Sana
STIJL.
BEDRUKT EN GESTREEPT
Hei tied in de gevangenis.
Vrijdag 27 April 1951
'T ZEKUWSCH WEEKEND
Pagina 4
Correspondentie uitsluitend te richten aan:
J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg.
't Verwekt grote ontroering.
De Prior is maar matig tevreden.
De buit had groter kunnen zijn.
Waarom heeft de Baljuw zijn advies
niet opgevolgd? Zou hij wel voor hon
derd procent Rooms zijn? In ieder ge
val zal hij hem in de gaten houden
Op een brits, enkel voorzien van een
grove deken ligt Jan Grendel uitge
strekt.
In gepeins staart hij door de spijlen
van een der vensters naar buiten.
,M'n laatste dag", prevelt hij, ,,'t is
wel haast geleden".
Hij richt zich moeizaam overeind,
maar valt meteen weer op de ritselen
de strozak terug; 't gezicht even pijn
lijk vertrekkend.
Grendel heeft de wrede „examinatie"
tot het laatst ondergaan.
Als man uit één stuk heeft hij gewei
gerd namen te noemen en zijn belijde
nis te herroepen.
Daar klinkt sleutelgerammel.
Het slot knerpt, de deur gaat knar
send open.
Burgemeester Job Goerée treedt bin
nen.
Grendel richt zich overeind, laat de
benen van de brits afhangen en knikt de
binnentredende vriendelijk toe.
Goedig, medelijdend kijkt hij Grendel
aan en zegt:
.Grendel voor de laatste maal kom ik
je bezoeken. Nog is het niet te laat!
Kom, wees nu niet stijfhoofdig en be
spaar onze goede stad het toneel van
een terechtstelling, 'k Wil alles, wat ik
maar enigszins kan, gaarne voor je
doen, al ga ik in godsdienstzaken niet
met je accoord".
„Ik dank U voor uw goede bedoeling,
heer burgemeester, maar ik ben volko
men bereid voor de beginselen der Her
vorming te sterven. Ik vergeef U en de
anderen wat ze me hebben aangedaan".
,'t Was me heel wat waard Grendel,
als je naar ons wou luisteren. Nu moet
het recht haar loop hebben.
Burgemeester Goerée vertrekt.
*t Is druk in de straten van Goes.
De gemoederen van groot en klein
zijn in heftige beroering.
Allen zijn vervuld van het vonnis, dat
straks voltrokken zal worden.
Op de Grote Markt is het woelig.
Opeens begint de zware stadhuisklok
haar harde klanken over Goes uit te
gooien.
Ze mekit de poorters, dat er een exe
cutie zal plaats hebben.
Als de laatste klepelslag in de lucht
weg huivert, gaat de deur van het stad
huis open en treden de Baljuw, burge
meester, een bode en Jan Grendel op
het bordes.
Baljuw van Uitwijck geeft de bode
een wenk.
Deze leest het vonnis voor, dat aan
Jan Grendel „wegens heresie (ketterij)
en de andere suspecte bedrijven" zal
worden voltrokken.
Grendel is blootshoofd, ais hij de Bal
juw naar de brandstapel volgt, die mid
den op de Markt staat opgesteld.
Aller oog is op hem gericht.
Een diepe stilte ontstaat.
Er schijnt iets van ontzag op de scha
re te zijn gevallen, nu zij de man daar
zo, als aan de dood overgegeven zien.
Hij richt het gelaat naar boven en
prevelt, de handen gevouwen, een gebed.
En dan, met luide stem, vast en
krachtig zingt hij, zodat het over de
hoofden der Goese poorters klinkt
Als ick dan u hebb', o Heer mijn,
Soud' daer yet anders myn Godt syn?
Soud' ick ergens groot ofte kleene,
Een God hebben dan U alieene
Maar ick werde nu gantsch versmacht;
Myn hert verliest al syne kracht:
Doch ghy zyt, Heer, myn troost geheel,
Mn borcht, myn toevlucht, myn erfdeel!
