Memie #1 Uit mijn folaó De Engelenwacht van Dominé Smytegelt. „Van Challah, Galles en Jodenkoeken" Vrijdag 6 Juli 1951 'T ZEEUWSCh WEEKEND Pagina 2 .rl; T' „Dorp aan de rivier", door An toon Coolen. Uitgave van HHjgh Van Ditmar N.V., 14e druk. Deze roman, geschreven door een cmzei' beste vertellers, behoeft nau welijks nog bespreking. Dat de uit gever de veertiende druk op de markt brengt, zegt genoeg. Antoon Coolen behoudt zijn eigen plaats in de rij der nederlandse auteurs. Wij lezen in het korte levens bericht, dat de uitgever op het stof omslag van dit werk, vermeldt, dat Antoon Coolen geboren is op 17 April 1897 te Wylre, uit Brabantse ouders, afkomstig in de Peelstreek. Zijn jeugd heeft bij daar door gebracht En het is hem vergaan, zoals het Herman de Man gegaan is: de figuren, die hij in zijn kinderjaren ontmoette, hebben in zijn romans gestalte gekregen. De indrukken die in de kinderjaren worden opgedaan, zijn het scherpst en dringen het diepst in het bewust zijn door. Wie kent niet zijn „Kinde ren van ons volk" en „Peelwerkers", „De goede moordenaar" enz. De gro te liefde tot zijn geboortestreek en de mensen van zijn land spreekt uit al zijn werken. Er is onlangs eens gezegd door ie mand die een literaire causerie voor de radio gaf, dat de regionale roman zijn tijd gehad heeft. Het ligt er maar aan, geloof ik, wie de regionale ro man schrijft. Het zal nog lang duren eer Anton Coolen zijn trjd gehad heeft. Zjjn boeken zullen voorlopig nog we gelezen worden. En ook hèr- lezen. Dat ervoeren wij b% de herdruk van „Dorp aan de rivier", waarvan de stof ontleent is door de auteur aan Hendrik Wiegersma, zodat we mogen aannemen, dat het in dit boek verwerkte gegeven een historische achtergrond heeft. Figuren als dokter Van Taeke ver geet men niet licht meer, evenmin als die van Cis den Doo-ve. Pracht kerels, oer-krachtig en hoog uitste- ONS KORT VERHAAL kend boven de doorsnee dorpsbewo ner, de kleine mens, met zijn be krompen bestaan. Er is van dit boek wel eens gezegd, dat het slechts ab normale figuren geeft en er een ze kere speculatie op sensatie niet in te miskennen valt. Inderdaad zet men nog al eens een vraagteken op de marge, wanneer Anton Coolen zijn soms bizarre fantasie wat al te veel de vrije teugel geeft. Overigens ac centueert een tikje overdrijving wat hij te zeggen heeft. En we mogen niet vergeten: in de kleine dorpsge meenschap, waar het geestelijke le ven, onder de hiërarchie der R. ka tholieke kerk gesmoord werd tot 'n dode vormendienst en bekrompen bijgeloof, verschrompelt de mens vaak tot een rariteit. Mensen als Anton Coolen zijn in een dergelijk milieu vaak de „enfant terrible", die, wel licht meestal onbewust, de vinger op zeer gevoelige plekken leggen. En dat van het kerkelijk leven dan vaak een caricatuurbeeld geschetst wordt, is dan niet hun schuld. Wie nog geen kennis maakte met dit boek van Anton Coolen raden wij zeer aan het zich aan te schaffen. Het behoort tot de goede boeken, mits men met oor-deel des onderscheids lezen kan. ZWARTHANDELAARSTER. Ik doe danig „in zwart" de laatste tijd. Ja, precies, zoals we dat in de oor log hoorden. Ba ik doe dat onder de aanvechtbare leuze: „Het doel heiBgt de middelen". Ziezo nu weet men in eens, wat men aan mijn heeft. Ik geef toe, m'n portret is niet flatterend. Maar het komt aflemaal door ons Jaapje, dat nog alsmaar liggen moet. Denk het eens in, jiast nu met het mooie weer. Zon en wind doen het bloed kriebelen. Voor- na-en-tussen-schooltijd rennen we het speelplein over,vangen elkaar