Sana STIJL. BEDRUKT EN GESTREEPT Hei tied in de gevangenis. Vrijdag 27 April 1951 'T ZEKUWSCH WEEKEND Pagina 4 Correspondentie uitsluitend te richten aan: J. Joosse, Eigenhaardstraat 6, Middelburg. 't Verwekt grote ontroering. De Prior is maar matig tevreden. De buit had groter kunnen zijn. Waarom heeft de Baljuw zijn advies niet opgevolgd? Zou hij wel voor hon derd procent Rooms zijn? In ieder ge val zal hij hem in de gaten houden Op een brits, enkel voorzien van een grove deken ligt Jan Grendel uitge strekt. In gepeins staart hij door de spijlen van een der vensters naar buiten. ,M'n laatste dag", prevelt hij, ,,'t is wel haast geleden". Hij richt zich moeizaam overeind, maar valt meteen weer op de ritselen de strozak terug; 't gezicht even pijn lijk vertrekkend. Grendel heeft de wrede „examinatie" tot het laatst ondergaan. Als man uit één stuk heeft hij gewei gerd namen te noemen en zijn belijde nis te herroepen. Daar klinkt sleutelgerammel. Het slot knerpt, de deur gaat knar send open. Burgemeester Job Goerée treedt bin nen. Grendel richt zich overeind, laat de benen van de brits afhangen en knikt de binnentredende vriendelijk toe. Goedig, medelijdend kijkt hij Grendel aan en zegt: .Grendel voor de laatste maal kom ik je bezoeken. Nog is het niet te laat! Kom, wees nu niet stijfhoofdig en be spaar onze goede stad het toneel van een terechtstelling, 'k Wil alles, wat ik maar enigszins kan, gaarne voor je doen, al ga ik in godsdienstzaken niet met je accoord". „Ik dank U voor uw goede bedoeling, heer burgemeester, maar ik ben volko men bereid voor de beginselen der Her vorming te sterven. Ik vergeef U en de anderen wat ze me hebben aangedaan". ,'t Was me heel wat waard Grendel, als je naar ons wou luisteren. Nu moet het recht haar loop hebben. Burgemeester Goerée vertrekt. *t Is druk in de straten van Goes. De gemoederen van groot en klein zijn in heftige beroering. Allen zijn vervuld van het vonnis, dat straks voltrokken zal worden. Op de Grote Markt is het woelig. Opeens begint de zware stadhuisklok haar harde klanken over Goes uit te gooien. Ze mekit de poorters, dat er een exe cutie zal plaats hebben. Als de laatste klepelslag in de lucht weg huivert, gaat de deur van het stad huis open en treden de Baljuw, burge meester, een bode en Jan Grendel op het bordes. Baljuw van Uitwijck geeft de bode een wenk. Deze leest het vonnis voor, dat aan Jan Grendel „wegens heresie (ketterij) en de andere suspecte bedrijven" zal worden voltrokken. Grendel is blootshoofd, ais hij de Bal juw naar de brandstapel volgt, die mid den op de Markt staat opgesteld. Aller oog is op hem gericht. Een diepe stilte ontstaat. Er schijnt iets van ontzag op de scha re te zijn gevallen, nu zij de man daar zo, als aan de dood overgegeven zien. Hij richt het gelaat naar boven en prevelt, de handen gevouwen, een gebed. En dan, met luide stem, vast en krachtig zingt hij, zodat het over de hoofden der Goese poorters klinkt Als ick dan u hebb', o Heer mijn, Soud' daer yet anders myn Godt syn? Soud' ick ergens groot ofte kleene, Een God hebben dan U alieene Maar ick werde nu gantsch versmacht; Myn hert verliest al syne kracht: Doch ghy zyt, Heer, myn troost geheel, Mn borcht, myn toevlucht, myn erfdeel! De rookwolken stijgen reeds naar bo ven en hullen hem als in de plooien van een verstikkend gewaad. De vlammen breken in toenemende felheid uit. Ademloos kijken de poorters van Goes toe; een walgelijke lucht van brandend vlees vervult het Marktplein „Ik hoop, dat ik als Burgemeester zoiets niet meer mee zal maken Goerée", zegt burgemeester de Cornet. ,,'k Wens het ook de