VAN KOUSEN TOT MOORD. tiaac Udd. Om j-ototiliMad Het yetd i/uohtwoacdt alles. Uit mijn &£aó FEESTGETIJ. Vrijdag 15 Juni 1951 'T ZEKUWSCH WEEKEND Pagma 4 De avcnlurcn van en ^^aai*|lc< EEN DONKERE GANG „Nu, blijven jullie dan maar even hier, om bij te komen van de schrik. Dan zal Wiekeboi wel even verder kijken. Wie keboi is erg nieuwsgie rig" en voorzichtig kroop hij onder de balken door W ft isKllfc 1 om de deur te openen, wMf9Mr^s.~-<zss»>M Hf BÉU „Dat valt mee", mompel de het kaboutertje, „ik dacht stellig dat de deur op slot zou zijn". Héél lang zaam en héél voorzichtig duwde hij tegen de deur, die knarsend en piepend open ging en angstig keek hij om de hoek. Gertjan, die de deur traag had zien wijken, was eensklaps zijn pijn vergeten. Nieuwsgierig riep hij uit: „Wat" is er gebeurd Wiekeboi, waarom blijf je daar zo staan?" Maar Wiekeboi begreep er niets meer van en keek grimmig de duisternis in. De vochtige kilte sloeg hem tegemoet en op de plaats waar zijn kaarsje licht uitstraalde, ontwaarde hij slechts donkere spelonken en ruwe stenen, die grillig over de vochtige grond verspreid lagen. Gertjan, nog wat wit om zijn neus van de schrik, pakte zijn zusje bij de hand. „Komaan Maartje, we zullen eens kijken, wat er in die donkere gang te beleven valt". Wiekeboi liep zwaaiend met zijn kaarsje voorop, en daarachter volgde het tweetal. Redacteur: H. M. SLABBEKOORN Oostsingel 60a, Goes. Ter oplossing No. 1 Auteur: J. Scheyen (Limburg). 1 9 n m Hf ~JÜ wT 11 Ü8 Hl 9 9 11 in 1# M m 1 II r^V1 m s 'ym "m p üi' Wz in Ui üf m ui vZrfw fflj 18 Uilil BL Zwart: 13, 22, 26, 30, 32, 33 en 35. Wit: 25, 34, 41, 44, 45, 49 en 50. Ter oplossing No. 2. Auteur: J. Scheyen (Limburg). 33. 40—35 9—14 34. 49—44 14—20 35 36—31 3—8 36. 41—36 8—12 37. 31—26 12—18 38. 44—40 20—24 39. 39—34 18—22. kunnen zeggen: poogt Zwart het cen trum te betwisten. 1214—20 13. 30—25 11—17 14. 25X14 9x20 15. 41—37 4—9 16. 37—31 26X37 17. 42 x 31 6—11 18. 44 —39 5—10 19. 31—27 10—14 20. 45— 40 1—6 21. 47—42 24—29. Zwarts zet geeft de partü kleur. Het is de inzet van een actie om terrein- voordeel te verkrijgen. De kleine drei gingen ais 1822 en 2933 zijn daar bij weliswaar geen doel, doch hulpmid del, maar niettemin zijn ze voor Wit lastig. 22. 33X24 20 x 29 23. 40—34 29X40 24. 35 x 44 23—29. De druk houdt aan. Nu moet Wit met de dreiging 29—33 en 1822 re kening houden. 25. 27—22 18 x 27 26. 32X12 8x17 27. 46-41 17—22 28. 28X17 11X22 29. 38—32 19—23 30. 42—37 14—19 31. 44—40. Een onbegrijpelijke zet. Hier was m.i. 3228 geboden om een grondslag te leggen voor herstel. 31. 6—11 32. 43—38 22—28. Zwart streeft zeer consequent het doel „terreinvoordeel" na. JSi, 40 48—43 Wits spel is nog steeds wat weifelend. Had de gespeelde zet een positionele achtergrond of was de bedoeling slechts om Zwart te verlokken tot 24 30 35X33 28X48 wat verlies geeft door 34—30 48x25 40—34 25X9. 40 13—18 41. 37—31 28X37 42. 31X42 22—27 43. 43—39 11—17. Dreigt zeer sterk met 2732 en 29 33. Beide spelers verkeerden in dit spelgedeelte in hevige tijdnood. Een factor die vaak een belangrijke invloed uitoefent. Waarschijnlijk zou Zwart met wat meer bedenktijd tot 1520 zijn gekomen, of 42-37 gevolgd door 29—33 38X29 24X44 40 x 49 11—17 en daarna 1722 met voordeel. 44. 42—37 14—20 45. 37—31 Gespeeld onder de drang van het vlaggetje. Hier bood 39—33 heel wat betere kansen om te profiteren van Zwarts 43ste zet. Is er dan nog' winst voor Zwart? 45. 27—32 46. 