en m'n grut is aan het kopje duikelen, dat het een lieve lust is. Maar Jaapje ligt de lange dagen door. We trachten de last te verlichten. Elke Woensdagmiddag gaat er een comité van drie uit klas één naar hem toe. Natuurlijk ben ik steeds het derde lid der commissie. Prompt elke week offert ieder lid onzer jeugdige gemeenschap één cent. Daar aan mankeert geen halfje. Mij kost dat weinig moeite, want elke week wijs ik een nieuwe penningmeester en penning- meesteresse aan, die daarvoor hebben zorg te dragen. Deze functionarissen gaan de Woensdag mee om ons weke lijks cadeau te overhandigen. De keuze van het cadeau kost me wel eens hoofd brekens. Maar vast en zeker is er elke week een doos grote houten kralen bij en ook elke week maakt Jaapje een tafelmatje. Een mens staat versteld, als bij ziet, wat een verscheidenheid men op dit gebied produceren kan. Vier kante matjes, ronde matjes. Sommige in én kleur, anderen in twee kleuren, in sterren uitgewerkt. Er zijn er ook, van de befaamde restjes gemaakt, die alle kleuren van de regenboog hebben. Natuurlijk zijn dat de mooiste matjes. Vanzelfsprekend kan Jaapjes moeder niet al die voortbrengselen in huis hou den. Haar huisje ware weldra te klein. Nee, ik heb een taakje opgezet". Van zelf geeft dat voorrechten. Ik krijg de alleenverkoop. En ik moet zeggen, ik ben zelf verbaasd over mijn kaufma-: nische aanleg. Ik breng elke week mijn matje zonder slag of stoot aan de man. (Of aan de vrouw). Zo ben ik in de zwarte handel gekomen. Hét moest wel, want ons „klasse comité moest de in komsten vermeerderen. De ene vaste bron van inkomsten, elke week één cent per hoofd is tenslotte in deze dure tijd niet te veel. Daarom zochten we naar een andere bron van inkomsten en die krijgen we uit de verkoop van Jaapjes matjes. Met deze verkoop nu ben ik belast. Ik doe het een beetje ver raderlijk. Ik „loop zo ergens binnen". Ge kent dat wel. De juffrouw van de kinderen komt eens even aanWe praten over koetjes en kalfjes. Nee, juister over „apen", want meestal heb ben we het over de kinderen, die aan mijn zorgen zijn toevertrouwd. Zo tegen het tweede kopje thee of koffie zeg ik onschuldigjes weg: „U kunt zeker wel een matje gebruiken, wat Jaapje zelf gemaakt heeft Het is niet duur hoor", iemand in levensgevaar verkeert Ds Smytegelt Iaat de klepper op de deur bonaea. Het duurt lang eer hij enig gerucht hooit. Eindelijk hoort hij binnen beweging. „Wie is daar?" klinkt de vraag. „Bei Dominé Smytegelt!" Haastig worden nu de grendels van de deur weggeschoven en ds Smytegelt staart in het gelaat van dester vende. „Ik ben geroepen om hier een ster vende in uiterste nood bij te staan", zegt de dominé tot de verbaasde man. „Hier is Gode zij dank alles goed", verzekert de heer des huizes en alle huisgenoten, die inmiddels zijn opge staan, haasten zich hem te verzekeren, dat er gelukkig een vergissing in het spel moet zijn. „Bij mijn weten, is u geen boodschap gestuurd", verklaart de huismoeder. „Dan ga ik maar direct naar huis. Wel te rusten en de Here zegene u", zegt hij kalm. Ds Smytegelt aanvaardt, nog steeds verwonderd, de terugtocht. Twee jaren zijn voorbij. Weer jaagt een felle storm over Wal cheren. Weer klopt in 't holle van de nacht iemand aan ds Smytegelts deur. „Of dominé mee wil gaan! Ik zal u zelf vergezellen", zegt de boodschap per. Spoedig staan ze voor het deftig huis van een der Middelburgse raadsheren. Een van Smytegelts bitterste vijanden! Als dominé Smytegelt de ziekenka mer binnenkomt, draait de zieke het hoofd naar