Cornet", is het antwoord. ,,'k Ben blij, dat er in Goes nu eens een goed voorbeeld is gesteld. Do poor- terij zal zich nu wel tweemaal beden ken, voor ze zich met de nieuwe leer inlaat", merkt de Prior op. Baljuw van Uitwijck zwijgt! Hij weet meer A. M. WESSEUS, Het vorige jaar werd het le tiental van de Schaakver. „Koudekerke" kam pioen 2e klasse Z.S.B., en speelde pro motiewedstrijden om een plaatsje in de le klasse, wat echter niet gelukte. Uit deze promotiewedstrijd willen wij nu eens een partij bekijken „Koudekerke" „Sluisse Toren", die gespeeld werd door de heren G. Klap (Koudekerke) en Dierix (Sluis). In de opening werden door Zwart veel zwakke zetten gedaan, waardoor Wit niet alleen een goede stelling, maar ook materiaalvoordeel verkreeg. De Zwarte stelling wordt dan na enkele zetten heel zwak en valt als een kaartenhuisje in elkaar. Enkele zetten voor het mat geeft Zwart dan op. Wit: G. Klap. Zwart: Dierix. Italiaanse party. 1. e2e4 e7—-e5 2. Lflc4 d7d6 (niet zo best, beter is Pc6 of Pf6. Men moet zijn stukken ontwikkelen, al moe ten er natuurlijk ook pionzetten gedaan worden). 3. Pglf3 a7a€ (Waarom nu toch geen Pf6? Wit ont wikkelt maar en zwart wacht maar af). 4. d2d3 (maakt Lel vrij en er dreigt nu Pg5 met aanval op f7 enz.) 4Pg8f6 (Nu moest h7h6 gebeuren). 5. heh3? (Waarom geen Pg5»?) 5Bb8c6? (nog was h6 mogelijk). 6. Pf3g5 Dd8d7? (Beter was De7 of Le6, een pion was zwart altijd kwijt, maar nu kost het nog meer). 7. Lc4Xf7f Ke8d8 (Zwart komt van de regen in de drop. Ke7 was beter geweest). 8. Lf7e6! Dd8e7 9. Pg5f7f Kd8e8 10. Le6Xc8 Ta8Xc8 (op Df7 volgt Lb7 en T P van zwart staan aangevallen). 11. Pf7Xh8 g7g€ 12. Pblc3 Lf8g7 13. Ph8Xg6 (Wit neemt wat hij krijgen kan voor zijn stuk). 13h7Xg6 14. Lel—g5 De7—f8? (Zwart maakt zich te angstig, met De€ en daarna Kd7 en Tf8 was er nog een goede verdediging mogelijk. Nu zakt alles in elkaar. 15. Lg5Xf6 Lg7Xf6 (iets beter was Df6). 16. Ddlg4 Tc8d8? (Dit is niet het beste. Ook Kf7 of Pe7 waren niet goed wegens Fd5 enz. Maar Kd8, wat ook een pion kost, was toch iets beter geweest). 17. Dg4Xg6t Ke8d7 18. Pc3d5 Lf6g7 (Wat anders?) 19. Dg6g4t Kd7—e8 en zwart gaf het op. Er volgt nu mat in 2 zetten. 2a Pc7Ke7 2L De6t Zoals men ziet heeft wit alleen met de Dame en zijn lichte stukken gespeeld. De Torens staan nog op hun plaats en hij heeft nog al zijn pionnen. Het gaat niet altijd zo van een leien dakje. Ladderwedstrijd. Volgende keer wordt de stand bekend gemaakt van een ladder. Hier volgen weer 2 problemen. Stelling No. 3 abcdefgli Wit Ke3, Db7, Ld6, pi. b2. Zwart: Kcl, Tbl, pi. c2, d7. Wit geeft mat in 2 zetten (3 punten). Stelling No. 4 abcdefg h Wit: Ka2, pion d7. Zwart: Kh8, Dh6, Tg8, Th3, Lh7, Lb4, Pf8, Pg6, pionnen: a4, c3, d2, e5, f4, f2, g2, g7. Wit geeft mat in 2 zetten (4 punten). Veel succes. Apho.'itimejn De argwaan kunt ge gemakkelijk be driegen, spreek waarheid, dan zal hij zichzelf beliegen. Wij zouden de achting der mensen minder vurig begeren, indien we er ze kerder van waren haar waardig te zijn. Als iemand u een voordeel benijdt, kunt ge dit het best daaraan bemerken, dat hij het negeert. Het is uit de botsing der karakters, niet uit de strijd der denkbeelden, dat antipathieën geboren worden. De academies hebben nooit en ner gens het initiatief genomen tot geeste lijke vooruitgang. £udaó 24, 25. Hem nu, die ons behoeden kan voor struik'len in den goeden strijd en die ons, onberisp'lijk dan, zal stellen voor zién heerlijkheid in groote vreugd na duist'ren nacht, Hem zij de majesteit en macht. Hem, omen Heiland, d'een'gen God door Jezus Christus onzen Heer, vóór alle eeuwigheid