38X27 29—33 47. 39X28 23x21. De zwarte schijven op 17 en 21 hou den, drie witte stukken vast 263136. 48. 34—30 18—23 49. 30—25 2—8 50. 25X14 19x10 51. 40—34 8—13 52. 50 —44 13—19 53. 44—39 10—14 54. 35— 30 24X35 55. 39—33 19—24 56. 33—28 23X32 57. 31—27 32—28 58. 27x16 38—43 59. 26—21 17—26 60. 34—30 14 —19 61. 16—11 43—48 62. 11—7 48 x 25 63. 25—9 1—7 64. 9—27 en Wit gaf op!- Er zijn vragen die men beter met zijn schouders dan met zijn tong be antwoordt. Dan eerst is de vriendschap echt, wanneer beiden zonder een woord te spreken, toch vreugde hebben aan el kanders gezelschap. Zwart: 4, 10, 11, 12, 13, 20, 21, 23, 25 en 34. Wit: 15, 24, 30, 36, 38, 39, 42, 43, 44 en 49. Beide vraagstukken: Wit begint en wint. Al enkele jaren wordt in Leeuwarden tussen Kerstdag en Nieuwjaar een tournooi georganiseerd. De heer R. C. Keiler geeft in „Dam- bodq" een analyse van de partij B. Du- kei en W. de Jong, die ook aan dit tour nooi deelnamen en waarin Dukei beslag wist te leggen op de eerste plaats. Wit: W. de Jong. Zwart: B. Dukei. 1. 33— 28 18—23 2. 39—33 12—18 3. 34—30 20—25 4. 40—34 14—20 5. 34—29 De variant Fabre is een prima ope ning, toch had ik hier het symptoom van „niets willen doen" niet verwaciit. 525X34 6. 29X40 20—24 7. 40-34 10—14 8. 34—30 16—21 9. 31 —27 21—26 10. 27—22 18X27 11. 32 xl2 7X18 12. 37—32 Wits zetten zijn alle goed. Toch is het mij niet duidelijk, waarheen ze ge richt zijn. Hier had ik b.v.: bij 3025 FEUILLETON door G. P. BAKKER. 40) o— Hij keek tersluiks door de oogharen, herkende het vertrek, zag kurassiers, opende dan de ogen en vroeg met zwakke stem: „Waar ben ik?" „We vonden je hier, goed verzekerd en volkomen leeggeschud. Geef hem een glas brandemoris." Een kurassier haalde een platte fles uit zijn binnenzak, goot de gevangene een slok in de mond. „Hij slikt goed. Als je dat kunt drinken, ben je op de goede weg," lachte de soldaat. „Vertel nu eens wie je bent!" her haalde de wachtmeester en ging op een stoel bij hem zitten. De man sloeg de ogen op, staarde in het rond en antwoordde eindelijk: „Een Hollandse schipper, edele heer". „Wachtmeester", verbeterde de krijgsman. „Wachtmeester", herhaalde de schip per. „Hoe kom je hier?" „We hadden graan in voor het gar nizoen". „Dan zal je met open armen ont vangen wezen." „Maar hoe kom je hier verzeild? Dit is geen schip." „Dat kan ik me niet herinneren. Ik weet niet dat ik ooit in deze kamer geweest ben." Hij keek het vertrek rond, maar zag geen vrouw. „Span je domme hersens eens goed in". „Je kwam van het schip?" „Ja, we gingen van boord, de zoon van de schipper en ik. We roeiden wat op de Elbe voor tijdverdrijf, vis ten een beetje. Ik ging uit de boot, zei tegen mijn maat: Ik wandel terug, laat jij je maar de Elbe afdrijven. We wandelden altijd vrij in en bij de stad. De schildwachten kenden ons allemaal. Niemand viel ons ooit lastig. Ik liep op de weg en voelde plotseling, dat ik van achteren werd aangegrepen". „En verder?" „Ik wilde me omdraaien, maar kreeg eensklaps een slag op mijn hoofd." „Verder niets?" „Ik weet niets meer, tot u mij tot bewustzijn bracht." „Een vrouw in het spel?" Hij keek Saxon strak aan. „Zeker niet." „Gelukkig, dat we je vonden. Je had hier kunnen creperen, gebonden als je bent. Je hebt geluk gehad. We kwamen van Maagdenburg rijden. Een vrouw riep: „Kijk daar eens in die hofstede." Toet} verdween ze in het struikgewas." ,,'t Kan waar zijn", dacht Saxon. „Mijn verhaal kon ook waar