de wand. „Hoe is het met U?" informeert „de Oude van de Singel", zoals vele Middel burgers hem noemen. „Dominé, ik heb iets op mijn hart. Ik heb geen rust voor U het weet!" „Ik luister mijn vriend", zegt Smyte gelt goedmoedig. J&uat, U zich. oog htrjnnerei), datxn- verzeker ik er bij en.daar zit 'm de kneepik heb te voren de beur» al geschat. Dat kan op een dorp zo ten naaste bij wel. Is het 'n platte beurs, dan zeg ik enkel maar monter Een kwar tje is toch niet te duur hé?" Nu daar maakt geen mens bezwaar tegen. Maar, zulke klanten zoek ik niet veel, want dan werk ik met verlies. Toch denk ik. elk kwartje is er één. Durf ik echter met zekerheid de beurs wat dikker en de lasten wat minder schatten, dan zeg ik: Het kost minimum een kwartje". Minimum krijgt dan een licht drukje. Doch naarmate ik de beurs dikker schat, krijgt dat minimum zwaarder druk. Die overbelasting van minimum heeft me al menig zoet winstje ge bracht. Een gulden, een paar keer een rijksdaalderMaar van de week heb ik het gortig gemaakt Het is schande dat ik het vertel, maar ik heb een ,diep-zwarte prijs" gemaakt. Tien gulden voor een tafelmatje van houten kralen is wel betaald zou ik denken. We hebben een schoolbestuurslid, dat we zo onder ons een binnenvettertja noemen. Heel gewoon voor een school juffrouw, als je eens bij een bestuurs lid op de thee gaat. Laat nu de vrouw des huizes niet thuis zijn. Voor mij geen bezwaar, want ik dacht met de baas zelf ook wel zaken te kunnen doen. Ik trof de baas op zijn bedrijf in de tuin. We praten eens over de producten en ik neem een proef uit een bakje aard beien. Maar intussen bereid ik mijn aanslag voor. Of Bakker zijn vrouw niet eens verrassen wil met een tatel- matje van Jaapje? Wat het kosten moet? „Minimum een kwartje, Bak ker". Maar dat minimum krijgt kilo's zware druk. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodigBakker kijkt eens olijk onder zijn vette petje uit. „Zo juffer, minimum een kwartje" en Bakker geeft minimum een honderd pond gewicht. Er komt een vettige portefeuille voor de dag en een briefje van tien verwisselt van eigenaar. „Zo goed juffer". Onbeschaamd zeg ik: „Fijn hoor Bakker, voorlopig kan ik het er mee doen". Net als ik de tuin afkom, loop ik vrouw Bakker tegen het lijf. Ik vertel haar dat haar man een mooi tafelmatje voor haar gekocht heeft maar ais ze later liever een in een andere kleur wil hebben, dat ik dat wel leveren kan. Bakker die me netjes uitgeleide doet, grinnikt maar eens. Maar ik ben regelrecht naar onze né 't is nu wel twee jaar geleden, ongeveer om deze tijd dat U op een nacht geroepen werd, naar een adres, waar een zogenaamde „stervende" was? „Jawel", zegt Smytegelt verbaasd. „Ik was die bode, dominé!" „U?" „Ja, dominé", verhaalt de zieke moei lijk. „Weet U nog, dat U bij de brug een tweetal mannen passeerde U groette". „Ik herinner het me". „Welnu dominé, ik was de ene. Ik stond daar met slechte bedoelingen, n.L om U te vermoorden. Ik haatte U om de afstraffingen, die U ons als raads heren meermalen hebt toegediend Even wacht de man, snakkend naar adem. „Ons voornemen was, om U over de leuning te gooien en te zien, hoe U, in uw bewegingen belemmerd door uw zwaar geplooide mantel zou zinken Maar het heeft niet zo mogen zijn, do miné! Op dat ogenblik werden we door een grote schrik bevangen. De schellen vielen ons van de ogen en we zagen, dat hoge Engelengestalten, met vlam mende zwaarden, U op uw weg bege leidden De Smytegelt bidt met de man en denkt aan Fsahn 91, waar te lezen staat: „Hij zal Zijn engelen van U be velen, dat zij U bewaren in al uw we gen. Zij zullen U op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot Nog heden ten dage leeft het ver haal van de „Engelwacht" van dominé Smytegelt in het Zeeuwse land voort... En is er in Middelburg niet een Smy tegelt-hrug A. M. WESSELS. „Hoor het eens stormen!" „Ja! 