en tot all' eeuwigheden zij Hem d'eer. Ja, Amen, nu en t' allen tijd zij Hem de kracht en heerlijkheid. A. v. B. Melodie: Psalm 117. Heerlijk vinden wij het om diverse van die echte zomerse jurken te hebben! We voelen er ons in thuis, vooral als we het model eenvoudig bij ons type passend houden. Een lapje is gauw genoeg ge kocht, enhet is niet eens zo heel erg duur meer. Vooral als we het toiletje zelf maken en waarom zouden we dat niet doen, met behulp van een goed pa troon? zullen we met betrekkelijk weinig kosten er weer wat nieuws bij hebben. De mode maakt het ons dit jaar niet erg moeilijk, want er zijn evenveel effen als bedrukte stoffen te koop in allerlei kleu ren. Elk wat wils dus! De afgebeelde modellen zijn geschikt als zulke vlotte en prettig draagbare zomer- toiletjes. K 4004/11. Heel aardig staan de kanten stroken bij dit japonnetje. Ze worden bij voor- en rugpand tussen de midden- en zijpanden gestikt. De rok is vierbaans en wat klokkend geknipt. Benodigd voor 98 cm. bovenwijdte ca. 4 m. stof van 90 cm. breedte. K 4005/11 Dit practische zomerjaponnetje is van gebloemde stof ver vaardigd. Het witte piqué vormt een frisse garnering. Erg handig zijn de knoopsluiting over de gehele lengte van de japon en de opgestikte zakken. Benodigd voor 104 cm. bovenwijdte ca. 3.50 m. stof en 50 cm. garneerstof, beide van 90 cm. breedte. De knippatronen van deze modellen zijn 4 0.95 (uitsluitend per post wissel!) te bestellen bij „Bella", Patronen Service, Kromme Nieuwe Gracht 66, Utrecht. K 4004/11 is verkrijgbaar voor 92, 98 en 104 cm. bovenwijdte, terwijl K 4005/11 verkriiebaar Is vnor de bovenwijdten 98, 104 en 110 cm. IN DE CAFETARIA. Dame, mag ik U een stoel aanbiedc-na ÖM j-atniiieUad behorende bg het ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 27 April '51 No. 1850 Uitgave van Oosterbaan Le Cointre N.V. Goes eeuu/scN u/eeKew Er is een verhaal over de beroemde italiaanse kunstenaar Michel Angelo, dat, toen hij eens bezig was uit een stuk marmer een zijner prachtige beel den te houwen, een dame hem vroeg: hoe kunt u toch uit zo'n klomp steen zulk mooi werk maken? Zijn antwoord was toen: och, dat is heel eenvoudig, dame: ik houw er van weg wat er niet bij behoort. Wie de zin van deze anecdote be grepen heeft, weet wat we onder stijl te verstaan hebben. Vorm, welke het wezen uitdrukt, niets meer en niets minder. Dat is stijl. Er zijn heel wat aphorismen die daar op wijzen. Bijvoorbeeld: De stijl is de mens; er is geen verheven stijl, de stof moet verheven zijn; de schone stijl zit in het hart; de stijl van de mens is de stem van zijn geest; zo de mens, zo zijn stijl; stijl is: weglaten van het bijkom stige. Er kunnen er meer genoemd worden. Waar het op neer komt is dit stijl is slechts daar, waar werkelijk IETS bestaat in de geest van de mens, dat in vormgeving uitdrukking zoekt. Het komt dus van binnen uit en beheerst de vorm. En waar van binnen niets aanwezig is, daar bestaat ook geen stijL Men kan dan toch naar een vorm zoe ken een vorm dus zonder inhoud maar men gaat dan leentje-buur spelen, of krult en verguldt het ledige op met tierelantijntjes, prulletjes, allegaartjes, bazar-wan-smakelgkheden. Michel Angelo wil zijn vragende dame duidelijk maken, dat wat hij in het mar mer vorm gaat geven, reeds volkomen in zijn geest aanwezig is. Wanneer ie mand, die niets in zijn geest aanwezig heeft, in marmer gaat hakken, verbrok kelt hij de witte steen tot gruizels en heeft nog minder dan hij eerst in het marmer bezat. We kunnen dus de dingen nooit van buiten af mooi maken. We kunnen onze huiskamer „opdirken" met