Memie
#1
Uit mijn folaó
De Engelenwacht van Dominé Smytegelt.
„Van Challah, Galles en Jodenkoeken"
Vrijdag 6 Juli 1951
'T ZEEUWSCh WEEKEND
Pagina 2
.rl;
T' „Dorp aan de rivier", door An
toon Coolen. Uitgave van HHjgh
Van Ditmar N.V., 14e druk.
Deze roman, geschreven door een
cmzei' beste vertellers, behoeft nau
welijks nog bespreking. Dat de uit
gever de veertiende druk op de markt
brengt, zegt genoeg.
Antoon Coolen behoudt zijn eigen
plaats in de rij der nederlandse
auteurs. Wij lezen in het korte levens
bericht, dat de uitgever op het stof
omslag van dit werk, vermeldt, dat
Antoon Coolen geboren is op 17 April
1897 te Wylre, uit Brabantse ouders,
afkomstig in de Peelstreek. Zijn jeugd
heeft bij daar door gebracht En het
is hem vergaan, zoals het Herman de
Man gegaan is: de figuren, die hij in
zijn kinderjaren ontmoette, hebben
in zijn romans gestalte gekregen. De
indrukken die in de kinderjaren
worden opgedaan, zijn het scherpst
en dringen het diepst in het bewust
zijn door. Wie kent niet zijn „Kinde
ren van ons volk" en „Peelwerkers",
„De goede moordenaar" enz. De gro
te liefde tot zijn geboortestreek en
de mensen van zijn land spreekt uit
al zijn werken.
Er is onlangs eens gezegd door ie
mand die een literaire causerie voor
de radio gaf, dat de regionale roman
zijn tijd gehad heeft. Het ligt er maar
aan, geloof ik, wie de regionale ro
man schrijft. Het zal nog lang duren
eer Anton Coolen zijn trjd gehad
heeft. Zjjn boeken zullen voorlopig
nog we gelezen worden. En ook hèr-
lezen.
Dat ervoeren wij b% de herdruk
van „Dorp aan de rivier", waarvan
de stof ontleent is door de auteur
aan Hendrik Wiegersma, zodat we
mogen aannemen, dat het in dit boek
verwerkte gegeven een historische
achtergrond heeft.
Figuren als dokter Van Taeke ver
geet men niet licht meer, evenmin
als die van Cis den Doo-ve. Pracht
kerels, oer-krachtig en hoog uitste-
ONS KORT VERHAAL
kend boven de doorsnee dorpsbewo
ner, de kleine mens, met zijn be
krompen bestaan. Er is van dit boek
wel eens gezegd, dat het slechts ab
normale figuren geeft en er een ze
kere speculatie op sensatie niet in te
miskennen valt. Inderdaad zet men
nog al eens een vraagteken op de
marge, wanneer Anton Coolen zijn
soms bizarre fantasie wat al te veel
de vrije teugel geeft. Overigens ac
centueert een tikje overdrijving wat
hij te zeggen heeft. En we mogen
niet vergeten: in de kleine dorpsge
meenschap, waar het geestelijke le
ven, onder de hiërarchie der R. ka
tholieke kerk gesmoord werd tot 'n
dode vormendienst en bekrompen
bijgeloof, verschrompelt de mens vaak
tot een rariteit. Mensen als Anton
Coolen zijn in een dergelijk milieu
vaak de „enfant terrible", die, wel
licht meestal onbewust, de vinger op
zeer gevoelige plekken leggen. En
dat van het kerkelijk leven dan vaak
een caricatuurbeeld geschetst wordt,
is dan niet hun schuld.
Wie nog geen kennis maakte met
dit boek van Anton Coolen raden wij
zeer aan het zich aan te schaffen. Het
behoort tot de goede boeken, mits men
met oor-deel des onderscheids lezen
kan.
ZWARTHANDELAARSTER.
Ik doe danig „in zwart" de laatste
tijd. Ja, precies, zoals we dat in de oor
log hoorden. Ba ik doe dat onder de
aanvechtbare leuze: „Het doel heiBgt
de middelen". Ziezo nu weet men in
eens, wat men aan mijn heeft. Ik geef
toe, m'n portret is niet flatterend. Maar
het komt aflemaal door ons Jaapje, dat
nog alsmaar liggen moet. Denk het eens
in, jiast nu met het mooie weer. Zon
en wind doen het bloed kriebelen. Voor-
na-en-tussen-schooltijd rennen we het
speelplein over,vangen elkaar en m'n
grut is aan het kopje duikelen, dat het
een lieve lust is. Maar Jaapje ligt de
lange dagen door. We trachten de last
te verlichten. Elke Woensdagmiddag
gaat er een comité van drie uit klas
één naar hem toe. Natuurlijk ben ik
steeds het derde lid der commissie.