't Is noodweer. Moge de Heere de mensen op zee bewaren", zegt ds Smytegelt. „En op 't land, dominé". „Natuurlijk. De dijken van Walche ren zullen het hard te verduren heb ben. Een dijkbreuk zou een vreselijke verwoesting aanrichten". De Zeeuwse prediker schuift wat dichter bij bet vuur, zet een der kaar sen wat dichterbij en verdiept zich in een oud boek. Zijn huisgenote zit enigszins op de achtergrond, aan het snorrend spinne wiel, terwijl haar vlijtige vingers de ru we schapenwol bewerken. Het is erg gezellig in Smytegelts huis aan de Singel, vooral nu het buiten stormt en regent. De sioem buldert en fhrit door Mid delburg. De lage wolken, voortgezweept door de storm, schijnen de spits van de Lan ge Jen te raken. Slechts hier en daar ziet men voor een ogenblik een ster, die echter on- rrmideöijk door nieuwe wolken wordt onderschept Op de Singel wordt een lichtje zicht baar. Als een dwaallicht sKngert een bran dende lantaarn, van de ene kant van de weg naar de andere. Een bewijs dat de drager een voor zichtig man is, die niet graag zijn voet wil verstuiken of in een der kuilen te recht komen wil. Ter hoogte van de woning van ds Smytegelt staat de man stil. Hij is waar hfl zijn moet Dreunend komt de klopper op de deur Ete Smytegelt opent deze en een kou de wind vaart naar binnen. „Dominé, of u direct wilt komen, 't Gekit een stervende!" zegt de bezoe ker die haastig het adres opgeeft. Voor de dominé van zijn verbazing bekomen is en nadere gegevens kan vragen, is de boodschapper weer ver dwenen. Ds Smytegelt komt de kamer weer binnen. Hij doet bet boek, waarin hij stu deerde dicht, en zet het in de kast. „'k Moet nog uit! Er is juist een boodschap gekomen", zegt hij. „Door dit weer, dominé?" vraagt de huishoudster. „Plicht gaat boven alles!" zegt de predikant gedecideerd, maar op zachte, ernstige toon. Dit woord, legt de huishoudster da delijk het zwijgen op. Met een brandende spaander steekt de dominé de vetkaars in zijn gedeukte lantaarn aan, hangt zich de zware man tel om en gaat naar buiten. Het is aarde donker. Gelukkig weet hij de weg. Voorovergebogen, om de kracht van de wind wat te breken, komt ds Smy tegelt langzaam vooruit Geen sterveling kamt hij tegen. Wel ziet hij bij een der bruggen twee mannen staan. Ze zijn, zeker voor de kou, diep in hun jassen gestoken. „Waarschijnlijk zeelui, die hier rond dwalen", meent hij. .Goedenavond vrienden!" groet hij vriendelijk, terwijl hij passeert. Eindelijk komt ds Smytegelt aan bet opgegeven adres. Maar tot zijn verba zing is alles in diepe rust. Niets wijst eaog, dat daarbinnen Vrijdag 6 J»li 1951 T ZEEUWSCH WEEKEND Pagina 3 (Religieus gebak, nog heden ten dage gegeten) Vele eeuwen vóór de Germanen onze lage landen aan de zee bevolkten, was het de oude Chinezen bekend hoe ze van verschillende graansoorten meel konden stampen en een verteerbaar voedsel konden bereiden. Zij verstonden reeds de kunst van het brood-bakken. En met hen vele oude Oosterse volke ren. Ook zij kenden het brood een eerste plaats toe in de rij der voedingsmidde len. Vandaar dat men het brood, als onmisbaar en voornaam materiaal, ging toepassen in de religie. Zo was het een wérkelijk óffer de goden en