zijn." „Maakt u me nu los, wachtmeester." „Ja, snijdt de touwen maar door!" Saxon stond op, onzeker, zwaaide nog even op de benen, greep de tafel, herwon zijn evenwicht. Toen zei hij: „Dank u zeer voor uw hulp". Hii voelde in zijn zakken, maar hij vond niets. Een bijna onmerkbaar glimlachje trok langs zijn mond. „Ik wilde u iets aanbieden." De wachtmeester antwoordde zeer beleefd: „Ik heb toch gezegd, dat u volkomen uitgeplunderd was, toen we u von den." „Dan blijft mij niets over dan u te bedanken," sprak de schipper. „Waar kan ik u bereiken? Een Hollander is nooit ondankbaar." „Ja, maar dat gaat zo niet, vriend, U is onze gevangene en we hebben mannetjes nodig. Kunt u rijden?" „Ik ben bij de boer opgevoed", klonk het bescheiden antwoord. „Ik heb vroeger wel op een paard gezeten." „Des te beter. Niet dat het een be zwaar zou zijn. Dat leer je spoedig. Niet, mannen? We leren het iemand heel vlug." „Afsmijt- en opklimsysteem", dacht Saxon. Hij kon een glimlach niet weer houden. Hij kon dat spoedig leren. „Dus word je keizerlijk kurassier. Een bof, dat je niet in handen geval len bent van kerels, die moeten lopen, zo'n hele dag lopen." „Ik ben Hollander". „Ja, maar je spreekt behoorlijk Duits. Niet dat het er veel toe doet." „Je schip is weg. Er ligt geen enkel vaartuig aan de kade. Ga hier eens staan." De wachtmeester betastte als een kenner arm- en beenspieren. „Je hebt zware dijspieren, alsof je een ruiter waart." Hij keek Saxon aan. Komt zeker van 't roeien." „En van 't bomen", vulde Saxon aan. „En de armen. Kerel, je hebt spie ren als kabeltouwen." „Hoe heet je?" „Willem." (Wordt vervolgd.) behorende bg bet ZEEOTVSCH DAGBLAD van Vrijdag 15 Juni '51 No. 1890 Uitgave van Oosterbaan Le tVentre N.V. Goes eei/u/scN u/ee/cem UIT 1>E SCHRIFT Men kon in ons dagblad van verleden Week volgend bericht lezen: VAN KOUSEN TOT MOORD ,Mcn had in Tsjecho-Slowakije nimmer aan de productie van knie kousen met gekleurde strepen moe ten beginnen, want het dragen daar van door de jongelieden is een Ame rikaanse gewoonte", aldus schrijft een Slowaaks lid van de onder com munistische leiding staande jeugd vereniging in Tsjecho-Slowakije in het jeugdblad „Mlada Fronta". En hij voegt er aan toe: „Wanneer iemand naar de Westerse levenswijze begint te verlangen, begint hij ge woonlijk met kleren en eindigt met moord. Zij, die gestreepte kousen dragen, zullen tenslotte ook alle an dere karakteristieke Amerikaanse dingen willen, zoals oorlog, uitbui ting van de arbeiders, verhongering, gebrek en slavernij." Men kan om dit krantenbericht lachen, er de schouders voor ophalen en over gaan tot de orde va"n de dag. Het zijn communisten en die zijn nu eenmaal fel, niet waar! Maar men kan ook nog iets anders doen. Wanneer wij deze communistische levenshouding even op ons laten inwer ken, moeten wij zeggen: er zit stijl in; ze zijn consequent, ze doorzien de le vensverschijnselen. En wanneer we daar even bij stil staan, kan zo'n berichtje uit de krant ons aan het denken brengen en bevat het een diep ernstige levensles voor ons, die zich vandaag de Christenen van West-Europa willen noemen. Want in wezen hebben deze commu nisten volkomen gelijk. We laten nu natuurlijk het stukje propaganda aan het slot voor hun rekening. Wij weten, dat Amerika geen oorlog wil, geen arbeiders uitbuit én niemand tot gebrek en slavernij wil brengen. Dat is de Russische reclame, die we op de koop toe moeten nemen. Maar overi gens: die