De rookwolken stijgen reeds naar bo
ven en hullen hem als in de plooien van
een verstikkend gewaad.
De vlammen breken in toenemende
felheid uit.
Ademloos kijken de poorters van Goes
toe; een walgelijke lucht van brandend
vlees vervult het Marktplein
„Ik hoop, dat ik als Burgemeester
zoiets niet meer mee zal maken Goerée",
zegt burgemeester de Cornet.
,,'k Wens het ook de Cornet", is het
antwoord.
,,'k Ben blij, dat er in Goes nu eens
een goed voorbeeld is gesteld. Do poor-
terij zal zich nu wel tweemaal beden
ken, voor ze zich met de nieuwe leer
inlaat", merkt de Prior op.
Baljuw van Uitwijck zwijgt!
Hij weet meer
A. M. WESSEUS,
Het vorige jaar werd het le tiental
van de Schaakver. „Koudekerke" kam
pioen 2e klasse Z.S.B., en speelde pro
motiewedstrijden om een plaatsje in de
le klasse, wat echter niet gelukte. Uit
deze promotiewedstrijd willen wij nu
eens een partij bekijken „Koudekerke"
„Sluisse Toren", die gespeeld werd
door de heren G. Klap (Koudekerke)
en Dierix (Sluis). In de opening werden
door Zwart veel zwakke zetten gedaan,
waardoor Wit niet alleen een goede
stelling, maar ook materiaalvoordeel
verkreeg. De Zwarte stelling wordt dan
na enkele zetten heel zwak en valt als
een kaartenhuisje in elkaar. Enkele
zetten voor het mat geeft Zwart dan
op.
Wit: G. Klap. Zwart: Dierix.
Italiaanse party.
1. e2e4 e7—-e5
2. Lflc4 d7d6
(niet zo best, beter is Pc6 of Pf6. Men
moet zijn stukken ontwikkelen, al moe
ten er natuurlijk ook pionzetten gedaan
worden).
3. Pglf3 a7a€
(Waarom nu toch geen Pf6? Wit ont
wikkelt maar en zwart wacht maar af).
4. d2d3
(maakt Lel vrij en er dreigt nu Pg5 met
aanval op f7 enz.)
4Pg8f6
(Nu moest h7h6 gebeuren).
5. heh3? (Waarom geen Pg5»?)
5Bb8c6?
(nog was h6 mogelijk).
6. Pf3g5 Dd8d7?
(Beter was De7 of Le6, een pion was
zwart altijd kwijt, maar nu kost het nog
meer).
7. Lc4Xf7f Ke8d8
(Zwart komt van de regen in de drop.
Ke7 was beter geweest).
8. Lf7e6! Dd8e7
9. Pg5f7f Kd8e8
10. Le6Xc8 Ta8Xc8
(op Df7 volgt Lb7 en T P van zwart
staan aangevallen).
11. Pf7Xh8 g7g€
12. Pblc3 Lf8g7
13. Ph8Xg6 (Wit neemt wat hij
krijgen kan voor zijn stuk).
13h7Xg6
14. Lel—g5 De7—f8?
(Zwart maakt zich te angstig, met De€
en daarna Kd7 en Tf8 was er nog een
goede verdediging mogelijk. Nu zakt
alles in elkaar.
15. Lg5Xf6 Lg7Xf6
(iets beter was Df6).
16. Ddlg4 Tc8d8?
(Dit is niet het beste. Ook Kf7 of Pe7
waren niet goed wegens Fd5 enz. Maar
Kd8, wat ook een pion kost, was toch
iets beter geweest).
17. Dg4Xg6t Ke8d7
18. Pc3d5 Lf6g7
(Wat anders?)
19. Dg6g4t Kd7—e8
en zwart gaf het op.
Er volgt nu mat in 2 zetten.
2a Pc7Ke7
2L De6t
Zoals men ziet heeft wit alleen met
de Dame en zijn lichte stukken gespeeld.