geesten ge wijd. Ook gebruikte men het brood in de tabernakel- eh tempeldienst als af beelding van zuiver geestelijke zaken. Daarvan kunnen we vooral in de Bij bel lezen, waar het oude volk der Is raëlieten ongezuurde koeken (platte offerbroden) als spljsolfer gebruikte. (Leviticus 2). Nóg duidelijker wordt ons in Leviticus 24, met betrekking tot de tabernakel- en tempeldienst, beschre ven dat de priester een twaalftal koeken moest maken en deze op elke sabbath- dag moest leggen in de tabernakel (la ter tempel) „op een reine tafel, voor het aangezicht des HEEREN". Deze twaalf broden (het zijn waarschijnlijk langwerpige of stokvormige geweest) moesten in twee rijen van elk zes stuks uitgelegd worden ten teken van de ver- bondsverhouding tussen God en Zijn volk. Ook in Exodus 25 30 wordt het zelfde bedoeld waar deze koeken of broden „toonbroden" worden genoemd. Elke week moesten deze broden ver verst worden. De toonbroden werden door de pries ters gemaakt Het deeg ervoor werd in later dagen niet door hen gemaakt, doch ze verzamelden het deeg onder de vrouwen. De vrouwen bereiden dus het deeg. Iedere vrouw maakte n.l. op Vrij dagavond het z.g. „sabbathbrood". Een klein stukje van het hiervoor bereide deeg moest zij afstaan aan de priesters, die uit de vele kleine stukjes deeg de toonbroden vormden en bakten. Zo blijkt er dus een nauw verband te be staan tussen het sabbathbrood en de toonbroden. De sabbathbroden moesten nadat ze gebakken waren, ter inwijding van de sabbachdag op een schone, smet teloos witte tafel gelegd worden. Ook hier weer blijkt de overeenkomst met de toonbroden. De toonbroden waren echter voor de priesters alleen, het sab bathbrood werd, tijdens de feestmaaltijd op de dag van de Sabbath genuttigd en ieder gezinslid kreeg hiervan z'n toe gemeten deel. Hiermee werd uitdruk king gegeven aan het zich verbonden weten aan de God der vaderen. De vorm van deze broden was lang werpig, op beide uiteinden puntig uit lopend. Ze waren gemaakt van 6 deeg- strengels en ineen gevlochten tot een mooi vlechtbrood, wat voor de Joodse vrouwen een kunst apart was! De bro den hadden de naam van Challah, wat zoveel als gewijde heffing betekent. Waarschijnlijk slaat dit op de „deeg- collecte" voor de toonbroden. Opmer kelijk is verder nog dat bij deze Chal lah steeds van een tweetal broden ge sproken wordt. Twee broden van elk zes deegstrengels gaven dus samen weer twaalf, wat ongetwijfeld weer ,n ver band staat met de twaalf toonbroden. Ook was dit tweetal voor de vrome Is raëliet een herinnering aan de woestijn- reis naar het land Kanaan, toen ze ge voed werden met het hemelse manna. Immers ze moesten dan de dag vóór de sabbath de dubbele hoeveelheid bijeen garen van wat ze anders voor één dag zouden verzamelen: op de sabbath viel er geen manna. Een bijzonderheid is nog dat de Chal lah werden bestrooid met maanzaad, zoals thans nog veel Joods gebak wordt behandeld. Ook hierdoor werden en worden de Israëlieten herinnerd aan het dorpse galanteriezaak gestoven en heb een knutseldoos gekocht voor ons Jaap je, waarmee hij, al liggend, experimen teren kan. Dat is het cadeau voor de vaeantieweken. Het is nog een paar we ken te vroeg, dat weet ik wei, maar ik zal er mij elke dag even in verblijden, dat ons kereltje weer iets krijgt voor de weken, als ons comité op non-actief gaat Zo proberen we met elkaar de op dracht van de grote Kindervriend te VQHMtttin 0£U pMeajyfc»og te brood dat uit de hemel werd gestrooid en daarin aan de milde goedheid en zorg van de HEERE. En