communisten hebben een le vensstijl, een stijl, die ons beangstigen moet. Want wij hebben geen stijl meer en dat is onze zwakte in ons geestelijk verweer tegen het communistisch le vensbeginsel, dat beslag heeft gelegd op miUioenen hoofden en harten van jonge mensen in Europa. Want het begint figuurlijk gesproken, met het dragen van een bepaald soort kousen en het eindigt met móórd. Over de gehele linie. En dat zijn wij, Chris tenen te veel vergeten. Ik las dezer dagen ergens de opmer kelijke woorden: „De linksen zijn altijd linker dan de linkste rechtsenIk kan deze woorden ook transponeren in de taal van de Bijbel, het Woord van God, en dan lees ik daar: „De kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan de kinderen des Lichts in hun geslacht". (Lucas 16 8). Eigenlijk staat er in het Grieks voor het woord „voorzichtig": (in de over treffende trap) „vol inzicht" of „vol dóórzicht". De Heiland wil dus zeggen: de wereldling heeft de dingen véél be ter dóór dan de kinderen des Lichts. Welnu, zo is het ook hier. De com munisten weten heel goed: wanneer wij niet leven uit een eigen levensstijl, die geheel uit onze eigen levensbeschou wing is opgebouwd en weren alle in vloeden en levensgedragingen van de, ons vijandelijke wereld, dan hebben we in principe dé slag reeds verloren. En daarin hebben zij volkomen ge lijk. En daarin zijn wij verre de minderen van de communisten. En is de Kerk des Heren altijd verreweg de mindere van de wereld geweest. De profeten waarschuwen ergens het Joodse volk, voor het „springen over de drempel". De profeet bedoelde hier mee: het aanvaarden van een heidense stijl. De Filistijnen hadden de gewoon te aangenomen, nadat hun god Dagon, op de drempel van het tempelgebouw stuk gevallen was, toen zij de Ark des Heren er hadden ondergebracht, om, uit eerbied voor hun god, niet meer óp de drempel te stappen, doch er overheen te springen. Veel later, toen de Israë lieten goede vrienden waren geworden met hun erfvijanden, waren ze zo hoffe lijk om die heidense gewoonte over te nemen. Immers: een vriendelijk knikje naar de Filistijnen, een kniebuiging voor hun eredienst, het kon geen kwaad en je kon er de vriendschap mee win nen. Wat stak daar voor kwaad in? Maar Israël is aan dit gebrek aan eigen levensstijl ten onder gegaan. En kijken we vandaag nu maar eens om ons heen. Wat onderscheid de men sen, die naar de Kerk gaan, nog van hen, die er niet heen gaan? Wat is het verschil in spreken, kleden, amuse- mentsbezoek, houding, opvoeding van hun kinderen enz. met wat de wereld hierin doet? Is het soms niet beangsti gend, als we letten op de meer dan slappe opvoeding welke de kinderen in onze gezinnen ontvangen Wat een hunkering bij velen om toch vooral niet bjj de wereld „achteraan" te komen, zoals dat heet. Het springen over de drempel is bij velen zozeer de gewoonte geworden, dat men niet eens meer be grijpt waar men over spreekt als men er hen op wijzen wil. De zaak is, dat we geen eigen levens stijl meer hebben en het slot is, dat we van „kousen tot moord" komen. Móórd op de christelijke levensbeginselen, moord op onze belijdenis. Want begin selen werken door in de geslachten, maar beginseloosheid werkt óók door en snel en radicaal. Men lette maar eens op de generaties. Hoe was groot vader en hoe is het kleinkind? Bij „Men maakt maaltijden om te lachen en de wijn verheugt de leven den en het geld verantwoordt allesPrediker 10:19. Onze Statenvertalers maken