De Torens staan nog op hun plaats en
hij heeft nog al zijn pionnen. Het gaat
niet altijd zo van een leien dakje.
Ladderwedstrijd.
Volgende keer wordt de stand bekend
gemaakt van een ladder. Hier volgen
weer 2 problemen.
Stelling No. 3
abcdefgli
Wit Ke3, Db7, Ld6, pi. b2.
Zwart: Kcl, Tbl, pi. c2, d7.
Wit geeft mat in 2 zetten (3 punten).
Stelling No. 4
abcdefg h
Wit: Ka2, pion d7.
Zwart: Kh8, Dh6, Tg8, Th3, Lh7, Lb4,
Pf8, Pg6, pionnen: a4, c3, d2, e5, f4, f2,
g2, g7.
Wit geeft mat in 2 zetten (4 punten).
Veel succes.
Apho.'itimejn
De argwaan kunt ge gemakkelijk be
driegen, spreek waarheid, dan zal hij
zichzelf beliegen.
Wij zouden de achting der mensen
minder vurig begeren, indien we er ze
kerder van waren haar waardig te zijn.
Als iemand u een voordeel benijdt,
kunt ge dit het best daaraan bemerken,
dat hij het negeert.
Het is uit de botsing der karakters,
niet uit de strijd der denkbeelden, dat
antipathieën geboren worden.
De academies hebben nooit en ner
gens het initiatief genomen tot geeste
lijke vooruitgang.
£udaó 24, 25.
Hem nu, die ons behoeden kan
voor struik'len in den goeden strijd
en die ons, onberisp'lijk dan,
zal stellen voor zién heerlijkheid
in groote vreugd na duist'ren nacht,
Hem zij de majesteit en macht.
Hem, omen Heiland, d'een'gen God
door Jezus Christus onzen Heer,
vóór alle eeuwigheid en tot
all' eeuwigheden zij Hem d'eer.
Ja, Amen, nu en t' allen tijd
zij Hem de kracht en heerlijkheid.
A. v. B.
Melodie: Psalm 117.
Heerlijk vinden wij het om diverse van
die echte zomerse jurken te hebben! We
voelen er ons in thuis, vooral als we het
model eenvoudig bij ons type passend
houden. Een lapje is gauw genoeg ge
kocht, enhet is niet eens zo heel
erg duur meer. Vooral als we het toiletje
zelf maken en waarom zouden we dat
niet doen, met behulp van een goed pa
troon? zullen we met betrekkelijk
weinig kosten er weer wat nieuws bij
hebben.
De mode maakt het ons dit jaar niet erg
moeilijk, want er zijn evenveel effen als
bedrukte stoffen te koop in allerlei kleu
ren. Elk wat wils dus!
De afgebeelde modellen zijn geschikt als
zulke vlotte en prettig draagbare zomer-
toiletjes.
K 4004/11. Heel aardig staan de kanten
stroken bij dit japonnetje. Ze worden bij
voor- en rugpand tussen de midden- en
zijpanden gestikt. De rok is vierbaans en
wat klokkend geknipt. Benodigd voor 98
cm. bovenwijdte ca. 4 m. stof van 90 cm.
breedte.
K 4005/11 Dit practische zomerjaponnetje is van gebloemde stof ver
vaardigd. Het witte piqué vormt een frisse garnering. Erg handig zijn
de knoopsluiting over de gehele lengte van de japon en de opgestikte
zakken. Benodigd voor 104 cm. bovenwijdte ca. 3.50 m. stof en 50 cm.
garneerstof, beide van 90 cm. breedte.
De knippatronen van deze modellen zijn 4 0.95 (uitsluitend per post
wissel!) te bestellen bij „Bella", Patronen Service, Kromme Nieuwe
Gracht 66, Utrecht.
K 4004/11 is verkrijgbaar voor 92, 98 en 104 cm. bovenwijdte, terwijl
K 4005/11 verkriiebaar Is vnor de bovenwijdten 98, 104 en 110 cm.