vandaag, veertig eeuwen later, kunnen we nog deze heerlijke knappen de broden kopen, die nu echter niet meer Challah heten, doeh meer Neder lands galles of galletjes. Het eigen aardige bij deze geschiedenis is dat de vorm van de oorspronkelijke galle zich niet of niet noemenswaard gewijzigd heeft Ook nu is de galle, voor de bak ker van deze eeuw de „zesvlecht'of de „Russische Galle", al of niet be strooit met maanzaad. Zo blijkt dus de galle direct afgeleid van het Joodse sabbathbrood en daarin van de toon broden uit tabernakel en tempel. Het is dus geen nieuwigheid wanneer we in de bakkersetalage's soms vlechtwerk zien tentoongesteld: Reeds de Joodse vrouwen maakten vlechtwerk van brooddeeg, enkele duizenden jaren ge leden, Hoe komt nu de Hollandse bakker aan de naam Russische galle? Dr S. Weissenberg geeft in z'n studie over „Speise und Gebaek bei den Süd-Rus- sischen Juden" daarop het antwoord: Waarschijnlijk zijn deze broden via Rus land en de Russische Joden in onze lage landen terecht gekomen. Hoe? Daar zal nooit iemand een antwoord op kunnen geven. Naast dit Sabbathbrood kennen we ook nog de Matses, een plat, niet gegist gebak, dat door de Joden gegeten werd ter gelegenheid van het feest van Pa scha, Het Pascha was voor de Joden een heel bijzonder feest: Ze herdachten dan hun bevrijding uit Egypte, uit de wrede handen der farao's. De avond voor het Pascha moesten zij dan de on gezuurde koeken eten. Dit gebak vinden we nu nog terug in de Matses, een meer moderne, Wes terse naam ervoor is „creme-crackers". Verder kunnen we in verschillende bakkerswinkels nog „Jodenkoeken" ko pen. Hoewel deze koeken wel iets an ders zijn dan de hiervoor genoemde matses staat dit botergebak, dat heer lijk gekruid is en zeer dun en licht in het gewicht is, in verband met de laat ste. Volgens dr Max Hofler waren de Jodenkoeken oorspronkelijk rood van kieuc. Die node kleur wend verkregen door het toevoegen van rommelkruid, een rood-achtige poedervormige spece rij. Hierbij wees de rode kleur kenne lijk op het offerlam, welks bloed door de Paas-spiizen gemengd werd. Ook nu trachten de bakkers deze rode kleui enigszins te benaderen door het toe voegen van smakelijke kruiden. Ook rommelkruid wordt hiervoor nog wel gebruikt Van belang is in dit verband ook het vogelgebak dat tot voor enkele jaren nog betrekkelijk veel in Duitsland ge bakken iverd en daar bij gelegenheid van de Joodse herfstfeesten op tafel gebracht werd. Ook in ons land vinden we hier en daar nog vogelgebak, doch nu vooral gecombineerd met de Faas- gedaente, o.a. in de vorm van Paas- haantjes, doch vooral als voorjaarssym bool op de palmpaas. Dr S. Weissenoerg schrijft hierover In z'n hierboven aangehaalde studie: (vrij vertaald). Gedurende de cyclus van de Joodse herfstfeesten, die bestaan uit Nieuwjaar, Grote Verzoendag en het Loofhuttenfeest wordt volgens het volksgeloof het volk geoordeeld Zo is an oude tijden af de nieuwjaarsdag de dag der eigenlijke rechtszitting, terwijl op de zevende dag van het Loofhutten feest een ieders beoordeling op een pa pier geschreven wordt en openbaar ge maakt Deze gedachte wordt door de broodvormen op een zodanige wijze uit gedrukt, dat voor Nieuwjaar en de Gro te Verzoendag spiraalvormige broden vervaardigd werden, die bovenaan in een soort vogelkop eindigen. De spiraal moet dan misschien de vrije vlucht van de vogel verbeelden en de vogel zelf, die schijnbaar onbegrenst in de hoogte Mijn beste nichtjes en neven, Zo, nu heb ik alle brieven beantwoord en kan ik zeggen, wie