Prompt elke week offert ieder lid onzer
jeugdige gemeenschap één cent. Daar
aan mankeert geen halfje. Mij kost dat
weinig moeite, want elke week wijs ik
een nieuwe penningmeester en penning-
meesteresse aan, die daarvoor hebben
zorg te dragen. Deze functionarissen
gaan de Woensdag mee om ons weke
lijks cadeau te overhandigen. De keuze
van het cadeau kost me wel eens hoofd
brekens. Maar vast en zeker is er elke
week een doos grote houten kralen bij
en ook elke week maakt Jaapje een
tafelmatje. Een mens staat versteld,
als bij ziet, wat een verscheidenheid
men op dit gebied produceren kan. Vier
kante matjes, ronde matjes. Sommige
in én kleur, anderen in twee kleuren,
in sterren uitgewerkt. Er zijn er ook,
van de befaamde restjes gemaakt, die
alle kleuren van de regenboog hebben.
Natuurlijk zijn dat de mooiste matjes.
Vanzelfsprekend kan Jaapjes moeder
niet al die voortbrengselen in huis hou
den. Haar huisje ware weldra te klein.
Nee, ik heb een taakje opgezet". Van
zelf geeft dat voorrechten. Ik krijg de
alleenverkoop. En ik moet zeggen, ik
ben zelf verbaasd over mijn kaufma-:
nische aanleg. Ik breng elke week mijn
matje zonder slag of stoot aan de man.
(Of aan de vrouw). Zo ben ik in de
zwarte handel gekomen. Hét moest wel,
want ons „klasse comité moest de in
komsten vermeerderen. De ene vaste
bron van inkomsten, elke week één
cent per hoofd is tenslotte in deze dure
tijd niet te veel. Daarom zochten we
naar een andere bron van inkomsten
en die krijgen we uit de verkoop van
Jaapjes matjes. Met deze verkoop nu
ben ik belast. Ik doe het een beetje ver
raderlijk. Ik „loop zo ergens binnen".
Ge kent dat wel. De juffrouw van de
kinderen komt eens even aanWe
praten over koetjes en kalfjes. Nee,
juister over „apen", want meestal heb
ben we het over de kinderen, die aan
mijn zorgen zijn toevertrouwd. Zo tegen
het tweede kopje thee of koffie zeg ik
onschuldigjes weg: „U kunt zeker wel
een matje gebruiken, wat Jaapje zelf
gemaakt heeft Het is niet duur hoor",
iemand in levensgevaar verkeert
Ds Smytegelt Iaat de klepper op de
deur bonaea. Het duurt lang eer hij
enig gerucht hooit.
Eindelijk hoort hij binnen beweging.
„Wie is daar?" klinkt de vraag.
„Bei Dominé Smytegelt!"
Haastig worden nu de grendels van
de deur weggeschoven en ds Smytegelt
staart in het gelaat van dester
vende.
„Ik ben geroepen om hier een ster
vende in uiterste nood bij te staan",
zegt de dominé tot de verbaasde man.
„Hier is Gode zij dank alles goed",
verzekert de heer des huizes en alle
huisgenoten, die inmiddels zijn opge
staan, haasten zich hem te verzekeren,
dat er gelukkig een vergissing in het
spel moet zijn.
„Bij mijn weten, is u geen boodschap
gestuurd", verklaart de huismoeder.
„Dan ga ik maar direct naar huis.
Wel te rusten en de Here zegene u",
zegt hij kalm.
Ds Smytegelt aanvaardt, nog steeds
verwonderd, de terugtocht.
Twee jaren zijn voorbij.
Weer jaagt een felle storm over Wal
cheren.
Weer klopt in 't holle van de nacht
iemand aan ds Smytegelts deur.
„Of dominé mee wil gaan! Ik zal u
zelf vergezellen", zegt de boodschap
per.
Spoedig staan ze voor het deftig huis
van een der Middelburgse raadsheren.
Een van Smytegelts bitterste vijanden!