IN DE CAFETARIA.
Dame, mag ik U een stoel aanbiedc-na
ÖM
j-atniiieUad
behorende bg het
ZEEUWSCH DAGBLAD
van Vrijdag 27 April '51 No. 1850
Uitgave van
Oosterbaan Le Cointre N.V.
Goes
eeuu/scN
u/eeKew
Er is een verhaal over de beroemde
italiaanse kunstenaar Michel Angelo,
dat, toen hij eens bezig was uit een
stuk marmer een zijner prachtige beel
den te houwen, een dame hem vroeg:
hoe kunt u toch uit zo'n klomp steen
zulk mooi werk maken? Zijn antwoord
was toen: och, dat is heel eenvoudig,
dame: ik houw er van weg wat er niet
bij behoort.
Wie de zin van deze anecdote be
grepen heeft, weet wat we onder stijl te
verstaan hebben.
Vorm, welke het wezen uitdrukt,
niets meer en niets minder. Dat is stijl.
Er zijn heel wat aphorismen die daar
op wijzen. Bijvoorbeeld: De stijl is de
mens; er is geen verheven stijl, de stof
moet verheven zijn; de schone stijl zit
in het hart; de stijl van de mens is de
stem van zijn geest; zo de mens, zo zijn
stijl; stijl is: weglaten van het bijkom
stige.
Er kunnen er meer genoemd worden.
Waar het op neer komt is dit stijl
is slechts daar, waar werkelijk IETS
bestaat in de geest van de mens, dat in
vormgeving uitdrukking zoekt. Het
komt dus van binnen uit en beheerst
de vorm. En waar van binnen niets
aanwezig is, daar bestaat ook geen stijL
Men kan dan toch naar een vorm zoe
ken een vorm dus zonder inhoud
maar men gaat dan leentje-buur spelen,
of krult en verguldt het ledige op met
tierelantijntjes, prulletjes, allegaartjes,
bazar-wan-smakelgkheden.
Michel Angelo wil zijn vragende dame
duidelijk maken, dat wat hij in het mar
mer vorm gaat geven, reeds volkomen
in zijn geest aanwezig is. Wanneer ie
mand, die niets in zijn geest aanwezig
heeft, in marmer gaat hakken, verbrok
kelt hij de witte steen tot gruizels en
heeft nog minder dan hij eerst in het
marmer bezat.
We kunnen dus de dingen nooit van
buiten af mooi maken. We kunnen onze
huiskamer „opdirken" met kleedjes,
prulletjes, verguldsels, fabrieksorna-
mentjes, we krijgen er een kamer nooit
mooi, maar wei wanstaltig en smake
loos mee. Een eenvoudig achterhoeks
„Loshoes" waar niets in te vinden is
dan een haardstede, een schouw, riet
matten stoelen, een houten tafel, wat
koper of tin, een betegelde vloer, is on
eindig mooier, dan zo'n opgeprikte ka
mer met onbenulligheidjes.
En waarom?
Omdat die mooimakerij louter bedrog
is. Het is één brok onwaarachtigheid.
Er zit geen geest achter, geen wezen,
geen idee, geen werkelijk IETS. Kortom
er zit geen stijl in.
Welnu, brengen we dit nu eens over
op ons leven, het leven van ons volk,
van onze provincie, van ons kerkelijk
bestaan, van ons christen-zijn, van ons
persoonlijk leven.
Hoe staan we er dan vóór? Hebben
we nog iets van het aehterhoekse „Los-
hoes", met al zijn armoe, maar stipte
eerlijkheid, of zijn we een opgeprikte
kamer, met waardloze rommel?
Wanneer we de geschiedenis kennen,
en we dus de dingen op een afstand
kunnen bekijken, is het misschien iets
gemakkelijker te oordelen. Te meer ook,
omdat we dan ons zelf kunnen sparen,
wat in ons leventje altijd een belangrijk
ding is!