een woordt. Van alles wat zich in de wereld voordoet is minstens negen tig percent te herleiden tot de kwes tie van geldmaken. Dat is de stijl van deze wereld en haar ongeluk tevens. De stijl van de christen dient ge - - maken een zeer nuchtere opmerking bij deze tekst. Zij schrijven in hun kantteke ning: „Het geld maakt dat alle din gen daar is: Alle ding staat onder gehoorzaamheid van her. geld, der halve behoorde een ieder zich te be naarstigen, dat hij door zijn arbeid en door behoorlijke middelen iets mocht vergaderen en in voorraad hebben". Natuurlijk is het volkomen juist wat zij hier zeggen, maar de vraag heel anders te zijn. Ook hij werkt om geld te verdienen, maar dit mid del moet bij hem een ander doel die nen: de bevordering van het Konink rijk Gods. Hij weet, dat wat hij be zit, leengoed is, waarover hij rent- blijft toch: bedoelt de Prediker ook meester mag zijn. Dat moet de stijl iot' van de christen wezen. Het geld ver antwoordt bij hem niets, omdat hij weet, zelf verantwoordelijk te blij ven voor al zijn uitgaven. Daarom eiste de Heere de eerstelingen voor Zichzelf op in het Oude Verbond. Eerst Hij en Zijn dienst en van wat er overschiet mogen we gebruiken om in het leven te blijven en ter beoefening van de dienst der barm hartigheid. Zulk gebruik van het geld geeft vrede en blijdschap. nog niet iets anders met zijn opmer king, dat het geld alles verant woordt? De gehele wereld is op jacht naar geld. Niet om het geld op zich zelf, maar om alles wat voor geld te koop is. En wat haar het meeste daarvan aantrekt is het vermaak, de ontspan ning, lekker eten, zingenot, weelde, grootsheid des levens, macht, eer, aanzien. Dat zijn zo de zaken waar het alles om draait in de wereld. En het is het geld, dat dit alles verant- grootvader werd het wissel even op verkeerd spoor getrokken en bij het kleinkind is vaak geen ritseling van geestelijk leven meer te bespeuren. Men vindt hem op het voetbalveld maar niet meer in de Kerk. We klagen over de ontkerstening, over secularisatie, de verwereldling der Christenheid, de afval van de Kerk. Maar is er geen oorzaak? Waar is nog onze eigen christelijke levensstijl, waar in we ons grondig onderscheiden van de wereld De communisten hebben on eindig méér doorzicht en inzioht in hun geslacht dan de kinderen des Lichts. Het werd voor twee duizend jaren ge zegd. Het heeft nog geen jota aan ac tualiteit voor vandaag verloren. Van de weke kreeg ik weer is een brief van me kinders uut Pella in Ame rika. Het is vo' 'n ouwer altied een bliedschop as je regelmatig van je kin ders is wat 'oren mag. Noe, ik ken jul- der zegge asdat ze het nog goed mae- ken. Der is volop werk en het wordt goed betaeld. Maar noe schreef me zeune datte ze een raere winter 'ehad 'ebben. Dit dan wat 't weer anbelangt. Net as bie ons 'éél veul regen. En het schient dat, as ze in Amerika ietewat bezonders 'ebben het altied in 't groat mot gebeuren. As 't er droag is dan is 't er droag op 'n manier as we 'ier in 'olland geen kaes van 'egeten 'ebben. Dan verschroeit de boel op een menigte plekke op een dusdaenige wieze, dat 't land 'verpulverd en as 'ele dunne poeier met de wind wordt weggevoerd, som- tieds, zoa as me zeun me schrieft meer as driehonderd kilometers ver. Dan ken 't 'ebeure asdat een boer 's merreges naer buten komt en dat ze land weg- 'ewaaid is, om zoa maer is te zeggen. Ie 'eit niks over as wat steengruzels. En bie zukke droagte as de grond deur de sterke