kleedjes, prulletjes, verguldsels, fabrieksorna- mentjes, we krijgen er een kamer nooit mooi, maar wei wanstaltig en smake loos mee. Een eenvoudig achterhoeks „Loshoes" waar niets in te vinden is dan een haardstede, een schouw, riet matten stoelen, een houten tafel, wat koper of tin, een betegelde vloer, is on eindig mooier, dan zo'n opgeprikte ka mer met onbenulligheidjes. En waarom? Omdat die mooimakerij louter bedrog is. Het is één brok onwaarachtigheid. Er zit geen geest achter, geen wezen, geen idee, geen werkelijk IETS. Kortom er zit geen stijl in. Welnu, brengen we dit nu eens over op ons leven, het leven van ons volk, van onze provincie, van ons kerkelijk bestaan, van ons christen-zijn, van ons persoonlijk leven. Hoe staan we er dan vóór? Hebben we nog iets van het aehterhoekse „Los- hoes", met al zijn armoe, maar stipte eerlijkheid, of zijn we een opgeprikte kamer, met waardloze rommel? Wanneer we de geschiedenis kennen, en we dus de dingen op een afstand kunnen bekijken, is het misschien iets gemakkelijker te oordelen. Te meer ook, omdat we dan ons zelf kunnen sparen, wat in ons leventje altijd een belangrijk ding is! Hoe was het in de tweede helft der achttiende eeuw? Toen vertoonden we in elk opzicht het beeld van de opgedirkte kamer, vol franse onbenulligheidjes, goedkope ba- zar-rommel, maar zonder IETS van een eigen hollandse geest, dat nog uitdruk king zocht. We hadden geen stijl meer. Wie daar iets meer over lezen wil, zie eens te lezen te krijgen het werk van J. Postmus, „Oud-Holland en de Revo lutie". De pruikentijd, met zijn grenze loze onbenulligheid schreeuwde eenvou dig om de gesel van Napoleon, om de ellendige stijlloosheid er een beetje uit te ranselen. Want we waren inderdaad niets meer. Hoe kwam dat? Eenvoudig, omdat we onze eigen volksaard, de geest van ons nationaal bestaan verloochend hadden. We heten nog Calvinistisch, nog gereformeerd, nog christelijk, maar we waren het niet meer. We waren volkomen leeg, en dirkten ons op met de franse prullarij en daarmede vulden we ons ijdel leven. We spraken frans, aten frans, zongen frans, schreven frans, lazen frans en dankten God bi zwaar orthodoxe kerk diensten voor de komst der Fransen, die dik bevroren rivieren tot hun dienst gesteld kregen van de Almachtige. De éne man, die als een profeet tegen onze holheid en ijdelheid en onwaarach tigheid te keer ging, werd het land uit- geranseld en kon als banneling in den vreemde omdolen. Maar, helaas, het werd er na de fran se tijd niet zo heel veel beter op. We dankten God wel voor de vernietiging van de Fransen, maar we behietóeu de franse geest. Bilderdijk kreeg ook na de franse tijd geen schijn van kans op een Leids professoraat Maar de cola- borateur Prof. Van der Palm, die slip- pendrager van de Fransen geweest was, kreeg het Ridderkruis en de erebaan tjes. En de Liberalen, die ook halfslach tig geweest waren tijdens de franse be zetting en die, in hun eigen verliberali- seerd denken, blind waren voor het feit, dat achter de franse tyd, de franse geest, dat wi] zeggen het franse on geloof en atheïsme, de stuwende kracht waren, maarneu uusoruik van hun po sities en forceerden een „doorbraak", waarbij, op Nederlandse bodem de fran se geest bleef heersen. Wie daar meer van weten wil, leze Groen van Prinste- rer. En zo bleef ook heel de negentiende eeuw een eeuw zonder stijl, dóór en dóór onwaarachtig, gevuld met prulla ria. In alles kwam dat tot uitdrukking. Tot in de bouwstijl toe. Men bekijke maar eens de „bouwwerken" uit de vo- UIT DE SCHRIFT. „en omtrent middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gods lofzangen.' Het