dit keer de prijs heeft weggekaapt. Het zijn: Adrle van do C. te Wemeldinge; Bloemenelf jo teGrjjpskerke, en Annie van de P. te Middelburg. En nu geef ik dadelijk wel de op lossingen van de raadsels, maarer komen geen nieuwe meer voor de zo- mervacamie. Jullie gaan nu buiten spelen. Toch moeten jullie de volgende week maar goed naar ons hoekje in het Weekend kijken, want ik ben van plan om een gezellige wedstrijd uit te schrijven, voor het geval er regendagen komen in de vacantie. Dan kunnen jul lie die tijd weer goed besteden en ook weer prijzen verdienen. Dat is toch wel een leuk ding voor donkere dagen hé Dus opgepast voor de volgende week. Laat je die krant niet ontgaan! Nu allemaal heel veel groeten van jullie TANTE TRUUS. De oplossingen zijn: 1. Walvis; 2. Jan, Leo, Arie, Piet; 3. Roodeschool. Zwaluwtje te Serooskerke. Jammer hé, dat het te fris is om met het kleine zusje buiten te wandelen. Maar het is toch goed om voorzichtig te zijn met zulke kleine peutertjes. Hou maar moed, het zal toch wel eens een beetje wanner worden. Heeft moeder een kan stijgen, wordt dan als drager en overbrenger van het gebed aan de Al machtige in de hemel voorgesteld. Bij de ontwikkeling van deze gebak soorten die de vonn van vogels (of haantjes) hebben, dient men echter ook rekening te houden met het feit dat ook de oorspronkelijke bewoners van ons land hoender- en in het algemeen vogeloffers kenden, vooral in de tijd van Pasen. Dit waren vruchtbaarheids offers aan de godin Frigga. Het is dus heel goed mogelijk dat in ons vogelge bak zowel Joodse elementen zitten, al» Germaanse „cultus-resten". Zo zien we in deze Joodse gebak- soorten, die ons, de eeuwen door, be waard zijn gebleven, weer een menge ling van christelijke en heidense ideeën. Toch zijn bij deze gebaksoorten de chrislelijki» gedachten sterker gebleven en dit is vanzelfsprekend vooral te danken aan de invloed van de christe lijke Kerk, die in West-Europa geduren de vele eeuwen daarop is uitgeoefend. Z. P. G. R. mooi tasje uitgezocht? Ik hoop het voor je. Hoe staat het met de konijn tjes? Vergeetinynietjo te Grijpskerke. Wat is dat fijn, om zo'n veulentje te hebben. Ik kan me best begrijpen, dat je me er heel wat over schreef. Ik had geloof ik, er de hele brief over vol ge schreven. Maar je kunt toch wel zien, dat zo'n veulentje ook nog maar een onhandig jong beestje is, om zo maar twee keer in de sloot terecht te komen. Ik vind, dat W. een prachtige naam heeft gekozen. Dat kan niet mooier. Het is goed te begrijpen, dat peën dun nen niet het allerleukste werkje is, maar dat is bij elk mens zo, er zijn altijd, in ieders werk en leven onpret tige werkjes, die je moet opknappen. Dat heb ik ook hoor. Maar ik vind het fijn, dat je schreef, ik heb er toch geen hekel aan. Dat is flink. Vertel je me nog eens wat over Carla. Ruwaert te Lewedorp. Jouw verjaardag vah dan wel laat in het jaar. Mijn beurt is voor dit jaar al lang voorbij. Nee, ik wooo niet vlak bij het bureau van de krant. Je broer ken ik niet, maar wel de zaak waar hij werkt. Als ik er weer een» kom, zal ik naar hem uitkijken. Wat leuk, dat jullie naar die openbare lea geweest bent. In September kom je dus elke dag in Goes. Misschien zien we elkaar dan wel eens. Jacoba E. te Heinkenszand. Toen ik pas door Hein- kenszand kwam, heb ik eens naar je huis gekeken, maar ik zag jou niet. Dat is jammer hoor. Maar het was toen nog al fris, daardoor speelde je zeker niet buiten. Roodborstje te WoUaarts-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 6