Als dominé Smytegelt de ziekenka
mer binnenkomt, draait de zieke het
hoofd naar de wand.
„Hoe is het met U?" informeert „de
Oude van de Singel", zoals vele Middel
burgers hem noemen.
„Dominé, ik heb iets op mijn hart.
Ik heb geen rust voor U het weet!"
„Ik luister mijn vriend", zegt Smyte
gelt goedmoedig.
J&uat, U zich. oog htrjnnerei), datxn-
verzeker ik er bij en.daar zit 'm
de kneepik heb te voren de beur»
al geschat. Dat kan op een dorp zo ten
naaste bij wel. Is het 'n platte beurs, dan
zeg ik enkel maar monter Een kwar
tje is toch niet te duur hé?" Nu daar
maakt geen mens bezwaar tegen. Maar,
zulke klanten zoek ik niet veel, want
dan werk ik met verlies. Toch denk ik.
elk kwartje is er één. Durf ik echter
met zekerheid de beurs wat dikker en
de lasten wat minder schatten, dan zeg
ik: Het kost minimum een kwartje".
Minimum krijgt dan een licht drukje.
Doch naarmate ik de beurs dikker
schat, krijgt dat minimum zwaarder
druk. Die overbelasting van minimum
heeft me al menig zoet winstje ge
bracht. Een gulden, een paar keer een
rijksdaalderMaar van de week
heb ik het gortig gemaakt Het is
schande dat ik het vertel, maar ik heb
een ,diep-zwarte prijs" gemaakt. Tien
gulden voor een tafelmatje van houten
kralen is wel betaald zou ik denken.
We hebben een schoolbestuurslid, dat
we zo onder ons een binnenvettertja
noemen. Heel gewoon voor een school
juffrouw, als je eens bij een bestuurs
lid op de thee gaat. Laat nu de vrouw
des huizes niet thuis zijn. Voor mij geen
bezwaar, want ik dacht met de baas
zelf ook wel zaken te kunnen doen. Ik
trof de baas op zijn bedrijf in de tuin.
We praten eens over de producten en
ik neem een proef uit een bakje aard
beien. Maar intussen bereid ik mijn
aanslag voor. Of Bakker zijn vrouw
niet eens verrassen wil met een tatel-
matje van Jaapje? Wat het kosten
moet? „Minimum een kwartje, Bak
ker". Maar dat minimum krijgt kilo's
zware druk. Een goed verstaander heeft
maar een half woord nodigBakker
kijkt eens olijk onder zijn vette petje
uit. „Zo juffer, minimum een kwartje"
en Bakker geeft minimum een honderd
pond gewicht. Er komt een vettige
portefeuille voor de dag en een briefje
van tien verwisselt van eigenaar. „Zo
goed juffer". Onbeschaamd zeg ik:
„Fijn hoor Bakker, voorlopig kan ik het
er mee doen".
Net als ik de tuin afkom, loop ik
vrouw Bakker tegen het lijf. Ik vertel
haar dat haar man een mooi tafelmatje
voor haar gekocht heeft maar ais ze
later liever een in een andere kleur wil
hebben, dat ik dat wel leveren kan.
Bakker die me netjes uitgeleide doet,
grinnikt maar eens.
Maar ik ben regelrecht naar onze
né 't is nu wel twee jaar geleden,
ongeveer om deze tijd dat U op een
nacht geroepen werd, naar een adres,
waar een zogenaamde „stervende"
was?
„Jawel", zegt Smytegelt verbaasd.
„Ik was die bode, dominé!"
„U?"
„Ja, dominé", verhaalt de zieke moei
lijk. „Weet U nog, dat U bij de brug
een tweetal mannen passeerde U
groette".
„Ik herinner het me".
„Welnu dominé, ik was de ene. Ik
stond daar met slechte bedoelingen, n.L
om U te vermoorden. Ik haatte U om
de afstraffingen, die U ons als raads
heren meermalen hebt toegediend
Even wacht de man, snakkend naar
adem.