Hoe was het in de tweede helft der
achttiende eeuw?
Toen vertoonden we in elk opzicht
het beeld van de opgedirkte kamer, vol
franse onbenulligheidjes, goedkope ba-
zar-rommel, maar zonder IETS van een
eigen hollandse geest, dat nog uitdruk
king zocht. We hadden geen stijl meer.
Wie daar iets meer over lezen wil, zie
eens te lezen te krijgen het werk van
J. Postmus, „Oud-Holland en de Revo
lutie". De pruikentijd, met zijn grenze
loze onbenulligheid schreeuwde eenvou
dig om de gesel van Napoleon, om de
ellendige stijlloosheid er een beetje uit
te ranselen. Want we waren inderdaad
niets meer.
Hoe kwam dat?
Eenvoudig, omdat we onze eigen
volksaard, de geest van ons nationaal
bestaan verloochend hadden. We heten
nog Calvinistisch, nog gereformeerd,
nog christelijk, maar we waren het niet
meer. We waren volkomen leeg, en
dirkten ons op met de franse prullarij
en daarmede vulden we ons ijdel leven.
We spraken frans, aten frans, zongen
frans, schreven frans, lazen frans en
dankten God bi zwaar orthodoxe kerk
diensten voor de komst der Fransen,
die dik bevroren rivieren tot hun dienst
gesteld kregen van de Almachtige.
De éne man, die als een profeet tegen
onze holheid en ijdelheid en onwaarach
tigheid te keer ging, werd het land uit-
geranseld en kon als banneling in den
vreemde omdolen.
Maar, helaas, het werd er na de fran
se tijd niet zo heel veel beter op. We
dankten God wel voor de vernietiging
van de Fransen, maar we behietóeu de
franse geest. Bilderdijk kreeg ook na
de franse tijd geen schijn van kans op
een Leids professoraat Maar de cola-
borateur Prof. Van der Palm, die slip-
pendrager van de Fransen geweest was,
kreeg het Ridderkruis en de erebaan
tjes.
En de Liberalen, die ook halfslach
tig geweest waren tijdens de franse be
zetting en die, in hun eigen verliberali-
seerd denken, blind waren voor het feit,
dat achter de franse tyd, de franse
geest, dat wi] zeggen het franse on
geloof en atheïsme, de stuwende kracht
waren, maarneu uusoruik van hun po
sities en forceerden een „doorbraak",
waarbij, op Nederlandse bodem de fran
se geest bleef heersen. Wie daar meer
van weten wil, leze Groen van Prinste-
rer.
En zo bleef ook heel de negentiende
eeuw een eeuw zonder stijl, dóór en
dóór onwaarachtig, gevuld met prulla
ria. In alles kwam dat tot uitdrukking.
Tot in de bouwstijl toe. Men bekijke
maar eens de „bouwwerken" uit de vo-
UIT DE SCHRIFT.
„en omtrent middernacht baden Paulus en Silas en zongen
Gods lofzangen.'
Het leven met Christus maakt
alles radicaal anders. Dat blijkt, ook
uit die twee, Paulus en Silas. Zij
hadden, alle reden om terneerge
slagen en somber in de cel te lig
gen. Enkele uren geleden onder
gingen zij de wrede, bloedige ge
seling. En wat zal er verder met hen
gebeuren!
En dat alles, omdat zij het Evan
gelie van Jezus Christus gebracht
hebben. Als hun prediking zulke
gevolgen heeft, dan is er toch zeker
alle reden tot moedeloosheid.
Die twee zijn echter niet aan
zichzelf overgelaten. Zij leven met
Christus, de opgestane Heer. En te
middernacht, als zij samen bidden,
(Hand. 16:25.)
komt er zulk een vreugde over hen,
dat zij het niet laten kunnen te
zingen. Hun bloedende rug is voor
hen een ereteken, een onderschei
ding, die Christus zelj hun heeft
toegedacht. Daarom zingen zij Gode
lofzangen!