wind mee 'evoerd wordt, ken 't soms lieken asof de zun verduusterd wordt, zoa dik 'angt die verpulverde aerde in de locht. Noe van zukke dien- ge 'ebben we bie ons gelokkig geen weet van. Maer an de aere kant is het bie nat weer al krek eender in Ame rika. Oak dat gaet 't altied op groate schael, op z'n Amerikaans za'k maer zeggen. Me zeun schreef me dat ie vó' enkele weken met d'n auto uut Pella naer een plekke most zowat een vuuf honderd kilometer naer 't Noorden en toen kwam ie 'ele stikken teugen, waer de hoofdwegen kompleet weg 'eslogen waeren van het waeter, dat buten de rivieren 'ekommen was. Waer ie vroe ger niks as land 'ezien 'ad was het noe een zee van waeter. 'Ele boerderien wasse weg 'espoeld. Veul vee is der verdronken. Kiek, zukke dienge 'ei je noe as .je in Amerika weunt. Daer gaet alles in het graat. Zowel in 't goeie as in 't kwaje mó' je maer rekenen. Dat is bie ons een beetje aeres. Bie ons bestaet alle dienge zo wat uut mid- delmaetige dienge. We bin bie ons op- 'evoed met 't bekende spreekwoord: „overal waer „te" vo' staet deugt niet, be 'alve tevredenheid". Noe zoa is 't in Amerika niet, as je de berichte zoa is leest die daer vandaen kammen. Daer staet zoawat overal het woordje „te" vo'. Dat schient zoawel op geeste lijk as op stoffelijk gebied te wezen. Veul bioskopen en plekke van waerelds vermaek, die dag en nacht open bin, mae' oak veul kerken. Er schient geen sekte of godsdienst op de waereld te wezen of je vindt er in Amerika oak wat van. Je ken er wat dat anbelangt oak te kust en te keur trecht Oak op dit gebied dus een beetje „te", za'k maer zeggen. Want we weten uut d'n Bijbel, asdat een stad of een land 'cel godsdienstig ken wezen en toch de wa re God niet kennen, zoadat er nog een tje mot kommen om de onbekende God te prediken. Maer as 't hier over gaet, dan zalle we maer niet te verre van 'uus gaen, want in ons eigen landje bin der oak al meer as genogt, die van de ware God niks meer afweten. Wat dal anbelangt gaen we der oak al niet op vo' uut Maer kom, ik maek er weer is een end an, want ik 'eb 't drok in 't land. 'k Ben bezig met de bieten op één te zetten en je ken vó' dat werkje teuges- woordig oak al weinig 'ulp kriegen, of je mot 't veul te dier betaelen. En as je dat jonge guus der an mot gaen zet ten, weet je niet wat er van trecht komt. Zoadat ik me rik maer is wat krom 'oud over de regels, 's Aevends ken je 't voelen, maer jong 'eleerd is oud 'edaen zeit een aere 'ollands spreekwoord. Noe, 'k most 't al doeë toen ik nog mac' net 12 jaer oud was. Dus wat dat anbelangt ken ik de klappe van de zweep wel 'n beetje! Tot ziens dan maer. Julder FLIP BRAMSE. Vanmorgen een boos stuk uitgehaald, dwars tegen alle wet in. Ik ben er n.L om kwart voor twaalf met het hele stei op uitgetrokken, terwijl er n.b. schrijven op mijn rooster stond. Zoiets mag volstrekt niet. Als je er alléén nog eens op uit wil, en je vraagt het aan je baas, dan mag dat wel eens, maar dan krijgt je collega een dubbel portie levende have. Het werk moet doorgaan. Heb je 'n erg consciëntieuze baas, die verwijst je nog naar het schoolbestuur. Maar als je met het hele stel tussentijds wilt verdwijnen, dan moet je toch zeker de heer inspecteur waarschuwen, of liever om toestem ming vragen. Een heel goed ding na tuurlijk, en wet is nu eenmaal wet. Ik ben erg voor handhaving van de wet! Dat hoort ook zo in ons nette landje,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 5