„Ons voornemen was, om U over de
leuning te gooien en te zien, hoe U,
in uw bewegingen belemmerd door uw
zwaar geplooide mantel zou zinken
Maar het heeft niet zo mogen zijn, do
miné! Op dat ogenblik werden we door
een grote schrik bevangen. De schellen
vielen ons van de ogen en we zagen,
dat hoge Engelengestalten, met vlam
mende zwaarden, U op uw weg bege
leidden
De Smytegelt bidt met de man en
denkt aan Fsahn 91, waar te lezen
staat: „Hij zal Zijn engelen van U be
velen, dat zij U bewaren in al uw we
gen. Zij zullen U op de handen dragen,
opdat gij uw voet aan geen steen stoot
Nog heden ten dage leeft het ver
haal van de „Engelwacht" van dominé
Smytegelt in het Zeeuwse land voort...
En is er in Middelburg niet een
Smy tegelt-hrug
A. M. WESSELS.
„Hoor het eens stormen!"
„Ja! 't Is noodweer. Moge de Heere
de mensen op zee bewaren", zegt ds
Smytegelt.
„En op 't land, dominé".
„Natuurlijk. De dijken van Walche
ren zullen het hard te verduren heb
ben. Een dijkbreuk zou een vreselijke
verwoesting aanrichten".
De Zeeuwse prediker schuift wat
dichter bij bet vuur, zet een der kaar
sen wat dichterbij en verdiept zich in
een oud boek.
Zijn huisgenote zit enigszins op de
achtergrond, aan het snorrend spinne
wiel, terwijl haar vlijtige vingers de ru
we schapenwol bewerken.
Het is erg gezellig in Smytegelts huis
aan de Singel, vooral nu het buiten
stormt en regent.
De sioem buldert en fhrit door Mid
delburg.
De lage wolken, voortgezweept door
de storm, schijnen de spits van de Lan
ge Jen te raken.
Slechts hier en daar ziet men voor
een ogenblik een ster, die echter on-
rrmideöijk door nieuwe wolken wordt
onderschept
Op de Singel wordt een lichtje zicht
baar.
Als een dwaallicht sKngert een bran
dende lantaarn, van de ene kant van
de weg naar de andere.
Een bewijs dat de drager een voor
zichtig man is, die niet graag zijn voet
wil verstuiken of in een der kuilen te
recht komen wil.
Ter hoogte van de woning van ds
Smytegelt staat de man stil.
Hij is waar hfl zijn moet
Dreunend komt de klopper op de deur
Ete Smytegelt opent deze en een kou
de wind vaart naar binnen.
„Dominé, of u direct wilt komen, 't
Gekit een stervende!" zegt de bezoe
ker die haastig het adres opgeeft.
Voor de dominé van zijn verbazing
bekomen is en nadere gegevens kan
vragen, is de boodschapper weer ver
dwenen.
Ds Smytegelt komt de kamer weer
binnen.
Hij doet bet boek, waarin hij stu
deerde dicht, en zet het in de kast.
„'k Moet nog uit! Er is juist een
boodschap gekomen", zegt hij.
„Door dit weer, dominé?" vraagt de
huishoudster.
„Plicht gaat boven alles!" zegt de
predikant gedecideerd, maar op zachte,
ernstige toon.
Dit woord, legt de huishoudster da
delijk het zwijgen op.
Met een brandende spaander steekt
de dominé de vetkaars in zijn gedeukte
lantaarn aan, hangt zich de zware man
tel om en gaat naar buiten.
Het is aarde donker.
Gelukkig weet hij de weg.
Voorovergebogen, om de kracht van
de wind wat te breken, komt ds Smy
tegelt langzaam vooruit
Geen sterveling kamt hij tegen.
Wel ziet hij bij een der bruggen twee
mannen staan. Ze zijn, zeker voor de
kou, diep in hun jassen gestoken.
„Waarschijnlijk zeelui, die hier rond
dwalen", meent hij.
.Goedenavond vrienden!" groet hij
vriendelijk, terwijl hij passeert.
Eindelijk komt ds Smytegelt aan bet
opgegeven adres. Maar tot zijn verba
zing is alles in diepe rust.
Niets wijst eaog, dat daarbinnen
Vrijdag 6 J»li 1951
T ZEEUWSCH WEEKEND
Pagina 3
(Religieus gebak, nog heden ten dage gegeten)
Vele eeuwen vóór de Germanen onze
lage landen aan de zee bevolkten, was
het de oude Chinezen bekend hoe ze
van verschillende graansoorten meel
konden stampen en een verteerbaar
voedsel konden bereiden. Zij verstonden
reeds de kunst van het brood-bakken.