Daar kan ik niet bij", zegt gij
allicht. En gij hebt volkomen gelijk.
Dit is alleen te verstaan voor wie
leeft met Christus. Dan wordt alles
radicaal anders. Dan dringt ons de
liefde van Christus tot het blijde
getuigenis.
O, Heer! maak ons tot zulke
bigde getuigen.
Middelburg.
F. DON.
rige eeuw. Om het „mooi" te maken,
versierde men de wandrochlelijkheden
met griekse tempelzuilen, voorzien van
Corinthische, dorische en ioninische mo
tieven. De brave-hendrikkentijd van het
humanisme, was rondom onwaarachtig,
hol en leeg, kortom: stijlloos. Omdat
we geen ziel hadden, geen geest. Omdat
we weigerden terug te keren tot wat
alléén aan het Nederlandse volk stijl en
geestkracht geven kan: het leven bij
het WOORD van God, waarvan het
heldendicht, in de worstelperjode om ons
zelfstandig bestaan geboren, stijlvol ge
profeteerd had:
„Om Godes Woord geprezen
Neen, we zochten (en vonden toen
natuurlijk) in de vorige eeuw een nieuw
„volkslied" en toen hielp Tollens ons
aan zijn: „Wiens Neêrlands bloed" een
stijlloos onding niet geboren, maar ge
maakt, niets zeggend en opgeblazen,
maar waarvoor Tollens het „eremetaal"
op de borst gespeld kreeg.
'nMens ken somtieds dein- een klei
nigheid getroffe worre, zoa maer deur
'n paer woordjes in het veurbiegaen op
'e vange. Zoa gong ik van de weke over
straete bie ons op 't durp en toe stonge
'n d'r een paer ouwe wuufies an 't iezere
'ekkie in der voortuuntje mè mekaere
te keuvele. En net toen ik veurbie gong
órende ik zegge: „Eindelienge, ha me dan
toch mooi weertjie, je ken zië da' dan
toch zeumer worEn ik zag twee
ouwe glundere snuutjes onder de kappe
uutkomme, twee van die ouwe mummel-
snuutjes met veul rimpeltjes, maer mit
blieje gezichte, en in 't veurbie gaen
knikten ze me gendag op 'n menier of
ze net de honderdduzend gekrege ha.
Kiek, dat liet me niet meer los, ik
most er ieleke keer weer an dinke, die
dag. En dan órende ik het weer: „je ken
zië, da' dan toch zeumer wor
Noe 't was dan ok zeumer. 'tZunne-
tje stong an een straelende locht, die
overal blauw wasse en het was werm
of 't zoa maer op eens een maend laeter
wasse. En dan liekent 't net overal
feest. Toen ik thuus kwam scheen 't
zunnetje persies met een klaere licht-
strieme deur de veinstergarre en zette
de èle boel in d'n huze in het klaorste
licht. En toe zee me vrouwe bekant krek
't zelfde as die ouwe wuufjes teuge me:
Eindelienge, eindelienge ha we dan toch
'n beetje zeumer
Noe ik knikte maer is en stopte me
pupe. Want dat is altied een vremd ge
val mè da roake. Krek altied as ik een
slechte buuè a, maer oak as ik een
goeie buuè a, krieg ik zinnegheid an me
pupe. 'k Wete nie hoe dat met julder is,
maer ik dienke wel is, dat roake is een
vremd verschiensel. Je doet 't nie allenig
omdat je pupe je zoa goed smaekt, maer
er zit meer achter. As je je pupe in je
mond a, bin je je eige beter baes, en as
je 'm in je zak a is 't net ofter wat an
je ontbreekt, je voel je eige nie zeker
van je zeivers. En dat zal wè zoa weze
oak, want je mö maer is kieke naer die
kaerels die niet roake. Ze wete mees-
tentieds mit der hande geen raed as ze
bie je op 'n stoel zitte. En is 't met de
wuffies nie krek zoa as 't er op an
komp? Je mö nie dienke asdat ze, as
ze op versite bin, der breiwerk bie der
a omdat ze zoa ieverig bin. Ze wete mit
der lege 'ande geen raed en daerom mö
ze wat te doen a. Zoa bekiek ik 't. Noe
daerom vin ik 'n pupe een taemelik on
schuldig dieng. Me jonges roake siga-
rette, net as aille jonkvolk teugeswoor-
dig doen. Wat ze daaran vinde begriep
ik nie, maer dat motte ze zeivers wete.