leven met Christus maakt alles radicaal anders. Dat blijkt, ook uit die twee, Paulus en Silas. Zij hadden, alle reden om terneerge slagen en somber in de cel te lig gen. Enkele uren geleden onder gingen zij de wrede, bloedige ge seling. En wat zal er verder met hen gebeuren! En dat alles, omdat zij het Evan gelie van Jezus Christus gebracht hebben. Als hun prediking zulke gevolgen heeft, dan is er toch zeker alle reden tot moedeloosheid. Die twee zijn echter niet aan zichzelf overgelaten. Zij leven met Christus, de opgestane Heer. En te middernacht, als zij samen bidden, (Hand. 16:25.) komt er zulk een vreugde over hen, dat zij het niet laten kunnen te zingen. Hun bloedende rug is voor hen een ereteken, een onderschei ding, die Christus zelj hun heeft toegedacht. Daarom zingen zij Gode lofzangen! Daar kan ik niet bij", zegt gij allicht. En gij hebt volkomen gelijk. Dit is alleen te verstaan voor wie leeft met Christus. Dan wordt alles radicaal anders. Dan dringt ons de liefde van Christus tot het blijde getuigenis. O, Heer! maak ons tot zulke bigde getuigen. Middelburg. F. DON. rige eeuw. Om het „mooi" te maken, versierde men de wandrochlelijkheden met griekse tempelzuilen, voorzien van Corinthische, dorische en ioninische mo tieven. De brave-hendrikkentijd van het humanisme, was rondom onwaarachtig, hol en leeg, kortom: stijlloos. Omdat we geen ziel hadden, geen geest. Omdat we weigerden terug te keren tot wat alléén aan het Nederlandse volk stijl en geestkracht geven kan: het leven bij het WOORD van God, waarvan het heldendicht, in de worstelperjode om ons zelfstandig bestaan geboren, stijlvol ge profeteerd had: „Om Godes Woord geprezen Neen, we zochten (en vonden toen natuurlijk) in de vorige eeuw een nieuw „volkslied" en toen hielp Tollens ons aan zijn: „Wiens Neêrlands bloed" een stijlloos onding niet geboren, maar ge maakt, niets zeggend en opgeblazen, maar waarvoor Tollens het „eremetaal" op de borst gespeld kreeg. 'nMens ken somtieds dein- een klei nigheid getroffe worre, zoa maer deur 'n paer woordjes in het veurbiegaen op 'e vange. Zoa gong ik van de weke over straete bie ons op 't durp en toe stonge 'n d'r een paer ouwe wuufies an 't iezere 'ekkie in der voortuuntje mè mekaere te keuvele. En net toen ik veurbie gong órende ik zegge: „Eindelienge, ha me dan toch mooi weertjie, je ken zië da' dan toch zeumer worEn ik zag twee ouwe glundere snuutjes onder de kappe uutkomme, twee van die ouwe mummel- snuutjes met veul rimpeltjes, maer mit blieje gezichte, en in 't veurbie gaen knikten ze me gendag op 'n menier of ze net de honderdduzend gekrege ha. Kiek, dat liet me niet meer los, ik most er ieleke keer weer an dinke, die dag. En dan órende ik het weer: „je ken zië, da' dan toch zeumer wor Noe 't was dan ok zeumer. 'tZunne- tje stong an een straelende locht, die overal blauw wasse en het was werm of 't zoa maer op eens een maend laeter wasse. En dan liekent 't net overal feest. Toen ik thuus kwam scheen 't zunnetje persies met een klaere licht- strieme deur de veinstergarre en zette de èle boel in d'n huze in het klaorste licht. En toe zee me vrouwe bekant krek 't zelfde as die ouwe wuufjes teuge me: Eindelienge, eindelienge ha we dan toch 'n beetje zeumer Noe ik knikte maer is en stopte me pupe. Want dat is altied een vremd ge val mè da roake. Krek altied as ik een slechte buuè a, maer oak as ik een goeie buuè a, krieg ik zinnegheid an me pupe. 