En met hen vele oude Oosterse volke
ren. Ook zij kenden het brood een eerste
plaats toe in de rij der voedingsmidde
len. Vandaar dat men het brood, als
onmisbaar en voornaam materiaal, ging
toepassen in de religie. Zo was het een
wérkelijk óffer de goden en geesten ge
wijd. Ook gebruikte men het brood in
de tabernakel- eh tempeldienst als af
beelding van zuiver geestelijke zaken.
Daarvan kunnen we vooral in de Bij
bel lezen, waar het oude volk der Is
raëlieten ongezuurde koeken (platte
offerbroden) als spljsolfer gebruikte.
(Leviticus 2). Nóg duidelijker wordt
ons in Leviticus 24, met betrekking tot
de tabernakel- en tempeldienst, beschre
ven dat de priester een twaalftal koeken
moest maken en deze op elke sabbath-
dag moest leggen in de tabernakel (la
ter tempel) „op een reine tafel, voor
het aangezicht des HEEREN". Deze
twaalf broden (het zijn waarschijnlijk
langwerpige of stokvormige geweest)
moesten in twee rijen van elk zes stuks
uitgelegd worden ten teken van de ver-
bondsverhouding tussen God en Zijn
volk. Ook in Exodus 25 30 wordt het
zelfde bedoeld waar deze koeken of
broden „toonbroden" worden genoemd.
Elke week moesten deze broden ver
verst worden.
De toonbroden werden door de pries
ters gemaakt Het deeg ervoor werd in
later dagen niet door hen gemaakt,
doch ze verzamelden het deeg onder de
vrouwen. De vrouwen bereiden dus het
deeg. Iedere vrouw maakte n.l. op Vrij
dagavond het z.g. „sabbathbrood". Een
klein stukje van het hiervoor bereide
deeg moest zij afstaan aan de priesters,
die uit de vele kleine stukjes deeg de
toonbroden vormden en bakten. Zo
blijkt er dus een nauw verband te be
staan tussen het sabbathbrood en de
toonbroden. De sabbathbroden moesten
nadat ze gebakken waren, ter inwijding
van de sabbachdag op een schone, smet
teloos witte tafel gelegd worden. Ook
hier weer blijkt de overeenkomst met
de toonbroden. De toonbroden waren
echter voor de priesters alleen, het sab
bathbrood werd, tijdens de feestmaaltijd
op de dag van de Sabbath genuttigd en
ieder gezinslid kreeg hiervan z'n toe
gemeten deel. Hiermee werd uitdruk
king gegeven aan het zich verbonden
weten aan de God der vaderen.
De vorm van deze broden was lang
werpig, op beide uiteinden puntig uit
lopend. Ze waren gemaakt van 6 deeg-
strengels en ineen gevlochten tot een
mooi vlechtbrood, wat voor de Joodse
vrouwen een kunst apart was! De bro
den hadden de naam van Challah, wat
zoveel als gewijde heffing betekent.
Waarschijnlijk slaat dit op de „deeg-
collecte" voor de toonbroden. Opmer
kelijk is verder nog dat bij deze Chal
lah steeds van een tweetal broden ge
sproken wordt. Twee broden van elk zes
deegstrengels gaven dus samen weer
twaalf, wat ongetwijfeld weer ,n ver
band staat met de twaalf toonbroden.
Ook was dit tweetal voor de vrome Is
raëliet een herinnering aan de woestijn-
reis naar het land Kanaan, toen ze ge
voed werden met het hemelse manna.
Immers ze moesten dan de dag vóór de
sabbath de dubbele hoeveelheid bijeen
garen van wat ze anders voor één dag
zouden verzamelen: op de sabbath viel
er geen manna.
Een bijzonderheid is nog dat de Chal
lah werden bestrooid met maanzaad,
zoals thans nog veel Joods gebak wordt
behandeld. Ook hierdoor werden en
worden de Israëlieten herinnerd aan het
dorpse galanteriezaak gestoven en heb
een knutseldoos gekocht voor ons Jaap
je, waarmee hij, al liggend, experimen
teren kan. Dat is het cadeau voor de
vaeantieweken. Het is nog een paar we
ken te vroeg, dat weet ik wei, maar ik
zal er mij elke dag even in verblijden,
dat ons kereltje weer iets krijgt voor
de weken, als ons comité op non-actief
gaat
Zo proberen we met elkaar de op
dracht van de grote Kindervriend te
VQHMtttin 0£U pMeajyfc»og te
brood dat uit de hemel werd gestrooid
en daarin aan de milde goedheid en zorg
van de HEERE.
