze schok- momenten, zich telkens herhalen. Na de ontdekking van Amerika, bij de Kerkhervorming en de renaissance bij de Franse revolutie, bij het Napoleon tische tijdvak, na de revoluties van 1848. Het is telkens een rijp worden van een nieuwe situatie, waarbij alle factoren samenwerken.. En wie inzicht in de geschiedenisfeiten heeft, erkent, dat in wezen steeds éénzelfde tendens zich manifesteerde: groei naar grotere eenheid. Het is als met de golfslag van de Oceaan tegen de kust:, telkens een breken van de aanrollende golven, maar steeds dichter bij; een opschuimen van de massa's water, een breken in de diepte en weer een nieuw opstuwen naar boven. Letten we eens op het resultaat van de wereldoorlog 19141918: er kwa men toen uiteindelijk nog vijf wereld machten te voorschijn: Amerika, Japan, Rusland, Engeland en Duitsland. Als vrucht van de laatste oorlog zien we nog slechts twee wereldmachten tegen over elkander staan: Amerika en Rus land, De rest is er aan ondergeschikt. Zelfs Engeland ziet zijn machtig Em pire gebroken. En wat bij dit alles ook een opmerke lijk verschijnsel is: de geest dezer eeuw sluit zich volkomen bij deze ontwikke ling aan. Nooit is er in de wereldge schiedenis zulk een eenheidsdrang ge weest -als vandaag. Alles schreeuwt om die eenwording. Er is een intuïtieve drang naar de wereldeenheid, zelfs de kerkelijke wereld is er van doortrokken met haar oecumenische eenheidsdrang. En nu gaat het pleit nog tussen twee machtige wereldrijken. Wat zal daar uiteindelijk uit voortkomen? Niemand die het zeggen kan. Maar wel is te voorzien, dat één van de twee zal moeten wijken, ofschoon ook nog de mogelijkheid open blijft, dat beiden ten- slotte in elkander zullen opgaan. Want de democratie van Amerika ligt minder ver van de Russische dictatuur af, dan menigeen vermoeden zal. Maar hoe de Weöc een eigenaardige smeek bede behelst opgemeld Schrift woord. De eeuwige, hemelse Vader, vraagt aan Zijn van nature verloren bondskind, om diens boze hart. Moest, gelet op de typische verhouding „Vader", „zoon" de volgorde niet juist andersom zijnIn zo velerlei gevallen ijlt een zoon tot zijn vader, met de vraag: Vader, hoe moet dit, en hoe moet dat? Is nu, dan deze, de zoon, redelijkerwijs, niet verplicht tot de hemelse Vader te gaan, met de be lijdenis: Vader, ik geef helaas, helaas, graag mijn boze hart, aan alles en nog wat, behalve dan aan U. En, diende er dan bovendien niet de oprechte bede aan toege voegd te worden, ach neem U nu dat ongerechtige, dat onreine hart, ja neem me zelf, geheel en al? Inderdaad, zo moest 't zijn. Te meer, wijl de hemelse Vader weer Zelf de mooglijkheid geopend heeft, dat 't verloren mensenkind weder om door Hem aangenomen kan worden. Echter de ontaarde zoon, laat de heilige en rechtvaardige Vader, altoos maar smeken, doch Mijn zoon, geef Mij urn hart Spreuken 2326a. weigert intussen, halsstarrig, te gaan. Nu, ja, hij zou nog wel wil len, maar dan 't liefst vijf minuten, hoogstens, voor z'n dood.. En, in dien hij eventueel, 't al eer zou wil len, dan meent de eigengerechtige zoon, 't vuile hart eerst nog te moe ten zuiveren. De hemelse Vader smeekt echter, ongeacht de hart- stand en hartst at: mijn zoon, geef Mij uw hart. Mij, en niemand an ders. Mij, uW Schepper, uw For meerder. en tevens uw Bondsgod. Geef 'tMij ja geef u zelf aan Mij, geheel en al. Geef 't hem, hartstochtelijk wereldvereerder Geef 't hem, werkheilig kerkgan ger! Kunt ge 't niet? Hebt ge 't al beproefd? Vraag Hem dan dat Hij 't neme. Hij maakt 't hart in be ginsel weer Zijn beeld gelijk. Alleen door Jezus Christus. Hij gaf Zijn reine hart voor verloren zondaren opdat zij, op hun beurt, 't doemschuldig hart aan de he melse Vader zouden kunnen geven. Alleen door Jezus Christus, door Hem alleen. Biezelinge. GRUPPEN. ontwikkeling wezen zal, hierover ligt nog een sluier. Alleen weet de Bijbelvaste lezer, dat we met dit alles heengedrongen worden naar de realisering van het getal 666, waarover ons de Openbaring aan Jo hannes spreekt. De mensenmacht klimt tot haar hoogste spanning. De wereld eenheid, waarnaar reeds de mensheid, nog stgande in de kinderschoenen, in haar streven naar de torenbouw van Babel, streefde, is thans aan het wor