'k Wete nie hoe dat met julder is, maer ik dienke wel is, dat roake is een vremd verschiensel. Je doet 't nie allenig omdat je pupe je zoa goed smaekt, maer er zit meer achter. As je je pupe in je mond a, bin je je eige beter baes, en as je 'm in je zak a is 't net ofter wat an je ontbreekt, je voel je eige nie zeker van je zeivers. En dat zal wè zoa weze oak, want je mö maer is kieke naer die kaerels die niet roake. Ze wete mees- tentieds mit der hande geen raed as ze bie je op 'n stoel zitte. En is 't met de wuffies nie krek zoa as 't er op an komp? Je mö nie dienke asdat ze, as ze op versite bin, der breiwerk bie der a omdat ze zoa ieverig bin. Ze wete mit der lege 'ande geen raed en daerom mö ze wat te doen a. Zoa bekiek ik 't. Noe daerom vin ik 'n pupe een taemelik on schuldig dieng. Me jonges roake siga- rette, net as aille jonkvolk teugeswoor- dig doen. Wat ze daaran vinde begriep ik nie, maer dat motte ze zeivers wete. Toch ken je as je ze gaedesloat goed merreke asdat 't oek bie dat jonge volk nie allenig om de smaek van de tebak gaet. Der zit meer achter. As ze in de knoei zitte of ze bin drok, is 't eerste waer ze naer griepe der pakkie sigaret- te. Ze zalle der ete der voor laete staen as 't er opan komp. Maer affien 't ieit niet op mien weg om daer studie van te maeken. Dat motte ze maar is voor de radio doe, as ze niet wete waer ze 't over hebbe motte. Maer ik was bezig over dat zunnetje bie mien in huus, dat alles zoa verandere en toen we vrouwe dat zoa zee en ik me pupe opstak, om dat ik zoa 'n goeie zin gekrege a, most ik weer an die twee ouwe wuufies dien ke, die ik op straet gezien 'a. En dat „eindelienge" liet me niet los, te meer niet daer me vrouwe krek hetzelfde woord gebrukende. Eindeliengejaet het heit lang èduurd deuze winter en voor ouwe mense is 't kwaeje tied 'eweest. Maer eindelienge komt 't zun netje en aolles gaet aeres worre. En toen docht ik an de belofte die God an Noach dee. Lente en zeumer, 'erfst en winter, ze zalle niet op' ouwe. De regen- boag in de wolke zou 't teken ervan wezen. En kieke we noe is om ons 'een. De lente breekt an alle kante uut. 'k 'a veur me huus 'twee ouwe keezebuame staen en 't liekent wel of ter zoa maei op eenmael een wit laeken over 'egooid is. En de bietjes gonze en zoeme in de blossems. Waer komp dat zoamaer al- gear vandaen De waereld zeit: da is de natuur, dat root komme, da ken nie aeres. Maer we weten wel beter, 'tls Gods 'and, die aoles bestiert, 't Is Gods Voorzienigheid die het aoles in stand 'oudt, zoa zeit het onze ouwe Katechismus en daer 'ouwe we t maer bie. En zoa is oak dat „ein deliengeallenig maer meugelijk omdat Gods goedertierenheid nog over alle schepsel leit uut 'espreid, tot ver kwikking van mens en dier en plant, 'tls God die aoles op slag ken veran dere, dat ken de Almachtige in de ne- tuur, maar dat ken Die oak in het gees telijke. En dat doet onze Vaeder oak as me Hem er oprecht om vraege. Dat heit Christus ons 'eleert toen Ie ons wees op de lelieën des velds en op de mossen op het dak. Dat is allegaer Vaders werk zee de Heiland, belnoe, zoa goed as die Vader het in de netuur doet,zoa goed kan en wil die Vader 't oak in het gees telijke doen. As ter bie ons maer wat meer geVoaf was! Julder FLIP BRAMSE. ApftoMimett Welbegrepen eigenbelang komt indi rect aan het algemeen welzijn ten goede. Ik gevoel, dat het dit is, wat ons staande moet houden in het leven, het gevoel, dat wij niet aan ons zeiven be horen, maar aan anderen. Spijs des levens is de arbeid; uitspan ning mag niet anders dan toespijs zijn. Ontmoediging is morele dood. Vertrouw nooit iemand, die anderen niet vertrouwt. Wie geneigd is tot ach terdocht zoekt meestal in zijn naaste, wat hij in zichzelf ziet.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1951 | | pagina 3