En vandaag, veertig eeuwen later,
kunnen we nog deze heerlijke knappen
de broden kopen, die nu echter niet
meer Challah heten, doeh meer Neder
lands galles of galletjes. Het eigen
aardige bij deze geschiedenis is dat de
vorm van de oorspronkelijke galle zich
niet of niet noemenswaard gewijzigd
heeft Ook nu is de galle, voor de bak
ker van deze eeuw de „zesvlecht'of
de „Russische Galle", al of niet be
strooit met maanzaad. Zo blijkt dus de
galle direct afgeleid van het Joodse
sabbathbrood en daarin van de toon
broden uit tabernakel en tempel. Het
is dus geen nieuwigheid wanneer we in
de bakkersetalage's soms vlechtwerk
zien tentoongesteld: Reeds de Joodse
vrouwen maakten vlechtwerk van
brooddeeg, enkele duizenden jaren ge
leden,
Hoe komt nu de Hollandse bakker
aan de naam Russische galle? Dr S.
Weissenberg geeft in z'n studie over
„Speise und Gebaek bei den Süd-Rus-
sischen Juden" daarop het antwoord:
Waarschijnlijk zijn deze broden via Rus
land en de Russische Joden in onze lage
landen terecht gekomen. Hoe? Daar zal
nooit iemand een antwoord op kunnen
geven.
Naast dit Sabbathbrood kennen we
ook nog de Matses, een plat, niet gegist
gebak, dat door de Joden gegeten werd
ter gelegenheid van het feest van Pa
scha, Het Pascha was voor de Joden
een heel bijzonder feest: Ze herdachten
dan hun bevrijding uit Egypte, uit de
wrede handen der farao's. De avond
voor het Pascha moesten zij dan de on
gezuurde koeken eten.
Dit gebak vinden we nu nog terug
in de Matses, een meer moderne, Wes
terse naam ervoor is „creme-crackers".
Verder kunnen we in verschillende
bakkerswinkels nog „Jodenkoeken" ko
pen. Hoewel deze koeken wel iets an
ders zijn dan de hiervoor genoemde
matses staat dit botergebak, dat heer
lijk gekruid is en zeer dun en licht in
het gewicht is, in verband met de laat
ste. Volgens dr Max Hofler waren de
Jodenkoeken oorspronkelijk rood van
kieuc. Die node kleur wend verkregen
door het toevoegen van rommelkruid,
een rood-achtige poedervormige spece
rij. Hierbij wees de rode kleur kenne
lijk op het offerlam, welks bloed door
de Paas-spiizen gemengd werd. Ook nu
trachten de bakkers deze rode kleui
enigszins te benaderen door het toe
voegen van smakelijke kruiden. Ook
rommelkruid wordt hiervoor nog wel
gebruikt
Van belang is in dit verband ook het
vogelgebak dat tot voor enkele jaren
nog betrekkelijk veel in Duitsland ge
bakken iverd en daar bij gelegenheid
van de Joodse herfstfeesten op tafel
gebracht werd. Ook in ons land vinden
we hier en daar nog vogelgebak, doch
nu vooral gecombineerd met de Faas-
gedaente, o.a. in de vorm van Paas-
haantjes, doch vooral als voorjaarssym
bool op de palmpaas.
Dr S. Weissenoerg schrijft hierover In
z'n hierboven aangehaalde studie: (vrij
vertaald). Gedurende de cyclus van de
Joodse herfstfeesten, die bestaan uit
Nieuwjaar, Grote Verzoendag en het
Loofhuttenfeest wordt volgens het
volksgeloof het volk geoordeeld Zo is
an oude tijden af de nieuwjaarsdag de
dag der eigenlijke rechtszitting, terwijl
op de zevende dag van het Loofhutten
feest een ieders beoordeling op een pa
pier geschreven wordt en openbaar ge
maakt Deze gedachte wordt door de
broodvormen op een zodanige wijze uit
gedrukt, dat voor Nieuwjaar en de Gro
te Verzoendag spiraalvormige broden
vervaardigd werden, die bovenaan in
een soort vogelkop eindigen. De spiraal
moet dan misschien de vrije vlucht van
de vogel verbeelden en de vogel zelf,
die schijnbaar onbegrenst in de hoogte
Mijn beste nichtjes en neven,
Zo, nu heb ik alle brieven beantwoord
en kan ik zeggen, wie dit keer de prijs
heeft weggekaapt. Het zijn:
Adrle van do C. te Wemeldinge;
Bloemenelf jo teGrjjpskerke, en
Annie van de P. te Middelburg.