den en geen taalverschil zal hier meer verhindering brengen, want de wereld gaat rijp worden en dan moet het getal 666 bereikt worden. Want, naar Gods Woord ons zegt, al leen langs dit getal heen,' wil God, die almachtig is, en de draden van het we reldbestuur in Zijn vingeren houdt, ko men tot Zijn volmaakte getal zeven. De waanwijze mens dezer eeuw, denkt in zijn eenheidsbegeren dat getal der vol maaktheid, langs de weg de evolutie te bereiken. Maar hij zal bij 6-6-6 afbre ken. Want, al zal de spraakverwarring vandaag hem geen hindernis meer bren gen, hij zal de taal van het Pinkster- wonder nooit verstaan en daarom tot het getal zeven nooit kunnen geraken. Tussen 6-6-6 en zeven blijft voor de mens dezer wereld de wereldcatastrofe wachten en hierin zal zijn eenheids drang gebroken worden. Want zijn eenheidsbegeren is een be geerte naar het vlees en niet naar de Geest. Verleje weke kreeg ik een brief van het buro van de krante met de bood schap of ik maer weer is beginne wou met me brieven an julder om reden as dat de verkansies weer vo'bie wasse. Noe kwam dat, eerlijk 'ezeid niet zoa arg best uut, vanwege m'n werkzaamheden in 't bedrief, want we zitten daer nog midden in 't wark mot je weten, en as je dan 's aves thuus komt, heit 'n mens meer zinnigheid deran om nae bedde te gaen, dan om nog is effies an de taefel te gaen zitte om wat op 't pampier te zetten. Me vrouwe en m'n jonges zeeë teuge me: vaeder ik zou der mee op houwe, dat zeeuws dat joe schrieft liekent toch nerges op en hollands ken je al net zoa min, laet dat noe an aerê over, hou jie je eiges bie je eigen werk, daer hei je je handen vol an. Noe, toen heb ik 'ezeid asdat zoa lange as de mense van de krante me derom vraege, ik zei schrieve, 't is teslotte vo' huider reke ning. En wat dat zeeuws van mien anbelangt, 't is een klein kunstje vo' mien om net zoa te schrieve asdat ik praet, mae' daer is 't mien noe juust niet om begonnen, want dan zalle der niet veul wezen die me nog begriepe kenne. Daerom schrief ik zoa dat ze 't allegaer zoa'n beetje begriepe kenne. Toen zee me vrouw teuge me jonges: houd der mae' over op, want wat ie in z'n 'oad heit, dat heit ie niet in z'n staert. Je vaeder is nog nooit ven ze teven te raeje 'eweest, zoadat we noe oak 'm z'n gang maer motte laete gaen. En daer bleef 't bie. En zoa zit ik dan weer op me pen te kauwen en zit er in me eentje an te dienke of dat noe eigenlijk wel waer is wat me vrouwe daer zee. Ze heit wel is meer van die uutdruksels waer je laeter nog wel is au dienke mot. Ik heb mezelvers afgevroge of ik noe wezenlijk zoa'n eigenwies merakel bin om altied maer me eige zin te willen doen. Ik kon er niet 'elegaer los van komme en ik heb laeter an der 'evroge of ze dat meende wat ze van mien zee. En toen kreeg ik as antwoord: och kaerel, loop ie daer noe nogal over te mieren, 'k ben 't allange weer ver geten. Ik zee ommers zoa maer is wat teuge de jonges, aeres zouwe ze maer bluven zanike. Noe toen was dat oak alweer achter de rug. Eigenlijk heit ze nog meer 'ezeid, maer het past mien niet om dat in de krante te zette. Dat bluuft tussen ons mó je weten. Maer het geval heit mien toch niet los'elaete. Ik docht zoa bie mien eiges: het is wel kasuweel, maer me vrouwe en mien kienders spanne altied saemen as 't teugen mien gaet. Ze nemen 't altied vo' mekaere op en ik mot 't lootje leggen, 't Zal nog nooit is 'ebeure asdat de kinders 't met mien seens bin en teuge derlui moeder in- gaen. Asse me mekaere is wat plaege, zoa uut gekkigheid, julder wete wel wat ik bedoele, dan gaet 't altied met der moeder teuge mien en nooit van z'n leven is omgekeerd. Hoe komt dat noe toch? Hè 'k me eige wel is af 'evrogen. Noe motte julder niet dienke asdat ik er jeloers op bin. Daer niet van. Ik vind 't best zoa, Maer 'n mens laet toch zoa wel is z'n gedachte gaen. En dan ken ik der maer één oplossing vo' vinden, ze magge allegaer der moe der erg graeg. 't Is altied moeder vo' en moeder nae en asse moeder thuus is missen, is 't altied 't eerste wat 'evroge wordt: waer is moeder? En dan mot ik onwilkeurig wel is an vroeger dienke, toen ik zeivers nog jonk was en thuus. Was 't toen niet

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 5