Toch ken je as je ze gaedesloat goed
merreke asdat 't oek bie dat jonge volk
nie allenig om de smaek van de tebak
gaet. Der zit meer achter. As ze in de
knoei zitte of ze bin drok, is 't eerste
waer ze naer griepe der pakkie sigaret-
te. Ze zalle der ete der voor laete staen
as 't er opan komp. Maer affien 't ieit
niet op mien weg om daer studie van
te maeken. Dat motte ze maar is voor
de radio doe, as ze niet wete waer ze 't
over hebbe motte. Maer ik was bezig
over dat zunnetje bie mien in huus, dat
alles zoa verandere en toen we vrouwe
dat zoa zee en ik me pupe opstak, om
dat ik zoa 'n goeie zin gekrege a, most
ik weer an die twee ouwe wuufies dien
ke, die ik op straet gezien 'a. En dat
„eindelienge" liet me niet los, te meer
niet daer me vrouwe krek hetzelfde
woord gebrukende. Eindeliengejaet
het heit lang èduurd deuze winter en
voor ouwe mense is 't kwaeje tied
'eweest. Maer eindelienge komt 't zun
netje en aolles gaet aeres worre. En
toen docht ik an de belofte die God an
Noach dee. Lente en zeumer, 'erfst en
winter, ze zalle niet op' ouwe. De regen-
boag in de wolke zou 't teken ervan
wezen. En kieke we noe is om ons 'een.
De lente breekt an alle kante uut. 'k 'a
veur me huus 'twee ouwe keezebuame
staen en 't liekent wel of ter zoa maei
op eenmael een wit laeken over 'egooid
is. En de bietjes gonze en zoeme in de
blossems. Waer komp dat zoamaer al-
gear vandaen
De waereld zeit: da is de natuur, dat
root komme, da ken nie aeres. Maer we
weten wel beter, 'tls Gods 'and, die
aoles bestiert, 't Is Gods Voorzienigheid
die het aoles in stand 'oudt, zoa zeit het
onze ouwe Katechismus en daer 'ouwe
we t maer bie. En zoa is oak dat „ein
deliengeallenig maer meugelijk
omdat Gods goedertierenheid nog over
alle schepsel leit uut 'espreid, tot ver
kwikking van mens en dier en plant,
'tls God die aoles op slag ken veran
dere, dat ken de Almachtige in de ne-
tuur, maar dat ken Die oak in het gees
telijke. En dat doet onze Vaeder oak as
me Hem er oprecht om vraege. Dat heit
Christus ons 'eleert toen Ie ons wees op
de lelieën des velds en op de mossen op
het dak. Dat is allegaer Vaders werk
zee de Heiland, belnoe, zoa goed as die
Vader het in de netuur doet,zoa goed
kan en wil die Vader 't oak in het gees
telijke doen.
As ter bie ons maer wat meer geVoaf
was!
Julder FLIP BRAMSE.
ApftoMimett
Welbegrepen eigenbelang komt indi
rect aan het algemeen welzijn ten goede.
Ik gevoel, dat het dit is, wat ons
staande moet houden in het leven, het
gevoel, dat wij niet aan ons zeiven be
horen, maar aan anderen.
Spijs des levens is de arbeid; uitspan
ning mag niet anders dan toespijs zijn.
Ontmoediging is morele dood.
Vertrouw nooit iemand, die anderen
niet vertrouwt. Wie geneigd is tot ach
terdocht zoekt meestal in zijn naaste,
wat hij in zichzelf ziet.