En nu geef ik dadelijk wel de op
lossingen van de raadsels, maarer
komen geen nieuwe meer voor de zo-
mervacamie. Jullie gaan nu buiten
spelen. Toch moeten jullie de volgende
week maar goed naar ons hoekje in
het Weekend kijken, want ik ben van
plan om een gezellige wedstrijd uit te
schrijven, voor het geval er regendagen
komen in de vacantie. Dan kunnen jul
lie die tijd weer goed besteden en
ook weer prijzen verdienen. Dat is toch
wel een leuk ding voor donkere dagen
hé Dus opgepast voor de volgende
week.
Laat je die krant niet ontgaan!
Nu allemaal heel veel groeten van
jullie TANTE TRUUS.
De oplossingen zijn:
1. Walvis;
2. Jan, Leo, Arie, Piet;
3. Roodeschool.
Zwaluwtje te Serooskerke. Jammer
hé, dat het te fris is om met het kleine
zusje buiten te wandelen. Maar het is
toch goed om voorzichtig te zijn met
zulke kleine peutertjes. Hou maar
moed, het zal toch wel eens een beetje
wanner worden. Heeft moeder een
kan stijgen, wordt dan als drager en
overbrenger van het gebed aan de Al
machtige in de hemel voorgesteld.
Bij de ontwikkeling van deze gebak
soorten die de vonn van vogels (of
haantjes) hebben, dient men echter ook
rekening te houden met het feit dat
ook de oorspronkelijke bewoners van
ons land hoender- en in het algemeen
vogeloffers kenden, vooral in de tijd
van Pasen. Dit waren vruchtbaarheids
offers aan de godin Frigga. Het is dus
heel goed mogelijk dat in ons vogelge
bak zowel Joodse elementen zitten, al»
Germaanse „cultus-resten".
Zo zien we in deze Joodse gebak-
soorten, die ons, de eeuwen door, be
waard zijn gebleven, weer een menge
ling van christelijke en heidense ideeën.
Toch zijn bij deze gebaksoorten de
chrislelijki» gedachten sterker gebleven
en dit is vanzelfsprekend vooral te
danken aan de invloed van de christe
lijke Kerk, die in West-Europa geduren
de vele eeuwen daarop is uitgeoefend.
Z. P. G. R.
mooi tasje uitgezocht? Ik hoop het
voor je. Hoe staat het met de konijn
tjes? Vergeetinynietjo te Grijpskerke.
Wat is dat fijn, om zo'n veulentje te
hebben. Ik kan me best begrijpen, dat
je me er heel wat over schreef. Ik had
geloof ik, er de hele brief over vol ge
schreven. Maar je kunt toch wel zien,
dat zo'n veulentje ook nog maar een
onhandig jong beestje is, om zo maar
twee keer in de sloot terecht te komen.
Ik vind, dat W. een prachtige naam
heeft gekozen. Dat kan niet mooier.
Het is goed te begrijpen, dat peën dun
nen niet het allerleukste werkje is,
maar dat is bij elk mens zo, er zijn
altijd, in ieders werk en leven onpret
tige werkjes, die je moet opknappen.
Dat heb ik ook hoor. Maar ik vind het
fijn, dat je schreef, ik heb er toch geen
hekel aan. Dat is flink. Vertel je me
nog eens wat over Carla. Ruwaert te
Lewedorp. Jouw verjaardag vah dan
wel laat in het jaar. Mijn beurt is voor
dit jaar al lang voorbij. Nee, ik wooo
niet vlak bij het bureau van de krant.
Je broer ken ik niet, maar wel de zaak
waar hij werkt. Als ik er weer een»
kom, zal ik naar hem uitkijken. Wat
leuk, dat jullie naar die openbare lea
geweest bent. In September kom je
dus elke dag in Goes. Misschien zien
we elkaar dan wel eens. Jacoba E. te
Heinkenszand. Toen ik pas door Hein-
kenszand kwam, heb ik eens naar je
huis gekeken, maar ik zag jou niet.
Dat is jammer hoor. Maar het was toen
nog al fris, daardoor speelde je zeker
niet buiten. Roodborstje te WoUaarts-